Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juli 2025, nr. 2025-0000145620, tot wijziging van de subsidieregeling groepshulpen kinderopvang ter verhoging van het maximale aantal subsidiabele groepshulpen en ter verduidelijking van de subsidievoorwaarde scholing [KetenID WGK027957]

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onderdeel f, en 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling groepshulpen kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De scholing via praktijkleren in het mbo of de gerealiseerde praktijkleerplaats, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bestaat uit:

    • a. een beroepsopleiding op mbo-1 niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een onderdeel daarvan waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs kan worden verkregen;

    • b. een beroepsopleiding op mbo-2 niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een onderdeel daarvan waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 7.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een verklaring als bedoeld in artikel 7.4.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs kan worden verkregen; of

    • c. een van de volgende mbo-3 niveau certificaten:

      • 1°. C0123 Ontwikkeling en spelen stimuleren in de kinderopvang;

      • 2°. C0125 Pedagogisch klimaat in de kinderopvang; of

      • 3°. C0126 Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang.

B

Artikel 7, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Iedere aanvrager ontvangt per aanvraagtijdvak subsidie voor maximaal:

    • a. twee groepshulpen in het aanvraagtijdvak in 2024;

    • b. tien groepshulpen in de aanvraagtijdvakken in 2025 en 2026.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel

TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Aanleiding

In november 2024 heeft het eerste aanvraagtijdvak voor de Subsidieregeling groepshulpen in de kinderopvang (hierna ook: de subsidieregeling) opengestaan. Er zijn minder aanvragen ingediend dan mogelijk was binnen het subsidieplafond. Daarom heeft het Ministerie van SZW een vragenlijst uitgezet onder kinderopvangorganisaties. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft als uitvoerder van de regeling een monitor uitgevoerd voor het eerste aanvraagtijdvak. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met brancheorganisaties en individuele kinderopvangorganisaties. Gezamenlijk heeft dit inzicht gegeven in mogelijkheden om de subsidieregeling beter aan te laten sluiten op de praktijk.

Er bleek dat er onduidelijkheid bestond over de scholingscomponent van de subsidieregeling. Ook was het maximumaantal groepshulpen voor wie een kinderopvangorganisaties subsidie kon aanvragen niet aantrekkelijk voor veel organisaties. Er is daarom besloten om enerzijds meer in te zetten op communicatie over de subsidie, en anderzijds een aantal wijzigingen door te voeren in de subsidieregeling. Daarmee wordt getracht om drempels bij kinderopvangorganisaties om subsidie aan te vragen te verlagen.

2. Inhoud regeling

Met deze wijzigingsregeling is een aantal aanpassingen doorgevoerd in de Subsidieregeling groepshulpen kinderopvang. Die wijzigingen worden hieronder toegelicht.

2.1 Maximale aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager

Het maximumaantal groepshulpen voor wie een kinderopvangorganisatie subsidie kan aanvragen wordt voor de aanvraagtijdvakken in 2025 en 2026 aangepast van twee naar tien.

Het initiële maximumaantal van twee subsidiabele groepshulpen per kinderopvangorganisatie had twee hoofdredenen: om de subsidie meer te richten op kleinere kinderopvangorganisaties die onvoldoende budget hadden om zelf een groepshulp te bekostigen en om overuitputting van het subsidiebudget te voorkomen. In de toelichting bij de subsidieregeling werd aangegeven dat de regeling gemonitord zou worden en op basis van resultaten uit de eerste aanvraagronde mogelijk aangepast kon worden.1 Nu er in het eerste aanvraagtijdvak onderuitputting van het subsidiebudget heeft plaatsgevonden, in plaats van overuitputting, ligt het voor de hand om het aantal subsidiabele groepshulpen per kinderopvangorganisatie (de aanvrager) naar boven bij te stellen.

Tijdens de internetconsultatie van de initiële regeling en gesprekken na het eerste aanvraagtijdvak werd vaak gevraagd om een verhoging van het aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager, om de regeling ook aantrekkelijk te maken voor kinderopvangorganisaties met meerdere locaties.

Ook werd benoemd dat midden- en grootbedrijven meer kennis en slagkracht hebben om groepshulpen een ontwikkeltraject te bieden, dan de kleine organisaties met een of twee locaties. Door meer subsidiabele groepshulpen per aanvrager toe te staan, zou de ontwikkeling van groepshulpen meer van de grond kunnen komen in de sector. Hierdoor neemt de doeltreffendheid van de subsidieregeling toe.

Bij de verhoging van het aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager gelden nog steeds dezelfde aandachtspunten als in de initiële regeling. Namelijk dat bij een sterk verhoogd aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager, of een aantal per locatie in plaats van per kinderopvangorganisatie, het risico op overuitputting van het budget nog steeds aanwezig is. Ook kan een hoog aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager zorgen voor een dead weight loss effect. Hierbij maken (grotere) houders gebruik van subsidie, die zonder subsidie ook groepshulpen kunnen bekostigen. Terwijl dan mogelijk (kleine) organisaties zonder deze mogelijkheid om het zelf te financieren een lager subsidiebedrag ontvangen.2 Vandaar dat het aantal subsidiabele groepshulpen is gemaximeerd op tien per organisatie en niet voor verdere verhoging is gekozen.

Er waren in 2023 in Nederland circa 2900 kinderopvangorganisaties, waarvan tweederde een of twee locaties heeft. Een kwart heeft drie tot tien locaties.3 Met het maximumaantal van tien subsidiabele groepshulpen per aanvrager zou circa 90 procent van de kinderopvangorganisaties voor een groepshulp op elk van hun locaties een aanvraag kunnen doen. Deze regeling bedient daarmee potentieel een erg grote doelgroep binnen de kinderopvangsector.

2.2 Scholingscomponent

Daarnaast wordt in de subsidieregeling verduidelijkt dat de scholing van een groepshulp op mbo niveau 1 of 2 moet zijn om in aanmerking te komen voor de subsidie. Het kan hier gaan om een opleiding of een onderdeel van een opleiding op mbo niveau 1 of 2. Uitzondering hierop zijn de individuele mbo-3 certificaten C0125 Pedagogisch klimaat in de kinderopvang; C0123 Ontwikkeling en spelen stimuleren in de kinderopvang; en C0126 Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang. Ook met een van deze mbo-3 certificaten kan aanspraak worden gemaakt op de subsidie.

Reden voor deze verduidelijking is dat uit de monitor na het eerste aanvraagtijdvak bleek dat er onduidelijkheid over de scholingscomponent bestaat. Zo bleek dat voor een deel van de kinderopvangorganisaties niet duidelijk was dat voor een medewerker die de opleiding tot pedagogisch medewerker op niveau 3 of 4 volgt, geen aanspraak gemaakt kan worden op de subsidie. Over de scholing kwamen veel vragen binnen bij de uitvoerder.

Dat enkel scholing op mbo niveau 1 en 2 is toegestaan, volgde al uit het feit dat de subsidie enkel voor de functie van groepshulp is (die scholing op niveau 1 of 2 kan volgen) en niet voor een beroepskracht-in-opleiding (die scholing op niveau 3 of 4 volgt). Dit was ook zo uitgelegd in de toelichting bij de subsidieregeling en aangegeven in de scholingstegels van het Ontwikkelpad kinderopvang.4

De scholing voor de groepshulp betreft hier praktijkverklaringen, mbo-certificaten (onderdeel van een opleiding) en diplomatrajecten (hele opleiding) via praktijkleren in het mbo op niveau 1 of 2, in de derde leerweg of het regulier bekostigd onderwijs. Voorbeelden hiervan zijn het mbo-2 certificaat Ondersteuning in de kinderopvang of de BBL-opleiding Helpende Zorg en Welzijn niveau 2. Met deze wijziging wordt dit ook geëxpliciteerd in artikel 4, tweede lid, van de subsidieregeling. Hiermee wordt dit punt verduidelijkt voor kinderopvangorganisaties. Dit punt wordt ook extra meegenomen in de communicatie over de subsidieregeling.

Mbo-3 certificaten waren voorheen uitgesloten van subsidie. In de praktijk bleek echter dat het volgen van één van de mbo-3 certificaten uit de opleiding tot pedagogisch medewerker5 in de derde leerweg ook voor groepshulpen gebruikt wordt. Door het volgen van een individueel mbo-3 certificaat wordt de groepshulp niet automatisch een beroepskracht-in-opleiding, zoals eerst werd aangenomen. Indien de groepshulp tijdens de scholing een groepshulp blijft en niet de functie van student-medewerker, pedagogisch medewerker in ontwikkeling of beroepskracht-in-opleiding krijgt, kan de kinderopvangorganisatie ook in dit geval aanspraak maken op de subsidie. Het volgen van de reguliere opleiding tot pedagogisch medewerker op mbo-3 of 4 niveau, in de BBL of de derde leerweg, blijft niet toegestaan voor deze subsidie, omdat de student dan geen groepshulp meer is. In dat geval kan de medewerker namelijk als beroepskracht-in-opleiding (deels) formatief worden ingezet en verdwijnt de noodzaak voor financiële ondersteuning. Deze voorwaarde vergroot de doelmatigheid van de subsidieregeling.

3. Gevolgen

Naar verwachting leidt de wijziging tot een verhoogd aantal aanvragen. Dit is een wenselijke ontwikkeling. Een verhoogde inzet van groepshulpen leidt tot een verlaging van de werkdruk van pedagogisch medewerkers. Ook kunnen zo meer groepshulpen scholing via praktijkleren in het mbo volgen en waar mogelijk doorgroeien tot pedagogisch medewerker. Dit komt ten goede aan het behoud en de nieuwe instroom van pedagogisch medewerkers, en helpt daarmee het personeelstekort in de kinderopvang te verminderen.

Kinderopvangorganisaties

Voor kinderopvangorganisaties is deze wijziging positief. Zij kunnen tijdens de aanvraagtijdvakken in 2025 en 2026 voor maximaal tien in plaats van twee groepshulpen subsidie aanvragen en worden daarmee financieel beter ondersteund bij de inzet van groepshulpen. Per subsidiabele groepshulp worden niet meer administratieve handelingen vereist dan voorheen. De regeldruk voor kinderopvangorganisaties verandert dus niet door deze wijziging. Ook wordt de toegestane scholing verduidelijkt en uitgebreid. Dit biedt kinderopvangorganisaties meer helderheid over de te volgen scholing en vermindert daardoor mogelijke foutieve aanvragen. Hierdoor neemt de regeldruk af.

Groepshulpen

Voor potentiële groepshulpen is deze wijziging ook positief. Door het verhoogde aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager, is de verwachting dat er meer werkplekken voor groepshulpen ontstaan. Hierdoor ontstaan er meer kansen voor mensen die in kinderopvang (willen) werken. Denk aan starters of nieuwkomers zonder de juiste opleidingsachtergrond. Doordat ook scholing op mbo niveau 3 in de vorm van mbo-certificaten wordt toegestaan, ontstaan er meer kansen voor groepshulpen om verder door te groeien binnen de kinderopvangsector.

4. Uitvoerbaarheid en consultatie

Met deze wijzigingsregeling zijn twee kleine aanpassingen in de regeling doorgevoerd. Het betreft één wijziging met een positieve uitwerking voor de doelgroep en één technische wijziging die zorgt voor een verduidelijking. Daarom is besloten om geen uitvoeringstoets en internetconsultatie te doen.

RVO heeft als uitvoerder van de subsidieregeling in gesprekken op ambtelijk niveau aangegeven de wijzigingen goed uit te kunnen voeren. Ook is uit gesprekken met de kinderopvangbranche gebleken dat de wijzigingen positief zijn voor kinderopvangorganisaties en geen negatieve gevolgen hebben voor de uitvoerbaarheid.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen nieuwe nog niet verantwoorde gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie van deze regeling. Daarmee wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat zowel de aanvragers als de uitvoering gebaat zijn bij een spoedige bekendmaking en inwerkingtreding van de nieuwe voorwaarde en de verduidelijking. Een spoedige inwerkingtreding draagt bij aan de toegankelijkheid van de regeling, omdat de bijgewerkte en integrale versie dan gemakkelijk te raadplegen is.

De wijzigingen in deze regeling zijn van toepassing op de aanvraagtijdvakken in november 2025 en november 2026. De verwachting is dat de regeling ongeveer drie tot vier maanden voor de start van het aanvraagtijdvak in november 2025 bekend zal worden gemaakt en in werking zal treden. Dat stelt de belanghebbenden in staat om op tijd de nodige voorbereidingen te treffen.

II Artikelsgewijs deel

Artikel I, onderdeel A

In dit artikel wordt artikel 4 van de Subsidieregeling groepshulpen in de kinderopvang gewijzigd door toevoeging van een tweede lid. In dit tweede lid wordt de subsidievoorwaarde ‘scholing’, als bedoeld in het nieuwe eerste lid, onderdeel c, van artikel 4 verduidelijkt. De verduidelijking geldt voor het hele onderdeel c: voor praktijkleren in het mbo (onder 1°) en voor de gerealiseerde praktijkleerplaats (onder 2°). Het mag gaan om een opleiding op mbo-1 of mbo-2 niveau, een onderdeel daarvan dat tot een certificaat (artikel 7.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs) of een verklaring (artikel 7.4.6a van de Wet educatie en beroepsonderwijs) leidt, of om één van de certificaten op mbo-3 niveau die limitatief worden opgesomd in het nieuwe tweede lid, onderdeel c, van artikel 4. Wat betreft de certificaten op mbo-3 niveau gaat het om de certificaten, bedoeld in bijlage 2, behorende bij artikel 2, van de Regeling certificaten middelbaar beroepsonderwijs. Meer informatie over deze wijziging is te vinden in het algemeen deel van deze toelichting, in paragraaf 2 onder ‘Scholingscomponent’.

Artikel I, onderdeel B

In dit artikel wordt het aantal groepshulpen voor wie subsidie mag worden aangevraagd voor de aanvraagtijdvakken in 2025 en 2026, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen b en c, verhoogd van twee naar tien per aanvrager. Voor het aanvraagtijdvak in 2024 als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, blijft het maximale aantal subsidiabele groepshulpen twee. Meer informatie hierover is te vinden in het algemeen deel van deze toelichting, in paragraaf 2 onder ‘Maximale aantal subsidiabele groepshulpen per aanvrager’.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling, zoals beschreven in paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel


X Noot
1

Stcrt 2024, 13538, par. 7.

X Noot
2

Artikel 7 van de Subsidieregeling groepshulpen kinderopvang.

X Noot
5

mbo-3 certificaten C0125 Pedagogisch klimaat in de kinderopvang; C0123 Ontwikkeling en spelen stimuleren in de kinderopvang; C0126 Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang

Naar boven