Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2023, 15513 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2023, 15513 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikelen 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van de artikelen 5.1 en 7.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op subsidiëring van activiteiten op het gebied van ontwikkeling van private sectoren in ontwikkelingslanden door gebruik te maken van de gebundelde kennis, kunde en technologie van ondernemingen, brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, gelden voor de periode vanaf inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2028 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
1. Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Impactclusters 2023–2028 worden ingediend vanaf 5 juni 2023, 12.00 uur Nederlandse tijd, tot en met 29 december 2023, 15.00 uur Nederlandse tijd.
2. Aanvragen voor subsidie in het kader van het Subsidieprogramma Impactclusters 2023–2028 worden ingediend aan de hand van een door de minister beschikbaar gesteld formulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1
Voor subsidieverlening in het kader van het Subsidieprogramma Impactclusters 2023–2028 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2023, een subsidieplafond van € 2 miljoen voor reguliere impactclusterprojecten en € 2 miljoen voor impactclusterprojecten passend binnen een combitraject.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2029, met dien verstande dat het besluit van toepassing blijft op aanvragen die voor die datum zijn ingediend en subsidies die voor die datum zijn verleend.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de plaatsvervangend Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, S. Collet
De private sector is de motor voor groei van inkomen en productieve werkgelegenheid. In ontwikkelingslanden is de private sector niet altijd even sterk ontwikkeld. Dit kan onder andere komen door gebrek aan kennis, kunde en technologie. Internationaal is kennis, kunde en technologie beschikbaar die de capaciteit van private sectoren in ontwikkelingslanden kan verbeteren. Een beter functionerende private sector bevordert op de lange termijn de zelfredzaamheid in ontwikkelingslanden.
Om capaciteitsopbouw in (sub)sectoren te bewerkstelligen is vaak een (sector)brede aanpak nodig. Door het bundelen van kennis van verschillende ondernemingen en eventueel brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, kan een impuls worden gegeven aan de capaciteitsopbouw van de lokale private sector.
Ontwikkelingslanden kunnen tegelijkertijd ook op de langere termijn interessante markten zijn voor ondernemingen met (lange termijn) kansen voor handel en investeringen. In de meeste ontwikkelingslanden voeren de Nederlandse ambassades programma’s uit die lokale private sectorontwikkeling ondersteunen. Ter versterking van het effect van deze programma’s kunnen clusters van ondernemingen (hierna te noemen impactclusters) aanpalend een rol spelen door een samenhangend geheel van activiteiten uit te voeren, waardoor structureel kennis, kunde en technologie wordt overgedragen aan de lokale private sector.
Om ervoor te zorgen dat de internationale kennis wordt ingezet in de ontwikkeling van lokale private sectoren in ontwikkelingslanden, heeft de minister besloten het Subsidieprogramma Impactclusters 2023–2028 (hierna subsidieprogramma) op te zetten. Met het subsidieprogramma wordt een bijdrage geleverd aan de uitvoering van de SDG-agenda2.
De middelen zijn bedoeld voor zowel ‘reguliere impactclusterprojecten’ als voor ‘impactclusterprojecten passend binnen een combitraject’. Via de zogeheten combilanden trajectaanpak3 wordt getracht via het bedrijfsleven ontwikkelingsimpact te realiseren in ontwikkelingslanden. De insteek van de combilanden trajectaanpak is het gecombineerd inzetten op handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking met als doel grote grensoverschrijdende uitdagingen zoals klimaatverandering aan te pakken. Deze trajecten moeten bijdragen aan groene economische transities en digitaliseringstransities. Voor 14 landen4 heeft de Nederlandse overheid een of meerdere combitrajecten aangewezen, waarbinnen verschillende projecten kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd, zoals projecten van impactclusters. Voor impactclusterprojecten passend binnen deze combitrajecten geldt daarom een apart subsidieplafond. In het advies naar aanleiding van de ‘quick scan’ (zie paragraaf 4.4) zal worden meegegeven of een project wordt gezien als passend binnen een combitraject of binnen een regulier traject. Dit heeft verder geen invloed op de criteria waaraan de subsidieaanvraag moet voldoen.
De minister heeft de uitvoering van het subsidieprogramma opgedragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), agentschap van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. RVO zal het subsidieprogramma uitvoeren namens de minister op grond van een aan RVO verleend mandaat.
In het subsidieprogramma wordt verstaan onder:
stichting of vereniging die krachtens haar statuten de belangen behartigt van haar leden, bestaande uit ondernemingen die tot eenzelfde bedrijfstak behoren;
versterking en verbetering van lokale capaciteiten en mogelijkheden voor de begunstigden van het subsidieprogramma, op zowel het individuele, organisatorische als institutionele niveau, te denken aan onderwijs en empowerment, vrouwenrechten;
iedere activiteit waarbij goederen of diensten op een markt worden aangeboden;
de ontwikkelingslanden die als fragiel staan aangeduid op de landenlijst behorende bij het subsidieprogramma5;
een samenwerkingsverband bestaande uit ondernemingen, eventueel aangevuld met brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties, en die voor de begunstigden van het subsidieprogramma onbekende kennis, kunde en technologie overdragen, met het doel de productiecapaciteit van lokale ondernemingen te verhogen en/of de duurzaamheid van lokale ondernemingen te verbeteren;
een onderwijs- of onderzoeksorganisatie die bijdraagt aan kennisuitwisseling. Om als kennisinstelling te kwalificeren moeten de kerntaken van de kennisinstelling onafhankelijk onderzoek en/of kennisoverdracht zijn, ongeacht of de kennisinstelling ook economische activiteiten uitvoert of behoort tot de overheid;
een onderneming beschikkend over private rechtspersoonlijkheid anders dan naar Nederlands recht. De onderneming heeft een registratie in het land waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd.
een niet op winst gerichte, niet aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie, met een maatschappelijk oogmerk, beschikkend over rechtspersoonlijkheid, en is ook als zodanig geregistreerd. De organisatie is niet door een overheidsinstantie opgericht, dan wel na oprichting door een overheidsinstantie geheel verzelfstandigd;
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
een rechtspersoon die economische activiteiten uitvoert, niet zijnde een brancheorganisatie, kennisinstelling of maatschappelijke organisatie;
de landen, als zodanig aangeduid op de landenlijst behorende bij het subsidieprogramma6;
de partner in een samenwerkingsverband die namens het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig volledig aanspreekbaar en verantwoordelijk jegens de Minister voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen;
een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkend contractueel samenwerkingsverband bestaande uit partners met eigen private rechtspersoonlijkheid gericht op de realisering van gezamenlijk onderschreven doelstellingen door uitvoering van activiteiten op een zodanige wijze dat elk van de partners een deel van de daartoe benodigde inspanningen levert en een deel van de daarmee gepaard gaande risico’s draagt.
Het subsidieprogramma heeft als doel bij te dragen aan duurzame private sector ontwikkeling in ontwikkelingslanden door gebruik te maken van internationale kennis, kunde en technologie.
Het gaat hierbij om het stimuleren van de brede ontwikkeling van een onderontwikkelde lokale private (sub)sector, waarbij het doel van de activiteiten van de impactclusters moet zijn het bijdragen aan het verbeteren van kennis, kunde of technologie, van lokale ondernemingen waardoor businesscases van lokale ondernemingen worden verbeterd, het starten van nieuwe lokale ondernemingen wordt gestimuleerd en op lange termijn directe en/of indirecte duurzame banen worden gecreëerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de lange-termijn strategische ambities van de ondernemingen in de impactclusters. Ondernemingen in de impactclusters zien lange termijn kansen op deze momenteel (nog) onderontwikkelde (deel)sectoren, en zijn daarom bereid zich meerjarig in te zetten om door inzet van hun technologie, kennis en/of kunde de lokale sector verder te ontwikkelen.
Met het subsidieprogramma wil de minister impactclusters ondersteunen om private sector ontwikkeling te stimuleren in ontwikkelingslanden. Tot de begunstigden van dit subsidieprogramma behoren lokale middelgrote en kleine ondernemingen, inclusief boeren, en waar mogelijk andere relevante lokale organisaties, zoals kennisinstellingen binnen een (sub)sector in ontwikkelingslanden.
Subsidies in het kader van het subsidieprogramma zijn bedoeld voor impactclusters, namens welke een penvoerder een subsidie voor een project aanvraagt.
Aan (de partners van) het impactcluster worden de volgende eisen gesteld:
– Het impactcluster moet bestaan uit in elk geval vijf partners, waarvan tenminste vier ondernemingen en minimaal één lokale organisatie. Brancheorganisaties, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties kunnen ook onderdeel uitmaken van een impactcluster, maar dit is niet verplicht.
– Elke partner in het impactcluster moet beschikken over rechtspersoonlijkheid.
– Alle partners moeten noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstelling van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
– Het impactcluster moet gevormd zijn voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.
De rol van penvoerder wordt vervuld door een onderneming, brancheorganisatie, kennisinstelling of maatschappelijke organisatie met:
– een statutaire zetel in Nederland, of
– een statutaire zetel in het buitenland en een vestiging of vaste inrichting in Nederland.
De partners van het impactcluster moeten een integriteitsbeleid hebben vastgesteld. De partners moeten tevens procedures hebben ingevoerd om aan dat beleid invulling te kunnen geven binnen de eigen organisatie. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, door de partners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan RVO is gewaarborgd.
Als een penvoerder overweegt namens een impactcluster een aanvraag voor subsidie in te dienen, dan geldt een verplicht adviestraject aan de hand van een daartoe ingediende ‘quick scan’7. Het adviestraject eindigt met een advies van een RVO adviseur aan de penvoerder. De uitkomst van het adviestraject is niet bindend. Het is aan de penvoerder om wel of niet een subsidieaanvraag in te dienen. Als de penvoerder vervolgens besluit om een aanvraag in te dienen is en blijft het altijd de verantwoordelijkheid van de penvoerder om aan te tonen dat aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.
Aangezien met de verwerking van een verzoek om een quick scan zes weken is gemoeid, kunnen quick scans niet later worden ingediend dan zes weken voor sluiting van de aanvraagtermijn van de openstelling.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie in het kader van het subsidieprogramma moet het gaan om een planmatige meerjarige integrale aanpak van activiteiten (ook wel te noemen project) gericht op het bereiken van het doel in paragraaf 4.1, waarbij de activiteiten betrekking hebben op één ontwikkelingsland, tenzij overtuigend gemotiveerd wordt dat het effectiever en/of doelmatiger is om in twee ontwikkelingslanden activiteiten uit te voeren.
Een samenhangende combinatie van hieronder genoemde onderling versterkende meerjarige activiteiten kan in aanmerking komen voor subsidie, voor zover deze bijdragen aan een oplossing van een tekortkoming in een lokale private sector, waarbij er in ieder geval sprake moet zijn van activiteiten genoemd onder a en b:
a. Activiteiten gericht op duurzame kennisoverdracht aan, en capaciteitsopbouw bij, actoren in de lokale private sector, zoals trainingen en opleidingen. Het kan hierbij gaan om ‘train-de-trainer’ activiteiten, het anderszins inbedden van nieuwe kennis of het ontwikkelen van curricula.
b. Het gezamenlijk demonstreren van een nieuwe bewezen technologie, kapitaalgoed of dienst van de verschillende partners, waarbij de demonstratie primair wordt gebruikt voor het realiseren van kennisoverdracht, trainingen en het aantonen van een lokale businesscase voor het gebruik van de technologie, kapitaalgoed of dienst van de verschillende partners. Daarnaast kan de demonstratie worden gebruikt om bestaande oplossingen te onderzoeken en testen voor de lokale private sector.
c. Verdiepende studies ter ondersteuning van de activiteiten onder a en b binnen het impactcluster. De studies moeten als primair doel hebben beter inzicht te verkrijgen in de knelpunten binnen een sector of bestaande technologie, waarna beter gerichte interventies kunnen worden ingezet. Tevens kan deze studie worden gebruikt ter bepaling van de baseline en monitoring en evaluatie van de interventies. Algemene marktstudies komen niet in aanmerking voor subsidie onder dit subsidieprogramma.
d. Coördinatie van (de inspanningen van) het impactcluster ten behoeve van de doelstellingen van het project. Hieronder valt ook het coördineren van activiteiten van het impactcluster in relatie tot overheidspartijen, eventuele stuurgroep of adviescomité en (lokale) organisaties. Hieronder valt ook het opstellen en uitvoeren van een passend communicatieplan voor het impactcluster, waarin wordt vastgesteld welke mijlpalen en/of resultaten van het impactcluster gedeeld zullen worden en met welke organisaties.
De activiteiten van het impactcluster moeten bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor het bereiken van de doelstellingen op het gebied van private sector ontwikkeling van de ambassade die voor het betreffende land verantwoordelijk is en dus aansluiten bij de lokale beleidsprioriteiten.8
In ieder geval wordt geen subsidie verleend voor de volgende activiteiten:
– Activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks een subsidie of bijdrage ten laste van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;
– Productonderzoek en ontwikkeling van ‘proof of concept’;
– Verkoopactiviteiten, algemene promotionele activiteiten, activiteiten gerelateerd aan algemeen promotiemateriaal en activiteiten gericht op algemeen marktonderzoek;
– Eenmalige trainingsactiviteiten die los staan van de meerjarige activiteiten;
– Leningen (op revolverende financiering) aan derde partijen;
– Activiteiten die als export- of investeringsactiviteiten zijn aan te merken, hierbij moet gedacht worden aan het vooraf of tijdens het project verkopen van technologie, en investeringen die binnen een commercieel aanvaardbare termijn kunnen worden terugverdiend of commercieel kunnen worden gefinancierd.
Voorts wordt geen subsidie verleend voor steenkolenprojecten en voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe voorraden olie en gas in het buitenland en activiteiten zoals genoemd op de FMO-uitsluitingslijst9, met dien verstande dat onder ‘wapens en munitie’ wordt verstaan hetgeen in de Wet wapens en munitie daaronder wordt verstaan.
De activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd hebben een minimale looptijd van twee jaar en een maximale looptijd van vier jaar. De activiteiten moeten starten binnen zes maanden na subsidieverlening.
De omvang van de aangevraagde subsidie is niet lager dan € 150.000.
De maximale subsidie bedraagt per aanvraag:
a. € 680.000 voor projecten in fragiele staten; voor ondernemingen en brancheorganisaties geldt dat ze maximaal 60% van de door hen te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen mogen dekken, voor maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen is dit maximaal 90%.
b. € 620.000 voor projecten in ontwikkelingslanden, niet fragiele staten zijnde; voor ondernemingen en brancheorganisaties geldt dat ze maximaal 50% van de door hen te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen mogen dekken, voor maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen is dit maximaal 90%.
c. Voor de onderdelen a en b geldt dat indien de penvoerder een onderneming of brancheorganisatie is hij maximaal 70% van de door hem te maken subsidiabele kosten met subsidiemiddelen mag dekken.
Het deel van de totale subsidiabele kosten waarvoor geen subsidie wordt verstrekt moet door de partners van het impactcluster zelf worden gefinancierd, dit wordt ook wel de eigen bijdrage genoemd. Dit mag niet worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een directe of indirecte subsidie of bijdrage ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de eigen bijdrage van de ondernemingen geldt dat dit niet mag worden gefinancierd met middelen die verkregen zijn door middel van een subsidie of bijdrage van andere overheden.
De subsidies die worden verstrekt in het kader van het subsidieprogramma vormen geen staatssteun. De subsidies zorgen immers niet voor een verstoring van het Europese handelsverkeer, omdat de activiteiten hoofdzakelijk buiten de Europese Unie (op derde landen markten) worden uitgevoerd en volledig aan lokale (startende) ondernemingen op die derde landen markten ten goede komen. Er wordt daarmee niet voldaan aan alle factoren die maken dat steun kwalificeert als staatssteun.
Voor het bepalen van (de omvang van) de kosten die in aanmerking kunnen worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de te verlenen subsidie gelden de volgende uitgangspunten:
– kosten moeten redelijk, logisch en noodzakelijk zijn, voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd, die naar hun aard passend zijn bij de betreffende partner die de kosten maakt;
– kosten moeten direct gerelateerd zijn aan de uitvoering van de activiteiten;
– kosten moeten worden gemaakt na de indiening van de aanvraag;
– de interne kosten worden zonder winstopslag in aanmerking genomen;
– kosten worden aan lokale maatstaven en op redelijkheid getoetst;
– uit de activiteiten verkregen opbrengsten worden in mindering gebracht op de subsidie, bijvoorbeeld inkomsten uit training en advies;
– voor kosten van projectmanagement en coördinatie geldt een maximum van 20% dat kan worden gedekt met behulp van de subsidie.
Subsidiabele kosten zijn de volgende door de partners van het impactcluster zelf te maken kosten:
a. Personeelskosten: het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van de activiteiten hebben gemaakt vermenigvuldigd met € 87,50 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen. In afwijking op dit vaste uurtarief wordt het uurtarief voor personeel van partners in het buitenland naar lokale maatstaven vastgesteld tot het maximale uurtarief.
b. Afschrijvingskosten van activa gedurende de looptijd van de activiteiten. De grondslag voor het bepalen van de afschrijvingskosten is de aanschafprijs, rekening houdend met de eventuele restwaarde en vermeerderd met eventuele aanpassingskosten.
c. Kosten derden: op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten, bijvoorbeeld door uitbesteding van een deel van de subsidiabele activiteit en kosten van voor de subsidiabele activiteit geleverde goederen en diensten.
d. Reiskosten: internationale reiskosten en interlokale reiskosten buiten Nederland op basis van economy class.
e. Verblijfkosten: de maximale vergoeding voor verblijfkosten is het aantal overnachtingen maal de logies- en overige kosten conform de Daily Subsistence Allowance Rates van de Verenigde Naties10, geldend op de startdatum van de activiteiten.
Niet subsidiabel zijn in ieder geval de volgende kosten:
– kosten voor het ontwikkelen van de aanvraag en het aanvragen van subsidie en andere kosten die voor indiening van de aanvraag zijn gemaakt;
– omzetbelasting (btw) voor zover dit geen kostenpost is;
– financieringskosten en rentevergoedingen;
– kosten veroorzaakt door inflatie en wisselkoersschommelingen;
– kosten voor productontwikkeling;
– kosten van tenaamstelling en instandhouding van rechten van intellectueel eigendom.
Voordat een penvoerder een aanvraag voor subsidie voor een project in het kader van het subsidieprogramma doet, dient hij een advies van RVO te hebben verkregen zoals beschreven in paragraaf 4.4 (advies naar aanleiding van ‘quick scan’).
De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door RVO beschikbaar gesteld middel en voorzien van de daarin genoemde bijlagen waarvoor modellen beschikbaar worden gesteld door RVO11.
De aanvraag bevat in ieder geval:
– Referentienummer van het ontvangen RVO-advies;
– Partnerformulieren;
– Projectplan, in lijn met wat hiervoor is opgenomen in paragraaf 4 (met uitzondering van paragraaf 4.4);
– Begroting van de totale subsidiabele kosten per partner, inclusief een liquiditeitsprognose;
– Ondertekende samenwerkingsovereenkomst die de medewerking van de partners aan de uitvoering van de activiteiten en de naleving van de gemaakte afspraken waarborgt, evenals de naleving van de aan een subsidieverlening te verbinden verplichtingen.
Tevens moeten de partners verklaren op de hoogte te zijn en te zullen handelen naar de OESO richtlijnen12. Ook dienen de partners op de hoogte te zijn van de FMO-uitsluitingslijst en geen activiteiten uit te voeren die op deze lijst benoemd staan13. In aanvulling hierop gelden ook de IFC Performance Standards. De partners dienen te verklaren van deze richtlijnen op de hoogte te zijn en deze te onderschrijven. De partners dienen feiten of omstandigheden die wijzen op het schenden van deze richtlijnen onverwijld te melden bij RVO. Partners moeten open staan voor verbetering als dat wordt geïdentificeerd.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister (met gebruikmaking van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht) vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aanvulling is ontvangen. Daarnaast geldt in het algemeen dat het niet volledig indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van (onderdelen van) de aanvraag mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van het niet of niet in voldoende mate voldoen aan de aan aanvragen gestelde vereisten en criteria.
Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.
De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking in het kader van dit subsidieprogramma. De aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in dit subsidieprogramma zijn neergelegd.
De aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Vanaf het moment dat aannemelijk is dat de middelen op basis van de beoordeling van eerder binnengekomen aanvragen zullen worden uitgeput, wordt de behandeling van later binnengekomen aanvragen aangehouden.
Indien blijkt dat eerdere aanvragen worden afgewezen, zullen de latere aanvragen in behandeling worden genomen, op volgorde van binnenkomst.
Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dient de aanvraag te voldoen aan de hiervoor, in het bijzonder in paragraaf 4 tot en met 6, opgenomen vereisten. Slechts de aanvragen die daaraan voldoen worden inhoudelijk beoordeeld op kwaliteit aan de hand van de hierna volgende criteria. Aan alle criteria moet eveneens in voldoende mate worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Bij de beoordeling van aanvragen op grond van de criteria wordt gewerkt met een systeem van puntentoekenning.
De volgende criteria zijn van toepassing:
Beleidsbijdrage en impact
a. Het project draagt in sterke mate bij aan en is noodzakelijk voor het bereiken van de doelstellingen van de lokale beleidsprioriteiten op het gebied van private sector ontwikkeling van de ambassade in het betreffende land.14
b. Het is aannemelijk dat een project positieve resultaten oplevert voor de lokale begunstigde en aansluit op de behoeften van de lokale begunstigde, het verbeteren van kennis, kunde of technologie, creatie van directe en indirecte duurzame banen op lange termijn en verbetering van businesscases van lokale ondernemingen en/of stimulering bij het starten van nieuwe lokale ondernemingen.
c. Het project levert een bijdrage aan een (op onderdelen) sterk onderontwikkelde (sub)sector op de doelmarkt waar de activiteiten zich op richten.
d. De activiteiten zijn additioneel ten opzichte van bestaande activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen van de betreffende lokale private sector.
Partnerschap
a. De partners vullen elkaar goed aan bij het realiseren van de projectdoelstellingen. De partners versterken elkaar, hebben een substantiële inzet en dragen hier ook aan bij.
b. De partners beschikken over relevante expertise en organisatorische en financiële capaciteit om de projectdoelstellingen te realiseren.
c. Er is sprake van een lange termijn strategie en duidelijke lange termijn marktkansen voor partners.
d. De partners hebben aannemelijk gemaakt over voldoende middelen te beschikken om de eigen bijdrage van het project te financieren en er zijn goede afspraken gemaakt hoe de partners financiële tegenvallers opvangen.
e. Het project heeft voldoende lokaal draagvlak en lokale borging.
Plan van aanpak
a. Het binnen het project vormgegeven plan van aanpak is gebaseerd op een gedegen en accurate context-, stakeholder- en probleemanalyse.
b. De verandertheorie van het project sluit direct aan op het lokale vraagstuk met daarbij een logisch verband tussen doelstellingen, resultaten en activiteiten en de waarschijnlijkheid dat het plan van aanpak leidt tot het realiseren van de doelstellingen.
c. De capaciteitsopbouw is duurzaam verankerd in de opzet van het project.
d. Er is een gedegen plan voor monitoring, evaluatie en leren van het project.
e. Er is een heldere projectplanning van activiteiten en duidelijke, reële en meetbare resultaten met verifieerbare mijlpalen.
f. Er is sprake van een adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en adequate mitigerende maatregelen.
g. Er zijn heldere afspraken over de rolverdeling en besluitvorming binnen het project en tussen de diverse partners vastgesteld.
h. Er is een helder plan van aanpak voor de coördinatie en communicatie rondom het project.
i. Er is een duidelijke lange termijn strategie voor het voortzetten van de resultaten na afloop van het project.
Financieel
a. De projectbegroting is redelijk en realistisch.
b. De partners kunnen de eigen bijdrage financieren.
c. De kosten wegen op tegen de impact van de activiteiten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Daarbij staat value-for-money centraal.
IMVO
a. Het project is in overeenstemming met de IMVO richtlijnen en heeft geen negatieve effecten op milieu, arbeidsomstandigheden, land- en mensenrechten en dierenwelzijn.
b. De belangrijkste IMVO risico’s zijn in kaart gebracht en er zijn maatregelen geformuleerd om de belangrijkste IMVO risico’s te mitigeren. Indien enkele project specifieke IMVO onderwerpen bij aanvraag nog onzeker zijn dan dienen deze minimaal onderdeel te zijn van een studie die deel moet uitmaken van het project.
Ter ondersteuning van de beoordeling kan RVO verificatieactiviteiten uitvoeren ter controle van de in de aanvraag gemaakte aannames en stellingnames. Tevens kan informatie die nodig is voor een goede beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag verzameld worden. Hiervoor kan RVO contact zoeken met relevante stakeholders.
RVO kan tijdens de inhoudelijke beoordeling ook advies inwinnen bij externe experts. De ambassades worden altijd gevraagd om input voor de beoordeling van de aanvragen op het criterium Beleidsbijdrage, in het bijzonder de factoren betreffende de aansluiting van de aanvragen op hun beleid en de inbedding in de lokale context.
Naast het bepaalde in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag voor subsidie afgewezen als er niet voldaan wordt aan het bepaalde in deze beleidsregels of indien het beschikbare budget ontoereikend is.
RVO zal een steekproefsgewijze controle uitvoeren op het correcte gebruik van de subsidie waarbij op grond van de afgegeven beschikkingen wordt gecontroleerd op rechtmatigheid en doelmatigheid. Dit kan ook een projectbezoek inhouden.
Aan de subsidieverlening worden verplichtingen verbonden, die worden opgenomen in de beschikking.
In de beschikking zal in ieder geval een meldingsplicht worden opgenomen. De subsidieontvanger heeft de plicht om aan RVO te melden wanneer hij niet (geheel) aan de verplichtingen van de subsidie kan voldoen en/of de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet (geheel) kan uitvoeren. Ook zal een verplichting worden opgenomen dat de subsidieontvanger en de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maken van kinderarbeid en/of dwangarbeid15. De subsidieontvanger dient eventuele feiten of omstandigheden die wijzen op kinder- of dwangarbeid bij deze organisaties eveneens onverwijld te melden bij RVO.
Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee de subsidieaanvrager te maken krijgt is een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase, de vaststelling van de subsidie en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 2,8% bedraagt.
www.government.nl/latest/news/2022/06/24/new-policy-document-foreign-trade-development-cooperation
Egypte, Ghana, Marokko, Nigeria, Senegal, Ivoorkust, Kenia, Zuid-Afrika, Bangladesh, India, Indonesië, Vietnam, Colombia en Oekraïne
elke vorm van arbeid die de Internationale Arbeidsorganisatie beoogt te verhinderen met het Verdrag betreffende den gedwongen of verplichten arbeid, 1930 (C29), het Verdrag betreffende de afschaffing van gedwongen arbeid, 1957 (C 105), het Verdrag betreffende de minimumleeftijd, 1973.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-15513.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.