Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 32847 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 32847 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 14, tweede lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;
BESLUITEN:
De tabel in artikel 5 van de Regeling bekostiging financieel toezicht eenmalige handelingen wordt vervangen door:
|
Code |
Eenmalige handeling |
Vergoeding |
|---|---|---|
|
Onderdeel Wft.D1: |
De behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning |
|
|
Wft.D1.01 |
artikel 2:3a, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van betaaldienstverlener) |
€ 10.000 |
|
Wft.D1.02 |
artikel 2:4, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van clearinginstelling) |
€ 63.700 |
|
Wft.D1.03 |
artikel 2:6, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van clearinginstelling vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor) |
€ 63.700 |
|
Wft.D1.04 |
artikel 2:11, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van bank waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de Wft, en de liquiditeit op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is) |
€ 63.700 |
|
Wft.D1.05 |
artikel 2:10a van de Wft (uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling) |
€ 10.000 |
|
Wft.D1.06 |
artikel 2:11, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van bank anders dan bedoeld onder Wft.D1.04) |
€ 45.300 |
|
Wft.D1.07 |
artikel 2:20, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de Wft, en de liquiditeit op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is) |
€ 63.700 |
|
Wft.D1.08 |
artikel 2:20, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor anders dan bedoeld onder Wft.D1.07) |
€ 45.300 |
|
Wft.D1.09 |
artikel 2:54o van de Wft (uitoefening van het bedrijf van kredietunie) |
€ 12.200 |
|
Wft.D1.10 |
artikel 2:26a, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar) |
€ 37.400 |
|
Wft.D1.11 |
artikel 2:26d, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor) |
€ 32.200 |
|
Wft.D1.12 |
artikel 2:27, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar) |
€ 37.400 |
|
Wft.D1.13 |
artikel 2:40 van de Wft (uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor) |
€ 32.200 |
|
Wft.D1.14 |
artikel 2:48, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang) |
€ 7.200 |
|
Wft.D1.15 |
artikel 2:48, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar) |
€ 4.500 |
|
Wft.D1.16 |
artikel 2:50, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar met beperkte risico-omvang) |
€ 7.200 |
|
Wft.D1.17 |
artikel 2:50, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor) |
€ 4.000 |
|
Wft.D1.18 |
artikel 2:54a, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie) |
€ 37.400 |
|
Wft.D1.19 |
artikel 2:54d, eerste lid, van de Wft (uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie) |
€ 32.200 |
|
Wft.D1.20 |
artikelen 2:54i en 2:54l van de Wft (uitoefening van het bedrijf van wisselinstelling) |
€ 6.300 |
|
Wft.D1.21 |
artikel 2:54g, eerste lid, van de Wft (uitoefenen van het bedrijf van premiepensioeninstelling) |
€ 37.400 |
|
Wft.D1.22 |
artikel 3:4, eerste lid, van de Wft waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de Wft, en de liquiditeit op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is |
€ 63.700 |
|
Wft.D1.23 |
artikel 3:4, eerste lid, van de Wft, anders dan bedoeld onder Wft.D1.22 |
€ 45.300 |
|
Onderdeel Wft.D2: |
De behandeling van een aanvraag tot wijziging van een vergunning als bedoeld onder |
|
|
Wft.D2.01 |
Wft.D1.01, Wft. D1.09 of Wft.D1.05 |
€ 2.600 |
|
Wft.D2.02 |
Wft.D1.10, Wft.D1.11, Wft.D1.12, Wft.D1.14, Wft.D1.18, Wft.D1.19 of Wft.D1.21 |
€ 13.800 |
|
Wft.D2.03 |
Wft.D1.02, Wft.D1.03, Wft.D1.04, Wft.D1.07 of Wft.D1.22 |
€ 63.700 |
|
Wft.D2.04 |
Wft.D1.06, Wft.D1.08 of Wft.D1.23 |
€ 45.300 |
|
Onderdeel Wft.D3: |
Behandeling aanvraag tot verlening ontheffing als bedoeld in |
|
|
Wft.D3.01 |
artikelen 2:23, tweede lid, 3:2, derde lid, 3:5, vierde lid, 3:6, vierde lid, of 3:7 vierde lid, van de Wft |
€ 5.200 |
|
Onderdeel Wft.D4: |
De behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in |
|
|
Wft.D4.01 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.02 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wft |
€ 2.300 |
|
Wft.D4.03 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wft |
€ 2.300 |
|
Wft.D4.04 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.05 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.06 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.07 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.08 |
artikel 3:95, eerste lid, aanhef en onderdeel i, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.09 |
artikel 3:96, eerste lid, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.D10 |
artikel 3:97, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Wft.D4.D11 |
artikel 3:97, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wft |
€ 7.000 |
|
Onderdeel Wft.D5: |
Behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in |
|
|
Wft.D5.01 |
artikel 3:110, eerste lid, van de Wft |
€ 63.700 |
|
Onderdeel Wft.D6: |
Inschrijving als bedoeld in |
|
|
Wft.D6.01 |
1:107, tweede lid, aanhef en onderdeel a, onder 2°, van de Wft van een onderlinge waarborgmaatschappij die een verklaring als bedoeld in artikel 3 of 4 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft heeft aangevraagd |
€ 2.600 |
|
Onderdeel Wft.D7: |
Toetsing persoon, al dan niet in combinatie met een aanvraag |
|
|
Wft.D7.01 |
van een elektronischgeldinstelling, wisselinstelling of vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappij, van wie de geschiktheid wordt vastgesteld op grond van de artikel 3:8 van de Wft of op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wft |
€ 1.100 |
|
Wft.D7.02 |
van wie de geschiktheid, niet zijnde een persoon als bedoeld onder Wft.D7.01, wordt vastgesteld op grond van artikel 3:8 van de Wft of op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wft |
€ 2.800 |
|
Wft.D7.03 |
van wie de betrouwbaarheid wordt vastgesteld op grond van de artikelen 3:9, 3:99 en 3:100, eerste lid, onderdeel a, van de Wft of op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wft |
€ 1.500 |
|
Wft.D7.04 |
van een premiepensioeninstelling, van wie de betrouwbaarheid wordt vastgesteld op grond van artikel 5, eerste lid, van het Bpr |
€ 1.500 |
|
Wft.D7.05 |
van een wisselinstelling, van wie de betrouwbaarheid en de geschiktheid wordt vastgesteld op grond van artikel 3:9a, eerste lid, van de Wft |
€ 1.800 |
|
Wft.D7.06 |
van wie de reputatie wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 3:99a en 3:100, onderdeel b, van de Wft of op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wft |
€ 1.800 |
|
Onderdeel PW.D1 |
Behandeling aanvraag vergunning Pensioenwet |
|
|
PW.D1.01 |
artikel 112a van de Pensioenwet (uitoefening van het bedrijf van algemeen pensioenfonds) |
€ 37.400 |
|
Onderdeel Wtt.D1: |
Behandeling aanvraag vergunning trustkantoor als bedoeld in |
|
|
Wtt.D1.01 |
artikel 3, eerste of tweede lid, of artikel 4 van de Wet toezicht trustkantoren 2018 |
€ 6.500 |
|
Onderdeel Wtt.D2: |
Behandeling van aanvraag verlening ontheffing trustkantoor als bedoeld in |
|
|
Wtt.D2.01 |
artikel 5, tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 |
€ 2.300 |
|
Onderdeel Wtt.D3: |
Toetsing persoon, al niet dan niet in combinatie met een aanvraag |
|
|
Wtt.D3.01 |
van wie de geschiktheid wordt vastgesteld op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 |
€ 2.800 |
|
Wtt.D3.02 |
van wie de betrouwbaarheid wordt vastgesteld op grond van artikel 10, tweede en derde lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 |
€ 1.500 |
|
Wtt.D3.03 |
van wie de reputatie wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 |
€ 1.800 |
|
Onderdeel EU.D1: |
MiCAR |
|
|
EU.D1.01 |
De beoordeling van een voorgenomen verwerving als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR) (gekwalificeerde deelneming in aanbieder van activagerelateerde tokens) |
€ 2.300 |
|
EU.D1.02 |
De behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR) (uitgifte van activagerelateerde tokens) |
€ 14.400 |
|
EU.D1.03 |
De behandeling van een kennisgeving als bedoeld in artikel 48, zesde lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR) (uitgifte van e-moneytokens door een elektronischgeldinstelling of bank) |
€ 4.600 |
|
EU.D1.04 |
De toetsing van de kennis, vaardigheden, ervaring en betrouwbaarheid van een lid van een leidinggevend orgaan als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR) |
€ 2.700 |
|
EU.D1.05 |
De toetsing van de betrouwbaarheid van een aandeelhouder of lid met een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 34, vierde lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR), al dan niet in combinatie met een aanvraag. |
€ 1.600 |
|
EU.D1.06 |
De toetsing van de betrouwbaarheid van een aandeelhouder of lid met een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR), al dan niet in combinatie met een aanvraag. |
€ 1.600 |
|
EU.D1.07 |
De beoordeling van een voorgenomen verwerving als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR) (gekwalificeerde deelneming in een aanbieder van cryptoactivadiensten) |
€ 2.300 |
|
EU.D1.08 |
De toetsing van de reputatie van de voorgenomen verwerver als bedoeld in artikel 42, tweede lid, of artikel 84, tweede lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR), al dan niet in combinatie met een aanvraag. |
€ 1.800 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Financiën, E. Heinen
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Deze regeling wijzigt de Regeling bekostiging financieel toezicht eenmalige handelingen.
De wijziging ziet op het verhogen van alle tarieven en aanpassing van de tarievenstructuur voor verklaringen van geen bezwaar (vvgb’s), evenals de facturering van toetsing van personen op geschiktheid, betrouwbaarheid en reputatie (personentoetsing). Het doel van de wijzigingen is om de tarieven voor eenmalige handelingen kostendekkend te maken. Deze regeling wijzigt uitsluitend de vergoedingen die DNB in rekening brengt voor het verrichten van eenmalige handelingen. De tarieven voor eenmalige handelingen die de AFM in rekening brengt, worden op een later tijdstip herzien.
DNB brengt een vergoeding voor het verrichten van een eenmalige handeling in rekening bij de betreffende aanvrager. De vergoeding ziet op handelingen zoals het beoordelen van een vergunningaanvraag, het inschrijven van een instelling of het toetsen van een bestuurder. Deze handelingen worden ten behoeve van een specifieke instelling verricht en hiervoor wordt een vergoeding in rekening gebracht die ten laste komt van degene die het betreffende besluit aanvraagt.
De tarieven voor eenmalige handelingen zijn sinds 2012 niet meer geïndexeerd. DNB hanteert voor eenmalige handelingen vaste tarieven en heeft tarieven voor nieuwe taken steeds gerelateerd aan de reeds bestaande tarieven. Dit heeft gezorgd voor duidelijke en voorspelbare tarieven voor degene die een besluit aanvraagt en beperkt de administratielasten aan de zijde van DNB. Eventuele kosten van werkzaamheden die niet door het tarief gedekt werden, werden als onderdeel van de heffing voor het doorlopend toezicht bij de betreffende toezichtcategorie in rekening gebracht. Om deze reden heeft de sector de afgelopen jaren herhaaldelijk aangegeven dat de tarieven voor eenmalige handelingen verhoogd moeten worden.
Een relevante ontwikkeling in dit verband is een recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb).1 In die uitspraak heeft het College geoordeeld dat DNB de kosten van eenmalige toezichthandelingen niet in de tarieven voor doorlopend toezicht van het betreffende jaar had mogen verrekenen. Deze regeling strekt er niet toe om de gevolgen van de genoemde uitspraak voor de betreffende bekostigingsregelgeving te adresseren. Dit zal op een later moment door aanpassingen van geldende wet- en regelgeving worden bewerkstelligd. Deze wijzigingsregeling zorgt ervoor dat de heffingen eenmalige handelingen vanaf het moment van inwerkingtreding kostendekkend zijn.
Om de tarieven voor eenmalige handelingen kostendekkend te maken worden de volgende drie maatregelen genomen:
1) Reparatie van achtergestelde indexering voor alle eenmalige handelingen;
2) Vereenvoudiging van de tariefstructuur voor vvgb;
3) Separate facturering van toetsingen die onderdeel uitmaken van een vvgb- of vergunningstraject.
Samenstelling van de nieuwe tarieven
Bij de vaststelling van de nieuwe tarieven is zorgvuldig gekeken naar de begrote toezichtinspanningen voor de eenmalige handelingen.2 Indien de werkelijke opbrengsten afwijken van de begrote kosten, wordt het verschil verwerkt in het exploitatiesaldo. Afwijkingen tussen daadwerkelijke kosten en begrote opbrengsten kunnen verschillende oorzaken hebben, waaronder een (grote) afwijking in de verwachte jaarlijkse aantallen eenmalige handelingen. Dergelijke afwijkingen zijn inherent aan de onzekerheden die gepaard gaan met de voorafgaande kosten- en tariefbepaling en het hanteren van forfaitaire tarieven.
Reparatie van achtergestelde indexering
De huidige tarieven van de eenmalige handelingen zijn sinds 2012 niet meer geïndexeerd, terwijl het kostenniveau van de zbo-begroting jaarlijks onderhevig is aan indexering. Hierdoor hebben aanvragers jarenlang profijt gehad van relatief lage tarieven. Op basis van het jaarlijkse inflatiecijfer van de consumentenprijsindex (CPI), vanaf 2012, is het achterstallige indexeringspercentage vastgesteld. De keuze voor deze index is ingegeven doordat deze tevens wordt toegepast bij het kostenkader. De totale stijging van de CPI-inflatie bedraagt 43,7%, waarbij rekening is gehouden met samengestelde groei. De legestarieven worden geïndexeerd met het samengestelde CPI-inflatie percentage van 43,7%. Deze substantiële tariefsverhoging wordt noodzakelijk geacht om de legestarieven naar een kostendekkend niveau te brengen. Onderstaande tabel toont de jaarmutatie CPI in percentages per jaar.
|
Jaar |
Jaarmutatie CPI (%) |
|---|---|
|
2012 |
2,5% |
|
2013 |
2,5% |
|
2014 |
1,0% |
|
2015 |
0,6% |
|
2016 |
0,3% |
|
2017 |
1,4% |
|
2018 |
1,7% |
|
2019 |
2,6% |
|
2020 |
1,3% |
|
2021 |
2,7% |
|
2022 |
10,0% |
|
2023 |
3,8% |
|
2024 |
3,2% |
|
2025 |
3,5% |
|
Totale samengestelde stijging jaarmutatie CPI (%) |
43,74% |
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek
Vereenvoudiging van de tariefstructuur voor vvgb’s
Uit een inventarisatie van het aantal verleende vvgb’s in 2023 en 2024 blijkt dat de meeste trajecten binnen dezelfde tariefschijf vallen. Daarnaast vergt de beoordeling van vvgb’s vaak meer dan 15 uur en in het overgrote deel minder dan 150 uur, waardoor in de meeste gevallen het middentarief van toepassing was. Uit de beoordeling volgt dat het hanteren van meerdere tariefschijven per deelsector slechts beperkte voordelen oplevert. Daarnaast creëert de differentiatie van de tariefschijven onzekerheid voor de aanvrager, omdat voorafgaand aan het vvgb-traject niet geheel duidelijk is hoeveel inspanning het traject zal vergen, waardoor op voorhand ook niet altijd duidelijk is welk tarief in rekening wordt gebracht. Gezien de toenemende complexiteit van vvgb’s en daarmee samenhangende toegenomen beoordelingscapaciteit van DNB, wordt de middelste tariefschijf geïndexeerd naar € 7.000, en vervallen de overige tariefschijven. Deze aanpassing van drie naar één tariefschijf draagt tevens bij aan de vereenvoudiging van de tarievenstructuur en verhoogt de voorspelbaarheid voor de aanvrager van een vvgb.
Voor de beleggingsinstellingen en beleggingsondernemingen is er reeds sprake van één tariefschijf. Deze tariefschijf blijft ongewijzigd, waarbij alleen het tarief wordt geïndexeerd.
Separate facturering van toetsingen die onderdeel uitmaken van een vvgb- of vergunningstraject
Als deel van een vergunningstraject of een vvgb-traject worden ook personentoetsingen uitgevoerd. Tot op heden werden toetsingen die onderdeel zijn van een vvgb- of vergunningstraject niet apart gefactureerd. In lijn met de werkwijze van de AFM worden alle toetsingen voortaan separaat in rekening gebracht, zodat de doorberekende kosten aansluiten bij de verrichte werkzaamheden. Met deze aanpassing worden ook deze activiteiten kostendekkend uitgevoerd.
Jaarlijkse indexatie voor tarieven eenmalige handelingen
Vanaf heden zullen de tarieven voor eenmalige handelingen jaarlijks in juni geïndexeerd worden, zodat de kosten en opbrengsten tot elkaar in verhouding blijven staan. Dit draagt bij aan het voorkomen van substantiële tariefverhogingen in de toekomst en maakt de verhogingen voor eenmalige handelingen voorspelbaarder. Voor de bepaling van het indexatiepercentage wordt dezelfde systematiek gebruikt als voor de loon- en prijsbijstelling in de kostenkaders van de AFM en DNB.3
Deze regeling brengt financiële gevolgen mee voor de ondernemingen die de betreffende eenmalige handelingen aanvragen en ondernemingen die reeds onder toezicht staan. De gevolgen voor een (rechts)persoon die een aanvraag bij DNB doet zijn afhankelijk van het soort eenmalige handeling. De regeling is beperkt tot het vaststellen van tarieven en heeft geen gevolgen voor regeldruk voor burgers en bedrijven. Deze regeling heeft ook geen gevolgen voor de rijksbegroting.
Een ontwerp van deze regeling is van 14 mei tot 11 juni openbaar geconsulteerd via www.internetconsultatie.nl/legesverhogingDNB. Hoewel tarievenregelingen doorgaans niet worden geconsulteerd, is daar gezien de stevige verhoging in dit geval van afgeweken. Op de consultatie hebben vier partijen gereageerd.4 Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van de consultatiereacties.
De Pensioenfederatie toont begrip voor de voorgestelde verhoging van legestarieven, gezien de achterblijvende indexering en toenemende druk op de tarieven voor het doorlopend toezicht. Zij acht het redelijk dat deze kosten meer bij de aanvrager worden gelegd en verzoekt om duidelijkheid over de effecten voor de sector en het tarief voor doorlopend toezicht.
Als reactie hierop wordt opgemerkt dat de invloed van hogere begrote legestarieven op de tarieven voor het doorlopend toezicht sterk afhangt van het aantal verwachte aanvragen voor eenmalige handelingen in het desbetreffende jaar. Zo bedroegen de opbrengsten uit eenmalige handelingen voor de deelbegroting pensioenen in 2024 minder dan € 100.000 bij een begroting van € 44,2 miljoen. Ook voor grotere deelsectoren, zoals banken en verzekeraars, zal de impact gelet op de omvang van de deelbegroting beperkt zijn.
De Verenigde Betaalinstellingen Nederland (VBIN) onderschrijft in haar reactie het principe van kostendekkende legestarieven voor eenmalige handelingen, maar stelt dat de voorgestelde regeling hierin onvoldoende voorziet. Volgens VBIN leidt de verhoging onvoldoende tot een evenwichtige of passende verdeling van de kosten. Zij stelt dat bestaande instellingen daarmee nog steeds onevenredig bijdragen aan de kosten van nieuwe toetreders.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat de nieuwe tarieven kostendekkend zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. De voorkeur wordt door DNB gegeven aan een forfaitair tariefmodel, omdat de beoordeling van eenmalige handelingen doorgaans nauw samenhangt met het doorlopend toezicht. Een alternatief model vereist een zuivere toerekening, wat in de huidige praktijk leidt tot meer complexiteit, minder voorspelbaarheid en mogelijk hogere kosten, met name voor kleinere partijen en toetreders. Met de keuze voor dit forfaitaire model wordt ingezet op eenvoud en transparantie, waarbij tevens duidelijkheid vooraf en uitvoerbaarheid worden gewaarborgd.
Holland Quaestor (HQ) onderschrijft het principe van hogere legestarieven, om zo de kosten directer toe te rekenen aan de aanvrager in plaats van aan de gehele sector. Tegelijkertijd vraagt HQ om meer transparantie over de omvang van de kosten, de effecten op het tarief voor doorlopend toezicht en de onderbouwing van de tariefstructuur. Tevens plaatst HQ kanttekeningen bij de timing van dit voorstel en het ontbreken van overleg daarover in recente gremia. Daarnaast vraagt HQ om inzicht op de wijze waarop de kosten voor de inzet tegen illegale trustdienstverlening worden verdeeld over de sectoren.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat de internetconsultatie de fase markeert waarin wets- en regelgevingsvoorstellen openbaar worden gemaakt voor reacties van eenieder. De kosten die samenhangen met de inzet tegen illegale dienstverlening worden over alle sectoren verdeeld, aangezien doorgaans niet eenduidig is vast te stellen binnen welke sector de activiteiten zijn ontplooid. Wanneer de activiteiten verschuiven naar handhaving worden de bijbehorende kosten toegerekend aan de betreffende sector.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) erkent het belang van kostendekkende tarieven, maar adviseert uitstel van de regeling tot de Richtlijn Kapitaalvereisten 2026 is geïmplementeerd. NVB geeft aan dat het ongewenst is dat banken leges betalen voor besluiten die uitsluitend door de Europese Centrale Bank (ECB) worden genomen, en vraagt om een herziening of nadere toelichting van deze praktijk. Verder pleit zij voor lagere tarieven bij minder intensieve handelingen, zoals vergunningwijzigingen en herhaalde toetsingen. Tot slot vraagt zij om meer transparantie over de onderliggende kostenstructuur en een vergelijking met tarieven van andere overheidsinstanties.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat DNB uitsluitend kosten voor eenmalige handelingen in rekening brengt die DNB zelf maakt, zoals voor het opstellen van ontwerpbesluiten.5 Kosten die de ECB maakt, brengt de ECB in rekening via de doorlopende heffing.6 Er is daarmee geen sprake van dubbele doorbelasting door zowel DNB als de ECB. Indien een persoon eerder door DNB is getoetst op betrouwbaarheid, al dan niet in combinatie met geschiktheid, vindt bij een nieuwe voorgenomen benoeming die ter toetsing wordt voorgelegd in beginsel geen nieuwe betrouwbaarheidstoets plaats. Een toetsing op betrouwbaarheid vindt in beginsel slechts één keer plaats.7 In een dergelijk geval wordt géén tarief voor een toetsing op betrouwbaarheid in rekening gebracht. Wel wordt het tarief in rekening gebracht voor het uitvoeren van een geschiktheidstoets, indien deze heeft plaatsgevonden.
De tarieven voor initiële vergunningverlening en voor vergunningaanpassingen of -uitbreidingen bij banken zijn gelijk, aangezien een wijziging doorgaans vergelijkbare toezichtsinspanning vereist als een eerste aanvraag. Dit geldt met name voor complexe uitbreidingen, waarbij de beoordeling inhoudelijk gelijkwaardig dan wel zwaarder kan zijn dan bij de initiële vergunningverlening.
Verklaringen van ondertoezichtstelling worden door DNB zelden afgegeven. Gelet op de geringe frequentie en de vereiste zorgvuldigheid bij alle toezichtshandelingen, vergt elk individueel geval bij deze verklaringen een relatief grote inzet van toezichtcapaciteit. De vaste lasten die gepaard gaan met een zorgvuldige beoordeling dienen derhalve te worden verdeeld over een zeer beperkt aantal gevallen. Naar het oordeel van DNB is het voorgestelde tarief in dit kader gerechtvaardigd. Het weerspiegelt de benodigde inzet en draagt ertoe bij dat de kosten in redelijke verhouding staan tot de geleverde toezichtinspanning.
Tot slot zijn de tarieven bij overheidsinstanties doorgaans vastgesteld ter dekking van de kosten. Gelet op de uiteenlopende taken, kostenopbouw en tariefstructuren is het lastig om een vergelijking te maken tussen de verschillende toezichthouders. Het verschil in tarief bij DNB ten opzichte van de HOT8 vloeit voort uit een hogere kostprijs per fte, die wordt verklaard door verschillen in het loongebouw, personeelsbeleid en overheadkosten, mede vanwege de combinatie van centrale bank- en zbo-taken die DNB vervult.
De regeling brengt geen materiële wijzigingen in het takenpakket van DNB teweeg, maar ziet slechts op de vergoeding die DNB voor bepaalde eenmalige handelingen in rekening kan brengen. De wijzigingen zijn in nauw overleg en mede op verzoek van DNB tot stand gekomen.
Enkel tariefwijziging
Voor de onderdelen betreffende de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning (Wft.D1), wijziging van een vergunning (Wft.D2) en verlening van een ontheffing (Wft.D3), wordt enkel de hoogte van de vergoeding geïndexeerd, zonder verdere inhoudelijke wijzigingen. Hetzelfde geldt voor de onderdelen Wft.D5 en Wft.D6, PW.D1, Wtt.D1 tot en met Wtt.D3 en EU.D1.
Wijziging tarievenstructuur voor aanvraag vvgb (Wft.D4)
Door de tariefstructuur voor de aanvragen van vvgb’s in onderdeel Wft.D4 te vereenvoudigen, wordt voor de hoogte van de vergoeding geen onderscheid meer gemaakt op basis van de behandeluren die DNB aan een aanvraag besteedt. Zie hiervoor ook de toelichting onder het kopje ‘Vereenvoudiging van de tariefstructuur voor vvgb’s’ in de algemene toelichting. Daarnaast zijn twee nieuwe subonderdelen (Wft.D4.10 en Wft.D4.11) toegevoegd betreffende de vvgb-plicht voor verzekeraars op grond van artikel 3:97, eerste lid, van de Wft.
Personentoetsingen vvgb (Wft.D7, Wtt.D3)
Bij de aanvraag van vvgb’s vinden ook personentoetsingen plaats, die met de wijziging van de onderdelen Wft.D7 en Wtt.D3 afzonderlijk in rekening worden gebracht. De wijzigingen in onderdeel Wft.D7 en de daarbij behorende subonderdelen houden grotendeels verband met het aanvullen en toevoegen van de relevante bepalingen voor personentoetsingen als bedoeld in de artikelen 3:99, 3:99a en 3:100, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wft of op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wft.
Onderdeel Wtt.D3 en de bijbehorende subonderdelen worden tekstueel aangepast om consistenter aan te sluiten bij de rest van de onderdelen in artikel 5 van deze regeling.
Daarnaast is een nieuw subonderdeel toegevoegd (Wft.D7.06), waarin het tarief voor de reputatietoetsing is vastgesteld voor zowel aanvragers als houders van vvgb’s als bedoeld in artikel 3:99a en 3:100, eerste lid, onderdeel b, van de Wft.
MiCAR tarieven (EU.D1)
Onder onderdeel EU.D1 zijn de tarieven vastgesteld die DNB in rekening kan brengen voor bepaalde handelingen die zij op grond van MiCAR verricht. Deze eenmalige handelingen en bij behorende tarieven zijn in juni 2024 vastgesteld.9 Hoewel de tarieven voor handelingen op grond van MiCAR recent zijn vastgesteld, zijn ze gebaseerd op de reeds bestaande legestarieven van vergelijkbare eenmalige handelingen. Gelet daarop worden de MiCAR-tarieven eveneens geïndexeerd. Daarnaast is een nieuw subonderdeel (EU.D1.08) toegevoegd, waarin het tarief is vastgesteld voor de reputatietoetsing van een voorgenomen verwerver, al dan niet in combinatie met een aanvraag op grond van artikel 42, tweede lid, of artikel 84, tweede lid, van de MiCAR.
De nieuwe tarieven gelden voor aanvragen die worden ingediend na het moment van inwerkingtreding.
De Minister van Financiën, E. Heinen
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Het uitgangspunt dat de vergoeding redelijk moet zijn en gebaseerd op de daadwerkelijk gemaakte kosten, is ontleend aan het Rapport Maat Houden 2014.
Kamerstukken II 2023/24, 32 545, nrs. 205 en 206. Voor de loonbijstelling wordt de CEP-raming van het CPB van het voorjaar t–1 gehanteerd. De hoogte van de prijsbijstelling wordt gekoppeld aan de ‘Jaarmutatie CPI’ zoals deze door het CBS wordt gepubliceerd over de maand mei t–1.
Inbreng ontvangen van Holland Quaestor, de Nederlandse Vereniging van Banken, de Verenigde Betaalinstellingen Nederland en de Pensioenfederatie.
De Handleiding Overheidstarieven (HOT) is een richtlijn voor het uniform berekenen van uurtarieven en kostprijzen bij overheidsinstanties, gebaseerd op salarisschalen en overheadkosten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-32847.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.