Regeling van de Minister van Financiën van 7 februari 2025 (2025-0000001587), houdende regels inzake de taakuitoefening en bevoegdheden van de belangenbehartiger voor belastingplichtigen, belastingschuldigen als bedoeld in de Invorderingswet 1990 en belanghebbenden als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Regeling taakuitoefening en bevoegdheden BBT)

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 41f van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. belangenbehartiger:

de belangenbehartiger, bedoeld in artikel 41d, eerste lid, van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020;

b. belanghebbende:

de belastingplichtige, de belastingschuldige, bedoeld in de Invorderingswet 1990, of de belanghebbende op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

c. Dienst Toeslagen:

de Dienst Toeslagen zoals bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

d. inspecteur:

de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

e. minister:

de Minister van Financiën;

f. ministerie:

het Ministerie van Financiën;

g. ontvanger:

de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990.

Paragraaf 2. Taakuitoefening en bevoegdheden

Artikel 2. In behandeling nemen van een casus

  • 1. Uitsluitend een (maatschappelijk) intermediair of een bestuursorgaan kan een casus aandragen bij de belangenbehartiger.

  • 2. De belangenbehartiger neemt de aangedragen casus in ontvangst en geeft hier gevolg aan op een van de volgende wijzen:

    • a. hij stelt een onderzoek in;

    • b. hij verwijst de casus door naar de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen;

    • c. hij wijst de aandrager van de casus op een behandelmogelijkheid bij een maatschappelijk partner, de Nationale ombudsman of de inspectie belastingen, toeslagen en douane;

    • d. hij doet een mededeling aan de aandrager van de casus dat deze niet wordt onderzocht noch wordt doorverwezen.

  • 3. De belangenbehartiger onderzoekt uitsluitend een individuele casus wanneer de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen bevoegd is daarover te beslissen.

  • 4. De belangenbehartiger is niet bevoegd om besluiten van de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen aan te passen en houdt rekening met de bestaande rechtsmiddelen en de oplossingsmogelijkheden binnen de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen.

Artikel 3. Zienswijze van de belangenbehartiger

Een onderzoek van de belangenbehartiger naar een individuele casus kan resulteren in een zienswijze. De belangenbehartiger verstrekt deze gemotiveerde zienswijze aan de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen.

Artikel 4. Afwijzing zienswijze van de belangenbehartiger

  • 1. Indien de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen de zienswijze niet volgt, kan de belangenbehartiger aan de inspecteur, de ontvanger, onderscheidenlijk de Dienst Toeslagen, een onderbouwing hiervoor vragen en naar aanleiding van de onderbouwing gemotiveerd verzoeken om een heroverweging van de beslissing om de zienswijze niet te volgen.

  • 2. De belangenbehartiger kan zijn zienswijze voorleggen aan de directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen als zijn zienswijze ook na heroverweging niet wordt gevolgd door de inspecteur, de ontvanger, onderscheidenlijk de Dienst Toeslagen.

Artikel 5. Gegevensverstrekking

  • 1. De inspecteur, de ontvanger en de Dienst Toeslagen zijn verplicht aan de belangenbehartiger de gegevens te verstrekken die naar zijn oordeel noodzakelijk zijn in het kader van de uitoefening van zijn taken, bedoeld in artikel 41e van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020.

  • 2. De gegevens kunnen worden opgevraagd door middel van het burgerservicenummer of het Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer.

Artikel 6. Rapportage

  • 1. De belangenbehartiger stelt halfjaarlijks een rapport vast waarin zijn bevindingen met betrekking tot de behandeling en afhandeling van individuele casuïstiek door hem en door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen geanonimiseerd worden opgenomen.

  • 2. De rapporten van de belangenbehartiger worden aangeboden aan de directeur-generaal Belastingdienst, onderscheidenlijk de directeur-generaal Toeslagen. De directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen nemen het desbetreffende rapport op in hun rapportages richting de Tweede Kamer.

  • 3. De belangenbehartiger is bevoegd algemene bevindingen aan de minister te rapporteren vooruitlopend op het halfjaarlijkse rapport.

Artikel 7. Communicatie

De belangenbehartiger is verantwoordelijk voor het met zijn taken samenhangende communicatiebeleid.

Artikel 8. Contact met de Staten-Generaal

  • 1. De belangenbehartiger is bevoegd betreffende zijn werkterrein met een of beide Kamers der Staten-Generaal in contact te treden.

  • 2. De belangenbehartiger kan in zijn contact met een of beide Kamers der Staten-Generaal niet alleen feitelijke informatie verstrekken, maar ook zijn bevindingen op basis van een door hem afgerond rapport.

  • 3. De belangenbehartiger informeert de minister voordat hij in contact treedt met een of beide Kamers der Staten-Generaal.

Paragraaf 3. Slotbepalingen

Artikel 9. Inwerkingtreding en bekendmaking

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2025.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taakuitoefening en bevoegdheden BBT.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, E. Heinen

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

In de Kamerbrief van 22 oktober 20221 is benadrukt dat het kabinet grote waarde hecht aan de rechtsbescherming van burgers en is ingegaan op de slag die hierin binnen de overheid, en in dit geval specifiek de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen (hierna worden de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen aangeduid als: de uitvoeringsdiensten) reeds is gemaakt. Voorbeelden van initiatieven die binnen de uitvoeringsdiensten zijn opgezet zijn de maatwerktafels en het Stella-team. Dergelijke initiatieven hebben bijgedragen aan het oplossingsgericht denken waarbij de mens centraal staat. Toch bestaat er bij burgers en bedrijven het gevoel dat zij machteloos staan tegenover de overheid, of lopen zij vast in het contact met de overheid. Om hierin uitkomst te kunnen bieden is besloten om stappen te zetten om te komen tot de oprichting van een onafhankelijke belangenbehartiger. Deze ontwikkelingen hebben er in 2023 toe geleid dat een kwartiermaker is aangesteld met de opdracht om een onafhankelijke belangenbehartiger op te richten op het vlak van belastingen en toeslagen.

Op 16 april 2024 heeft de kwartiermaker de Staatssecretarissen van Financiën geadviseerd over het oprichten van een onafhankelijke belangenbehartiger, diens doel – het versterken van onafhankelijke fiscale rechtshulp – en de daarvoor benodigde taken en bevoegdheden.2 Op 12 juni 2024 hebben de Staatssecretarissen van Financiën dit advies met de Staten-Generaal gedeeld en voorzien van hun appreciatie.3 Deze ministeriële regeling voorziet naar aanleiding daarvan in het regelen van de taken en de daarbij behorende bevoegdheden. Voor de werkzaamheden van de belangenbehartiger geldt dat voor veel aspecten in de praktijk moet worden ondervonden hoe dit het beste werkt. Dit kan ertoe leiden dat de taken en bevoegdheden die worden beschreven in de regeling in de komende jaren aan verandering onderhevig zijn, om deze beter te laten aansluiten bij de ervaringen uit de praktijk.

Toelichting

Taakuitoefening

De belangenbehartiger draagt bij aan de goede uitvoering van de wet door de inspecteur, de ontvanger en de Dienst Toeslagen. Hiermee kan de belangenbehartiger de praktische rechtsbescherming van belastingplichtigen en toeslaggerechtigden verbeteren. In het Organisatiebesluit van het Ministerie van Financiën 2020 zijn de taken van de belangenbehartiger en de positie van de belangenbehartiger binnen het Ministerie van Financiën bepaald.4

Deze regeling bevat een nadere uitwerking van de taken die de belangenbehartiger zal uitvoeren, de daarbij behorende bevoegdheden, de verplichtingen en de relatie met andere onderdelen van het Ministerie van Financiën. Omdat de belangenbehartiger nauw zal samenwerken met de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zullen voor de praktische uitvoering van de in deze regeling opgenomen taken en bevoegdheden afspraken over de werkwijze worden gemaakt. Concrete invulling van de taken zullen in de praktijk gezamenlijk worden uitgewerkt om de effectiviteit, het functioneren en het bijdragende karakter van de belangenbehartiger te borgen.

De belangenbehartiger gaat hoofdzakelijk hulp bieden in belasting- en toeslagzaken in individuele gevallen aan burgers en bedrijven die er zelf niet ‘uitkomen’ met de uitvoeringsdiensten. Deze zaken kunnen worden aangedragen door een (maatschappelijk) intermediair of een bestuursorgaan waar de belangenbehartiger samenwerkingsafspraken mee heeft of mee aan het maken is.

De beoogde bijdrage aan de goede uitvoering van de belasting- en toeslagwetgeving bereikt de belangenbehartiger door in deze zaken met de uitvoeringsdiensten mee te denken over andere oplossingsmogelijkheden bij vastgelopen belasting- en toeslagzaken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mensen die belasting- of toeslagenschulden hebben die hun dagelijks leven belemmeren. Een casus wordt in principe niet (direct) in behandeling genomen door de belangenbehartiger als de belanghebbende bezwaar of administratief beroep heeft ingesteld, of dit nog kan doen. Dit geldt eveneens als tegen iemand een strafrechtelijk onderzoek loopt, er sprake is van misbruik van het recht of sprake is van kwade trouw. Verder komt de belangenbehartiger pas aan bod als bestaande initiatieven zoals bijvoorbeeld het Stella-proces geen uitkomst hebben geboden. Het uitgangspunt bij een casus die in aanmerking komt voor behandeling door de belangenbehartiger is daarom dat die casus betrekking heeft op een besluit dat is genomen door de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen of als het gaat om een toeslag- of belastingschuld. Een casus zonder raakvlak met belastingen of toeslagen kan niet door de belangenbehartiger in behandeling worden genomen. Als een casus geen raakvlak heeft met de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen kan de belangenbehartiger de belanghebbende natuurlijk wel doorverwijzen naar een maatschappelijk partner of een ander bestuursorgaan, die in de betreffende casus wel zou kunnen helpen.

De belangenbehartiger gaat alleen over tot een onderzoek van een individuele casus als de behandelmogelijkheden die bestaan bij de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen ter zake van die casus zijn uitgeput. Als uit het onderzoek van de belangenbehartiger blijkt dat er ruimte bestaat voor een andere oplossingsrichting, zal de belangenbehartiger dat aan de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen kenbaar maken in de vorm van een zienswijze. De belangenbehartiger kan niet zelf de besluiten van de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen aanpassen. Hij kan deze bestuursorganen verzoeken om een ander besluit te nemen als hij daarvoor ruimte ziet in de relevante wet- en regelgeving. Als het onderzoek van de belangenbehartiger leidt tot de conclusie dat wetgeving onevenredig hard uitpakt in een individueel geval, dan kan de belangenbehartiger dit meenemen in zijn zienswijze en als signaal in zijn rapportage die hij elk halfjaar zal aanbieden aan de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Toeslagen. Als de belangenbehartiger hierbij het vermoeden heeft dat er sprake is van een breder maatschappelijk probleem, kan hij hiervan vooruitlopend op de halfjaarlijkse rapportage melding maken bij de Staatssecretarissen van Financiën.

Als de belangenbehartiger een zienswijze verstrekt aan de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen, kunnen deze uitvoeringsdiensten de zienswijze volgen of niet volgen. Als de betreffende uitvoeringsdienst de zienswijze niet volgt, kan de belangenbehartiger om een gemotiveerde onderbouwing vragen. De inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen is in dat geval gehouden om te motiveren waarom de zienswijze van de belangenbehartiger niet wordt gevolgd. De belangenbehartiger kan vervolgens het niet volgen van zijn zienswijze voorleggen aan (uiteindelijk) de directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen. De inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen worden hierbij uiteraard ook in de gelegenheid gesteld om hun redenen waarom zij het standpunt van de belangenbehartiger niet volgen toe te lichten.

Onafhankelijkheid ten aanzien van besluitvorming en externe contacten

Een zienswijze van de belangenbehartiger komt onafhankelijk tot stand. Onafhankelijke besluitvorming is belangrijk voor een goede uitoefening van de taken van de belangenbehartiger, namelijk burgers en bedrijven helpen bij zaken waar ze er niet uitkomen met de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. Deze onafhankelijke oordeelsvorming maakt dat burgers en bedrijven erop kunnen vertrouwen dat de belangenbehartiger met een onafhankelijke blik op de feiten en omstandigheden naar een casus kijkt en de ruimte heeft om een zienswijze met de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen te delen.

De onafhankelijkheid wordt ook geborgd doordat de belangenbehartiger de vrijheid heeft om zelf communicatiekanalen in te richten zoals een eigen website. Daarnaast stelt de belangenbehartiger zelf rapporten op over bevindingen en aanbevelingen samengesteld naar aanleiding van individuele casusbehandelingen. Deze rapporten zullen als bijlagen bij de reguliere rapportages van de Belastingdienst en de Dienst toeslagen aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Tot slot is de belangenbehartiger vrij in de wijze van communicatie richting de Staten-Generaal over diens taken en ervaringen.

Informatievoorziening en gegevensverwerking

Voor de uitvoering van de genoemde taken is een goede informatievoorziening essentieel. Als een casus wordt aangedragen door een (maatschappelijke) intermediair verkrijgt de belangenbehartiger een deel van de benodigde informatie via die intermediair. Om alle aspecten van een casus goed te kunnen wegen zal daarnaast gegevens moeten worden opgevraagd bij de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen. De belangenbehartiger draagt bij aan de uitvoering van de wettelijke taak van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen zoals die zijn neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De verwerking van persoonsgegevens door de belangenbehartiger vindt namelijk plaats met het oog op een juiste heffing van belasting of toekenning van een toeslag. De belangenbehartiger heeft daarom de bevoegdheid kennis te nemen van de persoonsgegevens die door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen worden verwerkt om daarmee zijn taak uit te kunnen voeren. Op de gegevens die bij de uitvoering van de belastingwet of de inkomensafhankelijke regelingen is verkregen, is de geheimhoudingsplicht van toepassing op de belangenbehartiger.5

Ook de belangenbehartiger zal bij een zienswijze relevante documentatie delen met de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen. Daarbij volgen de belangenbehartiger, de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen de principes zoals die volgen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), zoals dataminimalisatie, rechtmatigheid en beveiliging.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2. In behandeling nemen van een casus

De belangenbehartiger behandelt op grond van artikel 2, eerste lid, uitsluitend casuïstiek die wordt aangedragen door (maatschappelijk) intermediairs of een bestuursorgaan. Bij (maatschappelijk) intermediairs kan worden gedacht aan bijvoorbeeld de sociaal raadslieden. Door enkel casuïstiek te behandelen die wordt aangedragen door andere organisaties en niet door de belanghebbende zelf, wordt voorkomen dat een individuele casus direct bij de belangenbehartiger terechtkomt, terwijl deze in eerste instantie beter opgepakt kan worden door een (maatschappelijk) intermediair, zoals bijvoorbeeld een sociaal advocaat.

Een aangedragen casus leent zich niet per definitie voor behandeling door de belangenbehartiger. Daarom regelt artikel 2, tweede lid, dat de belangenbehartiger een casus in eerste instantie op hoofdlijnen beoordeelt. Aan de hand van deze eerste beoordeling bepaalt de belangenbehartiger zijn vervolgstappen. De belangenbehartiger zal de casus doorverwijzen naar de inspecteur, ontvanger of de Dienst Toeslagen op het moment dat de belangenbehartiger van oordeel is dat bepaalde rechtsmiddelen, zoals een verzoek om ambtshalve vermindering, of andere initiatieven binnen de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen, zoals het Stella-team of maatwerktafels, uitkomst kunnen bieden of eerst doorlopen moeten worden. Hiervoor zal de belangenbehartiger doorverwijzen naar de uitvoeringsdiensten (artikel 2, tweede lid, onderdeel b). Ook kan de belangenbehartiger oordelen dat een casus beter (eerst) door een maatschappelijk partner kan worden onderzocht. Zo zou een casus door de maatschappelijk partner aanhangig moeten worden gemaakt bij de gemeente in het geval de gemeente uitkomst zou kunnen bieden. Hij wijst in dat geval de aandrager op een (andere) maatschappelijk partner of de inspectie belastingen, toeslagen en douane (artikel 2, tweede lid, onderdeel c).

Het kan verder zo zijn dat de belangenbehartiger tot het oordeel komt dat het niet wenselijk is om een casus verder te onderzoeken, niet door de belangenbehartiger zelf en ook niet door de inspecteur, de ontvanger, de Dienst Toeslagen, een maatschappelijk partner of de inspectie belastingen, toeslagen en douane (artikel 2, tweede lid, onderdeel d). De belangenbehartiger zal een casus bijvoorbeeld niet in behandeling nemen op het moment dat blijkt dat inzake die casus of belanghebbende een strafrechtelijk onderzoek loopt. Ook wordt een casus niet in behandeling genomen als er sprake is van misbruik van het recht.

Op het moment dat de belangenbehartiger van oordeel is dat hij zelf de aangewezen partij is om een individuele casus te behandelen, zal hij de casus zelf onderzoeken op mogelijke oplossingen binnen de wet- en regelgeving (artikel 2, tweede lid, onderdeel a). Dat is het geval op het moment dat binnen de individuele casus een oplossing te vinden is in een heroverweging van één of meer beslissingen van één van de uitvoeringsdiensten.

In artikel 2, derde lid, wordt geregeld dat de belangenbehartiger alleen een casus onderzoekt op het moment dat de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen bevoegd is in die casus een beslissing te nemen.

In artikel 2, vierde lid, wordt expliciet geregeld dat de belangenbehartiger niet in de bevoegdheden van de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen treedt en rekening houdt met de bestaande rechtsmiddelen en oplossingsmogelijkheden binnen de Belastingdienst dan wel de Dienst Toeslagen, zoals bijvoorbeeld het Stella-team.

Artikel 3. Zienswijze door de belangenbehartiger

Artikel 3 regelt dat de belangenbehartiger naar aanleiding van een onderzoek naar een individuele casus een met relevante documentatie onderbouwde zienswijze deelt met de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen. Een dergelijke zienswijze strekt zich uit tot het aanbevelen een beslissing of meerdere beslissingen te heroverwegen. Ook kan de zienswijze betrekking hebben op de belastingschuld, bijvoorbeeld als er sprake is van een afgewezen betalingsregeling of kwijtschelding. Het in de zienswijze opgenomen advies tot heroverwegen van een of meerdere beslissingen dient dan als uitkomst voor de beoordeelde individuele casus. Het kan ook zo zijn dat de belangenbehartiger tot de conclusie komt dat er geen mogelijkheid is om tot een andere oplossing te komen omdat in de casus geen ruimte is voor een andere uitkomst.

Artikel 4. Afwijzing zienswijze van de belangenbehartiger

In artikel 4, eerste lid, wordt geregeld dat op het moment dat de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen een zienswijze niet opvolgt, de belangenbehartiger kan vragen om een onderbouwing van deze afwijking en vervolgens om heroverweging van de beslissing om de zienswijze niet op te volgen. Op die manier wordt geregeld dat de belangenbehartiger een gemotiveerde reactie krijgt op het niet opvolgen van zijn zienswijze en wordt de kans geboden om het niet opvolgen van de zienswijze te heroverwegen. Als de zienswijze ook na heroverweging niet wordt gevolgd, kan worden beoordeeld of het nodig is de casus voor te leggen aan de directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen. Deze mogelijkheid dient niet ter controle van het oordeel van de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen, maar dient ter bevordering van de uitwisseling van standpunten en ter bevordering van het vinden van een oplossing in het verschil aan inzichten. Er kan immers sprake zijn van een verschil in inzicht of interpretatie tussen de belangenbehartiger enerzijds en de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen anderzijds. De directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen kan bijdragen aan het overbruggen van verschillen in inzichten. De toelichting van de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen kan er ook toe leiden dat de belangenbehartiger tot de conclusie komt dat er sprake is van wetgeving die hard uitpakt in een individuele casus. Een dergelijk signaal kan hij opnemen in een van zijn rapportages. Het blijft de bevoegdheid van de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen om een beslissing te nemen. De bevoegdheid tot het voorleggen van de casus aan de directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen is geregeld in artikel 4, tweede lid. Dit kan op het moment dat de zienswijze niet wordt gevolgd door de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen.

Artikel 5. Gegevensverstrekking

Artikel 5, eerste lid, regelt dat de inspecteur, de ontvanger en de Dienst Toeslagen verplicht zijn om de belangenbehartiger de gegevens te verstrekken die de belangenbehartiger van hen verlangt. Het betreft de gegevens die naar het oordeel van de belangenbehartiger noodzakelijk zijn in het kader van het onderzoek van de aangedragen casus. Omdat de belangenbehartiger bijdraagt aan de uitvoering van de wet- en regelgeving inzake belastingen en toeslagen hoeft de (fiscale) geheimhoudingsplicht niet te worden doorbroken. Onder gegevens moet hierbij mede worden verstaan documenten. De belangenbehartiger dient ten behoeve van de advisering in individuele gevallen informatie te kunnen verkrijgen over zaken die eerder in de casus gebeurd zijn, zoals de besluiten die zijn genomen en de communicatie die daarover heeft plaatsgevonden. Het betreft voor de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen een verdere verwerking in het kader van artikel 6, vierde lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming. Deze verdere verwerking door de belangenbehartiger is verenigbaar, omdat dit een bijdrage levert aan het verbeteren van de kwaliteit van de uitvoering van fiscale- en toeslagwetgeving en het verbeteren van die wetgeving. Het doel van de verwerking van gegevens is gelijk aan het doeleinde waarvoor de gegevens verzameld zijn. Het doel waarvoor de gegevens zijn verzameld, is om te komen tot een juiste heffing van belasting of toekenning van een toeslag en het doel van het onderzoek door de belangenbehartiger is eveneens om te komen tot de juiste heffing van belasting of toekenning van een toeslag.

Artikel 5, tweede lid, regelt dat de communicatie tussen de belangenbehartiger en de inspecteur, de ontvanger of de Dienst Toeslagen kan geschieden door middel van het burgerservicenummer (BSN) of het Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Informatienummer (RSIN). Dit zal doorgaans het geval zijn, omdat identificatie in belasting- en toeslagzaken door de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen vrijwel altijd plaatsvindt door middel van het BSN of het RSIN. Dit nummer waarborgt dat de gegevens van de juiste belastingplichtige, belastingschuldige of toeslagaanvrager worden opgevraagd. Identificatie met andere persoonsgegevens, zoals de combinatie naam, adres en geboortedatum, brengt het risico met zich mee dat de gegevens van de verkeerde persoon gedeeld worden. Bovendien moeten er dan persoonsgegevens gedeeld worden die niet noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld de advisering in het individuele geval. Het gebruik van het BSN of het RSIN past daarom beter bij het principe van dataminimalisatie. De belangenbehartiger volgt de wijze van identificatie van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen. Dus indien de belastingplichtige een ondernemer is die vennootschapsbelastingplichtig is, wordt het RSIN gebruikt voor de communicatie over het opvragen van gegevens.

De medewerkers van het bureau van de belangenbehartiger vallen aangaande deze gegevens onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67, eerste lid, AWR en de geheimhoudingsplicht van artikel 2:5 Awb.

Artikel 6. Rapportage

Het kan zijn dat de belangenbehartiger het naar aanleiding van een aantal individuele casusbehandelingen noodzakelijk acht, met inachtneming van artikel 67 AWR, bredere bevindingen te delen met de minister, dan wel de namens hem in de plaats tredende Staatssecretarissen van Financiën, en de Tweede Kamer die bijvoorbeeld zien op de manier waarop systematiek van de wet uitwerkt in de praktijk. Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarbij de belangenbehartiger, al dan niet samen met de directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen, tot de conclusie komt dat er een oplossing moet komen voor breder gesignaleerde problematiek. De belangenbehartiger rapporteert deze bevindingen in beginsel door het halfjaarlijks opstellen van een rapportage, zoals in artikel 6, eerste lid, geregeld. Artikel 6, tweede lid, regelt dat deze rapportage wordt aangeboden aan de directeur-generaal Belastingdienst dan wel de directeur-generaal Toeslagen. Het rapport wordt vervolgens als apart onderdeel in de reguliere rapportages van de Belastingdienst en de Dienst Toeslagen aan de Tweede Kamer meegenomen.

Het kan zo zijn dat de belangenbehartiger zelfstandig, of samen met de directeur-generaal Belastingdienst of de directeur-generaal Toeslagen, van mening is dat een bredere bevinding direct aan de minister moet worden gerapporteerd als bijvoorbeeld snel een oplossing moet worden gevonden. Artikel 6, derde lid, regelt dat de belangenbehartiger in dat geval bevoegd is dit rechtstreeks aan de minister te rapporteren buiten de halfjaarlijkse rapportage om.

Artikel 7. Communicatie

Artikel 7 regelt dat de belangenbehartiger verantwoordelijk is voor het communicatiebeleid van de belangenbehartiger dat samenhangt met de taken. Denk daarbij aan de website van de belangenbehartiger of de wijze waarop de belangenbehartiger communiceert met burgers en bedrijven, (maatschappelijke) intermediairs, de Belastingdienst of de Dienst Toeslagen.

Artikel 8. Contact met de Staten-Generaal

Artikel 8 regelt de bevoegdheid van de belangenbehartiger om in contact te treden met een of beide Kamers der Staten-Generaal. Artikel 8, eerste lid, regelt dat de belangenbehartiger bevoegd is om met één of beide kamers der de Staten-Generaal in contact te treden betreffende zijn werkterrein. Artikel 8, tweede lid, regelt dat de informatie die de belangenbehartiger in het contact met een of beide Kamers der Staten-Generaal verstrekt niet enkel van feitelijke aard hoeft te zijn, maar ook kan zien op de wijze waarop de belangenbehartiger zijn taak uitoefent. Artikel 8, derde lid, regelt dat de belangenbehartiger de minister informeert voorgaand aan het contact met één of beide Kamers der Staten-Generaal. Er hoeft dus geen aparte toestemming te worden gevraagd aan de minister, de belangenbehartiger hoeft hem enkel te informeren. Rechtstreeks contact met de Staten-Generaal past binnen het idee van onafhankelijkheid.

Artikel 9. Inwerkingtreding

In artikel 9 wordt geregeld dat de regeling in werking treedt op de dag na publicatie van de Staatscourant waarin deze regeling wordt gepubliceerd en, terug werkt tot en met 1 januari 2025. Hiermee wordt aangesloten bij het inwerkingtredingsmoment van de wijziging van het Organisatiebesluit Ministerie van Financiën 2020.

De Minister van Financiën, E. Heinen


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nr. 1126 – voorbeelden in brief

X Noot
2

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1396, blg-1148179.

X Noot
3

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1396.

X Noot
5

Op grond van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 67 AWR.

Naar boven