Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 30380 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 30380 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 19, tweede lid, 23, 25 en 50, tweede lid, van het Kaderbesluit EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4.6.2, eerste lid, wordt in de aanhef na ‘een onderneming voor’ ingevoegd ‘investeringen in’.
B
Aan artikel 4.6.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten die niet geactiveerd worden en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord.
C
Artikel 4.6.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘drie jaar’ vervangen door ‘vier jaar’.
2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd ‘, overeenkomstig artikel 2, onder 23, van de algemene groepsvrijstellingsverordening’.
D
Artikel 4.6.7, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de kwaliteit van het project onvoldoende is, gelet op:
1°. de uitwerking van:
– het projectplan;
– de (mijlpalen)begroting; of
– de exploitatieberekening;
2°. de mate waarin projectrisico’s worden geadresseerd;
3°. de uitvoerbaarheid;
4°. de onderbouwing dat alle benodigde partijen die een essentiële rol spelen in de keten en stakeholders die in het project vertegenwoordigd zijn;
5°. de mate waarin de beschikbare middelen effectief en efficiënt worden ingezet.
E
Artikel 4.6.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan onderdeel d wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:
3°. een onderbouwing van de voor het project benodigde investeringen, inclusief een toelichting op het model exploitatieberekening, indien de aanvraag is gebaseerd op lokale infrastructuur als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;.
2. Aan onderdeel e wordt toegevoegd ‘, inclusief onderbouwing voor het investeringsproject, daaronder begrepen informatie over de wijze waarop de onderneming het eigen aandeel, uitgesplitst in vreemd vermogen en eigen vermogen, in de totale projectkosten financiert;’.
3. Onderdeel g komt te luiden:
g. een door de aanvrager in een door de minister beschikbaar gesteld model ingevulde begroting, bestaande uit:
1°. het overzicht van de werkelijke investeringskosten;
2°. een mijlpalenbegroting, indien het aangevraagde subsidiebedrag € 2.000.000 of meer is;.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. een verklaring dat de aanvrager geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de algemene groepsvrijstellingsverordening, inclusief een beslisschema, een organogram van de verbonden groep waaruit de aandelenverhoudingen blijken en enkelvoudige of geconsolideerde jaarcijfers van de groep die is gebruikt voor de invulling van het beslisschema.
F
Artikel 4.6.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd ‘. Aanvraag tot subsidievaststelling’.
2. Onderdeel a wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste subonderdeel wordt na ‘een algemene en technische omschrijving van de’ ingevoegd ‘investeringen en’.
b. Het tweede tot en met vijfde subonderdeel vervalt, onder vernummering van het zesde subonderdeel tot het tweede subonderdeel.
c. Drie subonderdelen worden toegevoegd, luidende:
3°. een ingevuld, gewaarmerkt en gedateerd kostenoverzicht opgesteld door een accountant, inclusief dezelfde kostencomponenten als de (mijlpalen)begroting;
4°. indien het een investering voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling als bedoeld in artikel 46 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft, een document waarin de broeikasgasuitstoot van de geleverde warmte in GJ is aangetoond;
5°. indien het een investering in lokale infrastructuur als bedoeld in artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening betreft, een exploitatieberekening;.
3. Onder verlettering van onderdeel b tot onderdeel c, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de omvang van de vast te stellen subsidie;.
G
Bijlage 4.6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In hoofdstuk 2.4. Overige maatregelen die CO2-uitstoot reduceren (artikel 36 algemene groepsvrijstellingsverordening) wordt ‘CO2-afvang, -opslag en -hergebruik’ vervangen door ‘Carbon Capture and Storage (CCS) en Carbon Capture and Utilisation (CCU)’.
2. Er wordt een hoofdstuk toegevoegd, luidende:
De totale subsidiabele investeringskosten moeten in de (mijlpalen)begroting worden uitgesplitst. Deze kosten moeten op grond van artikel 4.6.9, aanhef en onderdeel g, worden opgenomen in de mijlpalenbegroting. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Vaste mijlpalen
De mijlpalenbegroting bevat indien van toepassing in ieder geval maximaal vier verplichte mijlpalen, namelijk:
• Mijlpaal 1: investeringsbesluit
• Mijlpaal 2: financieringsbesluit
• Mijlpaal 3: opdrachtverstrekking
• Mijlpaal 4: vergunning verstrekking
Indien het investerings- en het financieringsbesluit op hetzelfde moment worden genomen, mogen mijlpaal 1 en 2 worden samengevoegd. Na de verplichte mijlpalen worden de mijlpalen door de aanvrager bepaald overeenkomstig de fasering van het project, zoals opgenomen in het projectplan. Voor het gehele project kunnen maximaal 5 mijlpalen opgenomen worden.
Aanvang en einde van de mijlpalen
Een mijlpaal vangt aan op het moment dat de aanvrager kosten begint te maken voor het behalen van een bepaald resultaat. Met het behalen van het resultaat, wordt ook de mijlpaal behaald. Een mijlpaal moet daarbij altijd aansluiten of overlappen met een volgende mijlpaal, zodat er geen fasen zijn waarin geen kosten worden opgevoerd. De concreet definieerbare startpunten en resultaten worden opgenomen in de mijlpalenbegroting en verder onderbouwd in het projectplan. Op de einddatum van een mijlpaal wordt het resultaat overgelegd aan RVO. De eerste mijlpaal start op de startdatum van het project. Dit moment is van belang omdat het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten wordt verstrekt. De einddatum van het project is ook de einddatum van de laatste mijlpaal.
Inhoud van de mijlpalen
Iedere mijlpaal vertegenwoordigt een concreet definieerbaar resultaat. Dit kan naast de resultaten zoals genoemd in de eerste vier mijlpalen bijvoorbeeld ook zijn dat een deel van het project wordt opgeleverd. In de mijlpaal worden alle subsidiabele kosten opgenomen die gemaakt worden in aanloop naar het te behalen resultaat. Op de einddatum van een mijlpaal kan de aanvrager het resultaat van de betreffende mijlpaal overleggen.
In de tabel horende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 wordt onder de rij van Titel 4.6: Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie, Artikel 4.6.2, een rij ingevoegd, luidende:
|
16-09-2025 t/m 02-02-2026 |
€ 148.000.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 30 augustus 2025
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 (hierna: ROES 2025) in verband met de wijziging en openstelling van de subsidiemodule Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie (hierna: VEKI) in titel 4.6 van de RNES. De openstelling van de VEKI regeling over de periode 2019 tot en met 2023 is onlangs geëvalueerd.1 Dit was aanleiding om de VEKI regeling te verlengen tot en met 1 augustus 2030.2 De module is opengesteld en op enkele punten gewijzigd door middel van de onderhavige wijzigingsregeling.
De VEKI heeft als doel investeringen in CO2-reducerende maatregelen in de industrie die nog niet rendabel zijn binnen een terugverdientijd van vijf jaar te versnellen. Een project moet betrekking hebben op investeringen in materiele en immateriële activa die bijdragen aan de reductieopgaven in de industrie en eventueel daarnaast aan energiebesparing en het verlagen van de energiekosten van bedrijven.
Innovatieve projecten worden ondersteund via de subsidiemodule DEI+ (paragraaf 4.2.10 van de RNES). Zodra is aangetoond dat een innovatie werkt, vormen de hoge uitrolkosten vaak echter nog een belemmering. De VEKI richt zich daarom specifiek op investeringen in bewezen technologieën die, eenmaal gerealiseerd, leiden tot CO2-reductie. Om deze reden kan geen VEKI-subsidie worden verkregen voor een investering die nog als innovatief geldt en onder de module DEI+ valt. Voor de DEI+ geldt bovendien dat maximaal drie soortgelijke projecten gesubsidieerd kunnen worden, om te waarborgen dat enkel innovatieve projecten worden ondersteund. De VEKI sluit aan op de vervolgfase: zij ondersteunt juist die investeringen die hun waarde al in de industrie hebben bewezen. Aanvragers die twijfelen welke regeling geschikt is, kunnen hun projectideeën bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) toetsen en krijgen, vaak na een gesprek, daarbij een advies welke regeling geschikt is. Deze informatie is te vinden op de RVO-website van beide regelingen. Daarnaast is in de VEKI-handleiding toegelicht op welke wijze een aanvrager kan aantonen dat een techniek voldoende bewezen is om onder de VEKI te vallen. De VEKI biedt de mogelijkheid om bedrijfsspecifieke investeringen te doen die niet zijn opgenomen in de SDE. De VEKI is gericht op een brede doelgroep van het midden- en kleinbedrijf (MKB) tot grootbedrijf en alle bedrijfstakken in de industrie.
De VEKI is onlangs verlengd van 1 augustus 2025 tot 1 augustus 2030 in de RNES.3 De module zelf is opengesteld door middel van de onderhavige wijzigingsregeling. Deze omvat enkele wijzigingen en een uitbreiding van thema 2.4. Overige maatregelen die CO2-uitstoot reduceren (artikel 36 algemene groepsvrijstellingsverordening) in bijlage 4.6.2 van de RNES. De openstellingsperiode waarbinnen projecten aanvragen kunnen indienen, loopt vanaf 16 september 2025 tot en met 2 februari 2026. Het subsidieplafond is met deze wijzigingsregeling vastgesteld op € 148.000.000. De openstellingsperiode en het subsidieplafond zijn vastgelegd in de ROES 2025.
Naar aanleiding van de evaluatie van de VEKI is een aantal aanpassingen gedaan aan de subsidiemodule. In de eerste plaats is de uitvoeringstermijn na de subsidiebeschikking verlengd van drie naar vier jaar. Daarmee wordt de uitvoeringstermijn gelijk aan de DEI+. De reden hiervoor is dat projecten een langere uitvoeringsperiode kunnen hebben door problemen met de netverzwaring. De elektrificatie van bedrijven is afhankelijk van de beschikbaarheid van elektriciteit en vaak van de benodigde infrastructuur die eerst moet worden aangepast voordat de installaties op het bedrijf kunnen worden geëlektrificeerd. Daarnaast zijn projecten door een eerdere verhoging van het maximale subsidiebedrag van 15 miljoen naar 30 miljoen omvangrijker en daarmee vaak complexer geworden. Dergelijke projecten zijn hierdoor gebaat bij een langere realisatietermijn.
Verder is met deze wijzigingsregeling thema 2.4 van de bijlage 4.6.2 uitgebreid met het afvangen en verwerken van CO2-equivalenten uit bijlage 4.6.1. Door deze uitbreiding komen projecten gericht op de afvang en afvoer van broeikasgassen, waarbij voorkomen wordt dat deze broeikasgassen in de atmosfeer belanden, in aanmerking voor subsidie. Met name afvalwaterzuiveringsprojecten zijn met deze uitbreiding gebaat, waarbij methaanemissie wordt voorkomen door middel van projectinvesteringen. Methaan (CH4) is een sterk broeikasgas dat vrijkomt bij afvalwaterzuivering en bij opslag van uitgegist slib. Voor het onschadelijk maken van het methaan is het opvangen ervan en gebruiken voor opwaardering naar groen gas of toepassing in een warmtekrachtkoppeling (WKK) een goede oplossing. Hiermee wordt de emissie van methaan naar de atmosfeer voorkomen en vindt het methaan een nuttige toepassing. Het opgevangen methaan is onvoldoende om deze investering te kwalificeren als een investering met als hoofddoel duurzame energieopwekking. Investeringen waarbij het hoofddoel is om methaan te produceren voor duurzame energie komen niet in aanmerking voor de VEKI. Projecten voor het thema duurzame energieopwekking zijn niet subsidiabel zijn in de VEKI.
Voor de afvang en verwerking van methaan van afvalwaterzuivering zijn meerdere projecten in ontwikkeling. Voor de andere broeikasgassen genoemd in bijlage 4.6.1 van de RNES zijn minder potentiële projecten bekend en zijn het vaak unieke bedrijfsspecifieke projecten, bijvoorbeeld bij de emissie van N2O. Afhankelijk van hoeveel projecten in ontwikkeling zijn en de mate van innovatie, valt een project binnen de reikwijdte van de DEI+ of de VEKI. Projecten die zich richten op de afvang, opslag en hergebruik van koolstofdioxide blijven uitgesloten. Deze projecten gericht op CCS en CCU kunnen worden ondersteund via de SDE++ regeling.
De overige wijzigingen worden verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
De subsidie die op grond van deze subsidiemodule verstrekt wordt, wordt gerechtvaardigd door de artikelen 36, 38, 39, en 41, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV). De gestelde eisen in titel 4.6 en bijlagen 4.6.1 en 4.6.2 van de RNES alsook de algemene eisen uit het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies zorgen ervoor dat de subsidie verleend wordt in overeenstemming met de eisen uit voormelde artikelen uit de AGVV en de eisen met betrekking tot transparantie, stimulerend effect en cumulatie. Ook blijft voormelde subsidiemodule binnen de daarvoor geldende drempels voor aanmelding van de steun en maximum steunintensiteiten.
Specifiek voor de uitbreiding van thema 2.4 in bijlage 4.6.2 geldt het volgende met betrekking tot staatssteun. De afvang en verwerking van broeikasgassen anders dan koolstofdioxide zijn bij uitstek gericht op het voorkomen van emissie van een broeikasgas naar de atmosfeer. Omdat bijvoorbeeld methaan een broeikaspotentieel heeft dat 25 keer hoger ligt dan CO2, draagt elke ton afgevangen methaan rechtstreeks bij aan de doelstellingen voor klimaatbescherming. Dergelijke investeringen gaan boven wettelijke normen uit, zijn vrijwillig en door de beperkte financiële opbrengst uit eventuele WKK- of groengasbenutting niet rendabel zonder publiek geld. Artikel 36 van de AGVV staat dit soort milieubeschermende, emissiereducerende steun toe: vrijwillige, kostbare maatregelen om broeikasgassen buiten het ETS te verminderen.
Artikel 36 van de AGVV begint met de bepaling dat investeringssteun voor milieubescherming in principe compatibel is met de interne markt wanneer die steun ondernemingen in staat stelt ofwel boven de geldende Unie-normen uit te gaan, ofwel, in het volle gebrek aan zulke normen, het niveau van milieubescherming te verhogen. In het geval van methaanafvang bij industriële afvalwaterzuivering is er geen bindende EU-norm voor deze emissies, terwijl de voorgestelde investeringen wél leiden tot een hogere milieubeschermingsgraad door methaanuitstoot te voorkomen. Daarmee valt de maatregel onder artikel 36, eerste en tweede lid, onder b. Voor de andere broeikasgassen zal per aanvraag door RVO worden beoordeeld of het project verder gaat dan de Unie-normen.
Artikel 36, derde lid, AGVV sluit steun uit voor investeringen die uitsluitend dienen om te voldoen aan reeds aangenomen maar nog niet in werking getreden Unie-normen. Omdat de projecten die door middel van de uitbreiding van thema 2.4 geen naleving van een bestaande of toekomstige standaard beogen, maar een vrijwillige emissiereductie boven het huidige wettelijke kader realiseert, is artikel 36, derde lid, hier niet van toepassing. Voor de andere broeikasgassen zal per aanvraag beoordeeld worden of het project een emissiereductie boven eventueel reeds aangenomen Unie-normen bereikt.
De inhoudelijke aanpassing en openstelling van de subsidiemodule VEKI heeft effect op de regeldruk. Alle subsidieaanvragers moeten een aanvraagformulier inclusief projectplan en projectbegroting indienen. Alle subsidieontvangers zijn daarna met de gebruikelijke taken belast, die onder meer terug te vinden zijn in de RNES en het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit). Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten.
Voor de openstelling van de VEKI worden in totaal 111 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting voor circa 72 aanvragen subsidie zal worden verleend, De administratieve lasten worden geschat op € 627.192. Dat is 0,42% van het totaal beschikbare subsidieplafond van € 148.000.000.
De administratieve lasten per aanvraag en totaal per fase bedragen in euro.
Fase 1a is gebaseerd op 111 aanvragers en fase 1b tot en met 4 is gebaseerd op 72 goedgekeurde aanvragen. In de aanvraagfase is met name het opstellen en indienen van het projectplan de grootste administratieve last met naar schatting 16 uur inzet. Bij de verantwoording is dat het opstellen van het eindrapport met naar schatting 25 uur inzet.
|
Fase |
Per aanvraag |
Totaal |
|
|---|---|---|---|
|
1a |
Aanvraag |
1.560 |
173.160 |
|
1b |
Aanvraag extra financiële gegevens |
180 |
12.960 |
|
2 |
Uitvoering |
606 |
43.632 |
|
3 |
Verantwoording |
5.460 |
393.120 |
|
4 |
Eindfase |
60 |
4.320 |
|
Totaal |
7.866 |
627.192 |
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het Adviescollege heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat deze geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant en wijkt daarmee af van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd om de volgende redenen.
In het algemeen wordt eerst opgemerkt dat regels voor subsidiemodules feitelijk pas effect hebben als de subsidiemodule is of wordt opengesteld, omdat vanaf dat moment aanvragen kunnen worden ingediend en behandeld. Enkel de inwerkingtreding van een regeling heeft dus nog geen effect als de module nog niet is opengesteld. Daarom is vooral de tijd tussen publicatie en openstelling relevant, omdat potentiële aanvragers in die tijd kennis kunnen nemen van de regeling en hun aanvraag kunnen voorbereiden en RVO de openstelling en behandeling van aanvragen kan voorbereiden. De tijd tussen publicatie en openstelling is weliswaar kort, maar voor de VEKI geldt dat de doelgroep erbij gebaat is dat de subsidiemodule snel na sluiting van de vorige ronde weer opengesteld wordt. Bovendien zijn de wijzigingen van de regeling niet van wezenlijke aard en is de sector al op de hoogte gebracht van de openstelling in september 2025, waardoor een lange voorbereidingstijd niet noodzakelijk is. Ook is de verwachting dat het budget pas aan het eind van de openstellingstermijn zal worden uitgeput, waardoor er voldoende budget beschikbaar is als aanvragers halverwege of aan het eind van de openstellingsperiode een aanvraag indienen. Het alternatief zou zijn om de regeling twee maanden later open te stellen, en daarmee de twee maanden tussen publicatie en openstelling te handhaven. Dit zou aanvragers weliswaar een langere voorbereidingstermijn geven, maar een kortere openstellingstermijn om een aanvraag in te dienen. Op grond van voormelde redenen heft de doelgroep het meeste voordeel bij een langere openstellingstermijn. Deze redenen dienen eveneens als rechtvaardiging voor het niet aansluiten bij het eerstvolgende vaste verandermoment, omdat dat pas 1 oktober is.
Met de wijzigingen in onderdelen A en B is benadrukt dat uitsluitend kosten die verband houden met investeringen subsidiabel zijn. Deze aanpassing dient de aanvrager meer duidelijkheid te geven.
In artikel 4.6.2 is bepaald dat de minister op aanvraag subsidie verstrekt aan een onderneming voor een project dat past binnen één of meer thema’s in bijlage 4.6.2. Met de wijziging in onderdeel A is verduidelijkt dat uitsluitend kosten die boekhoudkundig als investeringen worden aangemerkt, in aanmerking komen voor subsidie. Dit betreft geen inhoudelijke aanpassing, maar dient ter verduidelijking en is bedoeld om beter aan te sluiten bij de formulering van de daaropvolgende artikelen.
Met onderdeel B is een lid toegevoegd aan artikel 4.6.4 over de subsidiabele kosten. Hierin is geëxpliciteerd dat de kosten die niet geactiveerd worden en rechtstreeks in de winst- en verliesrekening worden verantwoord niet in aanmerking komen voor subsidie. Het betreffen activa die meerdere jaren meegaan en waarvan de kosten over de levensduur worden afgeschreven. Loonkosten zijn subsidiabel voor zover deze rechtstreeks verbonden zijn met de realisatie van de investering en vallen onder de kostenpost immateriële activa.
Met de wijziging in onderdeel C is voorzien in de verlenging van de realisatietermijn van projecten van drie naar vier jaar. Voor een inhoudelijke toelichting hierop wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting. Op grond van artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit kan de minister deze realisatietermijn verlengen, wanneer dit passend en geboden is. De aanvrager dient een dergelijk verzoek goed te onderbouwen.
In artikel 4.6.7 zijn de afwijzingsgronden van de module opgenomen. Met onderdeel D is verduidelijkt waarop de beoordeling van de projectkwaliteit is gebaseerd en benadrukt dat de genoemde elementen in onderlinge samenhang worden bekeken. De samenhang moet dus blijken uit de ingediende documenten van de aanvrager. De eerdere formulering van de afwijzingsgrond was voornamelijk toegespitst op onderzoeksprojecten; de nieuwe bewoording sluit beter aan bij de criteria voor andere investeringssubsidies binnen de RNES en bevordert daarmee de uniformiteit van de regeling.
Onderdeel E wijzigt artikel 4.6.9, dat betrekking heeft op de informatieverplichtingen van de aanvrager. Aan onderdeel d is een nieuw subonderdeel toegevoegd waarin geëxpliciteerd is dat de aanvrager het eigen aandeel in de projectkosten moet uitsplitsen in eigen en vreemd vermogen. Het gaat hierbij om het volledige aandeel in de projectkosten. Dit betreft zowel de subsidiabele als de niet-subsidiabele kosten. Daarnaast moet de aanvrager een onderbouwing aanleveren, bijvoorbeeld van een lening of balansfinanciering. Deze toevoeging is noodzakelijk om de financiële haalbaarheid van de aanvraag te kunnen beoordelen.
Met de wijzigingen in onderdeel F zijn enkele verduidelijkingen aangebracht en overbodige verplichtingen geschrapt. Zo zijn in artikel 4.6.11, onderdeel a, het tweede tot en met vijfde subonderdeel (oud) vervallen, omdat RVO achteraf geen controle uitvoerde op basis van deze documenten, waardoor het opvragen ervan als niet noodzakelijk beschouwd wordt.
Daarnaast zijn er aanvullende informatieverplichtingen opgenomen met betrekking tot subsidies ten aanzien van een investering voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling in overeenstemming met artikel 46 van de AGVV en investering voor lokale infrastructuur in overeenstemming met artikel 56 van de AGVV. Het betreft een document waarin de broeikasgasuitstoot van de geleverde warmte in gigajoules is aangetoond respectievelijk een exploitatieberekening.
Tot slot is onderdeel b (nieuw) toegevoegd aan artikel 4.6.11, omdat RVO inzicht vereist in de omvang van de vast te stellen subsidie om de hoogte van het aangevraagd bedrag te kunnen vaststellen.
Met de wijzigingen in onderdeel G is de bijlage 4.6.2 behorende bij artikel 4.6.2 aangepast. Allereerst is thema 2.4. Overige maatregelen die CO2-uitstoot reduceren (artikel 36 algemene groepsvrijstellingsverordening) gewijzigd door het toestaan van de afvang, opslag en het hergebruik van CO2-equivalenten. Carbon Capture and Storage (CCS) en Carbon Capture and Utilisation (CCU) blijven uitgesloten en komen niet in aanmerking voor subsidie. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2 van de algemene toelichting.
Daarnaast is door middel van het toegevoegde hoofdstuk 3 gespecificeerd op welke wijze de subsidiabele investeringskosten dienen te worden aangeleverd door de aanvrager en is verduidelijkt op welke wijze deze kosten in mijlpalen dienen te worden onderverdeeld. Dit onderdeel is toegevoegd om te waarborgen dat belangrijke momenten van het project worden opgenomen in de mijlpalenbegroting. Daarnaast is een maximaal aantal mijlpalen opgenomen. De mijlpalenbegroting is onderdeel van het plan waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De artikelen 36a en 37 van het Kaderbesluit zijn hierop van toepassing, hetgeen betekent dat wanneer de subsidieontvanger een mijlpaal niet, niet tijdig of niet geheel haalt, hij hier onverwijld schriftelijke mededeling van doet aan RVO. De meldplicht geldt ook wanneer een mijlpaal behaald wordt met andere kosten dan begroot. Dit kan gevolgen hebben voor de uitbetaling van de voorschotten.
In de tabel horende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 is voor de VEKI een nieuwe openstellingsperiode met een bijbehorend subsidieplafond opgenomen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-30380.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.