Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 17 juli 2025, nr. IENW/BSK-174790, houdende vaststelling van regels voor subsidie ter stimulering van onderzoeksprojecten die bijdragen aan de transitie naar duurzame, concurrerende en veilige logistieke ketens en goederenvervoer, en emissiereductie door middel van bouwconcepten, emissiereductie in bouwlogistieke ketens, de inzet van emissieloze mobiele werktuigen en de ontwikkeling van digitalisering en ketenregieactiviteiten (Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2025–2029) [KetenID WGK027211]

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen artikel 2, eerste lid, 4, 6, eerste en zesde lid, 7, derde lid, 8, eerste en tweede lid, onder b, artikel 9, 10, tweede en vierde lid, 13, 15, vijfde lid, 22, tweede lid, 24, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, onder b, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bouwlogistieke keten:

het geheel aan activiteiten van het inrichten van bouwplaatsen, inzet van mensen en materieel, en verplaatsing en opslag van goederen ten behoeve van bouwactiviteiten;

consortium:

samenwerkingsverband tussen onafhankelijke partijen voor onderzoek dat minimaal bestaat uit een kennisinstelling en minimaal twee bedrijven;

experimentele ontwikkeling:

experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

fundamenteel onderzoek:

fundamenteel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 84, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

Gezamenlijke Ambitie,

Logistiek en goederenvervoer in 2050: gezamenlijk ambitiedocument van de minister, de topsector Logistiek en de Logistieke Alliantie (Kamerstukken II 2018/19, 34 244, nr. 2, bijlage);

hogeschool:

onder g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

industrieel onderzoek:

industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

kennisinstelling:

universiteiten en hogescholen in het Koninkrijk der Nederlanden, de kennisinstellingen voor toegepast onderzoek Deltares, Marin, NLR, TNO en Wageningen-Research (TO2), de onderzoeksinstituten die onderdeel uitmaken van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en onderzoeksinstituten aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen;

ketenregieactiviteiten:

alle activiteiten die bijdragen aan de besturing en het beheer van de logistieke keten;

minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

onderzoeksproject:

project dat bestaat uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, of experimentele ontwikkeling, of een combinatie hiervan;

private bijdrage:

geldmiddelen of op geld waardeerbare inbreng in een samenwerkingsproject die niet direct of indirect afkomstig zijn van een onderzoeksinstelling met inbegrip van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, of een openbaar lichaam;

TKI Logistiek:

Stichting Topconsortium voor Kennis en Innovatie Logistiek, gevestigd te Breda;

universiteit:

onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

Universiteiten van Nederland:

de koepelorganisatie van de veertien publieke universiteiten van Nederland.

Artikel 2. Doel van de subsidieregeling

Doel van deze regeling is het stimuleren van onderzoeksprojecten die bijdragen aan:

  • a. de transitie naar duurzame, concurrerende en veilige logistieke ketens en goederenvervoer als onderdeel van de Gezamenlijke Ambitie, Logistiek en goederenvervoer in 2050: concurrerend, duurzaam en veilig; of

  • b. emissiereductie door middel van bouwconcepten, emissiereductie in bouwlogistieke ketens, de inzet van emissieloze mobiele werktuigen en de ontwikkeling van digitalisering en ketenregieactiviteiten in lijn met de doelstellingen van het convenant Schoon en Emissieloos Bouwen.

Artikel 3 Subsidiabele projecten en steunpercentages

  • 1. De minister kan ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 2, aanhef, onderdeel a, subsidie verstrekken aan een consortium voor een onderzoeksproject dat past binnen het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek 2024–2027.

  • 2. De minister kan ten behoeve van het doel, bedoeld in artikel 2, aanhef, onderdeel b, subsidie verstrekken aan een consortium voor een onderzoeksproject dat past binnen het Kennis-, Opschalings- en Praktijkervaringsprogramma, onderdeel Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek.

  • 3. Het totale bedrag aan subsidie bedraagt niet meer dan:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of fundamenteel onderzoek;

    • b. 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 4. Het totale bedrag aan subsidie is niet hoger dan het bedrag aan private bijdragen voor het onderzoeksproject.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen alleen de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen a tot en met e, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, in aanmerking.

  • 2. Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:

    • a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

  • 3. De kosten van de inhuur van derden maakt voor ten hoogste 10% deel uit van de totale projectkosten.

Artikel 5 Berekening subsidiabele kosten integrale kostensystematiek

  • 1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze, bedoeld in artikel 4, tweede lid, aanhef, onderdeel a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan een derde betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 6 Berekening subsidiabele kosten per kostendrager

  • 1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze, bedoeld in artikel 4, tweede lid, aanhef, onderdeel b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2. De directe loonkosten per uur, bedoeld in het eerste lid, worden berekend overeenkomstig:

    • a. de salaristabellen Universiteiten van Nederland voor academische aanstellingen aan universiteiten en hogescholen;

    • b. de Handleiding Overheidstarieven voor overige personeelskosten.

  • 3. De subsidiabele kosten worden berekend door het op grond van het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derden betaalde kosten.

  • 4. Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80 per uur.

Artikel 7 Berekening subsidiabele kosten forfaitair vastgesteld uurtarief

  • 1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze, bedoeld in artikel 4, tweede lid, aanhef, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80 per uur.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derden betaalde kosten.

Artikel 8 Subsidieplafond en wijze van verdelen subsidieplafond

  • 1. De minister kan op grond van deze regeling subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2. Het subsidieplafond voor onderzoeksprojecten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, bedraagt voor 2025 € 3.500.000,00.

  • 3. Het subsidieplafond voor onderzoeksprojecten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, bedraagt voor 2025 € 1.900.000,00.

  • 4. De minister stelt de hoogte van de subsidieplafonds, die voor de in artikel 2 bedoelde doelstellingen kunnen verschillen, voor de jaren 2026, 2027 en 2028 vast voor aanvang van het tijdvak waarvoor deze worden vastgesteld en maakt dit bekend in de Staatscourant.

  • 5. De minister verdeelt de beschikbare middelen in de volgorde van rangschikking.

  • 6. Rangschikking van aanvragen als bedoeld in artikel 3, vindt voor de doelstellingen, bedoeld in artikel 2, afzonderlijk plaats.

  • 7. Rangschikking vindt plaats aan de hand van de in bijlage 1 bij deze regeling opgenomen rangschikkingscriteria en weging.

  • 8. Bij de rangschikking van de aanvragen laat de minister zich adviseren door het bestuur van TKI Logistiek.

  • 9. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per project.

Artikel 9 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij TKI Logistiek met gebruikmaking van het volledig ingevulde aanvraagformulier, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 2. Voor 2025 kan een aanvraag voor subsidie voor een onderzoeksproject als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, worden ingediend in de periode van 25 juli 2025, 09.00 uur tot en met 25 augustus 2025, 17.00 uur.

  • 3. De minister stelt de aanvraagperiode voor de jaren 2026, 2027 en 2028 vast en maakt dit bekend in de Staatscourant voor aanvang van het tijdvak waarvoor het wordt vastgesteld.

  • 4. Onverminderd artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M bevat een aanvraag de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 5. Een aanvraag voor subsidie heeft betrekking op één project.

Artikel 10 Afwijzingsgronden

Onverminderd de in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit subsidies I en M genoemde afwijzingsgronden, wijst de minister de aanvraag voor de subsidie in ieder geval af indien:

  • a. de aanvraag betrekking heeft op het doel, genoemd in artikel 2, aanhef, onderdeel b, en niet of zeer beperkt bijdraagt aan de reductie van stikstofemissies, of als de stikstofreductie niet kwantitatief is onderbouwd;

  • b. het onderzoeksproject niet minimaal een omvang van € 500.000 aan begrote projectkosten heeft;

  • c. de aanvraag een beoordelingsscore van minder dan 3,5 punten heeft;

  • d. er al een subsidie is verstrekt op grond van deze regeling voor dezelfde activiteit;

  • e. er sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f. er sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g. de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend en het stimulerend effect, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening daardoor ontbreekt;

  • h. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 11 Verplichtingen subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 17 tot en met 20 van het Kaderbesluit subsidies I en M verstrekt het consortium waaraan een subsidie is verleend binnen twaalf weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening aan de minister een overeenkomst als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit subsidies I en M.

Artikel 12 Bevoorschotting

Het te verlenen voorschot bedraagt 100% van de verleende subsidie en wordt uitgekeerd binnen twaalf weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 13 Subsidievaststelling

De subsidieaanvrager dient binnen tweeëntwintig weken nadat het project is afgerond een aanvraag tot vaststelling als bedoeld in artikel 24 van het Kaderbesluit subsidies I en M in.

Artikel 14 Begrotingsvoorbehoud

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 15 Evaluatie

De minister publiceert binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze regeling een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 16 Wijziging Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022 – 2026

Artikel 14 van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022 – 2026 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Deze regeling vervalt op het tijdstip waarop de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2025–2029 in werking treedt, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling voor dat tijdstip zijn verleend.

Artikel 17 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling voor die datum zijn verleend.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2025–2029.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, R. Tieman

BIJLAGE 1, BEDOELD IN ARTIKEL 8, VIJFDE LID.

Rangschikkingscriteria en weging

Criteria behorende bij onderzoeksprojecten als bedoeld in artikel 2, aanhef, onderdeel a.

Criterium

 

Aansluiting op de call

1. Sluit het beoogde project aan bij de onderzoeksthema’s en de onderwerpen van de call?

2. Draagt het beoogde project bij aan een specifiek benoemd doel van de Topsector Logistiek?

3. Draagt het beoogde? project bij aan een relevante praktijkimpact?

Kwaliteit en impact voorstel

4. Is het voorstel duidelijk geschreven en logisch gestructureerd?

5. Leidt het beoogde project tot nieuwe inzichten en/of oplossingen?

6. Heeft het beoogde project duidelijke onderzoeksvragen en een passende onderzoeksaanpak?

7. Zijn het beoogde projectplan en de beoogde impact realistisch, gegeven de gevraagde middelen?

Kwaliteit en impact consortium

8. Heeft het team van onderzoekers gezamenlijk passende expertise om het beoogde project goed te kunnen uitvoeren?

9. Draagt het team van bedrijfspartners bij aan de beoogde projectdoelstellingen en is het in staat impact te realiseren?

Verantwoording van impact

10. Draagt het beoogde project bij aan het Nederlands verdienvermogen, en/of aan economische en/of aan duurzaamheidsdoelstellingen CO2 voor projecten onder artikel 2, sub a, en is deze bijdrage overtuigend onderbouwd?

11. Is het valorisatieplan concreet, realistisch en kwalitatief hoogwaardig en adresseert het de volgende aspecten: opschaling en bereik, doelgroep, activiteiten, planning, benoemde risico’s, resultaten die aan het eind van het project verwacht worden (‘deliverables’)?

Criteria behorende bij onderzoeksprojecten als bedoeld in artikel 2, aanhef, onderdeel b.

Criterium

 

Aansluiting op de call

1. Sluit het beoogde project aan bij de onderzoeksthema’s en de onderwerpen van de call?

2. Draagt het beoogde project bij aan een specifiek benoemd doel van ‘Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB)’?

3. Draagt het project bij aan een relevante praktijk impact?

Kwaliteit en impact voorstel

4. Is het voorstel duidelijk geschreven en logisch gestructureerd?

5. Leidt het beoogde project tot nieuwe inzichten en/of oplossingen?

6. Heeft het beoogde project duidelijke onderzoeksvragen en een passend onderzoeksaanpak?

7. Is het beoogde projectplan en de beoogde impact realistisch gegeven de gevraagde middelen?

Kwaliteit en impact consortium

8. Heeft het team van onderzoekers gezamenlijk passende expertise om het beoogde project goed te kunnen uitvoeren?

9. Draagt het team van bedrijfspartners bij aan de beoogde projectdoelstellingen en is het in staat om impact te realiseren?

Verantwoording van impact

10. Draagt het beoogde project bij aan het Nederlands verdienvermogen, en/of economische en/of duurzaamheidsdoelstellingen NOx, CO2 en PM voor projecten onder artikel 2, onderdeel b, en is deze bijdrage overtuigend onderbouwd?

11. Is het valorisatieplan concreet, realistisch en kwalitatief hoogwaardig en adresseert het de volgende aspecten: opschaling en bereik, doelgroep, activiteiten, deliverables, planning, benoemde risico’s?

Weging criteria
   

Score

Criterium

Weging

1

2

3

4

5

Aansluiting op de gepubliceerde call die aansluit op de doelen van de regeling

10%

Onvoldoende

Matig

Voldoende

Goed

Excellent

Kwaliteit en impact voorstel

40%

Onvoldoende

Matig

Voldoende

Goed

Excellent

Kwaliteit en impact consortium

25%

Onvoldoende

Matig

Voldoende

Goed

Excellent

Verantwoording van impact

25%

Onvoldoende

Matig

Voldoende

Goed

Excellent

BIJLAGE 2, BEDOELD IN ARTIKEL 9, TWEEDE LID.

Aanvraagformulier

Projectnaam:

 

Keuze project bijdrage aan doelstelling: (zie artikel 2)

Artikel 2, onderdeel a Transitie naar duurzame, concurrerende en veilige logistieke ketens en goederenvervoer

Of

Artikel 2, onderdeel b Emissiereductie in bouwconcepten, de ontwikkeling van effectieve bouwlogistieke ketens, de inzet van emissievrije mobiele werktuigen en de ontwikkeling van verdere digitalisering en ketenregieactiviteiten

Toepassingsgebieden:

□ Steden en Ruimte

□ Multimodaal goederenvervoer

□ Supply Chains (Logistieke ketens)

□ Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek

Type onderzoek:

□ Fundamenteel onderzoek

□ Industrieel onderzoek

□ Experimentele ontwikkeling

Startdatum:

 

Einddatum:

 

TRL level bij de start van het project (Technology Readiness Level: 1 – 9):

 
Projectaanvrager / tekenbevoegde

Organisatie:

 

Inschrijfnummer KvK:

 

Formele aanvrager / tekenbevoegde:

 

Functie:

 

E-mailadres:

 

Telefoonnummer:

 

Mobiel:

 

Financieel administratief medewerker:

 

E-mailadres:

 

Telefoonnummer:

 

Mobiel:

Bezoekadres aanvrager:

 

Postcode:

 

Plaatsnaam:

Postadres aanvrager:

 

Postcode:

 

Plaatsnaam:

Bankrekeningnummer (IBAN):

 

Plaatsnaam:

Projectleider / inhoudelijk contactpersoon

Organisatie:

 

Inschrijfnummer KvK:

 

Projectleider / contactpersoon:

 

Functie:

 

E-mailadres:

 

Telefoonnummer:

 

Mobiel:

Consortiumpartners

Naam organisatie

Type organisatie

KVK

MKB

Bijdrage in-cash (in €)

Bijdrage in-kind (in €)

Partner gebruikt IKS1 methodiek

Partner 1

Kennisinstelling / bedrijf / overheid

 

Ja/Nee

Ja/Nee

Partner 2

Kennisinstelling / bedrijf / overheid

 

Ja/Nee

Ja/Nee

Partner 3

Kennisinstelling / bedrijf / overheid

 

Ja/Nee

Ja/Nee

Partner ...

Kennisinstelling / bedrijf / overheid

 

Ja/Nee

Ja/Nee

X Noot
1

De IKS kostenmethodiek zal voor de betreffende partner worden toegepast in het project.

Projectbegroting

Totale projectkosten:

Aangevraagde subsidie:

• max. € 1.000.000 subsidie voor Fundamenteel en Industrieel onderzoek (max. 50% v.d. totale projectkosten)

• max. € 1.000.000 subsidie voor Experimentele ontwikkeling (max. 25% v.d. totale projectkosten)

Totale omvang van de co-financiering:

Andere aangevraagde / toegekende subsidies:

Bron van de andere subsidies:

 

Soort subsidies:

 
Handtekeningen

Projectleider / contactpersoon:

 

Formele aanvrager / tekenbevoegde:

 

Plaatsnaam:

 

Datum:

 

Handtekening:

 
 

Met de ondertekening van dit formulier, verklaar ik dat alle benodigde documenten zijn bijgesloten en dat ik kennis heb genomen met de bijbehorende voorwaarden en procedures.

Bijlagen:

• Projectbegroting

• Liquiditeitsbegroting

• Partnerovereenkomst

• Projectsamenvatting

• Oriëntatie en projectdoelstellingen

• Activiteiten en werkpakketten

• Consortium en projectorganisatie

• Evaluatie en monitoring

• Valorisatie en implementatiestrategie

• Rekeningafschrift waaruit blijkt dat de bankrekening op naam van de penvoerder staat

Indiening geschiedt bij de Stichting TKI Logistiek (Dinalog): E-mail alle documenten in PDF en originele Word en Excel bestanden naar tenders@dinalog.nl.

TOELICHTING

Algemeen

Achtergrond, aanleiding en doel

Op grond van deze subsidieregeling kan subsidie worden verstrekt aan onderzoeksprojecten die bijdragen aan de transitie naar duurzame, concurrerende en veilige logistieke ketens en goederenvervoer (artikel 2, aanhef, onderdeel a, van deze regeling) of emissiereductie door middel van bouwconcepten, emissiereductie in bouwlogistieke ketens, de inzet van emissieloze mobiele werktuigen en de ontwikkeling van digitalisering en ketenregieactiviteiten (artikel 2, aanhef, onderdeel b, van deze regeling). De onderhavige regeling is in wezen een voortzetting van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022–2026, die vergelijkbare onderzoeksactiviteiten stimuleerde en die met de inwerkingtreding van de onderhavige regeling is vervallen. Aanvragen die op grond van de onderhavige regeling worden ingediend, worden getoetst aan een nieuw beoordelingskader.

De Topsector Logistiek is één van de tien topsectoren waar het bedrijfsleven en kennisinstellingen bijdragen aan de innovatiekracht van Nederland. Om logistiek op lange termijn het meest van meerwaarde te laten zijn voor de economie en maatschappij, richt de Topsector Logistiek zich met het uitvoeringsprogramma op een duurzaam, veerkrachtig en bestendig logistiek systeem. Bedrijven en overheden helpen de Topsector Logistiek met haar kennis- en innovatiekracht om niet alleen mee te gaan in logistieke ontwikkelingen, maar ook succesvol te innoveren, ketens opnieuw in te richten en nieuwe diensten aan te bieden. Dat is niet alleen vanuit economisch oogpunt van belang, maar ook voor de strategische autonomie van heel Europa. Het behouden van de Nederlandse logistieke kracht is belangrijk en vraagt om meer veerkracht en het beter inzetten van het Nederlandse (infrastructurele) netwerk en de kennis- en innovatiekracht in Nederland.

De Topsector Logistiek heeft voor de jaren 2024–2027 een uitvoeringsprogramma opgesteld voor onderzoek en innovatie in en voor de logistieke sector.1 Dit uitvoeringsprogramma geeft invulling aan een gezamenlijk ambitiedocument met de sector (‘Logistiek en goederenvervoer in 2050’). Het motto van dit uitvoeringsprogramma is: ‘Op weg naar een concurrerende én emissieloze logistiek in Nederland’.

Onder het uitvoeringsprogramma van Topsector Logistiek valt het Kennis-, Opschalings- en Praktijkervaringsprogramma (KOP), onderdeel Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek, waar artikel 2, onderdeel b, van deze regeling onder valt. Het KOP-programma vindt zijn oorsprong in het Programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) en draagt dus ook bij aan het doel van het SEB-programma.2 Voor een toekomstbestendige bouwsector is verduurzaming van mobiele werktuigen en bouwlogistiek essentieel. Effectieve verduurzaming vereist nauwe samenwerking tussen overheden, bedrijven en kennisinstellingen, wat gebeurt binnen het SEB-programma. Het SEB-programma omvat onder andere een convenant en een routekaart die de bouwsector verder op weg helpt naar schoon en emissieloos bouwen in 2030. Met het SEB-programma wordt er onder meer naar gestreefd om in 2030 60% stikstofreductie, 75% gezondheidswinst en 0,4 mton CO2-reductie te realiseren in de bouw. In het kader van de structurele aanpak stikstofproblematiek zijn via het SEB-programma middelen beschikbaar gesteld voor meerjarig onderzoek dat bijdraagt aan de emissiereductie van bouwlogistieke ketens en de ontwikkeling van verdere digitalisering en ketenregieactiviteiten in de bouwlogistiek. Deze middelen worden onder andere besteed via het SEB-programma aan het Kennis-, Opschalings- en Praktijkervaringsprogramma (KOP), onderdeel Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek.

Het gehele uitvoeringsprogramma is een samenspel van onderzoek, innovatie en valorisatie en toepassing van oplossingen in de praktijk. De onderzoeksactiviteiten sluiten hierbij nauw aan bij de actieagenda van de topsector, lopende onderzoeksinitiatieven en living labs.

Het Topteam Logistiek stuurt de uitvoering van het uitvoeringsprogramma aan. Dit betreft een tripartite samenwerking tussen mensen uit het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid. Het boegbeeld is tevens de voorzitter van het Topteam. Het Topteam Logistiek stelt onder andere de doelstellingen van de Topsector Logistiek op en ziet erop toe dat deze behaald worden binnen de gestelde termijnen. Het programma bestaat uit een onderzoekdeel en een praktisch deel met niet-onderzoeksprojecten. Over het onderzoekdeel (industrieel en fundamenteel onderzoek) wordt geadviseerd door het Topconsortium Kennis en Innovatie Logistiek (hierna: TKI Logistiek). Een onderzoeksproject wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van een of meer onderzoeksorganisaties en ondernemingen. De onderzoeksorganisatie is door intensieve samenwerking betrokken en is gericht op experimentele ontwikkeling, fundamenteel onderzoek, en/of industrieel onderzoek dat valt onder het toepassingsgebied van de algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) (artikel 1, eerste lid, onder d, van de AGVV).

Het uitvoeringsprogramma draagt bij aan de actuele beleidsdoelen van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat op het gebied van bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Hiermee wordt bijgedragen aan maatschappelijke belangen zoals duurzaamheid en bereikbaarheid (verhoging beladingsgraad, minder voertuigkilometers, minder CO2-emissie en/of minder stikstof).

De te subsidiëren onderzoeksactiviteiten betreffen in hoofdzaak industrieel onderzoek en de bijbehorende kennisoverdracht op het terrein van verkeer en vervoer. Het gaat uitsluitend om onderzoeksactiviteiten die uitgevoerd worden in publiek-private samenwerkingsverbanden, waarin de vraagsturing van het onderzoek wordt vormgegeven. De grote maatschappelijke opgaven en de realisatie van de ambities en doelstellingen van de Topsector Logistiek noodzaken tot (nieuwe) strategische samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en overheid om:

  • synergie en samenhang te creëren van onderzoeks- en innovatieactiviteiten voor de realisatie van de ambities en doelstellingen van de Topsector Logistiek;

  • bij te dragen aan het vergroten van de efficiëntie en de effectiviteit van onderzoek en ontwikkeling;

  • te komen tot meer excellent onderzoek en belangwekkende innovatieve producten en processen op basis van vraagsturing vanuit die samenwerking en daarnaast versnelde verspreiding van kennis naar het bedrijfsleven.

Evaluatie Tijdelijke subsidieregeling NWO onderzoek TSL 2017–2021

Er is een evaluatie uitgevoerd van de Tijdelijke subsidieregeling NWO onderzoek TSL 2017–2021. Hierbij is geconcludeerd dat de gefinancierde projecten een bijdrage hebben geleverd aan het behalen van de key performance indicators (KPI’s) van de Topsector Logistiek, en het versterken van het onderzoeks-ecosysteem in de logistieke sector.

Het betreft de volgende KPI’s:

  • Extra omzet van nieuwe ketenregie-activiteiten.

  • Aantal van de weg gehaalde vrachtkilometers.

  • Vermindering van CO2-uitstoot.

  • Aantal bedrijven dat zich met logistieke of ketenregie-activiteiten vestigt in Nederland, dan wel logistieke activiteiten in Nederland laat uitvoeren of aansturen.

  • Uitstroom van gekwalificeerde professionals in de arbeidsmarkt met een logistieke opleiding.

  • Nederland heeft de toppositie in Europa in de Logistics Performance Index van de Wereldbank.

Wettelijke grondslag

De in deze regeling opgenomen bepalingen hebben hun grondslag in het Kaderbesluit subsidies I en M. Op basis van dit besluit kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: minister) (nadere) regels stellen over – onder meer – het verstrekken van subsidie, subsidiabele kosten, het subsidieplafond en de wijze van verdelen, het indienen van een aanvraag, afwijzingsgronden en subsidievaststelling.

De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn rechtstreeks van toepassing op de subsidieverstrekking. Van belang daarbij zijn onder andere de bepalingen uit afdeling 4.2.3 over het begrotingsvoorbehoud (zie ook de toelichting op artikel 4 Subsidieplafond en wijze van verdelen subsidieplafond) afdeling 4.2.5. over lagere vaststelling van de subsidie, afdeling 4.2.6. over intrekking van de subsidie en afdeling 4.2.7. over terugvordering van de subsidie.

Europeesrechtelijke aspecten

Staatssteun dient overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, vooraf te worden aangemeld, met uitzondering van maatregelen die voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in een groepsvrijstellingsverordening die de Commissie heeft vastgesteld op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PbEUL 1998/142). De AGVV is op grond van die verordening vastgesteld. Onder de voorwaarden van de AGVV kan toekenning van de steun worden gerechtvaardigd. Op grond van artikel 25 van de AGVV is steun voor samenwerkingsprojecten die bestaan uit fundamenteel onderzoek, of uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of een combinatie daarvan onder voorwaarden toelaatbaar.

Een van de voorwaarden is dat de steunintensiteit beperkt blijft tot de in de AGVV genoemde percentages. Ingevolge artikel 25 van de AGVV bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 50% van de in aanmerking komende kosten voor industrieel onderzoek en 25% van de in aanmerking komende kosten voor experimentele ontwikkeling. Deze maximale steunintensiteiten zijn opgenomen in artikel 3, derde lid, van deze regeling. De steunintensiteit voor fundamenteel onderzoek is in deze regeling gelijk aan de steunintensiteit voor industrieel onderzoek. De reden hiervoor is dat binnen de Topsector Logistiek uitgegaan wordt van minimaal 50% co-financiering.

Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie, moet een subsidieaanvraag passen binnen de randvoorwaarden die de AGVV stelt. Binnen die randvoorwaarden biedt deze subsidieregeling ruimte voor verschillende kennisinstellingen om in aanmerking te komen voor onderzoeksubsidie. Tot de kennisinstellingen behoren naast universiteiten en hogescholen, ook de onderzoeksinstituten TNO en Wageningen Research. TNO en Wageningen Research zijn voorbeelden van organisaties voor toegepast onderzoek (TO2). TO2-instellingen ontvangen via het Ministerie van Economische Zaken een structurele rijksbijdrage om hun wettelijk vastgelegde hoofdtaken uit te voeren. De onderzoeksprogramma’s waar TO2-instellingen met deze subsidieregeling aan kunnen werken, behoren niet tot de wettelijke vastgelegde onderzoekstaken. Voor deze subsidieregeling wordt daarom aangenomen dat subsidieaanvragen door TO2-instellingen zijn aan te merken als economische activiteit en niet vallen onder de niet-economische activiteiten als bedoeld in de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2014, C198/1), aangeduid als O&O&I-steunkader.

Andere kennisinstellingen die in aanmerking kunnen komen voor subsidie zijn onderzoeksinstituten vallend onder de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en onderzoeksinstituten aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW).

Deze subsidieregeling richt zich op onderzoeks-consortia: samenwerkingsverbanden die minimaal bestaan uit een kennisinstelling en twee bedrijven. Overeenkomstig artikel 26 van het Kaderbesluit subsidies I en M wijzen de deelnemers van het samenwerkingsverband een penvoerder aan. Als penvoerder van het samenwerkingsverband treedt de kennisinstelling op. De begunstigden van deze subsidieregeling zijn deelnemers in het consortium (een samenwerkingsverband).

Volgens de voorwaarden van de AGVV wordt de regeling binnen twintig dagen na publicatie ter kennisgeving bij de Europese Commissie gemeld.

Subsidieplafonds

Er is voor de jaren 2025 tot en met 2028 voor de doelen, genoemd in artikel 2, onder a en b, maximaal € 9.000.000 respectievelijk € 3.780.000 beschikbaar.

Voor deze regeling zullen jaarlijks subsidieplafonds worden vastgesteld door de minister. De subsidieplafonds voor 2025 zijn reeds opgenomen in artikel 8, tweede en derde lid, van deze regeling. Voor onderzoeken onder het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek 2024–2027 kan een ander jaarlijks subsidieplafond worden vastgesteld dan voor onderzoeken binnen het KOP-programma Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek.

Voor de hierboven genoemde bedragen geldt een begrotingsvoorbehoud, zie de artikelsgewijze toelichting onder artikel 14.

Lasteneffecten en administratieve lasten voor het bedrijfsleven

De administratieve lasten voor de aanvragende bedrijven kunnen als volgt worden becijferd.

  • Voor de aanvragers voor projecten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, zullen de administratieve lasten naar schatting per aanvraag 200 uur à € 50 bedragen. Uitgaande van naar verwachting vijf tot tien aanvragen zullen de totale geschatte administratieve lasten voor het bedrijfsleven € 50.000 tot € 100.000 bedragen.

  • Voor de aanvragers voor projecten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, zullen de administratieve lasten naar schatting per aanvraag 200 uur à € 50 bedragen. Uitgaande van naar verwachting tien tot vijftien aanvragen zullen de totale geschatte administratieve lasten voor het bedrijfsleven € 100.000 tot € 150.000 bedragen.

Er zijn geen inhoudelijke nalevingskosten verbonden aan deze regeling. Deze becijfering van de lasteneffecten is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Internetconsultatie

Voor deze regeling heeft een openbare internetconsultatie plaatsgevonden. Van 14 mei tot en met 11 juni 2025 kon worden gereageerd op het ontwerp van deze regeling en de toelichting. Er zijn in totaal twee reacties ingediend, waarvan één openbare reactie.

Een reactie betrof de vraag of een bepaald voorgenomen programma past in de tijdelijke subsidieregeling Topsector Logistiek 2025–2029. In de tweede reactie heeft een havenbedrijf aangegeven dat deze regeling van belang is voor meerdere van zijn strategische doelstellingen: optimaal gebruik bestaande infrastructuur, ontwikkeling intermodaal vervoer, duurzaam transport, verdere digitalisering in transport en logistiek. Deze reacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het ontwerp.

Voorhang bij Tweede Kamer

Het ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan de Tweede Kamer. Artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 bepaalt namelijk dat een subsidieregeling die strekt tot voortzetting van een eerdere subsidieregeling onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten niet eerder wordt vastgesteld dan 30 dagen nadat het ontwerp van die regeling schriftelijk ter kennis is gebracht van de Tweede Kamer. Conform deze verplichting is de ontwerpregeling op 19 mei 2025 aan de Tweede Kamer overgelegd. Binnen de hiervoor aangehaalde termijn van 30 dagen heeft geen van de Kamerleden nadere inlichtingen omtrent de ontwerpregeling gevraagd.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van minimaal twee maanden. Hier kan op grond van Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving onder meer van worden afgeweken indien dit, gelet op de doelgroep of de jaarindeling, aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen voorkomt. Een beroep op deze uitzonderingsgrond is gerechtvaardigd vanwege de urgentie om zo snel mogelijk de reductiedoelstellingen te realiseren en omdat moet worden voorkomen dat de doelgroepen die de beoogde samenwerkingsverbanden vormen worden benadeeld indien niet tijdig kan worden begonnen met de uitvoering van het onderzoeksprogramma.

In verband met de opgenomen horizonbepaling vervalt deze regeling met ingang van 1 januari 2030. Zij blijft echter van toepassing op subsidies die voor die datum zijn verleend. Dat is met name van belang voor de subsidievaststelling.

Risicoanalyse

De regeling is getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is niet gebleken van risico’s die tot aanvullende maatregelen leiden.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen. Voor een aantal begrippen is aangesloten bij de begripsbepalingen van de AGVV. Dit betreft onder meer de begrippen experimentele ontwikkeling, fundamenteel onderzoek en industrieel onderzoek.

Artikel 2 Doel van de subsidieregeling

Dit artikel geeft aan wat het doel is van de subsidieregeling. Onderzoeksprojecten dragen bij, of geven uitvoering aan de Gezamenlijke Ambitie Logistiek en goederenvervoer in 2050, voor de Topsector Logistiek uitgewerkt in het uitvoeringprogramma Topsector Logistiek 2024 – 2027 of aan het KOP-programma Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek, onderdeel van het programma-SEB. Die laatste doelstelling heeft onder meer betrekking op emissiereductie in bouwconcepten. Voorbeelden van bouwconcepten zijn prefab en modulair bouwen.

Artikel 3 Subsidiabele projecten en steunpercentages

Dit artikel regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend. Die activiteiten worden genoemd in de activiteitenplannen die behoren bij het onderzoekdeel van het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek 2024–2027 of het KOP-programma Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek. De activiteitenplannen die behoren bij het onderzoekdeel van het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek 2024–2027 worden door de minister goedgekeurd. Deze goedkeuring valt buiten het bestek van de regeling.

Het derde lid van artikel 3 bevat de maximale steunintensiteiten. De maximale steunintensiteiten uit de AGVV worden gevolgd waar het industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling betreft. Voor fundamenteel onderzoek is de maximale steunintensiteit 50% van de subsidiabele kosten, voor industrieel onderzoek is de maximale steunintensiteit 50% van de subsidiabele kosten en bij experimentele ontwikkelingen bedraagt de maximale steunintensiteit 25% van subsidiabele kosten.

Artikelen 4, 5, 6 en 7 Subsidiabele kosten

De kosten van een project die worden genoemd in artikel 25, derde lid, onderdeel a tot en met e, van de AGVV bestaan uit:

  • personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

  • kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

  • kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

  • kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden3 worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

  • bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, en kosten valorisatie en disseminatie van kennis die rechtstreeks voortvloeien uit het project.

Gelet op artikel 7 van het Kaderbesluit subsidies I en M dient vastgesteld te worden welke standaard-berekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven kunnen worden gehanteerd. In artikel 4, tweede lid, van deze regeling worden drie beschikbare berekeningswijzen genoemd. Ter uitwerking van deze bepaling is in artikel 5 van deze regeling opgenomen hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven met behulp van de integrale kosten-systematiek moet worden toegepast en hoe vervolgens de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. In artikel 6 van deze regeling is opgenomen hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven op basis van de kosten per kostendrager met forfaitaire opslag moet worden gehanteerd en hoe daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend4. In artikel 7 van deze regeling is de standaardberekeningswijze opgenomen voor zover gebruik wordt gemaakt van een forfaitair vastgesteld uurtarief loonkosten van € 80,– per uur. In dit bedrag zijn zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten begrepen. Ook is in dit artikel opgenomen hoe in dit geval de subsidiabele kosten kunnen worden berekend.

In artikel 5 van deze regeling wordt gesproken van een kostendrager. De integrale kostensystematiek in artikel 5 kent dit begrip om een kostenplaats of een volume-eenheid voor de kostenberekening aan te duiden. Bijvoorbeeld personeelsuren of apparaaturen. Aan een kostenplaats kunnen vervolgens zowel de directe als de indirecte kosten worden toegerekend. Indien een kostendrager bijvoorbeeld personeelsuren zijn, zijn de directe kosten bijvoorbeeld de loonkosten. De indirecte kosten zijn dan bijvoorbeeld laboratoriumfaciliteiten of managementkosten. De subsidiabele kosten worden vervolgens berekend door het aantal uren te vermenigvuldigen met de aan een personeelsuur toegerekende directe en indirecte kosten.

Artikel 8 Subsidieplafond en wijze van verdelen subsidieplafond

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat pas subsidie kan worden verstrekt wanneer de regeling is opengesteld door vaststelling van een periode voor indiening van de aanvraag met het bijbehorende subsidieplafond. De subsidieplafonds voor 2025 zijn vermeld in het tweede en derde lid. Het vierde lid bepaalt dat de minister de subsidieplafonds voor de jaren daarna bekendmaakt in de Staatscourant.

Uit het vierde lid volgt tevens dat voor onderzoeken onder het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek 2024–2027 een ander jaarlijks subsidieplafond kan worden vastgesteld dan voor onderzoeken binnen het KOP-programma Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek. Op dit moment is over de periode 2025 tot en met 2029 in totaal € 9.000.000 voor het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek beschikbaar. Onder het KOP-programma Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek (‘stikstofgelden’) is over deze periode € 3.780.000 aan subsidiegelden beschikbaar.

Aanvragen op grond van de subsidieregeling worden vaak ver van tevoren voorbereid. Om de sector een indicatie te kunnen geven van het beschikbare budget, zodat deze daarop kan anticiperen, zijn hierboven de beschikbare bedragen genoemd voor het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek en voor het KOP-programma Mobiele Werktuigen en Bouwlogistiek.

Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld. Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen. Dit volgt uit artikel 4:27, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). Artikel 4:28 van de Awb bevat een uitzondering op deze hoofdregel. Deze uitzondering is in ieder geval van toepassing op subsidieregelingen met een zogenaamd ‘tendersysteem’, zoals hier aan de orde, waarbij alle aanvragen vóór een bepaald tijdstip moeten worden ingediend. Als dit tijdstip ligt vóór het tijdstip waarop de begroting wordt vastgesteld of goedgekeurd, zoals hier het geval is, heeft een verlaging van het subsidieplafond na de aanvang van de aanvraagperiode ook gevolgen voor reeds ingediende aanvragen indien die verlaging voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting.

Bij het bekendmaken van het subsidieplafond zal op deze mogelijke verlaging en gevolgen gewezen worden.

De subsidieaanvragen die binnen de periode van openstelling zijn ingediend, worden beoordeeld aan de hand van de rangschikkingscriteria die in bijlage 1 bij deze regeling zijn opgenomen. Subsidie wordt toegekend aan het onderzoeksproject dat het hoogste puntentotaal heeft behaald. TKI Logistiek rangschikt de aanvragen op basis van de ingevulde formulieren en adviseert de minister over de uiteindelijke rangschikking van de aanvragen.

Voor de advisering aan de minister vraagt het bestuur van TKI Logistiek advies aan de Programmacommissie van TKI Logistiek. De programmacommissie beoordeelt de ingediende projectvoorstellen.

De minister verleent de subsidie na advisering door het bestuur van TKI Logistiek.

Artikel 9 Indiening aanvraag

De stichting TKI logistiek is het Topconsortium voor Kennis en Innovatie van de Topsector Logistiek. Zij heeft ervaring met de beoordeling van subsidieregelingen voor de Topsector en de toepassing van de AGVV-voorwaarden. Vanuit haar activiteiten is het TKI Logistiek belast met het initiëren van onderzoek, het monitoren van projecten, en het daarover afleggen van inhoudelijke en financiële verantwoording aan subsidieverleners.

Een aanvraag wordt ingediend bij de stichting TKI Logistiek met behulp van het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen aanvraagformulier. Een aanvraagformulier kan worden verkregen op de website www.dinalog.nl. In het aanvraagformulier en de website is ook te vinden welke gegevens en bijlagen bij de aanvraag moeten worden overgelegd en welke formats daarvoor moeten worden gebruikt.

Het tweede lid van dit artikel bevat de periode van openstelling voor 2025. Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend in de periode van 25 juli 2025, 09.00 uur tot en met 25 augustus 2025, 17.00 uur. Uit het derde lid volgt dat de minister voor achtereenvolgende jaren verschillende perioden kan openstellen, of jaarlijks tot openstelling kan besluiten.

Artikel 10 Afwijzingsgronden

Artikel 10 bevat een opsomming van afwijzingsgronden die gelden in aanvulling op de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit subsidies I en M. Zo wordt een subsidieaanvraag onder het uitvoeringsprogramma Topsector Logistiek en het KOP-programma Mobiele werktuigen en Bouwlogistiek op grond van onderdeel c afgewezen indien het voorstel minder dan 3,5 punten behaalt.

Mocht blijken dat de te subsidiëren activiteiten door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverlening door de minister voor dat deel op grond van onderdeel e worden geweigerd. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde activiteiten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde activiteiten een beroep kan worden gedaan op meer dan een subsidie-instrument van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-subsidiëring.

Artikel 11 Verplichtingen susbidieontvanger

Dit artikel bevat de verplichting voor het consortium waaraan de subsidie is verleend om binnen twaalf weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst aan de minister te verstrekken waarin de samenwerking tussen de deelnemers in het samenwerkingsverband is geregeld. De grondslag hiervoor is gelegen in artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b van het Kaderbesluit subsidies I en M. Deze verplichting geldt naast de verplichtingen zoals die zijn opgenomen in de artikelen 17 tot en met 20 van het Kaderbesluit subsidies I en M (artikel 26 van dat besluit).

Artikel 13 Subsidievaststelling

Nadat de activiteit is afgerond, dient de subsidieontvanger een verzoek om vaststelling van de subsidie in bij de uitvoeringsinstantie. In de regeling geldt daarvoor een termijn van 22 weken nadat de activiteit is afgerond.

Voor het verzoek is een formulier verkrijgbaar op de website van www.dinalog.nl. In dit formulier is aangegeven welke gegevens moeten worden aangeleverd. Op dezelfde website is daarnaast een format verkrijgbaar voor de potentieberekening van de reductie van emissies.

Op grond van artikel 25 van het Kaderbesluit subsidies I en M wordt binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek een besluit genomen. Deze termijn kan met dertien weken worden verlengd.

Artikel 14 Begrotingsvoorbehoud

Indien een subsidie wordt verleend op het moment dat de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, dan wordt zij op grond van artikel 4:34 van de Awb verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 15 Evaluatie

De minister publiceert op grond van dit artikel binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze regeling een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel 16 Wijziging voorgaande subsidieregeling

Artikel 14 van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022–2026 is met de onderhavige regeling gewijzigd. In artikel 14 van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022 – 2026 is per abuis geen vervaldatum van die regeling opgenomen. Dat is met de onderhavige regeling gecorrigeerd. Bovendien is opgenomen dat de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022 – 2026 van toepassing blijft op subsidies die op grond van die regeling voorafgaand aan het moment waarop de onderhavige regeling in werking treedt, zijn verleend. De Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2022–2026 vervalt op het tijdstip waarop de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek Topsector Logistiek 2025–2029 in werking treedt.

Artikel 17 Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling voor die datum zijn verleend.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, R. Tieman

Naar boven