Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 35154 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 35154 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
Gelet op artikel 4 en artikel 15 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 4.6.3 wordt onder vernummering van het vijfde tot het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
5. In aanvulling op artikel 10, eerste lid, van het besluit komen niet in aanmerking de kosten die niet geactiveerd worden en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord.
B
Bijlage 4.6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In hoofdstuk 1. Doelstelling, tweede alinea, wordt ‘0,29 kg CO2/kWh’ vervangen door ‘0,14 kg CO2/kWh’.
2. In hoofdstuk 3. Uitgangspunten mijlpalenbegroting, tweede alinea, vervalt ‘Voor het gehele project kunnen maximaal 5 mijlpalen opgenomen worden.’.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 9 oktober 2025
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies (hierna: Regeling) in verband met enkele technische wijzigingen van de subsidiemodule Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie (hierna: VEKI) in titel 4.6 van de Regeling.
De VEKI heeft als doel investeringen in CO2-reducerende maatregelen in de industrie die nog niet rendabel zijn binnen een terugverdientijd van vijf jaar te versnellen. Een project moet betrekking hebben op investeringen in materiele en immateriële activa die bijdragen aan de reductieopgaven in de industrie en eventueel daarnaast aan energiebesparing en het verlagen van de energiekosten van bedrijven.
De VEKI is onlangs opengesteld van 16 september 2025 tot en met 2 februari 2026 met een subsidieplafond van € 148.000.000.1 In die wijzigingsregeling zijn twee wijzigingen abusievelijk niet of niet juist doorgevoerd. Dit is met de onderhavige wijzigingsregeling alsnog gecorrigeerd.
Met de wijziging in artikel I, onderdeel A, is een lid toegevoegd aan artikel 4.6.3 van de Regeling. Hierin is geëxpliciteerd dat de kosten die niet geactiveerd worden en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord niet in aanmerking komen voor subsidie. Het betreffen activa die meerdere jaren meegaan en waarvan de kosten over de levensduur worden afgeschreven. Loonkosten zijn subsidiabel voor zover deze rechtstreeks verbonden zijn met de realisatie van de investering en vallen onder de kostenpost immateriële activa. In de vorige wijzigingsregeling2 is dit lid per abuis toegevoegd aan het reeds vervallen artikel 4.6.4 van de Regeling. Met de onderhavige wijzigingsregeling is dit gecorrigeerd en is in onderdeel A het lid toegevoegd aan het juiste artikel 4.6.3 van de Regeling. Deze wijziging betreft uitsluitend een technische correctie en heeft geen nadelige gevolgen voor de doelgroep tijdens de lopende openstelling.
Deze wijziging betreft een aanvulling op artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: het Kaderbesluit). Artikel 15 van het Kaderbesluit biedt hiertoe de grondslag. Het toegevoegde lid aan artikel 4.6.3 bepaalt wélke kosten niet subsidiabel zijn. Het gaat over de kwalificatie van de kosten en over de subsidiabiliteit ervan, Dit betreft daarmee een specificatie van het algemene vereiste uit artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit, dat gericht is op de redelijkheid van de gemaakte kosten in relatie tot de uitvoering van een activiteit.
Hoewel geactiveerde kosten onder de VEKI betrekking kunnen hebben op apparatuur en gebouwen, betreft dit geen invulling van artikel 10, zevende lid, van het Kaderbesluit. Het zevende lid gaat namelijk over de berekening van afschrijvingskosten voor apparatuur en gebouwen. Artikel 4.6.3, vijfde lid, van de Regeling stelt hier een voorwaarde aan: als kosten niet geactiveerd worden (en dus niet over de levensduur worden afgeschreven), is er geen afschrijvingsbasis en wordt niet toegekomen aan de toepassing van artikel 10, zevende lid, van het Kaderbesluit.
Daarnaast is de CO2-emissiefactor in bijlage 4.6.2 van de Regeling vervangen (artikel I, onderdeel B). Dit is per abuis niet doorgevoerd in de vorige wijzigingsregeling; met de onderhavige wijzigingsregeling is dit alsnog aangepast. Subsidieaanvragers voor investeringsprojecten moeten via een berekening aangeven dat het project tot CO2-reductie leidt binnen tien tot vijftien jaar na de start van het project. Voor berekeningen die het gebruik van elektriciteit omvatten, is in de bijlage van de VEKI een constante CO2-emissiefactor voorgeschreven die aanvragers hiervoor moeten gebruiken. Eerder werd de CO2-emissiefactor voor elektriciteit van 0,29 kg CO2/kWh voorgeschreven. Deze was gebaseerd op de referentieparkmethode uit de Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2030. Echter, aangezien investeringen vaak een levensduur hebben van meer dan tien jaar, leidt dit dikwijls tot een onderschatting van de CO2-reductie. Naar verwachting zal deze emissiefactor verder dalen naarmate het aandeel zonne- en windenergie verder toeneemt. Daarnaast is het van belang om investeringsprojecten voldoende te kunnen stimuleren, zodat deze investeringen tot meer CO2-emissiereductie kunnen leiden wanneer deze tot wasdom zijn gekomen. De CO2-emissiefactor van 0,29 kg CO2/kWh is daarvoor te streng gebleken. Op grond hiervan is ervoor gekozen om een CO2-emissiefactor van 0,14 kgCO2/kWh te hanteren. Deze waarde gaat ervan uit dat in 2040 de emissiefactor van elektriciteit 0 kg CO2/kWh is als gevolg van de werking van het emissiehandelssysteem (ETS). 0,14 kgCO2/kWh is daarbij de gemiddelde waarde tussen de emissiefactor in 2030, conform de referentieparkmethode in de KEV 2030, van 0,28 kgCO2/kWh en 0 kgCO2/kWh in 2040. Er is gekozen om wederom een constante waarde voor te schrijven, zodat de regeldruk van aanvragers beperkt blijft. Met deze wijziging is de emissiefactor bovendien gelijkgesteld aan die in de DEI+ regeling. In de DEI+ regeling is de emissiefactor eerder aangepast vanwege bovenstaande redenen. De DEI+ en VEKI zijn beiden een investeringssubsidie voor investeringen in CO2-reductie. Het is daarom logisch om de emissiefactor voor beide regelingen gelijk te stellen. Deze wijziging betreft een verruiming van de regeling en leidt daarmee niet tot benadeling van de doelgroep. Met deze verruiming wordt voorkomen dat bepaalde projecten worden uitgesloten die wel noodzakelijk zijn voor de elektrificatie van de industrie.
Ten slotte is in bijlage 4.6.2 van de Regeling de beperking van maximaal vijf mijlpalen per project komen te vervallen. Doordat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) wegens technische redenen gebruik blijft maken van het gebruikelijke zaaksysteem, is het beperken van het aantal mijlpalen niet nodig. Dit systeem staat namelijk meer dan vijf mijlpalen toe. Doordat aanvragers meer dan vijf mijlpalen konden opnemen in hun projectaanvraag, heeft het schrappen van dit maximum geen nadeel voor aanvragers.
De aanpassing van de emissiefactor valt binnen de geldende staatssteunkaders van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) en heeft geen impact op de staatssteunanalyse.
Deze wijzigingsregeling bevat technische correcties die geen effect zullen hebben op de regeldruk. Deze wijzigingsregeling is conform de werkafspraken tussen het Rijk en het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) derhalve niet voorgelegd voor advies aan ATR.
Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant en wijkt daarmee af van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd om de volgende redenen.
De huidige openstellingsperiode van de VEKI loopt van 16 september 2025 tot en met 2 februari 2026. Om de wijzigingen tijdens deze periode van toepassing te laten zijn, dienen zij vóór de sluitingsdatum in werking te treden. Gezien de lange duur van de openstelling zou de onderhavige wijzigingsregeling ook twee maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding gepubliceerd kunnen worden. Vanuit het oogpunt van kenbaarheid voor aanvragers is dit echter niet wenselijk. Het is in het belang van de doelgroep dat de Regeling zo spoedig mogelijk de juiste informatie bevat. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor (potentiële) aanvragers.
Terugwerkende kracht tot de startdatum van de openstelling is niet noodzakelijk. De uitvoeringsorganisatie van deze subsidiemodule, de RVO, heeft de wijziging in artikel I, onderdeel B, duidelijk richting de sector gecommuniceerd. Bovendien maken aanvragers gebruik van een rekenmodel waarin de nieuwe omrekenfactor van 0,14 kg CO2/kWh reeds is verwerkt. Hierdoor zijn en zullen er geen aanvragen worden afgewezen op basis van de oude emissiefactor (0,29 kg CO2/kWh). Verder konden aanvragers vanaf de openstellingsdatum een aanvraag indienen met meer van vijf mijlpalen.
De wijziging in artikel I, onderdeel A, betreft een verduidelijking van de bestaande praktijk en behoeft daarom evenmin terugwerkende kracht.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-35154.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.