Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 39821 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 39821 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 5, eerste en tweede lid, 16, 34, 42, tweede lid, en 44 van het Kaderbesluit Nationale EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.26.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling ‘geneeskundig leverancier’ komt te luiden:
een in de Europese Unie gevestigde rechtspersoon die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt die een bijdrage levert aan de ontwikkeling van producten of diensten op het gebied van regeneratief geneeskundige behandelmethoden;.
2. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:
Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14/02);.
B
Artikel 3.26.2, derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. een geneeskundig leverancier, die als penvoerder van dit samenwerkingsverband optreedt en, voor zover deze een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 3.26.12, tweede lid, onderdeel e, heeft overgelegd, ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, geen onderneming in stand houdt die actief is in:
1°. de sector visserij en aquacultuur;
2°. de primaire productie van landbouwproducten; of
3°. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de situaties, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de algemene de-minimisverordening.
C
Artikel 3.26.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De subsidie bedraagt:
a. indien geen verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 3.26.12, tweede lid, onderdeel e, is overgelegd door een geneeskundig leverancier uit het samenwerkingsverband dat het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject uitvoert: ten hoogste € 3.000.000 per regeneratief geneeskundig onderzoeksproject;
b. indien een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 3.26.12, tweede lid, onderdeel e, is overgelegd door een geneeskundig leverancier uit het samenwerkingsverband dat het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject uitvoert: ten hoogste € 2.400.000 per regeneratief geneeskundig onderzoeksproject of, in het geval dit bedrag zou leiden tot een bruto-subsidie-equivalent als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening, die het toepasselijke de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, zou overschrijden ten hoogste een bedrag per regeneratief geneeskundig onderzoeksproject dat niet zou leiden tot deze overschrijding.
2. In het derde lid wordt ‘ten minste 60% van de totale subsidie’ vervangen door ‘ten minste 50% van de totale subsidie’.
D
Aan artikel 3.26.7 worden, onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel d, onder 2°, door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
f. de aanvraag, voor zover de subsidieaanvraag betrekking heeft op de activiteiten van een geneeskundig leverancier, activiteiten bevat die direct verband houden met:
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer;
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer; of
4°. het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen en diensten;
g. de geneeskundig leverancier, in het geval het een geneeskundig leverancier betreft die een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 3.26.12, tweede lid, onderdeel e, heeft overgelegd, een onderneming in stand houdt:
1°. waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt; of
2°. die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;
3°. die zich naar het op de rentemededeling gebaseerde oordeel van de minister bevindt in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van lager dan B.
E
In artikel 3.26.8, eerste lid, onderdeel e, wordt, onder vernummering van subonderdelen 1° en 2° tot 2° en 3°, boven subonderdeel 2° (nieuw) een subonderdeel ingevoegd, luidende:
1°. de omstandigheid dat de geneeskundig leverancier eerder actief is geweest op het gebied van de ontwikkeling van producten of diensten die een bijdrage leveren aan, dan wel kwalificeren als, een regeneratief geneeskundige behandelmethode, in het geval deze producten of diensten op het moment van indiening van de aanvraag om subsidie, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid, ten minste klinisch getest zijn of worden op natuurlijke personen of toegepast worden bij de behandeling van patiënten;.
F
In artikel 3.26.11, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘op de laatste dag van het kalenderjaar waarin de overeenkomst van geldlening is gesloten’ vervangen door ‘op de laatste dag van het kalenderjaar waarin subsidievaststelling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50 van het besluit’.
G
In artikel 3.26.12, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, na onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. een verklaring de-minimissteun van een geneeskundig leverancier, indien de geneeskundig leverancier de staatssteun, die met de subsidie verleend wordt, wil rechtvaardigen op grond van de algemene de-minimisverordening.
H
Artikel 3.26.14 komt te luiden:
De subsidie, bedoeld in artikel 3.26.2, eerste lid, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door:
a. artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, voor zover de subsidie verstrekt is voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.26.2, tweede lid, door:
1°. een wetenschappelijke instelling; of
2°. een geneeskundig leverancier, in het geval deze geen verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 3.26,12, tweede lid, onderdeel e, heeft overgelegd; of
b. de Algemene de-minimisverordening, voor zover de subsidie verstrekt is voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 3.26.2, tweede lid, door een geneeskundig leverancier, in het geval deze een verklaring de-minimissteun als bedoeld in artikel 3.26,12, tweede lid, onderdeel e, heeft overgelegd.
I
Bijlage 3.26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef, in de considerans, onderdeel a, in artikel 9, aanhef en in de namen van de partijen bij de ondertekening wordt ‘de Minister van Economische Zaken en Klimaat’ telkens vervangen door ‘de Minister van Economische Zaken’.
2. In de considerans, onderdeel a, wordt ‘[van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies’ vervangen door ‘van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies’.
3. In artikelen 1, onderdeel b, 2, tweede en derde lid, 3, tweede lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, aanhef, tweede lid, onderdelen a, b en c, en derde lid, 7, eerste en tweede lid, onderdeel b, 8, tweede lid, en 12, eerste, tweede en derde lid, wordt ‘de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies’ telkens vervangen door ‘de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies’.
4. In artikel 11, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘op de laatste dag van het kalenderjaar waarin de overeenkomst van geldlening is gesloten’ vervangen door ‘op de laatste dag van het kalenderjaar waarin subsidievaststelling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies’.
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2025 wordt na de laatste rij van titel 3.25 een rij ingevoegd, luidende:
|
Titel 3.26: Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten |
Artikel 3.26, eerste lid, |
24-11-2025 t/m 17-02-2026 |
€ 10.000.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 19 november 2025
De Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans
Met deze regeling worden de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies (RNES) en de Regeling openstelling EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2025 (ROES 2025) aangepast. Deze aanpassingen houden verband met de openstelling en wijziging van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten.
In titel 3.26 van de RNES is de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (hierna: SRGO), opgenomen. Op grond van de SRGO wordt subsidie verstrekt aan in de Europese Unie gevestigde (1) wetenschappelijke instellingen en (2) geneeskundig leveranciers voor het in een samenwerkingsverband van deze partijen uitvoeren van een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject dat gericht is op het vergroten van de innovatiekracht van geneeskundig leveranciers en wetenschappelijke instellingen. Dit kan plaatsvinden via het ontwikkelen van producten of diensten die vernieuwend zijn ten opzichte van de internationale stand van techniek op het gebied van regeneratief geneeskundige behandelmethoden. Hieronder wordt mede begrepen het ontwikkelen van producten of diensten die een bijdrage leveren aan dan wel kwalificeren als een regeneratief geneeskundige behandelmethode. Projecten die zich richten op regeneratief geneeskundige behandelmethoden op het deelgebied van orgaandonatie en transplantatie verdienen extra aandacht, maar ook projecten op andere deelgebieden zijn van belang voor de verdere ontwikkeling van regeneratieve geneeskunde. Voor een uitgebreidere achtergrond bij de aanleiding, het doel en inhoud van deze subsidiemodule wordt verwezen naar de paragrafen 1.1, 1.2 en 1.3 van het algemene deel van de toelichting op de invoeringsregeling van de SRGO1.
De SRGO wordt wederom opengesteld van 24 november 2025 om 9.00 uur tot en met 17 februari 2026 om 17.00 uur. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op € 10.000.000. Om ervoor te zorgen dat bij de komende (en daarop volgende) openstelling(en) de SRGO voor (potentiële) subsidieaanvragers aantrekkelijker wordt, zijn de volgende aanpassingen doorgevoerd in de SRGO.
In de SRGO zijn aanpassingen doorgevoerd betreffende de ervaringseisen van geneeskundig leveranciers (artikel 3.26.1 en artikel 3.26.8, eerste lid onderdeel e, onder 1°), verdeling van de subsidie tussen de verschillende soorten subsidieontvangers (artikel 3.26.3, derde lid,) en het moment van de betaling van de eenmalige provisie (artikel 3.26.11, eerste lid, onderdeel b, en artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van bijlage 3.26).
Allereerst worden de ervaringseisen voor geneeskundig leveranciers versoepeld. Een geneeskundig leverancier kon bij de vorige openstelling van de SRGO voor subsidie in aanmerking komen in het geval (1) deze op grond van artikel 3.26.1 voldeed aan bepaalde ervaringseisen en (2) bepaalde beoordelingscriteria, opgenomen in de subsidiegrondslag, de afwijzingsgronden en rangschikkingscriteria uit de artikelen 3.26.2, 3.26.7 en 3.26.8 van de RNES. De ervaringseisen uit artikel 3.26.1 bleken in de praktijk echter andere geschikte geneeskundig leveranciers uit te sluiten. Daarom is de begripsbepaling ‘geneeskundig leverancier’ in artikel 3.26.1 aangepast, zodat voor het vaststellen van de geschiktheid van de geneeskundig leverancier in het vervolg uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de voormelde beoordelingscriteria. Om in geringe mate toch de ervaring van de geneeskundig leverancier bij de beoordeling van de subsidieaanvragen (in de beoordelingscriteria) te laten meewegen, wordt in het vervolg bij de rangschikking van deze subsidieaanvragen wel gebruik gemaakt van vergelijkbare ervaringseisen. Deze ervaringseisen worden opgenomen in het rangschikkingscriterium in subonderdeel 1° van artikel 3.26.8, eerste lid, onderdeel e.
Ten tweede wordt de wijze van verdeling van subsidie tussen de subsidieontvangers versoepeld in artikel 3.26.3, derde lid. De subsidie wordt op grond van artikel 3.26.2, vierde lid, van de RNES onderverdeeld in (a) een subsidie in de vorm van een geldlening aan een geneeskundig leverancier en (b) een subsidie à fonds perdu (subsidie zonder terugbetalingsverplichting) aan een wetenschappelijke instelling. Als gevolg van de aanpassing van artikel 3.26.3, derde lid, zal bij de komende openstelling(en) ten minste 50 procent (in plaats van 60 procent) van de totale subsidie in de vorm van een geldlening verstrekt worden aan een geneeskundig leverancier en (2) ten hoogste 50 procent (in plaats van 40 procent) van de totale subsidie aan een wetenschappelijke instelling. Hiermee wordt beoogd de activiteiten binnen het project evenrediger te verdelen over de verschillende soorten subsidieontvangers en de deelname en het aandeel van wetenschappelijke instellingen aan de SRGO te stimuleren. Dit is van belang omdat wetenschappelijke instellingen over unieke kennis beschikken, maar niet altijd de mogelijkheid hebben om financieel te participeren in een subsidiabel regeneratief geneeskundig onderzoeksproject.
Ten derde wordt een aanpassing doorgevoerd betreffende het moment van de eenmalige provisiebetaling door de geneeskundig leverancier in artikel 3.26.11, eerste lid, onderdeel b, van de RNES en artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de overeenkomst van geldlening, opgenomen in bijlage 3.26.11 van de RNES. In het kader van de verstrekking van de subsidie in de vorm van een geldlening is de geneeskundig leverancier verplicht een aantal betalingen aan de Minister van Economische Zaken (EZ) te doen. Het betreft hier onder meer de terugbetaling van de hoofdsom van de geldlening, een eenmalige rente, een jaarlijkse basisrente en eventueel wettelijke rente. Hierbij is van belang dat de geneeskundig leverancier een eenmalige rente moet betalen van 15 procent van de hoofdsom van de lening. Bij de vorige openstelling van de SRGO ontstond de betalingsverplichting van de eenmalige rente op het moment dat de overeenkomst van geldlening werd aangegaan. Op dat moment vond (figuurlijk) ook de betaling plaats door de eenmalige rente (als een schuld) niet-rentedragend aan te laten wassen bij het (nog te betalen) uitstaande saldo van de hoofdsom van de geldlening, terwijl de hoofdsom zelf op dit moment nog niet is uitbetaald. Deze schuld moest dan ook vermeld worden op de jaarrekening van de geneeskundig leverancier. Met de aanpassing van voormelde artikelen zal de schuld tot het betaling van een eenmalige provisie in het vervolg pas ontstaan op de laatste dag van het kalenderjaar waarin subsidievaststelling heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Hierdoor zal er pas na een aantal jaar een schuld op de jaarrekening van de geneeskundig leverancier vermeld moeten worden ten behoeve van de betaling van de eenmalige rente, in plaats van dat deze schuld al vanaf het begin van de looptijd van de geldlening op de jaarrekening zal staan. Dit heeft de volgende voordelen.
– Het voordeel van de voormelde aanpassing is dat er niet aan het einde van het eerste kalenderjaar van de looptijd van de lening een schuld zal ontstaan, die niet in verhouding staat tot het al op dat moment betaalde deel van de hoofdsom van de geldlening. Voormelde aanpassing heeft dus als gevolg dat (potentiële aanvullende) financiers van de geneeskundig leverancier niet worden afgeschrikt door een kunstmatige hoge balansschuld van de geneeskundig leverancier als leningnemer.
– Een ander voordeel is dat de eenmalige rente in het vervolg wordt bepaald op basis van de daadwerkelijk verstrekte lening in plaats van op basis van de toegekende lening. Indien de kosten van het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject lager uitvallen, is dan een lagere eenmalige rente verschuldigd dan voorheen, waaronder mede begrepen de situatie waarin het project voortijdig wordt gestopt.
Met de navolgende artikelen wordt ervoor gezorgd dat meer ruimte in de Europese staatssteunkaders gebruikt kan worden voor de subsidie in de vorm van een geldlening aan geneeskundig leveranciers, in plaats van de subsidie op grond van de (strenge) voorwaarden over de financiële situatie van de onderneming van de geneeskundig leverancier uit de algemene groepsvrijstellingsverordening2, die vertaald zijn in het op de SRGO van toepassing zijnde artikel 22, aanhef en onderdeel d, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (zie over de achtergrond de navolgende alinea’s). Daarom kan in het vervolg ook een subsidie aan de geneeskundig leverancier verstrekt worden onder de algemene de-minimisverordening3, die minder strenge voorwaarden stelt aan de financiële situatie van de onderneming, in het geval voldaan is aan de volgende (minder strenge) voorwaarden uit de algemene de-minimisverordening.
In de eerste plaats moet een geneeskundig leverancier, in het geval deze gebruik maakt van de algemene de-minimisverordening, voldoen aan de voorwaarden uit artikel 1, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, van de algemene de-minimisverordening, die zijn toegevoegd aan artikel 3.26.2, derde lid, onderdeel b, van de RNES. Uit artikel 1, eerste lid, onderdelen a, b, en c, van de algemene de-minimisverordening volgt dat de de-minimisverordening niet van toepassing is op de sectoren van de visserij en de aquacultuur en van de primaire productie van landbouwproducten. Wat in de zin van de algemene de-minimisverordening onder landbouwproducten wordt verstaan, staat in bijlage I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Daarnaast is de algemene de-minimisverordening slechts van toepassing op de ondernemingen die zich bezighouden met de verwerking en de afzet van landbouwproducten en niet-landbouwproducten indien is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening. Indien de subsidieaanvragers actief zijn in de sectoren op het gebied van de visserij en de aquacultuur of van de primaire productie van landbouwproducten of de verwerking en afzet van landbouwproducten, en in dat laatste geval niet aan voormelde voorwaarden is voldaan, kan dus geen subsidie worden verleend. Het is overigens onwaarschijnlijk dat vanuit deze sectoren een subsidieaanvraag zal worden ingediend om gebruik van de SRGO te kunnen maken.
In de tweede plaats moet een geneeskundig leverancier, in het geval deze gebruik maakt van de algemene de-minimisverordening, voldoen aan de randvoorwaarden uit artikel 1, eerste lid, onderdelen e en f, van de algemene de-minimisverordening, die zijn vertaald in een nieuwe afwijzingsgrond in artikel 3.26.7, onderdeel f (nieuw).
In deze afwijzingsgrond is geëxpliciteerd dat geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct verband houden met: (1°) de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen, (2°) het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, (3°) andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer of (4°) het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen en diensten. Dit is in lijn met artikel 1, eerste lid, onderdelen e en f, van de algemene de-minimisverordening.
In aanvulling op het voorgaande is in deze afwijzingsgrond ook tot uitdrukking gebracht dat deze afwijzingsgrond van toepassing zal zijn op geneeskundig leveranciers die geen gebruik willen maken van de algemene de-minimisverordening, maar van de algemene groepsvrijstellingsverordening, zodat binnen regeneratief geneeskundig onderzoeksprojecten zoveel mogelijk dezelfde werkwijze gehanteerd zal worden door de geneeskundig leverancier, ongeacht van welk van deze twee Europese staatssteunkaders gebruik wordt gemaakt.
In de derde plaats moet een geneeskundig leverancier, in het geval deze gebruik maakt van de algemene de-minimisverordening, voldoen aan de randvoorwaarden uit artikel 4, derde lid, onderdeel a, van de algemene de-minimisverordening, die zijn vertaald in drie nieuwe afwijzingsgronden in artikel 3.26.7, onderdeel g, (nieuw).
In deze afwijzingsgronden is geëxpliciteerd dat bij toepassing van de Algemene de-minimisverordening de subsidieaanvraag voor het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject wordt afgewezen indien deze een onderneming in stand houdt (1°) waartegen een collectieve insolventieprocedure loopt, (2°) die voldoet aan de criteria om op verzoek van zijn schuldeisers aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen of (3°) die zich naar het oordeel van de minister bevindt in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van lager dan B (waarbij de minister dit oordeel baseert op de rentemededeling van de Europese Commissie4 (zie voor een nadere uitleg paragraaf 3.2.1 van deze toelichting). Of de subsidieaanvraag al dan niet zal worden afgewezen is dus afhankelijk van wat de financiële situatie van de geneeskundig leverancier is, dat wil zeggen of deze zich al dan niet in een faillissementsprocedure bevindt of wat de kredietstatus is, te weten van beter naar slechter. Deze rating kan EZ zelf vaststellen op basis van diverse criteria uit voormelde rentemededeling, zoals de mate van financiële buffers, de kasstroompositie en de lange termijn vooruitzichten. De voorgaande laatste afwijzingsgrond betreffende de rating is van toepassing op de geneeskundig leverancier als middelgrote of kleine onderneming, omdat aan ondernemingen met een lagere rating dan B een minder hoog leningsbedrag zou kunnen worden verleend voordat het zogenaamde de-minimisplafond wordt overschreden (zie paragraaf 3.2.1 van deze toelichting).
Aanvullend wordt opgemerkt dat voorgaande afwijzingsgronden niet van toepassing zijn op geneeskundig leveranciers die geen gebruik willen maken van de algemene de-minimisverordening, maar van de algemene groepsvrijstellingsverordening, omdat de Algemene groepsvrijstellingsverordening strengere voorwaarden stelt aan de financiële situatie van ondernemingen. Deze strengere voorwaarden over de financiële situatie van ondernemingen zijn voor de SRGO opgenomen in artikel 22, aanhef en onderdeel d, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies op grond waarvan de subsidieaanvraag wordt afgewezen in het geval de subsidie bestemd is voor een geneeskundig leverancier die kwalificeert als (1°) een onderneming tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of (2°) een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
In de vierde plaats moet een geneeskundig leverancier, in het geval deze gebruikt maakt van de algemene de-minimisverordening, voldoen aan de randvoorwaarden uit artikel 3, tweede lid, samen met ofwel de voorwaarden uit onderdeel b ofwel onderdeel c uit artikel 4, derde lid van de algemene de-minimisverordening. Afhankelijk van de keuze voor één van deze twee voorwaarden zal er al dan niet een berekening gemaakt moeten worden van het zogenaamde bruto-subsidie-equivalent van de geldlening (bestaande uit het verschil tussen de betaalde rente en marktconforme rente), om te bepalen of met de verstrekking van het leningsbedrag aan de geneeskundig leverancier niet uit wordt gekomen boven het zogenaamde de-minimisplafond van € 300.000 bruto over de gehele looptijd van de lening.
Voor deze keuze is van belang dat onder de voorwaarden uit onderdeel b van voormeld artikellid een berekening van het bruto-subsidie-equivalent weliswaar achterwege kan blijven, maar er wel zekerheden van de geneeskundig leverancier worden verlangd en er slechts een (kortere) dan de gewenste looptijd van de lening mogelijk is. Daarom is voor de toepassing van de algemene de-minimisverordening onder de SRGO gekozen om gebruik te maken van de voorwaarden uit onderdeel c van het voormelde artikellid, die voorgaande strenge eisen niet stelt onder de voorwaarden dat een berekening van het bruto-subsidie-equivalent gemaakt wordt op grond van de eerder genoemde rentemededeling van de Europese Commissie. Met de SRGO wordt namelijk beoogd om relatief kleine leningen met een relatief lange looptijd van tot wel veertien jaar te verstrekken, waarbij het gezien het karakter van de lening gewenst is om geen zekerheden te hoeven stellen.
Aan de voormelde voorwaarde wordt invulling gegeven in artikel 3.26.3, tweede lid, onderdeel b, waarin bepalingen zijn opgenomen die ervoor zorgen dat het bedrag van het bruto-subsidie-equivalent van de geldlening niet uit zal komen boven het zogenaamde de-minimisplafond van € 300.000 bruto over de gehele looptijd van de lening. Dit is op grond van de berekening, opgenomen in paragraaf 3.2.1 van deze toelichting, in de regel het geval indien het subsidiebedrag (lees: het bedrag van de geldlening) ten hoogste € 2.400.000 zal bedragen. In het (uitzonderlijke) geval dat het leningsbedrag van € 2.400.000 ervoor zal zorgen dat het bruto-subsidie-equivalent (naar verwachting) het toepasselijke de-minimisplafond zal overschrijden, wordt een lager subsidiebedrag toegekend dat ten hoogste mogelijk is om overschrijding hiervan te voorkomen. In het laatste geval kunnen geneeskundig leveranciers die een beroep doen op de algemene de-minimisverordening dus een lager bedrag lenen dan het maximale subsidiebedrag van € 2.400.000. Of dit laatste geval zich voordoet, is met name afhankelijk van de hoogte van de marktrente en in hoeverre die afwijkt van de rente die voor gesubsidieerde geneeskundige leveranciers geldt. Zie voor de verdere achtergrond bij deze berekeningen paragraaf 3.2.1 van deze toelichting.
In de laatste plaats moet een geneeskundig leverancier, in het geval deze gebruikt maakt van de algemene de-minimisverordening, overeenkomstig het nieuwe onderdeel e van artikel 3.26.12, tweede lid, van de RNES een verklaring de-minimissteun verstrekken. In deze verklaring moet de subsidieaanvrager bevestigen dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het bruto de-minimisplafond van € 300.000 in de laatste drie belastingjaren, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening (zie voor de beschrijving van het begrip verklaring de-minimissteun ook artikel 1.1 van de RNES).
In bijlage 3.26 zijn verwijzingen geactualiseerd. Zo is in de diverse artikelen van de overeenkomst van geldlening de verwijzing naar de ‘Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies’ aangepast door deze te vervangen door ‘Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies’. Ook is de verwijzing naar de ‘Minister van Economische Zaken en Klimaat’ aangepast naar ‘de Minister van Economische Zaken’. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat deze verwijzingen weer aansluiten bij de recente actualisatie van de citeertitel van deze regeling5 en naar de huidige benaming van voorgaande minister conform de huidige portefeuilleverdeling tussen de diverse bewindspersonen6.
De subsidie die op grond van de SRGO verleend wordt bevat staatssteun, waarop de aanpassingen uit deze wijzigingsregeling het volgende effect hebben.
De subsidie die op grond van de SRGO verstrekt wordt aan een wetenschappelijke instelling bevat staatssteun die, net zoals bij de vorige openstelling van de SRGO, wordt gerechtvaardigd op grond van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De steunintensiteiten en subsidiebedragen zijn ongewijzigd en vallen (nog steeds) binnen de marges van de steunintensiteit en drempelbedragen uit artikel 25 respectievelijk 4 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie voor de achtergrond paragraaf 2 uit de invoeringsregeling.
De subsidie die op grond van de SRGO verstrekt wordt aan een geneeskundig leverancier bevat staatssteun die, net zoals bij de vorige openstelling van de SRGO, onder meer gerechtvaardigd kan worden op grond van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarnaast kan de geneeskundig leverancier in het vervolg ook aanspraak maken op het subsidiepercentage van 50 procent onder de subsidiabele kosten, in het geval voldaan is aan de randvoorwaarden uit de algemene de-minimisverordening (zie artikel 3.26.14).
Het steunelement voor steun onder de algemene groepsvrijstellingsverordening en de algemene de-minimisverordening aan een geneeskundig leverancier bestaat (kortgezegd) uit het verschil tussen de marktconforme vergoeding en de (niet-marktconforme) vergoeding die de geneeskundig leverancier in de vorm van rente moet betalen voor het verkrijgen van de lening. De kwantificering van de staatssteun (ook wel: het bruto-subsidie-equivalent genoemd) volgt uit artikel 3.26.11, eerste lid, onderdelen a en b (als ook bijlage 3.26, artikel 11, eerste lid, onderdelen a en b), en bestaat uit het verschil tussen aan de ene kant de marktconforme rente en aan de andere kant de (deels niet-marktconforme) rentebetalingen in de vorm van: (a) een eenmalige rente van 15 procent en (b) een jaarlijkse basisrente van 3 procent, onderverdeeld in (b.1) een deel jaarlijkse basisrente over de (restant) hoofdsom van de lening en (b.2) de jaarlijkse basisrente over de eventueel nog niet-betaalde eerder geheven jaarlijkse basisrente (rente-op-rente). Voor de berekening van het rentepercentage, en welk deel als bruto-subsidie-equivalent beschouwd kan worden, kan op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening en onder de voorwaarden van artikel 4, derde lid, onderdelen a en c, van de algemene de-minimisverordening gebruik gemaakt worden van het referentiepercentage dat uit de rentemededeling van de Europese Commissie voortvloeit7 (zie ook paragraaf 2.2 van deze toelichting).
Het bruto-subsidie-equivalent onder de Algemene groepsvrijstellingsverordening
Er is een berekening gemaakt voor subsidies die op grond van de SRGO verstrekt worden onder de regels van de algemene groepsvrijstellingsverordening, omdat het subsidiebedrag in artikel 3.26.3, derde lid is aangepast.
Allereerst volgt uit deze berekening dat het bruto-subsidie-equivalent in het vervolg bij ondernemingen (die conform de Algemene groepsvrijstellingsverordening niet in moeilijkheden verkeren) in het meest gunstige geval (bij kortlopende terugbetalingstrajecten van minder dan 2 jaar) gelijk is aan 0 procent steunintensiteit en in het meest ongunstige geval (bij een langdurig terugbetalingstraject) 45,06 procent steunintensiteit. Hierbij wordt opgemerkt dat het minder waarschijnlijk is dat het laatste meest ongunstige geval zich zal voordoen. Voor de uitvoering van de SRGO zijn er dan ook diverse andere scenario’s beschikbaar die tot een lager bruto-subsidie-equivalent zouden leiden. De voorgaande subsidiepercentages van het bruto-subsidie-equivalent vallen binnen (de marges van) het toepasselijke staatssteunkader (artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening). In het geval de verstrekking van subsidie door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, is namelijk een steunintensiteit toegestaan van minimaal 50 en maximaal 80 procent bij onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten die plaatsvinden door middelgrote en kleine ondernemingen in daadwerkelijke samenwerking. Zie voor een uitgebreidere uitleg over deze percentages paragraaf 2 uit de toelichting op de invoeringsregeling van de SRGO8.
Ten tweede volgt uit deze berekening dat het bedrag van de rente maximaal € 629.103 zal bedragen. De subsidie van een regeneratief geneeskundig onderzoeksproject zal ten hoogste € 3.000.000 per regeneratief geneeskundig onderzoeksproject bedragen, met dien verstande dat ten minste 50% van de totale subsidie bestemd is voor de activiteiten van één of meer geneeskundig leveranciers binnen het samenwerkingsverband, dat het regeneratief geneeskundig onderzoeksproject uitvoert. Dit betekent dat € 1.500.000 bestemd is voor een geldlening aan geneeskundig leveranciers (50 procent van de totale subsidie van € 3.000.000 = € 1.500.000). Het gevolg hiervan is dat bij een lening met een looptijd van ten hoogste 14 jaar, met toepassing van de rentepercentages, het bedrag van het bruto subsidie-equivalent (lees: het rentevoordeel) in dit geval uit zou komen op € 629.103 per geneeskundig leverancier. In het geval de verstrekking van subsidie door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, wordt met het bedrag van het bruto subsidie-equivalent gebleven binnen de zogenaamde aanmeldingsdrempels uit artikel 4, onderdeel i, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, die voor fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling liggen tussen de € 25.000.000 en € 55.000.000. Zie ter vergelijking met de oude berekening ook paragraaf 2 uit de toelichting op de invoeringsregeling van de SRGO.
Het bruto-subsidie-equivalent onder de Algemene de-minimisverordening
Er is een berekening gemaakt voor subsidies die verstrekt worden op grond van de SRGO onder de regels van de algemene de-minimisverordening, omdat de verstrekking van subsidie op grond van de SRGO in het vervolg ook door deze verordening kan worden gerechtvaardigd. In dit geval is een steunintensiteit van 100 procent toegestaan en zijn met name de voorwaarden van belang uit artikel 1, eerste lid, onderdelen a tot en met f, en artikel 3, tweede lid, juncto 4, derde lid, onderdelen a en c, van de algemene-de-minimisverordening (zie voor de inhoud van deze voorwaarden paragraaf 2.2 van deze toelichting). Een voorwaarde is ook dat op grond van artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening het bruto-subsidie-equivalent van de lening (het verschil tussen marktconforme en niet-marktconforme rente) moet worden bepaald op grond van het referentiepercentage uit de voormelde rentemededeling van de Europese Commissie. Bij de berekening van het bruto-subsidie-equivalent bij subsidieverstrekking onder de algemene de-minimisverordening geldt echter gedeeltelijk een andere berekeningsmethode /tabel dan bij subsidieverstrekking onder de algemene groepsvrijstellingsverordening. Hierbij is het rentepercentage afhankelijk van wat de kredietstatus van de aanvrager is, te weten van beter naar slechter (rating A, BBB, BB, B of CCC en lager). Deze rating kan EZ zelf vaststellen op basis van diverse criteria, zoals de mate van financiële buffers, de kasstroompositie en de lange termijn vooruitzichten.
Uit deze berekening volgt dat het bruto-subsidie-equivalent in het meest gunstige geval (bij kortlopende terugbetalingstrajecten van minder dan 2 jaar) € 0 bedraagt. Dit komt met name door de eenmalige renteopslag die altijd verschuldigd is en veel hoger is dan het referentierentepercentage. In het meest ongunstige geval bedraagt de contante waarde van het rentevoordeel over de gehele looptijd waarin de lening (deels) openstaat € 294.851 bij een lening van € 1.200.000 (en een totale maximale subsidie van € 2.400.000). De reden hiervoor is dat in dit meest ongunstige geval wordt uitgegaan van de voor Nederland geldende basispercentage op het moment van openstelling van de SRGO, vermeerderd met een referentiepercentage van 650 basispunten, dat van toepassing is op grond van de voormelde rentemededeling van de Europese Commissie bij een B-rating in de situatie waarin geen zekerheden zijn gesteld. Met een rentevoordeel van minimaal € 0 en maximaal € 294.851 wordt gebleven binnen het de-minimisplafond uit artikel 3, tweede lid, juncto artikel 4, derde lid, onderdeel c, van de algemene de-minimisverordening op grond waarvan het rentevoordeel over de gehele looptijd van de lening maximaal € 300.000 mag bedragen.
Voorgaande berekening heeft geleid tot enkele aanpassingen in de SRGO, en dan met name in de artikelen 3.26.3 en 3.26.7. Zo zijn in artikel 3.26.3 aanpassingen met betrekking tot het te verlenen maximumsubsidiebedrag doorgevoerd, alsook in artikel 3.26.7 betreffende de te stellen voorwaarden aan de financiële situatie van een middelgrote of kleine onderneming van de geneeskundig leverancier die gebruik wil maken van de algemene de-minimisverordening. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat altijd binnen bovenstaande scenario gebleven wordt. Hierbij is vooral van belang wat is bepaald over het maximum subsidiebedrag en dat in een afwijzingsgrond wordt bepaald dat de geneeskundig leverancier niet een rating lager dan B mag hebben. Met deze laatste bepaling worden discussies over de rating van de onderneming van de geneeskundig leverancier voorkomen, omdat in het geval er sprake is van een b-rating er automatisch niet meer subsidie wordt verstrekt dan mogelijk zou zijn bij een vermeerdering van het basisrentepercentage met 650 basispunten. Zie voor de verdere achtergrond paragraaf 2.2 van deze toelichting.
In zeer uitzonderlijke gevallen kan het staatssteunelement ook bestaan uit een (deel van een) lening en/of rente, die op verzoek van de subsidieontvanger (geheel of gedeeltelijk) wordt kwijtgescholden. Het kwijtgescholden bedrag zal (net als een niet-kwijtgescholden (deel van) een lening of rente) kwalificeren als subsidie die staatssteun bevat. Deze kwijtschelding zal in de praktijk vrijwel nooit verleend worden (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 3.26.11 van de invoeringsregeling van de SRGO9) en alleen maar plaats kunnen vinden voor zover het toepasselijke Europese staatssteunkader (artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening of algemene de-minimisverordening) hier ruimte voor biedt (zie artikel 42, derde lid, van het kaderbesluit).
Voorgaande aanpassingen veranderen, behoudens de toevoegingen voor de-minimissteun aan de SRGO, niets in de staatsteunaspecten van de SRGO, omdat de steunintensiteiten en overige voor de staatssteunaspecten relevante voorwaarden ongewijzigd blijven.
Verder is de steun transparant en voldoet aan de eisen betreffende cumulatie van steun (zie paragraaf 2 uit het algemene deel van de toelichting van de invoeringsregeling van de SRGO10). Ook zullen de voormelde aanpassingen en openstellingen, in het geval deze vallen onder de algemene groepsvrijstellingsverordening, (zo nodig) separaat ter kennisneming aan de Europese Commissie worden gemeld, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Voor een verdere toelichting op de subsidiepercentages, subsidiabele kosten, de hoogte van de rente en mogelijkheden tot kwijtschelding van de aflossing van de lening en/of rente wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemene deel van de invoeringsregeling van de SRGO), alsook de bijhorende artikelsgewijze toelichting op de artikelen 3.26.2, 3.26.3, 3.26.4 en 3.26.11.
De wijzigingen uit onderhavige regeling hebben het volgende effect op de administratieve lasten van de SRGO.
Allereerst kan de wijziging en openstelling van de SRGO voor de individuele subsidieaanvrager of subsidieontvanger tot een kleine wijziging van informatieverplichtingen leiden, omdat in het vervolg in bepaalde gevallen een verklaring de-minimissteun overlegd zal moeten worden. Deze informatieverplichting is erg gering en bestaat slechts in het aanvinken van een aantal selectievakjes in het aanvraagformulier, dat RVO voor de subsidieaanvraag ter beschikking stelt. Daarnaast zal de potentiële subsidieaanvrager wel moeten nagaan wat de informatieverplichtingen en overige voorwaarden zijn die gekoppeld zijn aan een keuze voor een subsidie onder de SRGO die valt onder één van de twee toepasselijke Europese staatssteunkaders (a) de algemene de-minimisverordening of (b) de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Om ervoor te zorgen dat deze keuze eenvoudig gemaakt kan worden, zal RVO informatie beschikbaar stellen op de website RVO.nl. Daarom zal het voorgaande leiden tot een beperkte toename van de regeldruk (van ongeveer 1 uur) bij de individuele gebruikers van deze subsidiemodule.
Ten tweede wordt bij de nieuwe openstelling van de SRGO geen groter aantal subsidieaanvragen of subsidieverleningen verwacht dan het aantal dat verwacht en begroot werd in de administratieve lasten berekening uit paragraaf 3.3 van het algemene deel van de toelichting van de invoeringsregeling van de SRGO11. Het aantal subsidieaanvragen dat bij de vorige openstelling werd ingediend kwam weliswaar lager uit dan verwacht, maar de verwachting is dat deze subsidieaanvragen alsnog zullen worden ingediend bij de komende openstelling van de SRGO. De reden hiervoor is dat een aantal beoordelingscriteria voor geneeskundig leveranciers versoepeld zijn (zie paragraaf 2 van de toelichting).
Voor de berekening van de administratieve lasten wordt dan ook (grotendeels) aangesloten bij paragraaf 3.3 van het algemene deel van de toelichting van de invoeringsregeling van de SRGO12. Hieruit volgt dat de tijdsbesteding (het totale aantal uren werk om aan de informatieverplichtingen te kunnen voldoen voor alle openstellingen van de SRGO) tezamen naar verwachting uitkomt op 5.602 uur. Door de voorgaande aanpassingen zal deze tijdsbesteding toenemen met 20 uur. Het toepasselijke uurtarief zal wederom € 60 bedragen. Daarbovenop dient per project een externe accountantsverklaring te worden overlegd waarvoor € 5.000 aan kosten per project worden verwacht, wat uitgaande van 12 gehonoreerde projecten neerkomt op € 60.000. De totale administratieve lasten van alle projecten gezamenlijk kwamen voorheen uit op € 396.120 en zullen door voorgaande aanpassing (20 uur meer werk per subsidieaanvrager) nu uitkomen op € 397.320. Dit is circa 1,4 procent van het subsidieplafond van € 28 miljoen over de openstelling van de drie verwachte tenders van de SRGO tezamen.
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Naar aanleiding hiervan is deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor formele advisering, omdat deze geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst. Met de datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en ministeriële regelingen minimaal twee maanden voordien bekend moeten worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden om spoedig subsidieaanvragen in te dienen. Vasthouden aan de systematiek van de vaste verandermomenten en bekendmakingstermijn zou hebben betekend dat subsidieaanvragen pas vanaf het eerstvolgende vaste verandermoment op 1 april 2026 ingediend zouden kunnen worden. Ook heeft de doelgroep voldoende tijd om aanvragen in te dienen en voor te bereiden, omdat de SRGO opengesteld wordt vanaf 24 november 2025 tot en met 17 februari 2026.
De Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 6 mei 2024, nr. WJZ/ 53021640 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (Stcrt. 2024, 15266).
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).
verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.
Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14/6).
Zie voor deze actualisering de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 28 september 2025, nr. WJZ/ 101289856, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 in verband met de invoering van de subsidiemodule Connecting Europe Facility projecten (CEF projecten) en enkele actualiseringen (Stcrt. 2025, 33181).
De portefeuilleverdeling is onder meer te raadplegen via https://www.kabinetsformatie2023.nl/documenten/publicaties/2024/07/02/portefeuilleverdeling-kabinet-schoof
Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PbEU 2008, C 14/6).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 6 mei 2024, nr. WJZ/ 53021640 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (Stcrt. 2024, 15266).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 6 mei 2024, nr. WJZ/ 53021640 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (Stcrt. 2024, 15266).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 6 mei 2024, nr. WJZ/ 53021640 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (Stcrt. 2024, 15266).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 6 mei 2024, nr. WJZ/ 53021640 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (Stcrt. 2024, 15266).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 6 mei 2024, nr. WJZ/ 53021640 tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de invoering van de subsidiemodule Regeneratief geneeskundige onderzoeksprojecten (Stcrt. 2024, 15266).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-39821.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.