Cultuurconvenant 2025–2028, Ministerie van OCW – Zeeland

Partijen,

1. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als bestuursorgaan, hierna te noemen: Minister van OCW,

2. Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de gedeputeerde voor cultuur, Jo-Annes de Bat, en hierna te noemen: provincie Zeeland,

3. Burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor cultuur en erfgoed, Joost de Goffau, en hierna te noemen: gemeente Goes,

4. Burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor kunst en cultuur, Carla Doorn, en hierna te noemen: gemeente Middelburg,

5. Burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor kunst en cultuur, Jeroen de Buck, en hierna te noemen: gemeente Terneuzen,

6. Burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de wethouder voor cultuur, Wilfried Boonman, en hierna te noemen: gemeente Vlissingen,

Partijen genoemd onder 1 tot en met 6, wanneer zij zelfstandig handelen in hun hoedanigheid als bestuursorgaan, hierna samen te noemen: Bestuursorganen;

Partijen genoemd onder 2 tot en met 6, wanneer zij handelen in hun hoedanigheid als vertegenwoordiger van de cultuurregio Zeeland, hierna te noemen: Cultuurregio Zeeland;

Alle Partijen hierna gezamenlijk te noemen: “Partijen” of afzonderlijk “Partij”

Overwegende dat:

  • Rijk, provincie en gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de culturele infrastructuur in Nederland;

  • Partijen met het oog op de gewenste beleidsafstemming gesprekken hebben gevoerd over de uitgangspunten voor het cultuurbeleid uit de nota Uitgangspunten Cultuurbeleid 2025–20281 en over de politiek-bestuurlijke prioriteiten op landelijk, regionaal en lokaal niveau;

  • het wenselijk is dat Partijen gezamenlijk afspraken maken over de beleidsprioriteiten en verantwoordelijkheden in het cultuurbeleid voor de periode 2025–2028 middels cultuurconvenanten;

  • algemene afspraken tussen de Minister van OCW, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zoals vastgelegd in het op 21 mei 2012 ondertekende 'Algemeen Kader Interbestuurlijke Verhoudingen Cultuur'2 de basis vormen voor de totstandkoming van deze cultuurconvenanten;

  • naar aanleiding van actuele ontwikkelingen en bestuurlijke dialoog tussen Partijen de reikwijdte en samenstelling per convenant in de loop der tijd verder zijn aangescherpt;

  • er in Nederland 19 cultuurregio’s zijn die programmatisch samenwerken om zo de regionale culturele infrastructuur te versterken, die verschillende lokale context en behoeften kennen;

  • de cultuurregio’s samenwerkingsverbanden tussen lokale overheden zijn, gevormd om de regionale en lokale culturele infrastructuur te versterken. Rijk, provincies en gemeenten werken hiertoe samen op verschillende niveaus en hebben drie hoofdthema’s geïdentificeerd waarop de samenwerking wordt gericht: toegang tot cultuur, ruimte voor talentontwikkeling en de waarde van cultuur;

  • er in Nederland negen ‘convenantsgebieden’ zijn gevormd, waar de voornoemde cultuurregio’s deel van uitmaken;

  • de afspraken in deel 1 van dit convenant gaan over de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de culturele infrastructuur van de betrokken Bestuursorganen en voor alle negen convenantsgebieden gelijk zijn, en in deel 2 van dit convenant regio-specifieke afspraken worden gemaakt die per convenant verschillend zijn;

  • over cultuurbeoefening (alle vormen van het beoefenen van cultuur en erfgoedparticipatie in de vrije tijd en de ontwikkeling van culturele en creatieve vaardigheden op school) separate bestuurlijke afspraken worden gemaakt tussen VNG, IPO en de Minister van OCW;

  • over diverse erfgoedonderwerpen separate afspraken worden gemaakt tussen Rijk, gemeenten en provincies. Het gaat onder meer over de restauratiesubsidies, het programma Erfgoed en Overheid en de positie van ruimtelijke kwaliteit en cultureel erfgoed in de ruimtelijke transities.

KOMEN OVEREEN:

Deel 1. Gezamenlijke afspraken

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Doel
  • 1. Het doel van dit convenant is het bijdragen aan een kwalitatieve, toegankelijke, diverse en toekomstbestendige culturele infrastructuur in heel Nederland. In dit convenant worden daarom afspraken vastgelegd tussen Bestuursorganen over gezamenlijke beleidsprioriteiten, het zo eenduidig mogelijk uitleggen en toepassen hiervan, verantwoordelijkheden in zowel het landelijk, provinciaal, regionaal en lokaal cultuurbeleid voor de periode 2025–2028 en de wijze waarop overheden elkaar hierover informeren.

  • 2. Bij het uitvoering geven aan de afspraken uit dit convenant handelen Bestuursorganen op basis van hun eigen verantwoordelijkheid.

Artikel 2 Voortgang en evaluatie
  • 1. Bestuursorganen voeren tijdens de beleidsperiode 2025–2028 jaarlijks overleg over de voortgang van de afspraken in dit convenant. Dit is ook een moment om stil te staan bij actuele ontwikkelingen en hoe deze de afspraken uit het convenant raken.

  • 2. De opbrengsten van dit convenant worden aan het eind van de looptijd van het convenant door de Minister van OCW geïnventariseerd, vastgelegd en aan Bestuursorganen aangeboden.

  • 3. De Minister van OCW neemt het initiatief voor het overleg zoals bedoeld onder het eerste lid.

Paragraaf 2. Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Artikel 3 Samenwerking
  • 1. Bestuursorganen beschouwen de culturele infrastructuur in Nederland als een gezamenlijke verantwoordelijkheid en spannen zich in voor een kwalitatief toegankelijk, divers en toekomstbestendig cultuuraanbod in heel Nederland.

  • 2. Bestuursorganen informeren elkaar over het door hen te voeren cultuurbeleid.

  • 3. Bestuursorganen gaan in overleg over het advies van de Raad voor Cultuur 'Toegang tot cultuur; op weg naar een nieuw bestel in 2029’3;

  • 4. Bestuursorganen besteden tijdens het in lid 3 te voeren overleg in ieder geval aandacht aan de verdere invulling van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de culturele sector.

Artikel 4 Gesubsidieerde instellingen
  • 1. De in bijlage 1 opgenomen instellingen zijn onderdeel van de landelijke culturele basisinfrastructuur of ontvangen meerjarige subsidie van de Rijkscultuurfondsen en Bestuursorganen beschouwen de subsidiëring van deze instellingen gedurende 2025 tot en met 2028 als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de daarin genoemde gemeenten, provincie(s) en de Rijksoverheid.

  • 2. Bestuursorganen zetten zich ervoor in de hoogte van de subsidie van de in bijlage 1 genoemde instellingen niet naar beneden bij te stellen gedurende de looptijd van het convenant dan wel gedurende de looptijd van de subsidieperiode. Bestuursorganen gaan met elkaar in gesprek wanneer een van de betrokken Bestuursorganen, in tegenstelling tot het hiervoor bepaalde, voornemens is de subsidie naar beneden bij te stellen van een of meer van de in bijlage 1 opgenomen instellingen gedurende de periode 2025–2028.

  • 3. Bestuursorganen zetten zich in om monitoring en verantwoordingsvereisten van de in het eerste lid bedoelde gesubsidieerde instellingen op elkaar te laten aansluiten.

Artikel 5 Subsidie-indexatie

Bestuursorganen erkennen dat het belangrijk is dat cultuursubsidies aansluiten op loon- en prijsontwikkelingen. Bestuursorganen spannen zich daarom in om, binnen de kaders van hun eigen subsidiesystematiek en indien Rijkskas, Provincie- of Gemeentefonds het toelaten, gedurende de looptijd van de subsidieperiode de ontvangers van meerjarige subsidies hiervoor te compenseren.

Artikel 6 Omgang met de codes
  • 1. Bestuursorganen onderschrijven het belang van de Governance Code Cultuur4, de Fair Practice Code5 en de Code Diversiteit en Inclusie6 met het oog op de kwaliteit en toegankelijkheid van de sector. Daarbij zijn culturele instellingen – binnen het kader van de bepalingen hierover in de op hen van toepassing zijnde subsidieregelingen – vrij in de wijze waarop ze de Code Diversiteit en Inclusie invullen.

  • 2. Met het oog op de Fair Practice Code hanteren Bestuursorganen ‘fair pay’, met als vertrekpunt de collectieve afspraken in de relevante sectoren, als uitgangspunt bij subsidie- en opdrachtverlening op het terrein van dit convenant. Een hulpmiddel hierbij is de handreiking ‘Van schatbare waarde. Fair pay in de lokale creatieve en culturele sector’7 van de VNG en Platform ACCT.

  • 3. Bestuursorganen spreken vanuit de principes van gezamenlijke en complementaire verantwoordelijkheden af om de omgang met de codes te monitoren onder de eigen subsidierelaties, en bij aanleiding ook met de gesubsidieerde instellingen te agenderen. Waar mogelijk zullen Bestuursorganen de inzichten vanuit de monitoring met elkaar delen.

Artikel 7 Cultuurbeoefening

Bestuursorganen onderschrijven het belang van een stevige landelijke, provinciale, regionale en lokale infrastructuur in Nederland op het gebied van het beoefenen van cultuur en erfgoedparticipatie, zodat elke inwoner in Nederland de mogelijkheid heeft zich creatief en cultureel te ontwikkelen.

Artikel 8 Publieke collecties

Bestuursorganen erkennen het belang van behoud, beheer en de (digitale) toegankelijkheid van publieke collecties voor het publiek van vandaag en in de toekomst. Bestuursorganen hebben als eigenaar van publieke collecties elk een eigen beleidsmatige verantwoordelijkheid hiervoor. Bestuursorganen zetten zich hiervoor in door:

  • 1. het bevorderen van het bruikleenverkeer langs de lijnen van de Code Bruikleenverkeer (2017)8;

  • 2. het bevorderen van het behoud en beheer en het organiseren van adequaat toezicht op het beheer van publieke collecties;

  • 3. zorgvuldige omgang met collecties met een koloniale context en roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog door onder meer:

    • a. aandacht voor het behoud en beheer van deze collecties, inclusief herkomstonderzoek; en

    • b. elkaar te informeren over landelijk, provinciaal en lokaal beleid. Voor het informeren wordt eerst op ambtelijk niveau contact gezocht.

Artikel 9 Digitalisering en data-uitwisseling
  • 1. Bestuursorganen onderschrijven het belang van digitale transformatie daar waar het de toegankelijkheid en maatschappelijke impact van de culturele en creatieve sector kan bevorderen. Bestuursorganen stimuleren culturele instellingen om bij de inzet van digitale technologie zoveel mogelijk samen te werken en relevante kennis te delen, bijvoorbeeld door hier aandacht aan te besteden in de monitoring van hun subsidierelaties.

  • 2. Bestuursorganen onderschrijven het belang van het gebruik van publieksdata voor het verbreden van het publieksbereik van culturele instellingen. Bestuursorganen dragen bij aan de bewustwording over de mogelijkheden van publieksdata, bijvoorbeeld door hier aandacht aan te besteden in de monitoring van hun subsidierelaties. Daarnaast stimuleren ze organisaties om bij te dragen aan de samenwerking rond publieksdata die aangejaagd wordt door DEN, kennisinstituut voor cultuur en digitale transformatie.

  • 3. Bestuursorganen onderschrijven het belang van het verbinden van erfgoedcollecties en zodoende van de uitvoering van het digitaal erfgoedbeleid. Waar mogelijk ontwikkelen Bestuursorganen ook een regionale strategie voor de uitvoering van dit beleid.

Artikel 10 Duurzaamheid
  • 1. Bestuursorganen wisselen kennis met elkaar uit over de brede ontwikkelingen op het gebied van verduurzaming en ontwikkelingen in verduurzamingsbeleid in relatie tot de culturele sector en spannen zich in om met behulp van deze kennis instellingen te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave.

  • 2. Bestuursorganen spannen zich in om kennis en ervaring te delen over (de ontwikkeling van) uniforme monitoring, meetmethoden en mogelijke subsidiecriteria met betrekking tot duurzaamheid. Gedurende de looptijd van dit convenant wordt onderzocht hoe op deze thema’s verder samengewerkt kan worden.

Artikel 11 Waarde van cultuur en samenhang met andere domeinen
  • 1. Bestuursorganen erkennen dat cultuur in al haar pluriformiteit onderwerpen bespreekbaar kan maken en daarnaast een verbindende kracht kan hebben in de samenleving.

  • 2. Bestuursorganen erkennen het belang van de inzet van cultuur bij verschillende maatschappelijke en economische opgaves en opgaves op het gebied van brede welvaart, zowel op landelijk, regionaal als lokaal gebied.

  • 3. Bestuursorganen zetten zich in dat kader in om de verbinding met andere beleidsdomeinen te ontwikkelen en te verstevigen en dit belang ook onder de aandacht te brengen bij medebestuurders.

  • 4. De Minister van OCW start in 2025 met pilots om bis-instellingen te ondersteunen met het in kaart brengen van hun maatschappelijke impact.9 De resultaten van deze pilots worden in dit kader gedeeld met de andere Partijen.

Artikel 12 DU Beeldende Kunst en Vormgeving
  • 1. De Minister van OCW zet de decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving uit de periode 2021–2024 onder dezelfde voorwaarden voort in de periode 2025–2028.

  • 2. De gemeenten die partij zijn bij dit convenant beschouwen het elk als hun verantwoordelijkheid om middelen die zij ontvangen uit een decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving, te matchen.

Artikel 13 Onderzoeks- en beleidsinformatie
  • 1. Bestuursorganen voorzien elkaar van resultaten van relevant (evaluatie)onderzoek over de onderwerpen van dit convenant. Waar mogelijk wordt samengewerkt bij nieuw onderzoek.

Deel 2. Regio-specifieke afspraken

Paragraaf 3. Convenantsgebied Zeeland

Artikel 14 Cultuurregio Zeeland
  • 1. De Minister van OCW faciliteert en ondersteunt Cultuurregio Zeeland in een coördinerende rol en maakt regulier overleg over relevante onderwerpen mogelijk.

  • 2. Cultuurregio Zeeland werkt samen met andere cultuurregio’s in Nederland door kennis te delen en informatie uit te wisselen.

  • 3. Cultuurregio Zeeland bestaat uit de gemeenten Middelburg, Goes, Terneuzen, Vlissingen en de provincie Zeeland.

Artikel 15 Programmatische samenwerking
  • 1. Partijen dragen met de programmatische samenwerking bij aan het versterken van de regionale culturele infrastructuur. Cultuurregio Zeeland voegt met zijn specifieke samenstelling waarde toe, waarbij de inzet in dit kader een plus is op het reguliere beleid.

  • 2. In gezamenlijk overleg bepalen Partijen op welke thema’s vervolgstappen worden gezet. Hierbij sluiten Partijen aan op het lopende beleid. De gezamenlijke thema’s zijn: ruimte voor talentontwikkeling, toegang tot het cultuuraanbod en de maatschappelijke waarde van cultuur.

Artikel 16 Samenwerking in de regio
  • 1. Provincie Zeeland zet zich in voor het werken aan nadere bestuurlijke afspraken met de 13 Zeeuwse gemeenten, op te nemen in een samenwerkingsdocument: het Zeeuws Cultuur- en Erfgoedakkoord.

  • 2. Provincie Zeeland heeft de intentie om samen met de 13 Zeeuwse gemeenten meer te handelen als één overheid. Hierbij zet zij in op aansluiting bij de afspraken uit dit convenant, maar daar beperkt zij zich niet toe.

  • 3. Vanuit de gedeelde beleidsprioriteiten wordt toegewerkt naar concrete actiepunten op gebied van zowel cultuur als erfgoed. Daarbij zijn er vier thema’s: basis op orde, publiekverbreding, talentontwikkeling en grensoverstijgende samenwerking.

Artikel 17 Cultuureducatie
  • 1. Partijen delen de doelstelling cultuureducatie voor ieder kind gedurende de schoolloopbaan. Partijen nemen daartoe deel aan Cultuureducatie met Kwaliteit 4 en werken aan borging van de cultuureducatie in het onderwijs en de ondersteuning ervan na afloop van het programma.

Artikel 18 Interbestuurlijk Toezicht
  • 1. Partijen hechten een groot belang aan het hebben van voldoende aandacht voor de omgang met erfgoed en archeologie door gemeenten en daarmee aan het invulling geven aan Interbestuurlijk Toezicht op erfgoed en archeologie.

  • 2. Partijen wisselen kennis en ervaringen uit om te komen tot een goede inbedding van Interbestuurlijk Toezicht in de jaarlijkse toezicht cyclus.

Artikel 19 Grensoverstijgende samenwerking
  • 1. Partijen hechten een groot belang aan het stimuleren van culturele uitwisseling en nauwe samenwerking in de grensregio Zeeland – Vlaanderen, in het bijzonder met Gent.

  • 2. Partijen onderschrijven de uitkomsten van de slotverklaring ‘Vlaams-Nederlandse top 31-01-2023’ met betrekking tot cultuur en erfgoed10.

Artikel 20 Verbreding en vernieuwing

De Minister van OCW stelt voor de periode 2025–2028 een tijdelijke, extra impuls beschikbaar aan de provincies Flevoland, Fryslân, Drenthe, Zeeland, Limburg en Overijssel, van in totaal € 2 miljoen per jaar. Deze provincies ontvangen elk een zesde deel van de impuls en kunnen hiermee de regionale culturele infrastructuur versterken en ondersteunen. Deze middelen worden beschikbaar gesteld als een decentralisatie-uitkering (onder voorbehoud van goedkeuring van de fondsbeheerders bij Voorjaarsloket 2025). De Financiële-verhoudingswet schrijft voor dat daarbij sprake is van beleids- en bestedingsvrijheid. De decentralisatie-uitkering wordt beschikbaar gesteld aan een provincie die aldus zelf de inzet bepaalt van de verkregen middelen.

Deel 3 Slotbepalingen

Artikel 21 Gewijzigde of onvoorziene omstandigheden

  • 1. Partijen treden met elkaar in overleg indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, die van dien aard zijn dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van dit convenant niet mag worden verwacht (of: onvoorziene omstandigheden voordoen die wezenlijke gevolgen hebben voor de uitvoering van dit convenant).

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde overleg vindt plaats binnen 8 weken nadat een partij de wens hiertoe aan de andere partij schriftelijk kenbaar heeft gemaakt.

  • 3. Ingeval het overleg niet binnen 8 weken tot overeenstemming heeft geleid, geldt de beëindigingsregeling zoals deze is opgenomen in Artikel 23 en Artikel 24 van dit convenant.

Artikel 22 Wijziging

  • 1. Elke partij kan de andere partij(en) schriftelijk verzoeken het convenant te wijzigen. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle Partijen.

  • 2. Partijen treden in overleg binnen 8 weken nadat een partij de wens daartoe aan de andere partij(en) schriftelijk heeft meegedeeld.

  • 3. De wijziging en de verklaring(en) tot instemming worden als bijlage aan het convenant gehecht.

Artikel 23 Opzegging

  • 1. Elke partij kan het convenant met inachtneming van een opzegtermijn van 8 weken schriftelijk opzeggen, indien een zodanige verandering van omstandigheden is opgetreden dat dit convenant billijkheidshalve op korte termijn behoort te eindigen. Onder een zodanige verandering van omstandigheden wordt begrepen door het kabinet vastgestelde bezuinigingen. De opzegging moet de verandering in omstandigheden vermelden.

  • 2. Wanneer een partij het convenant opzegt, blijft het convenant voor de overige Partijen in stand voor zover de inhoud en de strekking ervan zich daartegen niet verzetten.

  • 3. Ingeval van beëindiging van het convenant krachtens opzegging is geen van de Partijen jegens een andere partij schadeplichtig.

Artikel 24 Ontbinding

  • 1. Onverminderd wat in het convenant is vastgelegd, kan elk van de Partijen het convenant door middel van een aangetekend schrijven buiten rechte geheel of gedeeltelijk ontbinden indien de andere partij in verzuim is, dan wel nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is.

  • 2. Indien een van de Partijen gedurende een bij dit convenant te bepalen periode ten gevolge van overmacht haar verplichtingen op grond van dit convenant niet kan nakomen, heeft de andere partij het recht dit convenant door middel van een aangetekend schrijven met onmiddellijke ingang buiten rechte geheel of gedeeltelijk te ontbinden, zonder dat daardoor enig recht op schadevergoeding zal ontstaan.

  • 3. Onder overmacht wordt in ieder geval niet verstaan: gebrek aan personeel, stakingen, ziekte van personeel en tekortschieten van ingeschakelde derdepartijen.

  • 4. Ingeval van overmacht gaan Partijen niet eerder tot ontbinding over dan nadat een termijn van 8 weken is verstreken, tenzij Partijen een andere termijn overeenkomen.

Artikel 25 Inwerkingtreding en looptijd

Dit convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening en eindigt op 31 december 2028. Partijen treden uiterlijk een jaar voor laatstgenoemde datum in overleg over voortzetting van dit convenant.

Artikel 26 Bijlagen

De volgende bij dit convenant behorende bijlagen maken integraal onderdeel uit van dit convenant:

  • 1. Overzicht gezamenlijk gesubsidieerde instellingen

Artikel 27 Toepasselijk recht

De afspraken in dit convenant zijn niet in rechte afdwingbaar.

Artikel 28 Publicatie in Staatscourant

Binnen een zo kort mogelijke termijn na ondertekening van dit convenant wordt de zakelijke inhoud daarvan gepubliceerd in de Staatscourant. Dit convenant treedt met terugwerkende kracht in per 1 januari 2025.

Aldus overeengekomen en ondertekend,

Groningen, 17 januari 2025

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap E.E.W. Bruins

Middelburg, 14 januari 2025

De gedeputeerde voor cultuur van de provincie Zeeland J.-A. de Bat

Goes, 13 januari 2025

De wethouder voor cultuur van de gemeente Goes J. de Goffau

Groningen, 17 januari 2025

De wethouder voor cultuur van de gemeente Middelburg C. Doorn

Utrecht, 17 januari 2025

De wethouder voor cultuur van de gemeente Terneuzen J. de Buck

Vlissingen, 14 januari 2025

De wethouder voor cultuur van de gemeente Vlissingen W. Boonman

BIJLAGE 1: OVERZICHT GEZAMENLIJK GESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN

Gezamenlijk gefinancierde instellingen in de periode 2025–2028, behorende bij artikel 4;

(alle bedragen in euro’s per jaar, loon- en prijspeil 2024)

Instellingen culturele basisinfrastructuur 2025–2028

Instelling

Subsidie gemeente Middelburg

Subsidie provincie Zeeland1

Subsidie ministerie van OCW

Stichting Beeldende Kunst Middelburg

€ 387.216

 

€ 838.247

Zeeuwse Museumstichting

€ 211.585

€ 2.362.1942

€ 313.390

Eindtotaal

€ 598.801

€ 2.362.194

€ 1.151.637

X Noot
1

In 2025 stelt Provincie Zeeland een nieuwe meerjarige subsidieregeling voor kunsten en festivals open voor aanvragen vanaf 2026.

X Noot
2

Exclusief huursubsidie.

Meerjarig gesubsidieerde instellingen Rijkscultuurfondsen 2025–2028

Instelling

Subsidie gemeente

Subsidie provincie Zeeland1

Subsidie Rijkscultuurfonds

HULST

     

Fonds Podiumkunsten

     

VESTROCK

 

€ 77.500

€ 163.925

Schouwen-Duiveland

     

Mondriaan Fonds

     

Stichting Bewaerschole

€ 73.500

 

€ 225.000

Vlissingen

     

Filmfonds

     

Stichting Film By The Sea

€ 75.000

€ 145.028

€ 65.000

Mondriaan Fonds

     

Stichting Fabricatie

   

€ 50.0002

Eindtotaal

€ 148.500

€ 222.528

€ 503.925

X Noot
1

In 2025 stelt Provincie Zeeland een nieuwe meerjarige subsidieregeling voor kunsten en festivals open voor aanvragen vanaf 2026.

X Noot
2

Ontvangt tweejarige subsidie.

Naar boven