Cultuurconvenant 2025–2028, Ministerie van OCW – Utrecht

Partijen,

1. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: Minister van OCW,

2. Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de gedeputeerde voor cultuur, dhr. R.G.H. van Muilekom, en hierna te noemen: provincie Utrecht,

3. Burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor cultuur, dhr. T. Bijlholt, en hierna te noemen: gemeente Amersfoort,

4. Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor cultuur, mevr. E.L. Oosters, en hierna te noemen: gemeente Utrecht,

Partijen genoemd onder 1 tot en met 4, wanneer zij zelfstandig handelen in hun hoedanigheid als bestuursorgaan, hierna samen te noemen: Bestuursorganen;

Partijen genoemd onder 2 tot en met 4, wanneer zij handelen in hun hoedanigheid als vertegenwoordiger van de cultuurregio Utrecht, hierna te noemen: Cultuurregio Utrecht;

Alle Partijen hierna gezamenlijk te noemen: “Partijen” of afzonderlijk “Partij”

Overwegende dat:

  • Rijk, provincie en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de culturele infrastructuur in Nederland;

  • Partijen met het oog op de gewenste beleidsafstemming gesprekken hebben gevoerd over de uitgangspunten voor het cultuurbeleid uit de nota Uitgangspunten Cultuurbeleid 2025–20281 en over de politiek-bestuurlijke prioriteiten op landelijk, regionaal en lokaal niveau;

  • het wenselijk is dat Partijen gezamenlijk afspraken maken over de beleidsprioriteiten en verantwoordelijkheden in het cultuurbeleid voor de periode 2025–2028 middels cultuurconvenanten;

  • algemene afspraken tussen de Minister van OCW, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals vastgelegd in het op 21 mei 2012 ondertekende 'Algemeen Kader Interbestuurlijke Verhoudingen Cultuur'2 de basis vormen voor de totstandkoming van deze cultuurconvenanten;

  • naar aanleiding van actuele ontwikkelingen en bestuurlijke dialoog tussen Partijen de reikwijdte en samenstelling per convenant in de loop der tijd verder zijn aangescherpt;

  • er in Nederland 19 cultuurregio’s zijn die programmatisch samenwerken om zo de regionale culturele infrastructuur te versterken, die verschillende lokale context en behoeften kennen;

  • de cultuurregio’s samenwerkingsverbanden tussen lokale overheden zijn, gevormd om de regionale en lokale culturele infrastructuur te versterken. Rijk, provincies en gemeenten werken hiertoe samen op verschillende niveaus en hebben drie hoofdthema’s geïdentificeerd waarop de samenwerking wordt gericht: toegang tot cultuur, ruimte voor talentontwikkeling en de waarde van cultuur;

  • er in Nederland negen ‘convenantsgebieden’ zijn gevormd, waar de voornoemde cultuurregio’s deel van uitmaken;

  • de afspraken in deel 1 van dit convenant gaan over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de culturele infrastructuur van de betrokken Bestuursorganen en voor alle negen convenantsgebieden gelijk zijn, en in deel 2 van dit convenant regio-specifieke afspraken worden gemaakt die per convenant verschillend zijn;

  • over cultuurbeoefening (alle vormen van het beoefenen van cultuur en erfgoedparticipatie in de vrije tijd en de ontwikkeling van culturele en creatieve vaardigheden op school) separate bestuurlijke afspraken worden gemaakt tussen VNG, IPO en de Minister van OCW;

  • over diverse erfgoedonderwerpen separate afspraken worden gemaakt tussen Rijk, gemeenten en provincies. Het gaat onder meer over de restauratiesubsidies, het programma Erfgoed en Overheid en de positie van ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed in de ruimtelijke transities.

KOMEN OVEREEN:

Deel 1. Gezamenlijke afspraken

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Doel
  • 1. Het doel van dit convenant is het bijdragen aan een kwalitatieve, toegankelijke, diverse en toekomstbestendige culturele infrastructuur in heel Nederland. In dit convenant worden daarom afspraken vastgelegd tussen Bestuursorganen over gezamenlijke beleidsprioriteiten, het zo eenduidig mogelijk uitleggen en toepassen hiervan, verantwoordelijkheden in zowel het landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal cultuurbeleid voor de periode 2025–2028 en de wijze waarop overheden elkaar hierover informeren.

  • 2. Bij het uitvoering geven aan de afspraken uit dit convenant handelen Bestuursorganen op basis van hun eigen verantwoordelijkheid.

Artikel 2 Voortgang en evaluatie
  • 1. Bestuursorganen voeren tijdens de beleidsperiode 2025–2028 jaarlijks overleg over de voortgang van de afspraken in dit convenant. Dit is ook een moment om stil te staan bij actuele ontwikkelingen en hoe deze de afspraken uit het convenant raken.

  • 2. De opbrengsten van dit convenant worden aan het eind van de looptijd van het convenant door de Minister van OCW geïnventariseerd, vastgelegd en aan Bestuursorganen aangeboden.

  • 3. De Minister van OCW neemt het initiatief voor het overleg zoals bedoeld onder het eerste lid.

Paragraaf 2. Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Artikel 3 Samenwerking
  • 1. Bestuursorganen beschouwen de culturele infrastructuur in Nederland als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en spannen zich in voor een kwalitatief toegankelijk, divers en toekomstbestendig cultuuraanbod in heel Nederland.

  • 2. Bestuursorganen informeren elkaar over het door hen te voeren cultuurbeleid.

  • 3. Bestuursorganen gaan in overleg over het advies van de Raad voor Cultuur 'Toegang tot cultuur; op weg naar een nieuw bestel in 2029’3;

  • 4. Bestuursorganen besteden tijdens het in lid 3 te voeren overleg in ieder geval aandacht aan de verdere invulling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de culturele sector.

Artikel 4 Gesubsidieerde instellingen
  • 1. De in bijlage 1 opgenomen instellingen zijn onderdeel van de landelijke culturele basisinfrastructuur of ontvangen meerjarige subsidie van de Rijkscultuurfondsen en Bestuursorganen beschouwen de subsidiëring van deze instellingen gedurende 2025 tot en met 2028 als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de daarin genoemde gemeenten, provincie(s) en de Rijksoverheid.

  • 2. Bestuursorganen zetten zich ervoor in de hoogte van de subsidie van de in bijlage 1 genoemde instellingen niet naar beneden bij te stellen gedurende de looptijd van het convenant dan wel gedurende de looptijd van de subsidieperiode. Bestuursorganen gaan met elkaar in gesprek wanneer een van de betrokken Bestuursorganen, in tegenstelling tot het hiervoor bepaalde, voornemens is de subsidie naar beneden bij te stellen van een of meer van de in bijlage 1 opgenomen instellingen gedurende de periode 2025–2028.

  • 3. Bestuursorganen zetten zich in om monitoring en verantwoordingsvereisten van de in het eerste lid bedoelde gesubsidieerde instellingen op elkaar te laten aansluiten.

Artikel 5 Subsidie-indexatie

Bestuursorganen erkennen dat het belangrijk is dat cultuursubsidies aansluiten op loon- en prijsontwikkelingen. Bestuursorganen spannen zich daarom in om, binnen de kaders van hun eigen subsidiesystematiek en indien Rijkskas, Provincie- of Gemeentefonds het toelaten, gedurende de looptijd van de subsidieperiode de ontvangers van meerjarige subsidies hiervoor te compenseren.

Artikel 6 Omgang met de codes
  • 1. Bestuursorganen onderschrijven het belang van de Governance Code Cultuur4, de Fair Practice Code5 en de Code Diversiteit en Inclusie6 met het oog op de kwaliteit en toegankelijkheid van de sector. Daarbij zijn culturele instellingen – binnen het kader van de bepalingen hierover in de op hen van toepassing zijnde subsidieregelingen – vrij in de wijze waarop ze de Code Diversiteit en Inclusie invullen.

  • 2. Met het oog op de Fair Practice Code hanteren Bestuursorganen ‘fair pay’, met als vertrekpunt de collectieve afspraken in de relevante sectoren, als uitgangspunt bij subsidie- en opdrachtverlening op het terrein van dit convenant. Een hulpmiddel hierbij is de handreiking ‘Van schatbare waarde. Fair pay in de lokale creatieve en culturele sector’7 van de VNG en Platform ACCT.

  • 3. Bestuursorganen spreken vanuit de principes van gezamenlijke en complementaire verantwoordelijkheden af om de omgang met de codes te monitoren onder de eigen subsidierelaties, en bij aanleiding ook met de gesubsidieerde instellingen te agenderen. Waar mogelijk zullen Bestuursorganen de inzichten vanuit de monitoring met elkaar delen.

Artikel 7 Cultuurbeoefening

Bestuursorganen onderschrijven het belang van een stevige landelijke, provinciale, regionale en lokale infrastructuur in Nederland op het gebied van het beoefenen van cultuur en erfgoedparticipatie, zodat elke inwoner in Nederland de mogelijkheid heeft zich creatief en cultureel te ontwikkelen.

Artikel 8 Publieke collecties

Bestuursorganen erkennen het belang van behoud, beheer en de (digitale) toegankelijkheid van publieke collecties voor het publiek van vandaag en in de toekomst. Bestuursorganen hebben als eigenaar van publieke collecties elk een eigen beleidsmatige verantwoordelijkheid hiervoor. Bestuursorganen zetten zich hiervoor in door:

  • 1. het bevorderen van het bruikleenverkeer langs de lijnen van de Code Bruikleenverkeer (2017)8;

  • 2. het bevorderen van het behoud en beheer en het organiseren van adequaat toezicht op het beheer van publieke collecties;

  • 3. zorgvuldige omgang met collecties met een koloniale context en roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog door onder meer:

    • a. aandacht voor het behoud en beheer van deze collecties, inclusief herkomstonderzoek; en

    • b. elkaar te informeren over landelijk, provinciaal en lokaal beleid. Voor het informeren wordt eerst op ambtelijk niveau contact gezocht.

Artikel 9 Digitalisering en data-uitwisseling
  • 1. Bestuursorganen onderschrijven het belang van digitale transformatie daar waar het de toegankelijkheid en maatschappelijke impact van de culturele en creatieve sector kan bevorderen. Bestuursorganen stimuleren culturele instellingen om bij de inzet van digitale technologie zoveel mogelijk samen te werken en relevante kennis te delen, bijvoorbeeld door hier aandacht aan te besteden in de monitoring van hun subsidierelaties.

  • 2. Bestuursorganen onderschrijven het belang van het gebruik van publieksdata voor het verbreden van het publieksbereik van culturele instellingen. Bestuursorganen dragen bij aan de bewustwording over de mogelijkheden van publieksdata, bijvoorbeeld door hier aandacht aan te besteden in de monitoring van hun subsidierelaties. Daarnaast stimuleren ze organisaties om bij te dragen aan de samenwerking rond publieksdata die aangejaagd wordt door DEN, kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie.

  • 3. Bestuursorganen onderschrijven het belang van het verbinden van erfgoedcollecties en zodoende van de uitvoering van het digitaal erfgoedbeleid. Waar mogelijk ontwikkelen Bestuursorganen ook een regionale strategie voor de uitvoering van dit beleid.

Artikel 10 Duurzaamheid
  • 1. Bestuursorganen wisselen kennis met elkaar uit over de brede ontwikkelingen op het gebied van verduurzaming en ontwikkelingen in verduurzamingsbeleid in relatie tot de culturele sector en spannen zich in om met behulp van deze kennis instellingen te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave.

  • 2. Bestuursorganen spannen zich in om kennis en ervaring te delen over (de ontwikkeling van) uniforme monitoring, meetmethoden en mogelijke subsidiecriteria met betrekking tot duurzaamheid. Gedurende de looptijd van dit convenant wordt onderzocht hoe op deze thema’s verder samengewerkt kan worden.

Artikel 11 Waarde van cultuur en samenhang met andere domeinen
  • 1. Bestuursorganen erkennen dat cultuur in al haar pluriformiteit onderwerpen bespreekbaar kan maken en daarnaast een verbindende kracht kan hebben in de samenleving.

  • 2. Bestuursorganen erkennen het belang van de inzet van cultuur bij verschillende maatschappelijke en economische opgaves en opgaves op het gebied van brede welvaart, zowel op landelijk, regionaal als lokaal gebied.

  • 3. Bestuursorganen zetten zich in dat kader in om de verbinding met andere beleidsdomeinen te ontwikkelen en te verstevigen en dit belang ook onder de aandacht te brengen bij medebestuurders.

  • 4. De Minister van OCW start in 2025 met pilots om bis-instellingen te ondersteunen met het in kaart brengen van hun maatschappelijke impact.9 De resultaten van deze pilots worden in dit kader gedeeld met de andere Partijen.

Artikel 12 DU Beeldende Kunst en Vormgeving
  • 1. De Minister van OCW zet de decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving uit de periode 2021–2024 onder dezelfde voorwaarden voort in de periode 2025–2028.

  • 2. De gemeenten die Partij zijn bij dit convenant beschouwen het elk als hun verantwoordelijkheid om middelen die zij ontvangen uit een decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving, te matchen.

Artikel 13 Onderzoeks- en beleidsinformatie
  • 1. Bestuursorganen voorzien elkaar van resultaten van relevant (evaluatie)onderzoek over de onderwerpen van dit convenant. Waar mogelijk wordt samengewerkt bij nieuw onderzoek.

Deel 2. Regio-specifieke afspraken

Paragraaf 3. Convenantsgebied Utrecht

Artikel 14 Cultuurregio Utrecht
  • 1. De Minister van OCW faciliteert en ondersteunt Cultuurregio Utrecht10 in een coördinerende rol en maakt regulier overleg over relevante onderwerpen mogelijk.

  • 2. Cultuurregio Utrecht werkt samen met andere cultuurregio’s in Nederland door kennis te delen en informatie uit te wisselen.

Artikel 15 Prioritaire thema’s
  • 1. Binnen de Cultuurregio Utrecht wordt de komende jaren door de gemeenten en provincie gewerkt aan de thema’s toegang tot cultuur, culturele voorzieningenniveau groeit mee, makersklimaat en erfgoed als inspiratiebron.

  • 2. Over de in lid 1 genoemde thema’s gaan de Cultuurregio Utrecht en de Minister van OCW met elkaar in gesprek om te verkennen op welke wijze zij op deze thema’s kunnen samenwerken en kennis kunnen delen.

Artikel 16 Cultuurprofiel Cultuurregio Utrecht

De verdere uitwerking van de ambities, prioriteiten en/of doelstellingen van de Cultuurregio Utrecht voor de periode 2025–2028 zijn in het geactualiseerde profiel “Eeuwig Jong” weergegeven. Cultuurregio Utrecht verwijst naar bijlage 2 bij dit convenant voor het regioprofiel. De Minister van OCW is hierbij geen Partij.

Deel 3. Slotbepalingen

Artikel 17 Gewijzigde of onvoorziene omstandigheden

  • 1. Partijen treden met elkaar in overleg indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, die van dien aard zijn dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van dit convenant niet mag worden verwacht (of: onvoorziene omstandigheden voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van dit convenant).

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt plaats binnen 8 weken nadat een Partij de wens hiertoe aan de andere Partij schriftelijk kenbaar heeft gemaakt.

  • 3. Ingeval het overleg niet binnen 8 weken tot overeenstemming heeft geleid, geldt de beëindigingsregeling zoals deze is opgenomen in Artikel 19 en Artikel 20 van dit convenant.

Artikel 18 Wijziging

  • 1. Elke Partij kan de andere Partij(en) schriftelijk verzoeken het convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle Partijen.

  • 2. Partijen treden in overleg binnen 8 weken nadat een Partij de wens daartoe aan de andere Partij(en) schriftelijk heeft meegedeeld.

  • 3. De wijziging en de verklaring(en) tot instemming worden als bijlage aan het convenant gehecht.

Artikel 19 Opzegging

  • 1. Elke Partij kan het convenant met inachtneming van een opzegtermijn van 8 weken schriftelijk opzeggen, indien een zodanige verandering van omstandigheden is opgetreden dat dit convenant billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. Onder een zodanige verandering van omstandigheden wordt begrepen door het kabinet vastgestelde bezuinigingen. De opzegging moet de verandering in omstandigheden vermelden.

  • 2. Wanneer een Partij het convenant opzegt, blijft het convenant voor de overige Partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten.

  • 3. Ingeval van beëindiging van het convenant krachtens opzegging is geen van de Partijen jegens een andere Partij schadeplichtig.

Artikel 20 Ontbinding

  • 1. Onverminderd wat in het convenant is vastgelegd, kan elk van de Partijen het convenant door middel van een aangetekend schrijven buiten rechte geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de andere Partij in verzuim is, dan wel nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.

  • 2. Indien een van de Partijen gedurende een bij dit convenant te bepalen periode ten gevolge van overmacht haar verplichtingen op grond van dit convenant niet kan nakomen, heeft de andere Partij het recht dit convenant door middel van een aangetekend schrijven met onmiddellijke ingang buiten rechte geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zonder dat daardoor enig recht op schadevergoeding zal ontstaan.

  • 3. Onder overmacht wordt in ieder geval niet verstaan: gebrek aan personeel, stakingen, ziekte van personeel en tekortschieten van ingeschakelde derde Partijen.

  • 4. Ingeval van overmacht gaan Partijen niet eerder tot ontbinding over dan nadat een termijn van 8 weken is verstreken, tenzij Partijen een andere termijn overeenkomen.

Artikel 21 Inwerkingtreding en looptijd

Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2028. Partijen treden uiterlijk een jaar voor laatstgenoemde datum in overleg over voortzetting van dit convenant.

Artikel 22 Bijlagen

De volgende bij dit convenant behorende bijlagen maken integraal onderdeel uit van dit convenant:

  • 1. Overzicht gezamenlijk gesubsidieerde instellingen

  • 2. Regioprofiel Cultuurregio Utrecht ‘Eeuwig Jong’

Artikel 23 Toepasselijk recht

De afspraken in dit convenant zijn niet in rechte afdwingbaar.

Artikel 24 Publicatie in Staatscourant

Binnen een zo kort mogelijke termijn na ondertekening van dit convenant wordt de zakelijke inhoud daarvan gepubliceerd in de Staatscourant. Dit convenant treedt met terugwerkende kracht in per 1 januari 2025.

Aldus overeengekomen en ondertekend,

Groningen, 17 januari 2025

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap E.E.W. Bruins

Utrecht, 8 januari 2025

De gedeputeerde voor cultuur van de provincie Utrecht R.G.H. van Muilekom

Groningen, 17 januari 2025

De wethouder voor cultuur van de gemeente Amersfoort T. Bijlholt

Utrecht, 14 januari 2025

De wethouder voor cultuur van de gemeente Utrecht E.L. Oosters

BIJLAGE 1: OVERZICHT GEZAMENLIJK GESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN

Gezamenlijk gefinancierde instellingen in de periode 2025–2028, behorende bij artikel 4;

(alle bedragen in euro’s per jaar, loon- en prijspeil 2024)

Instellingen culturele basisinfrastructuur 2025–2028 Utrecht

Instelling

Subsidie gemeente Utrecht

Subsidie provincie Utrecht

Subsidie Ministerie van OCW

Stichting Centraal Museum

€ 9.138.350

 

€ 313.285

Stichting de Nederlandse Bachvereniging

€ 70.000

 

€ 1.156.017

Stichting DOX

€ 360.000

 

€ 1.027.952

Stichting Het Filiaal theatermakers

€ 582.053

 

€ 1.235.267

Stichting Het Literatuurhuis

€ 360.000

€ 286.000

€ 688.175

Stichting Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst

   

€ 6.395.844

Stichting Nederlands Film Festival

 

€ 553.000

€ 1.316.482

Stichting Nederlands Kamerkoor

€ 241.293

 

€ 1.666.464

Stichting Organisatie Oude Muziek

€ 550.000

€ 553.000

€ 974.708

Stichting Storm

 

€ 353.000

€ 576.301

Stichting Theater Utrecht

€ 648.647

 

€ 2.126.236

Eindtotaal

€ 11.950.343

€ 1.745.000

€ 17.476.731

Meerjarig gesubsidieerde instellingen Rijkscultuurfondsen 2025–2028 Utrecht

Instelling

Subsidie gemeente

Subsidie provincie Utrecht

Subsidie Rijkscultuurfonds

Amersfoort

     

Fonds Podiumkunsten

     

DUDAPAIVA COMPANY

€ 86.600

 

€ 435.323

September Me

€ 100.000

€ 193.000

€ 40.351

Fonds voor Cultuurparticipatie

     

Stichting Dag van het Kasteel

   

€ 125.000

Stichting de Bühne

   

€ 185.000

Baarn

     

Fonds Podiumkunsten

     

Wonderfeel

 

€ 506.000

€ 330.357

Utrecht

     

Fonds Podiumkunsten

     

155 – eenvijfvijf

€ 120.000

 

€ 435.323

De Dansers

€ 150.000

 

€ 570.626

DIEHELEDING

€ 60.000

 

€ 201.754

Frisse Oren

   

€ 201.754

Gaudeamus Muziekweek

€ 330.220

€ 108.000

€ 461.033

Het NUT (Nieuw Utrechts Toneel)

€ 260.000

 

€ 570.626

Internationaal Kamermuziek Festival Utrecht

€ 70.000

€ 93.000

€ 40.351

IRC

€ 158.000

 

€ 201.754

Le Guess Who

€ 350.000

€ 513.000

€ 502.645

Maya Fridman Foundation

   

€ 163.925

New Dutch Connections

€ 175.000

 

€ 435.323

Schweigman&

€ 140.000

 

€ 570.626

SPRING Performing Arts Festival

€ 569.832

€ 353.000

€ 461.033

Stichting Ism & Heit

€ 95.000

 

€ 435.323

Stichting Nederlandse Vioolconcoursen

€ 30.000

 

€ 117.086

Stichting PAKS Music

   

€ 126.096

Stichting Studio Figur

€ 147.000

 

€ 201.754

Stichting Vocaal Talent Nederland

   

€ 195.114

Studio Dries Verhoeven

€ 165.000

 

€ 570.626

What You See Festival

€ 165.000

€ 153.000

€ 40.351

Wishful Singing

€ 70.000

 

€ 435.323

Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

     

Stichting IMPAKT

   

€ 375.836

Stichting SETUP

€ 105.000

 

€ 275.000

Stichting Creative Coding Utrecht

   

€ 125.0001

Fonds voor Cultuurparticipatie

     

Stichting Common Frames

€ 90.000

 

€ 130.000

Stichting EKKO

€ 643.619

 

€ 62.500

Stichting New Dutch Connections

€ 175.000

 

€ 150.000

Stichting Possibilize

€ 50.000

€ 49.000

€ 200.000

Mondriaan Fonds

     

Stichting Casco

€ 125.000

 

€ 225.000

Stichting Fotodok

€ 200.000

 

€ 225.000

Stichting Kloof

   

€ 50.0001

Eindtotaal

€ 4.630.271

€ 1.968.000

€ 9.872.843

X Noot
1

Ontvangt tweejarige subsidie


X Noot
10

Cultuurregio Utrecht bestaat uit de gemeenten Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Eemnes, Houten, Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vijfheerenlanden, Wijk bij Duurstede, Woerden, Woudenberg, IJsselstein, Zeist.

Naar boven