Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2025, 24350 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2025, 24350 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikelen 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op subsidiëring van activiteiten op het gebied van marktontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden met gebruik van gebundelde kennis, kunde en technologie van ondernemingen, brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
1. Aanvragen voor subsidie in het kader van de eerste openstelling van het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 worden ingediend vanaf 28 augustus, 12:00 Nederlandse tijd tot en met 4 december 2025, 15:00 uur Nederlandse tijd.
2. Voor aanvragen voor subsidie in volgende openstellingen van het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 gelden nader bekend te maken openstellingsperiodes.
3. Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 worden ingediend aan de hand van een door de minister beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden1.
1. Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, een totaal subsidieplafond van € 11,3 miljoen, onderverdeeld in de volgende subsidieplafonds:
a. € 6,2 miljoen voor Impact Cluster projecten passend binnen een combitrack;
b. € 5,1 miljoen voor reguliere Impact Cluster projecten.
2. Als na toepassing van het eerste lid een deel van het subsidieplafond resteert, wordt dit toegevoegd aan het subsidieplafond voor de daaropvolgende openstelling.
3. Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 gelden voor aanvragen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, nader bekend te maken subsidieplafonds.
Het Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 24 mei 2023 Min-BuZa.2023.15459-14, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Subsidieprogramma Impact Clusters 2023–2028)2 wordt ingetrokken, met dien verstande dat dit besluit van toepassing blijft op subsidies die op grond hiervan zijn verstrekt.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft op aanvragen die voor die datum zijn ingediend en subsidies die voor die datum zijn verleend.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze, de plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, S. Collet
De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft in 2023 besloten het Subsidieprogramma Impact Clusters 2023–2028 op te stellen. Op basis van de ervaringen met de eerste twee openstellingen van dit subsidieprogramma en de daaruit voortvloeiende gewenste wijzigingen in het subsidieprogramma, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: minister) besloten tot het opstellen van een aangepast subsidieprogramma.
Met het Subsidieprogramma Impact Clusters 2025–2028 (hierna: subsidieprogramma) wil de minister ervoor zorgen dat de internationale kennis van de private sector wordt ingezet in de ontwikkeling van markten in lage- en middeninkomenslanden. Met het subsidieprogramma wordt daarmee een bijdrage geleverd aan de uitvoering van de SDG-agenda3.
De private sector is de motor voor marktontwikkeling en daarmee groei van inkomen en productieve werkgelegenheid. In lage- en middeninkomenslanden is de private sector niet altijd even sterk ontwikkeld. Dit kan onder andere komen door gebrek aan kennis, kunde en technologie. Internationaal is kennis, kunde en technologie beschikbaar die de capaciteit van ondernemingen in lage- en middeninkomenslanden kan verbeteren. Een beter functionerende private sector bevordert marktontwikkeling en daarmee op de lange termijn de zelfredzaamheid in lage- en middeninkomenslanden en zorgt op die manier voor stabiliteit en kansen voor het bedrijfsleven. Om capaciteitsopbouw in (sub)sectoren te bewerkstelligen is vaak een (sector)brede aanpak nodig.
Door het bundelen van kennis van verschillende ondernemingen en eventueel brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties in een specifieke (sub)sector, kan een impuls worden gegeven aan de capaciteitsopbouw van de private sector in een ontwikkelingsland.
Op deze manier kan deze sector, soms op de langere termijn, een interessante markt worden voor de deelnemende ondernemingen met kansen voor handel en investeringen, ook voor Nederlandse ondernemingen, en zo ook het verdienvermogen van de deelnemende ondernemingen vergroten. In veel lage- en middeninkomenslanden voeren de Nederlandse ambassades en consulaten programma’s uit die lokale private sectorontwikkeling en daarmee marktontwikkeling ondersteunen. Ter versterking van het effect van deze programma’s kunnen clusters van ondernemingen (hierna: impactclusters) aanpalend een rol spelen door een samenhangend geheel van activiteiten uit te voeren, waardoor structureel kennis, kunde en technologie wordt overgedragen aan de lokale private sector.
Een deel van de middelen in dit subsidieprogramma is bedoeld voor projecten passend binnen een combitrack. Via de zogeheten combitrackaanpak4 wordt getracht via het bedrijfsleven ontwikkelingsimpact te realiseren in lage- en middeninkomenslanden. Door een gecombineerde inzet op handel, investeringen en ontwikkelingshulp wordt bijgedragen aan groene economische transities en digitaliseringstransities. Voor 15 landen5 heeft de Nederlandse overheid een of meerdere combitracks aangewezen, waarbinnen verschillende projecten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd, zoals impactclusterprojecten. Voor impactclusterprojecten passend binnen deze combitracks geldt een apart subsidieplafond. Projecten die bijdragen aan de overige beleidsprioriteiten op het gebied van marktontwikkeling van de ambassade (of consulaat-generaal) worden ‘reguliere impactclusters’ genoemd. In het advies dat volgt op de quick scan (zie paragraaf 4.3) zal worden aangegeven of een project wordt gezien als passend binnen een combitrack of als een regulier project. Dit advies heeft verder geen invloed op de criteria waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen.
De minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
In dit subsidieprogramma wordt verstaan onder:
stichting of vereniging die krachtens haar statuten de belangen behartigt van haar leden, zijnde ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;
versterking en verbetering van lokale capaciteiten en mogelijkheden voor de begunstigden van het subsidieprogramma, op zowel het individuele, organisatorische als institutionele niveau, waarbij onder meer te denken valt aan onderwijs en empowerment, vrouwenrechten;
iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;
een groep is een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden
a. een privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:
○ 1° meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,
○ 2° volledig aansprakelijk vennoot is van, of
○ 3° overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen, en
b. laatstbedoelde rechtspersoon/rechtspersonen;
een fiscale eenheid is een groep van meerdere ondernemingen die gezien wordt als één onderneming voor een bepaalde belastingsoort;
een samenwerkingsverband bestaande uit ondernemingen, eventueel aangevuld met brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, die voor de begunstigden van het subsidieprogramma onbekende kennis, kunde en technologie overdragen, met het doel de productiecapaciteit van lokale ondernemingen te verhogen en/of de duurzaamheid van lokale ondernemingen te verbeteren;
een onderwijs- of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid;
een onderneming beschikkend over private rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht en een registratie in het land waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;
een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid, en ook als zodanig geregistreerd. De organisatie is niet door een overheidsinstantie opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd;
de Minister van Buitenlandse Zaken;
een rechtspersoon die economische activiteiten uitvoert, niet zijnde een brancheorganisatie, kennisinstelling of maatschappelijke organisatie;
de landen, als zodanig aangeduid op de landenlijst behorende bij het subsidieprogramma6;
de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;
een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband bestaande uit partners met eigen private rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.
Het subsidieprogramma heeft als doel bij te dragen aan marktontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden door gebruik te maken van internationale (nieuwe) kennis, kunde en technologie.
Het gaat hierbij om het stimuleren van de brede ontwikkeling van een onderontwikkelde lokale private (sub)sector, waarbij het doel van de activiteiten van de impactclusters moet zijn het bijdragen aan het verbeteren van kennis, kunde of technologie, van lokale ondernemingen waardoor businesscases van lokale ondernemingen worden verbeterd, het starten van nieuwe lokale ondernemingen wordt gestimuleerd en op lange termijn directe en/of indirecte duurzame banen worden gecreëerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de lange-termijn strategische ambities van de ondernemingen in de impactclusters. Ondernemingen in de impactclusters zien lange termijn kansen op deze momenteel (nog) onderontwikkelde (deel)sectoren, en zijn daarom bereid zich meerjarig in te zetten om door inzet van hun technologie, kennis en/of kunde de lokale sector verder te ontwikkelen.
Tot de uiteindelijk begunstigden van dit subsidieprogramma behoren lokale middelgrote en kleine ondernemingen in het projectland, inclusief boeren, en waar mogelijk andere relevante lokale organisaties, zoals kennisinstellingen binnen een (sub)sector, in het projectland.
Subsidies in het kader van het subsidieprogramma zijn bedoeld voor Impact Clusters, namens welke een penvoerder een subsidie voor een project aanvraagt.
Aan (de partners van) het impactcluster worden de volgende eisen gesteld:
– Het impactcluster moet bestaan uit minimaal drie ondernemingen, welke geen groep of fiscale eenheid mogen vormen. Additioneel kunnen brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties ook onderdeel uitmaken van een impactcluster, maar dit is niet verplicht. Er is tenminste één lokale partner in het impactcluster.
– Elke partner in het impactcluster moet beschikken over rechtspersoonlijkheid en moet noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
– Alle partners in het impactcluster moeten een (lange termijn) strategisch belang hebben bij de uitvoering van het project. Hiertoe geldt voor ondernemingen dat de subsector die ontwikkeld wordt op termijn handels- of investeringskansen moet bieden, en voor maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en brancheorganisaties geldt hiertoe dat zij zich op langere termijn willen inzetten voor de ontwikkeling van de (sub)sector waar het project zich op richt, vanuit een maatschappelijk belang of sectorbelang. Dit betekent dat organisaties die slechts projectmanagement en projectontwikkeling verzorgen binnen het project, niet in aanmerking kunnen komen voor subsidie.
– Alle partners in het impactcluster moeten een bewezen relevant track record hebben van minimaal één jaar. Voor ondernemingen geldt dat zij al bedrijfsactiviteiten moeten hebben uitgevoerd in de (sub)sector waar het project zich op richt. Voor de andere partners (maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en brancheorganisaties) geldt dat zij al op een andere manier betrokken zijn bij de (sub)sector waar het project zich op richt.
– Het impactcluster moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
De rol van penvoerder wordt vervuld door een onderneming, brancheorganisatie, kennisinstelling of maatschappelijke organisatie, met:
– een statutaire zetel in Nederland of een statutaire zetel in het buitenland en een vestiging of vaste inrichting in Nederland;
– een gemiddelde jaaromzet over de laatste drie kalenderjaren voorafgaand aan de aanvraag van ten minste € 100.000;
– een omvang van minimaal 3 werknemers.
De penvoerder moet aantonen dat alle partners van het partnerschap een integriteitsbeleid7 hebben vastgesteld en procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling te kunnen geven binnen de eigen organisaties. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder onder andere begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
Als een penvoerder overweegt namens een impactcluster een aanvraag voor subsidie in te dienen, dan geldt een verplicht adviestraject aan de hand van een daartoe ingediende ‘quick scan’8. Het adviestraject eindigt met een advies van RVO aan de penvoerder. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de penvoerder om wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de penvoerder vervolgens besluit een aanvraag in te dienen is en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de penvoerder aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.
Aangezien met de verwerking van een ingediende quick scan zes weken is gemoeid en met het gekregen advies na de quick scan het projectplan aangepast moet kunnen worden, kunnen quick scans niet later worden ingediend dan acht weken voor sluiting van de aanvraagtermijn van een openstelling.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma moet het gaan om een planmatige meerjarige integrale aanpak van activiteiten (hierna: ‘project’) gericht op het bereiken van het doel in paragraaf 4.1. De activiteiten moeten betrekking hebben op één laag- of middeninkomensland, tenzij overtuigend gemotiveerd wordt dat het effectiever en/of doelmatiger is om de activiteiten in twee of meer lage- en middeninkomenslanden uit te voeren.
Een samenhangende combinatie van hieronder genoemde, onderling versterkende, meerjarige activiteiten kan in aanmerking komen voor subsidie, voor zover deze bijdragen aan een oplossing van een tekortkoming in een lokale markt, waarbij er in ieder geval sprake moet zijn van activiteiten genoemd onder a en b:
a. Activiteiten gericht op duurzame kennisoverdracht aan (en capaciteitsopbouw bij) actoren in de lokale private sector, zoals trainingen en opleidingen. Het kan hierbij ook gaan om ‘train-de-trainer’ activiteiten, het anderszins inbedden van nieuwe kennis of het ontwikkelen van curricula.
b. Het gezamenlijk demonstreren van een voor het betreffende land nieuwe bewezen technologie, kapitaalgoed of dienst van de verschillende partners, waarbij de demonstratie primair wordt gebruikt voor het realiseren van kennisoverdracht, trainingen en het aantonen van een lokale businesscase voor het gebruik van de technologie, kapitaalgoed of dienst van de verschillende partners. Daarnaast kan de demonstratie worden gebruikt om bestaande oplossingen te onderzoeken en te testen voor de lokale private sector.
c. Verdiepende studies ter ondersteuning van de activiteiten onder a en b binnen het impactcluster. De studies moeten als primair doel hebben beter inzicht te verkrijgen in de knelpunten binnen een sector of bestaande technologie, waarna beter gerichte interventies kunnen worden ingezet. Ook kan deze studie worden gebruikt ter bepaling van de baseline en monitoring en evaluatie van de interventies. Algemene marktstudies komen niet in aanmerking voor subsidie in het kader van dit subsidieprogramma. Algemene kennis van de doelmarkt wordt al als bekend verondersteld voorafgaand aan het indienen van een aanvraag.
d. Coördinatie van (de inspanningen van) het impactcluster voor de doelstellingen van het project. Hieronder valt ook algemeen projectmanagent als ook het afstemmen van projectactiviteiten van het impactcluster met andere organisaties, zoals overheidspartijen, een eventuele stuurgroep of adviescomité.
e. Het opstellen en uitvoeren van een passend communicatieplan voor het impactcluster, waarin wordt vastgesteld welke mijlpalen en/of resultaten van het impactcluster gedeeld zullen worden en met welke organisaties.
De activiteiten van het impactcluster moeten bijdragen aan, en noodzakelijk zijn voor, het bereiken van de doelstellingen op het gebied van marktontwikkeling van de ambassade (of consulaat generaal) die voor het betreffende land verantwoordelijk is en dus aansluiten bij de lokale beleidsprioriteiten.9
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten:
– Activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
– Productonderzoek en ontwikkeling van ‘proof of concept’;
– Verkoopactiviteiten, algemene promotionele activiteiten, activiteiten gerelateerd aan algemeen promotiemateriaal en activiteiten gericht op algemeen marktonderzoek;
– Eenmalige trainingsactiviteiten die los staan van de meerjarige activiteiten;
– Leningen (op revolverende financiering) aan derde partijen;
– Activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken, waarbij moet worden gedacht aan het vooraf of tijdens het project verkopen van technologie, en investeringen die binnen een commercieel aanvaardbare termijn kunnen worden terugverdiend of commercieel kunnen worden gefinancierd.
Voorts wordt geen subsidie verleend voor steenkolenprojecten en voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland en activiteiten zoals genoemd op de FMO-uitsluitingslijst10, waarbij geldt dat onder ‘wapens en munitie’ wordt verstaan hetgeen in de Wet wapens en munitie11 daaronder wordt verstaan.
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een minimale looptijd van twee jaar en een maximale looptijd van vier jaar. De activiteiten moeten starten binnen zes maanden na subsidieverlening.
De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 150.000.
De maximale subsidie bedraagt per aanvraag € 620.000 met een maximum van 60% van de subsidiabele kosten.
Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt moet door de partners van het Impactcluster zelf worden gefinancierd, dit wordt ook wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de eigen bijdrage van de ondernemingen geldt ook dat dit niet mag worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een subsidie of bijdrage van andere overheden.
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
– kosten moeten aantoonbaar redelijk, logisch en noodzakelijk12 zijn;
– kosten moeten naar hun aard passend zijn bij de betreffende partner die de kosten maakt;
– kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten en mogen geen onvoorziene kosten zijn;
– kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;
– interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
– kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;
– voor kosten van projectmanagement en coördinatie, zowel onder personeelskosten als kosten derden, geldt een maximum van 20% van de totale subsidiabele kosten;
– uit de subsidiabele activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten, bijvoorbeeld opbrengsten uit training en advies.
Subsidiabele kosten zijn de volgende door de partners zelf te maken kosten:
a. Personeelskosten: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van de activiteiten hebben gemaakt vermenigvuldigd met maximaal € 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. Hierbij geldt een maximum van € 700,– per dag. Het in de begroting opgenomen tarief blijft onveranderd tijdens de looptijd van het project.
b. Afschrijvingskosten van activa gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten. Als het noodzakelijk is dat activa, met uitzondering van grond en bestaande gebouwen, na afloop van de looptijd van de subsidiabele activiteiten aan een lokale organisatie, wordt overgedragen, dan is de kostprijs van deze activa subsidiabel.
c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten.
d. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op basis van economy class.
e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten wordt vastgesteld op basis van de daadwerkelijke gemaakte kosten voor logies plus het aantal bestede projectdagen in het projectland maal de component ‘overige kosten’ conform de tarieflijst13.
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
– kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
– omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is, dat wil zeggen voor de projectpartners die btw plichtig zijn voor de subsidiabele activiteiten en deze btw kosten kunnen verrekenen met de Belastingdienst;
– financieringskosten en rentevergoedingen;
– kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;
– kosten voor productontwikkeling;
– kosten van tenaamstelling, instandhouding en bescherming van rechten van intellectueel eigendom;
– onvoorziene kosten.
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie voor een project in het kader van het subsidieprogramma doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO14.
De aanvraag bevat in ieder geval:
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
– Projectplan;
– Begroting van de totale projectkosten, met daarbij de dekking van de eigen bijdrage, uitgesplitst per partner.
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering van de activiteiten, de rolverdeling en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen. De samenwerkingsovereenkomst mag in de inceptiefase verder worden uitgewerkt.
Ondernemingen die een aanvraag indienen, verklaren dat ze op de hoogte zijn van, en zullen handelen in overeenstemming met, de OESO-richtlijnen15. Dit betekent dat ondernemingen gepaste zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in overeenstemming met deze richtlijnen om (potentiële) negatieve effecten op mens en milieu in hun eigen activiteiten en hun waardeketen te identificeren en waar nodig aan te pakken, en hier transparant over communiceren.
Na het indienen van de aanvraag wordt aan de Nederlandse ondernemingen gevraagd een MVO-zelfscan naar waarheid in te vullen.16 Het invullen van deze korte vragenlijst is verplicht; het biedt inzicht in de stappen van gepaste zorgvuldigheid en de toepassing hiervan door de onderneming. RVO kan naar aanleiding van de ingevulde MVO-zelfscan contact met de onderneming opnemen.
Ondernemingen moeten signalen of omstandigheden die duiden op betrokkenheid bij een schending van de OESO-richtlijnen onmiddellijk melden aan RVO, waaronder schendingen van mensenrechten of significante milieuschade. Wanneer over een onderneming een melding is (of wordt) ingediend bij het Nederlands Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen17, moeten ondernemingen dit melden bij RVO en medewerking verlenen aan het NCP. Ondernemingen verklaren ook dat ze geen activiteiten ondernemen die op de FMO-uitsluitingenlijst18 staan.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. De kans dat de aanvraag dan moet worden afgewezen in verband met uitputting van de beschikbare subsidiemiddelen neemt in dit geval wel toe.
Daarbij geldt ook dat hoe korter voor het verstrijken van de deadline voor het indienen van aanvragen een onvolledige aanvraag wordt ingediend, hoe groter het risico dat de minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen; dit in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid en de tijd die nodig is om een aanvulling te vragen en in te dienen. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend. Dit kan leiden tot afwijzing van de subsidieaanvraag.
Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma zijn neergelegd.
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij het moment geldt waarop de aanvraag compleet bevonden is dan wel de laatst mogelijke aanvulling is ontvangen (zie hierboven, paragraaf 6.2). Vanaf het moment dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen aangehouden. Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de hierna volgende criteria.
De volgende criteria zijn van toepassing:
Beleidsbijdrage en impact
a. Het project draagt in sterke mate bij aan en is noodzakelijk voor het bereiken van de doelstellingen van de lokale beleidsprioriteiten op het gebied van marktontwikkeling van de ambassade/het consulaat generaal in het betreffende land.19
b. Het is aannemelijk dat een project positieve resultaten en continuïteit oplevert voor de ontwikkeling van de brede lokale private subsector in het projectland en aansluit op de behoeften van de begunstigden in deze subsector, het verbeteren van kennis, kunde of technologie, creatie van directe en indirecte duurzame banen op lange termijn en verbetering van businesscases van lokale ondernemingen en/of stimulering bij het starten van nieuwe lokale ondernemingen.
c. Het project levert een bijdrage aan een (op onderdelen) sterk onderontwikkelde (sub)sector op de doelmarkt waar de activiteiten zich op richten.
d. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat technologie en/of aanpak die tijdens het project worden gedemonstreerd zullen worden geaccepteerd en financierbaar zijn voor de beoogde begunstigden (er is een potentiële businesscase voor de begunstigden).
e. De activiteiten zijn additioneel ten opzichte van bestaande activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen van de betreffende lokale private sector.
Partnerschap
a. De partners vullen elkaar goed aan bij het realiseren van de projectdoelstellingen. De partners versterken elkaar en leveren een substantiële inzet en bijdrage aan het project.
b. De partners beschikken over relevante expertise en organisatorische en financiële capaciteit om de projectdoelstellingen te realiseren. Elke partner beschikt over specifieke kennis of technologie die van toegevoegde waarde is voor de ontwikkeling van de lokale private subsector waar het project zich op richt.
c. Er is sprake van een lange termijnstrategie en er zijn voor de deelnemende ondernemingen duidelijke lange termijn marktkansen.
d. De partners hebben aannemelijk gemaakt over voldoende middelen te beschikken om de eigen bijdrage van het project te financieren en er worden goede afspraken gemaakt hoe de partners financiële tegenvallers opvangen.
e. Het project heeft voldoende lokaal draagvlak en lokale borging.
Plan van aanpak
a. Het binnen het project vormgegeven plan van aanpak is gebaseerd op een gedegen en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
b. De verandertheorie van het project sluit direct aan op het lokale vraagstuk met daarbij een logisch verband tussen doelstellingen, resultaten en activiteiten en de waarschijnlijkheid dat het plan van aanpak leidt tot het realiseren van de doelstellingen.
c. De capaciteitsopbouw is duurzaam verankerd in de opzet van het project.
d. Er is een gedegen plan voor monitoring, evaluatie en leren van het project.
e. Er is een heldere projectplanning van activiteiten en duidelijke, reële en meetbare resultaten met verifieerbare mijlpalen.
f. Er is sprake van een adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.
g. Er zijn heldere afspraken over de rolverdeling en besluitvorming binnen het project en tussen de diverse partners vastgesteld.
h. Er is een helder plan van aanpak voor de coördinatie en communicatie rondom het project.
i. Er is een positieve businesscase voor het voortzetten van de resultaten na afloop van het project.
Financieel
a. De projectbegroting is redelijk en realistisch.
b. De kosten wegen op tegen de impact van de activiteiten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Daarbij staat value-for-money centraal.
IMVO
a. Het project is in overeenstemming met de IMVO richtlijnen zoals genoemd onder 6.1.
b. De belangrijkste IMVO risico’s op (voor zover van toepassing) milieu, arbeidsomstandigheden, land- en mensenrechten en dierenwelzijn zijn in kaart gebracht en er zijn maatregelen geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren. Indien enkele project specifieke IMVO onderwerpen bij aanvraag nog onzeker zijn dan dienen deze minimaal onderdeel te zijn van een studie die deel moet uitmaken van het project.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan door verificatie informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts. De ambassades en consulaten worden altijd gevraagd om input voor de beoordeling van de aanvragen op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder de factoren betreffende de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context.
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in dit subsidieprogramma of indien de beschikbare subsidiemiddelen ontoereikend zijn.
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid.
Daarnaast kan RVO ook een onderzoek instellen naar de in het kader van de uitvoering van het project verrichte activiteiten, waaronder de door de subsidieontvanger bijgehouden relevante rapportages en financiële administratie en de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieontvanger zal medewerking verlenen aan de uitvoering van een dergelijk onderzoek aan de door RVO aangewezen functionaris(sen) en inzage geven in de stukken die betrekking hebben op de subsidie. De kosten van een dergelijk onderzoek komen voor rekening van RVO.
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen hebben onder andere betrekking op een meldingsplicht ten aanzien van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidie, zoals het niet (geheel of tijdig) kunnen uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten (zie ook paragraaf 9), en op verplichtingen over verantwoordingsrapportages, zoals inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages in het kader van de International Aid Transparency Initiative (IATI)20.
Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid21. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze organisaties evenwel onverwijld te melden bij RVO.
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 2,8% bedraagt.
Egypte, Ghana, Marokko, Namibië, Nigeria, Senegal, Ivoorkust, Kenia, Zuid-Afrika, Bangladesh, India, Indonesië, Vietnam, Colombia en Oekraïne
Indien RVO al in het bezit is van een geldige MVO-zelfscan van de Nederlandse onderneming(en) of indien het project naar verwachting niet wordt verleend, zal deze zelfscan niet (nogmaals) worden opgevraagd.
elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C 105), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-24350.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.