Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 april 2024, nr. 2024-0000094111, tot het verstrekken van subsidie aan geregistreerde kindercentra voor de inzet van groepshulpen (Subsidieregeling groepshulpen kinderopvang)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onderdeel f, 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

een houder, als bedoeld in de wet Kinderopvang, van een geregistreerd kindercentrum, die subsidie aanvraagt op grond van deze regeling;

deeltijdpercentage:

het aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen contracturen met een maximum van 36 contracturen, gedeeld door 36;

de-minimisverklaring:

verklaring als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 2023/ 2831);

geregistreerd kindercentrum:

een geregistreerd kindercentrum als bedoeld in de Wet kinderopvang;

groepshulp:

een persoon die op grond van een arbeidsovereenkomst een groepsondersteunende functie in een geregistreerd kindercentrum van de aanvrager vervult als bedoeld in de Cao Kinderopvang 2023–2024;

minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

RVO:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Artikel 2. Inleidende bepalingen

Op het aanvragen en verstrekken van subsidie op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.1, 3.2, tweede lid, 7.1, 7.2 en 7.3.

Artikel 3. Doel van de regeling en doelgroep

Het doel van deze regeling is de inzet en doorontwikkeling van groepshulpen met een arbeidsovereenkomst te stimuleren, door het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten van groepshulpen bij geregistreerde kindercentra.

Artikel 4. Subsidievoorwaarden

Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a. aan de aanvrager is ook subsidie verstrekt op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg of op grond van de Subsidieregeling praktijkleren;

  • b. de subsidie, bedoeld in onderdeel a, is verstrekt voor de groepshulp voor wie subsidie op grond van deze regeling wordt gevraagd;

  • c. de groepshulp voor wie subsidie wordt aangevraagd:

    • 1°. volgt scholing of heeft scholing gevolgd via praktijkleren in het mbo als bedoeld in artikel 1 van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg; of

    • 2°. heeft deelgenomen aan een gerealiseerde praktijkleerplaats voor een mbo-student in het kader van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 4 van de Subsidieregeling praktijkleren;

  • d. de scholing via praktijkleren in het mbo of de gerealiseerde praktijkleerplaats, bedoeld in onderdeel c, is gestart tussen 1 augustus 2023 en 31 oktober 2026;

  • e. de groepshulp is ten minste 12 maanden werkzaam of werkzaam geweest bij een geregistreerd kindercentrum van de aanvrager, op grond van een arbeidsovereenkomst;

  • f. de arbeidsovereenkomst heeft een geldigheid van ten minste 12 maanden en een startdatum van 1 augustus 2023 of later;

  • g. voor de groepshulp is niet al eerder subsidie op grond van deze regeling toegekend;

  • h. de loonkosten van de groepshulp zijn of worden niet deels of geheel gefinancierd uit hoofde van een andere regeling; en

  • i. de aanvrager ontvangt door de subsidieverstrekking niet meer steun dan geoorloofd is op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 2023/2831).

Artikel 5. Aanvraagtermijn

  • 1. Een subsidieaanvraag kan bij de minister worden ingediend in de volgende aanvraagtijdvakken:

    • a. van de eerste maandag van november 2024, 09:00 uur, tot en met de laatste vrijdag van november 2024, 17:00 uur;

    • b. van de eerste maandag van november 2025, 09:00 uur, tot en met de laatste vrijdag van november 2025, 17:00 uur; en

    • c. van de eerste maandag van november 2026, 09:00 uur, tot en met de laatste vrijdag van november 2026, 17:00 uur.

  • 2. In geval het indienen van een subsidieaanvraag op of kort voor de sluitingsdatum van een aanvraagtijdvak langere tijd niet mogelijk is aan de kant van het elektronisch loket, bedoeld in artikel 8, eerste lid, kan de minister met inachtneming van een redelijke termijn een nieuw tijdstip voor uiterste indiening van een subsidieaanvraag bepalen. De minister maakt dit tijdstip bekend op www.rvo.nl.

  • 3. Alleen volledige subsidieaanvragen worden in behandeling genomen. Indien een subsidieaanvraag onvolledig is en de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld zijn subsidieaanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst de datum waarop de volledige aanvraag is ontvangen.

Artikel 6. Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a. € 1.590.000 voor het aanvraagtijdvak in 2024;

  • b. € 1.735.000 voor het aanvraagtijdvak in 2025;

  • c. € 1.775.000 voor het aanvraagtijdvak in 2026.

Artikel 7. Subsidiebedrag

  • 1. Iedere aanvrager ontvangt per aanvraagtijdvak subsidie voor maximaal twee groepshulpen.

  • 2. De subsidie betreft een tegemoetkoming in de loonkosten van de groepshulp naar rato van het aantal contracturen dat de groepshulp op basis van de arbeidsovereenkomst per week werkzaam is, met een maximum van 36 contracturen.

  • 3. Indien het subsidieplafond niet wordt overschreden, bedraagt de subsidie per groepshulp het maximumbedrag van € 10.056 vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage van de groepshulp.

  • 4. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, bedraagt de subsidie per groepshulp: het beschikbare budget in het aanvraagtijdvak, gedeeld door het in dat tijdvak totaal aangevraagde bedrag, vermenigvuldigd met € 10.056 en vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage van de groepshulp.

Paragraaf 2. Subsidieaanvraag en -vaststelling

Artikel 8. Subsidieaanvraag

  • 1. De aanvrager dient de subsidieaanvraag in via de website www.rvo.nl/groepshulpen-kinderopvang door middel van een elektronisch aanvraagformulier.

  • 2. De aanvrager voegt bij de subsidieaanvraag een verklaring waaruit blijkt dat er sprake is van een groepshulp met een arbeidsovereenkomst met een geldigheid van ten minste 12 maanden en een startdatum van 1 augustus 2023 of later, op grond waarvan de groepshulp ten minste 12 maanden werkzaam is of is geweest bij een geregistreerd kindercentrum van de aanvrager.

  • 3. Op verzoek van de minister overlegt de aanvrager een afschrift van de arbeidsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De aanvrager geeft bij de subsidieaanvraag aan dat de loonkosten van de groepshulp niet deels of geheel uit hoofde van een andere regeling zijn of worden gefinancierd.

  • 5. De aanvrager voegt bij de subsidieaanvraag een de-minimisverklaring toe.

Artikel 9. Subsidievaststelling

  • 1. De minister stelt de subsidie vast zonder voorafgaande verlening.

  • 2. Subsidie kan worden vastgesteld voor activiteiten die zijn verricht of zullen worden verricht tussen 1 augustus 2023 en 30 november 2027.

Artikel 10. Weigeringsgronden

De subsidie kan in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan in of op grond van de Kaderwet SZW-subsidies of deze regeling gestelde eisen.

Artikel 11. Beslistermijn

De minister beslist binnen 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak op aanvragen voor het betreffende aanvraagtijdvak.

Artikel 12. Bewaartermijn

Aan de verstrekking van de subsidie is de verplichting verbonden dat de subsidieontvanger de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 4, onderdeel f, gedurende vijf jaren bewaart na datum van het vaststellingsbesluit. Deze overeenkomst kan door de minister steekproefsgewijs worden opgevraagd met het oog op het toezicht op de naleving van deze regeling.

Paragraaf 3. Mandaatverlening en toezicht

Artikel 13. Mandaatverlening directeur-generaal RVO

  • 1. Aan de directeur-generaal RVO wordt mandaat verleend tot:

    • a. het voorbereiden en nemen van besluiten namens de minister op grond van deze regeling;

    • b. het nemen van besluiten namens de minister op grond van de Wet open overheid over informatie die verband houdt met deze regeling;

    • c. het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten als bedoeld in de onderdelen a en b; en

    • d. het in rechte op te treden en tegen rechterlijke uitspraken hoger beroep in te stellen, dan wel af te zien van hoger beroep.

  • 2. De directeur-generaal RVO kan met betrekking tot zijn bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, ondermandaat verlenen aan één of meer onder hem ressorterende medewerkers.

Artikel 14. Gegevensverwerking ter uitvoering mandaat

  • 1. De minister is verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4 van de Algemene verordening gegevensbescherming voor de verwerking van persoonsgegevens op basis van deze regeling.

  • 2. RVO is verwerker voor de verwerking van persoonsgegevens ter uitvoering van de gemandateerde taken, bedoeld in artikel 13 en artikel 16.

Artikel 15. Toezicht

Medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn belast met het toezicht op de naleving van deze regeling, voor zover zij werkzaamheden verrichten ten behoeve van de uitvoering van deze regeling.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 16. Evaluatie van de regeling

  • 1. De minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling.

  • 2. De subsidieaanvrager werkt mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling en de ontwikkeling van het beleid van de minister. De subsidieaanvrager verstrekt in dat kader de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2027.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling van toepassing op de afwikkeling van verleende of aangevraagde subsidies op grond van deze regeling.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling groepshulpen kinderopvang.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De groepshulp is een waardevolle ondersteunende functie in de kinderopvang. De groepshulp ondersteunt de pedagogisch medewerker in huishoudelijke en verzorgende werkzaamheden, zoals beschreven in de cao Kinderopvang 2023–2024. Groepshulpen zorgen er zo enerzijds voor dat de werkdruk voor pedagogisch medewerkers direct afneemt en dragen daarmee bij aan het behoud van medewerkers. Anderzijds kunnen groepshulpen, indien voor hen haalbaar, zich doorontwikkelen tot de functie van pedagogisch medewerker. Dit verhoogt de nieuwe instroom en vermindert het personeelstekort. De functie van groepshulp biedt in het bijzonder kansen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, aangezien er geen kwalificatie- of taaleis bestaat voor deze functie.1 Met deze doelgroep worden onder meer langdurig bijstandsgerechtigden, nieuwkomers (inclusief statushouders) en Oekraïense ontheemden bedoeld.

Om te stimuleren dat groepshulpen worden ingezet en zich kunnen doorontwikkelen, is deze tijdelijke regeling voor kinderopvangorganisaties vormgegeven. Hiermee worden kinderopvangorganisaties die groepshulpen scholing bieden via praktijkleren in het mbo, gedeeltelijk tegemoetgekomen in de loonkosten van een groepshulp. Deze regeling verlaagt zo de financiële drempel van het (duurzaam) aannemen en ontwikkelen van een groepshulp.

2. Hoofdlijnen

a. Aanleiding

In de Kamerbrief ‘Voortgang personeelstekort in de kinderopvang’ van april 2023 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het vormgeven van een ontwikkelpad (toen nog ‘loopbaanpad’) aangekondigd.2 Dit ontwikkelpad kan de (zij-)instroom van een brede groep mensen, onder wie mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, vergroten en kan werkenden in de kinderopvang helpen zich verder te ontwikkelen. De groepshulp fungeert hierbij als instapfunctie, waar vanuit mensen zich stapsgewijs door kunnen ontwikkelen via praktijkleren in het mbo. Praktijkleren in het mbo combineert werken met het volgen van (een deel van) een mbo-opleiding, resulterend in een praktijkverklaring, mbo-certificaat of diploma. Het Ontwikkelpad kinderopvang is op 1 november 2023 gepubliceerd.3 In voorgenoemde Kamerbrief wordt ook een financieel knelpunt voor – vooral kleinere – kinderopvangorganisaties genoemd bij de inzet van groepshulpen binnen het ontwikkelpad. In de Kabinetsreactie op het SER-advies ‘Waardevol werk: publieke dienstverlening onder druk’ is daarom het voornemen tot een subsidieregeling in het kader van het ontwikkelpad aangekondigd.

b. Probleem

Er is een personeelstekort in de kinderopvangsector. In 2023 was er een tekort van circa 6.000 medewerkers in de kinderopvangsector. De komende jaren zal dit tekort volgens prognoses niet afnemen.4 Als de vraag naar kinderopvang toeneemt, zal ook de vraag naar personeel groeien. Naast het tekort aan personeel is ook de werkdruk een aandachtspunt. In het tweede kwartaal van 2023 vond 54,5 procent van de pedagogisch medewerkers de werkdruk (te) hoog.5

Zij-instroom

Het verhogen van de zij-instroom van medewerkers in de kinderopvang is een van de opties om het personeelstekort te verminderen. Volgens de arbeidsmarktprognose van ABF Research uit 20226 is de zij-instroom in de kinderopvang al relatief hoog, maar zou een toename van zij-instroom met 10 procent mogelijk op termijn circa 2.000 tot 3.000 minder tekorten betekenen. Deze aantallen zijn gebaseerd op de cijfers en coalitieakkoordmaatregelen zoals bekend in 2022. Voor een hogere zij-instroom liggen er nog kansen bij bepaalde groepen mensen. Zo vielen er in 2023 bijna 1,2 miljoen mensen onder de groep ‘onbenut arbeidspotentieel’. Onder die groep vallen onder meer bijna 370 duizend werkzoekenden die direct beschikbaar zijn om te werken en iets meer dan 100 duizend mensen die wel recent hebben gezocht naar werk, maar niet direct beschikbaar zijn, bijvoorbeeld omdat zij geen startkwalificatie hebben.7 Met de branchepartijen in de kinderopvang is de conclusie getrokken dat er momenteel weinig (zij-)instroom is van werkzoekenden (met een afstand tot de arbeidsmarkt) in de kinderopvang. Zij zouden als groepshulp kunnen starten, een bovenformatieve functie in de kinderopvang zonder kwalificatie-eisen. De term ‘bovenformatief’ betekent hier dat deze functie niet meetelt binnen de beroepskracht-kindratio, de hoeveelheid pedagogisch medewerkers die er per kind op de groep moeten staan.

Uitvraag inzet groepshulp

Uit een uitvraag van het Ministerie van SZW in 2023 onder 371 kinderopvangorganisaties blijkt dat 64 procent ervaring heeft met inzet van groepshulpen, vooral de grotere organisaties. 40 procent hiervan zet in op doorontwikkeling van de groepshulp. De ervaring met groepshulpen wordt als positief beoordeeld. Er is minder ervaring met de inzet van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en de beoordeling van die ervaring is gemiddeld positief, maar wisselend. De bereidheid tot begeleiding is er wel.

Echter blijkt uit de uitvraag dat niet iedere kinderopvangorganisatie voldoende financiële ruimte heeft voor het (duurzaam) aannemen en ontwikkelen van een groepshulp. Bij de vraag wat belemmert bij het inzetten van (meer) groepshulpen kwam ‘budget’ het vaakst naar voren. Omdat groepshulpen niet meetellen in de beroepskracht-kindratio en daarmee altijd bovenformatief werken, kan hun inzet in die zin kostenverhogend werken voor kinderopvangorganisaties.

c. Doelen

Het doel van deze subsidieregeling is om de financiële drempel te verlagen voor kinderopvangorganisaties om groepshulpen met een arbeidsovereenkomst in te zetten en (verder) te ontwikkelen. Hierdoor kunnen er meer groepshulpen worden ingezet in de kinderopvang. Omdat zij bepaalde taken van pedagogisch medewerkers kunnen overnemen, heeft dit een vrijwel directe positieve uitwerking op de werkdruk van pedagogisch medewerkers. Bovendien kunnen de groepshulpen zich doorontwikkelen via praktijkleren in het mbo, indien voor hen haalbaar tot pedagogisch medewerker. Zo kunnen zij op langere termijn bijdragen aan het verminderen van het personeelstekort. De regeling biedt daarmee ook werkzoekenden (zonder kwalificaties voor de kinderopvang) kansen om te starten en door te groeien in de kinderopvang.

d. Instrumentkeuze

Door de kosten van bovenformatieve inzet van groepshulpen, nemen kinderopvangorganisaties hen minder vaak dan gewenst (voor langere tijd) in dienst. Ook al zou dit op korte termijn werkdruk kunnen verminderen en op langere termijn de personeelstekorten kunnen verminderen.

Om op gerichte wijze het aannemen en ontwikkelen van groepshulpen te stimuleren, is deze subsidieregeling ontwikkeld. De regeling biedt een tegemoetkoming in de loonkosten van groepshulpen die scholing via praktijkleren in het mbo hebben gevolgd. Gezien de tijdelijkheid van de regeling, zal het Ministerie van SZW gedurende de looptijd het effect van de subsidieregeling monitoren op de (duurzame) inzet en ontwikkeling van groepshulpen.

Hieronder is in het kort het subsidiebedrag en de voorwaarden toegelicht. Verdere toelichting volgt na de samenvatting.

  • De subsidieaanvraag wordt gedaan door de houder van een kinderopvangorganisatie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

  • Het subsidiebedrag wordt naar rato van het aantal contracturen van de groepshulp berekend, met als maximum 10.056 euro per groepshulp. Dat bedrag is gebaseerd op 40 procent van het fulltime cao-salaris van een groepshulp over een heel jaar.

  • De verdeling van het totale subsidiebudget gebeurt naar rato van het aantal aanvragen. Bij een hoog aantal aanvragen kan het maximale subsidiebedrag dus lager uitvallen.

  • Subsidie kan eenmaal per jaar gedurende de maand november worden aangevraagd (in 2024, 2025 en 2026).

  • Er worden maximaal 2 aanvragen (voor 2 groepshulpen) per houder per aanvraagtijdvak toegekend.

  • De groepshulp moet werkzaam zijn bij de kinderopvangorganisatie van de houder met een arbeidsovereenkomst die minstens 12 maanden geldig is met een startdatum vanaf 1 augustus 2023.

  • In het kader van ontwikkeling van de groepshulp, moet er een subsidieaanvraag voor een gerealiseerde praktijk(leer)plaats zijn toegekend (via de Subsidieregeling praktijkleren (BBL), of praktijkleren in de derde leerweg). Hierbij heeft de groepshulp (een deel van) een mbo-opleiding gevolgd in de praktijk, gericht op het behalen een praktijkverklaring, mbo-certificaat of diploma.

  • Aanvraag van de subsidie wordt mogelijk voor een groepshulp die ná 1 augustus 2023 gestart is met een praktijk(leer)plaats.

  • Er kan geen subsidie worden aangevraagd als de loonkosten van de groepshulp al op grond van een andere regeling worden gefinancierd.

  • De subsidie is bedoeld voor een groepshulp, niet voor de inzet van een beroepskracht-in-opleiding, pedagogisch medewerker in ontwikkeling of student-medewerker.

  • De subsidie kan maximaal 1 keer per individuele groepshulp worden toegekend.

Subsidiebedrag

Het subsidiebedrag is gebaseerd op de rekenkundige bruto salarisbedragen van een groepshulp op schaal 3 als opgenomen in het functieboek van de cao 2023–2024 per 1 januari 2024. Er is uitgegaan van het rekenkundige bruto cao-salaris van 2.095 euro per maand. De huidige cao Kinderopvang loopt tot medio 2024. Er kan daarmee geen rekening gehouden worden met cao-lonen van na medio 2024.

Het maximale subsidiebedrag gaat uit van 40 procent van het cao-salaris, voor een veronderstelde looptijd van 12 maanden. Dit bedrag is getoetst onder leden van de brancheverengingen in de kinderopvang, waarbij verschillende percentages subsidie werden voorgelegd. Het subsidiebedrag dat wordt verleend is maximaal 10.056 euro voor een dienstverband van 1 fte. Het verleende subsidiebedrag wordt berekend naar rato van het aantal contracturen en zal daarmee lager uitvallen bij een dienstverband van minder dan 1 fte.

Hiervoor is gekozen omdat groepshulpen vaak in deeltijd werken. Uit uitvragen onder leden van brancheorganisaties blijkt dat groepshulpen gemiddeld voor 0,5 fte worden ingezet. Bij dienstverbanden van meer dan 36 uur wordt niet meer subsidie verstrekt dan het maximumbedrag voor 36 uur.

Naar-ratoverdeling

Het verleende bedrag per aanvraag kan lager uitvallen bij een hoger aantal subsidieaanvragen door berekening naar rato van aantal aanvragen. Met het subsidieplafond van gemiddeld 1,7 miljoen euro (2 miljoen euro minus uitvoeringskosten; 1,7 miljoen is het gemiddelde van alle drie de subsidieplafonds) per aanvraagtijdvak kunnen aanvragers bij een maximum van 169 toegekende aanvragen voor een volledige fte het maximumbedrag ontvangen. Bij meer aanvragen daalt het subsidiebedrag naar rato van het aantal aanvragen mee. Het hanteren van een minimumbedrag bleek hierbij niet uitvoerbaar.

De naar rato verdeling van het subsidiebedrag is gekozen om iedere aanvrager, die geïnvesteerd heeft in een groepshulp, een subsidiebedrag te kunnen bieden. Er zijn voorwaarden (zie hieronder) gesteld om te voorkomen dat er overuitputting van het subsidiebudget ontstaat en het uit te keren bedrag daarmee daalt. Het alternatief, een op-is-op regeling, waarbij alleen een maximum aantal aanvragers een subsidiebedrag verleend krijgt, biedt slechts een beperkt aantal aanvragers een subsidiebedrag voor hun investering. Dit zou een risico zijn voor kinderopvangorganisaties die de investering in een groepshulp (nog) niet geheel zelf kunnen dragen.

Rekenvoorbeeld:

Het rekenkundige brutosalaris van een groepshulp per maand is per 1 januari 2024 conform de cao Kinderopvang een bedrag van 2095 euro (o.b.v. 1 fte, 36 uur). Bij een vergoeding van maximaal 40 procent kom je voor 1 fte uit op 838 euro per maand (0,4 keer 2095). Gebaseerd op een inzet van 12 maanden kom je daarmee op een maximaal totaalbedrag van 10.056 euro (12 x 838).

 

Indien een groepshulp een aanstelling heeft van 0,5 fte, is er per maand een bedrag van 419 euro beschikbaar (40% van de helft van 2.095 euro). In de berekening zal de deeltijdfactor worden vermenigvuldigd met het maximumbedrag van 10.056 euro. Met 0,5 keer 10.056 kom je daarmee op een maximaal totaalbedrag van 5028 euro voor 12 maanden.

 

Met het subsidieplafond van gemiddeld 1,7 miljoen euro (2 miljoen euro minus uitvoeringskosten) per aanvraagtijdvak kunnen aanvragers bij een maximum van 169 toegende aanvragen voor een volledige fte het maximumbedrag ontvangen. Als er meer aanvragen worden gedaan dan mogelijk met het subsidieplafond, dan daalt het maximumbedrag. Als er bijvoorbeeld 338 aanvragen (2 keer 169) worden gedaan voor 1 fte, daalt het uit te keren bedrag tot 5.028 euro voor 12 maanden (omgerekend 20 procent van de loonkosten). Dit bedrag wordt berekend door het subsidieplafond (ca. 1,7 miljoen) te delen door het aangevraagde bedrag (in dit voorbeeld ca. 3,4 mln). De uitkomst hiervan wordt vermenigvuldigd met het oude maximumbedrag: hier 0,5 keer 10.056. Daar komt het nieuwe maximumbedrag van 5.028 euro uit voor 1 fte inzet.

Aantal aanvragen

Om te stimuleren dat zoveel mogelijk kinderopvangorganisaties in aanmerking kunnen komen voor subsidie, is ervoor gekozen om een maximaal aantal aanvragen van 2 per houder per aanvraagtijdvak in te stellen. Dit betekent dat, ongeacht het aantal locaties dat een houder heeft, er voor 2 groepshulpen per aanvraagtijdvak subsidie kan worden aangevraagd.

Uit uitvragen en gesprekken van het Ministerie van SZW met de branche kinderopvang blijkt dat vooral grotere organisaties met meerdere locaties al groepshulpen in dienst hebben, zonder behulp van subsidie van het Ministerie van SZW. Echter zijn er nog veel organisaties waar er een financiële drempel bestaat om groepshulpen aan te nemen. Om de toegankelijkheid van de regeling voor zoveel mogelijk kinderopvangorganisaties te borgen is er, gezien het beperkte subsidiebudget, voor gekozen om het aantal aanvragen per houder te beperken. Zo wordt ook de mogelijke daling van het verleende subsidiebedrag beperkt.

Het maximum aantal aanvragen geldt per ingezette groepshulp: 1 groepshulp = 1 aanvraag. Dit aantal is onafhankelijk van het gewerkte aantal uren van de groepshulp. Ook een groepshulp die voor 0,5 fte werkzaam is, geldt als 1 aanvraag.

Er is gekozen om per individuele groepshulp slechts 1 aanvraag toe te kennen voor de gehele periode waarin deze regeling van kracht is. Voor dezelfde groepshulp mag dus niet in een volgend aanvraagtijdvak een tweede aanvraag worden gedaan. In totaal kan een houder gedurende de looptijd van de regeling dus voor 6 verschillende groepshulpen subsidie aanvragen. De regeling biedt namelijk een relatief lange tegemoetkoming voor omgerekend 12 maanden loonkosten van de groepshulp. Een groepshulp kan wel meerdere (delen van) opleidingen volgen (eventueel met subsidie voor praktijkleren in het mbo), maar voor de loonkosten wordt via deze regeling slechts eenmaal een subsidiebedrag gegeven per groepshulp. Het is daarmee ook zo dat een groepshulp voor wie bij een vorige werkgever al subsidie op grond van deze regeling is toegekend, bij een volgende werkgever niet meer in aanmerking komt.

Stapeling loonkostensubsidies

Ook is het niet de bedoeling dat er wordt gestapeld met verschillende tegemoetkomingen in de loonkosten voor de groepshulp. Indien bijvoorbeeld de gemeente al een loonkostensubsidie geeft voor een groepshulp, is er geen recht op subsidie op grond van deze regeling. Deze voorwaarde geldt voor de periode van 12 maanden die met behulp de groepshulpensubsidie kan worden gefinancierd (zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4). Voor of na deze periode van ten minste 12 maanden mogen de loonkosten van de groepshulp wel via een andere regeling worden bekostigd. Als voorbeeld: er start een groepshulp in januari 2024 bij een kindercentrum met loonkostensubsidie van de gemeente. De groepshulp krijgt een arbeidsovereenkomst en begint dan ook met scholing. In september 2024 stopt de bijdrage van de gemeente, maar het dienstverband loopt door. Bij subsidieaanvraag moet de houder verklaren dat de loonkosten van de groepshulp vanaf september 2024 (einddatum bijdrage gemeente) nog minstens 12 maanden door de houder zelf worden betaald.

Met tegemoetkoming in de loonkosten worden hier overigens niet de Subsidieregelingen praktijkleren en praktijkleren in de derde leerweg bedoeld. Subsidie voor een mbo-student op grond van een van deze regelingen is namelijk geen financiering van loonkosten.

Arbeidsovereenkomst

Tot slot heeft de regeling als doel om de duurzame inzet van groepshulpen te stimuleren. Daarom is ervoor gekozen om als voorwaarde op te nemen dat de groepshulp een arbeidsovereenkomst moet hebben, die ten minste 12 maanden geldig is voor het werk als groepshulp bij de aanvrager. Zo kan een inzet van minstens 12 maanden worden gegarandeerd, minimaal overeenkomstig met de duur van de subsidie. De voorwaarde voor geldigheid van de arbeidsovereenkomst van ten minste 12 maanden loopt per 1 augustus 2023. De regeling wil het aantrekken van nieuwe groepshulpen stimuleren. Daarom geldt deze subsidie enkel voor groepshulpen met een arbeidsovereenkomst met een startdatum vanaf 1 augustus 2023.

3. Verhouding tot nationale wetgeving

a. Caribisch Nederland

Deze subsidieregeling is niet van toepassing op Caribisch Nederland. De subsidieregeling heeft betrekking op houders van geregistreerde kindercentra als bedoeld in de Wet kinderopvang. De Wet kinderopvang is niet van toepassing op Caribisch Nederland. Ook is de cao Kinderopvang niet van toepassing op Caribisch Nederland. De functie groepshulp, met bijbehorende functiebeschrijving en salaris, wordt in deze regeling gebaseerd op deze cao. Tot slot zijn de Subsidieregelingen praktijkleren en praktijkleren in de derde leerweg niet van toepassing op Caribisch Nederland. Het is daarmee in Caribisch Nederland niet mogelijk om (aantoonbaar) aan de voorwaarde te voldoen van scholing via praktijkleren in het mbo. Er zijn geen alternatieven voor Caribisch Nederland gevonden voor de definities van geregistreerde kindercentra en groepshulp, de subsidiebedragen en de voorwaarde van praktijkleren in het mbo. Wel wordt er vanuit het Rijk gewerkt aan het wetsvoorstel Kinderopvang BES. In dat kader is er ook aandacht voor de positie van assistenten (groepshulpen) in het kinderopvangstelsel op Caribisch Nederland.

b. Koppeling met praktijkleren in het mbo

Voor de (door)ontwikkeling van de groepshulp is er een koppeling gemaakt met de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van het Ministerie van SZW en de Subsidieregeling praktijkleren van het Ministerie van OCW. De subsidieregelingen bieden een tegemoetkoming in de begeleidingskosten van een gerealiseerde praktijk(leer)plaats. Een toekenning van een van deze twee subsidies is voorwaardelijk voor het ontvangen van een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de subsidieregeling groepshulpen. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een van deze subsidies staan beschreven in de betreffende subsidieregelingen en op de website van RVO.8 Deze koppeling garandeert dat een kinderopvangorganisatie heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van een groepshulp via praktijkleren in het mbo.

Het kan gaan om een mbo-opleiding:

  • gericht op het behalen van een praktijkverklaring (via de derde leerweg). Dit betreft praktijkleren op maat, waarbij in de praktijk van het leerbedrijf delen (werkprocessen) uit mbo-opleidingen worden geleerd op basis van de mogelijkheden van de student en het bedrijf. De praktijkverklaring, waarin de in het leerbedrijf geleerde werkprocessen zijn vermeld, maakt deel uit van de mbo-verklaring. Als aanvullende lessen of examens zijn behaald, krijgen die ook een plek in de mbo-verklaring;

  • gericht op het behalen van een mbo-certificaat (via de derde leerweg). Bijvoorbeeld het recent ontwikkelde mbo-2 certificaat ‘Ondersteuner kinderopvang’, dat is toegespitst op de groepshulp. Hierbij doet de student een onderdeel van een mbo-opleiding, waaraan de Minister van OCW een certificaat heeft verbonden vanwege de arbeidsmarktrelevantie voor werkzoekenden en werkenden. Bij een certificaattraject gaat het om uitvoering van een afgerond takenpakket dat deel uitmaakt van een beroep. Dit leert de kandidaat door het uitvoeren van een aantal werkprocessen in het leerbedrijf, aangevuld met bijbehorende lessen en een examen;

  • gericht op het behalen van een diploma (via de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) of de derde leerweg). Hierbij gaat het om een mbo-opleiding via de bbl, bijvoorbeeld Helpende Zorg en Welzijn op mbo niveau 2. Of een opleiding via de derde leerweg die kan worden ingekort vanwege opgedane werkervaring en/of een eerder afgeronde opleiding. Bij een diplomagericht traject voert de student werkprocessen uit in het leerbedrijf, aangevuld met relevante lessen en examens.

Bij een bbl-opleiding gaat het hier expliciet niet om de opleiding tot pedagogisch medewerker op mbo niveau 3 of 4. Met deze opleiding kan iemand worden ingezet als beroepskracht in opleiding (BIO) en is diegene daarmee geen groepshulp meer (zie ‘Doelgroepen’ voor meer toelichting). Deze uitzondering geldt ook voor de drie beroepsgerichte mbo-certificaten op niveau 3 die samen kwalificeren voor pedagogisch medewerker.9 Hierbij kan iemand ook worden ingezet als BIO en is er daarom geen recht op een tegemoetkoming voor een groepshulp.

Om organisaties tegemoet te komen die hun groepshulp al ontwikkeling bieden, kan de praktijk(leer)plaats al vanaf 1 augustus 2023 gestart zijn om in aanmerking te komen voor deze subsidie. Ook sluit de regeling zo aan bij het in november 2023 gepubliceerde Ontwikkelpad kinderopvang. De praktijk(leer)plaats van een groepshulp moet dus tussen 1 augustus 2023 en de datum van het relevante aanvraagtijdvak van de Subsidieregeling praktijkleren (in de derde leerweg) zijn gestart, uiterlijk 31 oktober 2026. Omdat deze regeling tot en met 2026 loopt, is dit ook het laatste jaar waarin een praktijk(leer)plaats kan worden gestart om nog in aanmerking te komen voor subsidie op grond van deze regeling. Wel moet de subsidieaanvraag voor een praktijk(leer)plaats zijn toegekend om in aanmerking te komen voor deze subsidie.

In deze regeling is geen selectie gemaakt van opleidingen via praktijkleren in het mbo die in aanmerking komen voor subsidie. Kinderopvangorganisaties krijgen zo de ruimte om maatwerk te bieden aan hun groepshulpen en daarin de beste passende ontwikkelingsmogelijkheid te bieden. Via praktijkleren in het mbo kunnen er laagdrempelige vormen van scholing worden aangeboden, waarbij groepshulpen zich goed stapsgewijs kunnen ontwikkelen. Het Ontwikkelpad kinderopvang10 biedt kinderopvangorganisaties ondersteuning bij het opstellen van een maatwerktraject voor de ontwikkeling van hun groepshulpen.

De Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg zal worden gewijzigd. In de wijziging wordt een aanvraagtijdvak in november (gelijk aan deze regeling) voorzien en wordt de doelgroep gewijzigd zodat ook werkenden (waaronder werkende groepshulpen) in aanmerking komen. Tevens zal in de regeling worden geëxpliciteerd dat ook een subsidieaanvraag kan worden gedaan voor een gerealiseerde praktijkplaats voor een nog lopende mbo-opleiding. Dit zorgt ervoor dat kinderopvangorganisaties voldoende tijd hebben voor het eerste aanvraagtijdvak in november 2024 om groepshulpen aan te nemen en geschikte scholing te bieden. Zo kan een tegemoetkoming worden verkregen voor de tot de aanvraag gemaakte begeleidingsuren. In het aanvraagtijdvak in het kalenderjaar erop kan voor de resterende begeleidingsuren subsidie worden aangevraagd (nb. er is dan geen recht op een 2e aanvraag voor loonkostensubsidie via de Subsidieregeling groepshulpen voor dezelfde groepshulp).

4. Gevolgen

In het kader van de brede welvaart zijn er positieve gevolgen van deze subsidieregeling voorzien voor werkzoekenden en als groepshulp werkenden. Werkzoekenden (met een afstand tot de arbeidsmarkt) en werkenden krijgen meer mogelijkheden om (een deel van) een mbo-opleiding te volgen, een inkomen te verdienen en bij te dragen aan een maatschappelijk relevante sector.

Ook heeft de regeling invloed op de beleidsdoelen voor de kinderopvang: arbeidsparticipatie van ouders verhogen en de ontwikkeling van kinderen stimuleren. Deze doelen kunnen enkel worden bewerkstelligd wanneer er voldoende (geschoold) personeel is. Deze subsidieregeling draagt hieraan bij.

Daarnaast is gekeken naar de doeltreffendheid van de regeling. Een subsidie zou precies het doel bereiken om een tegemoetkoming te bieden aan kinderopvangorganisaties die nu onvoldoende financiële middelen hebben voor de loonkosten van een (extra) groepshulp voor langere tijd. Er is geen andere manier om kinderopvangorganisaties gericht tijdelijk extra middelen te bieden die specifiek voor dit doel ingezet kunnen worden.

Tot slot is de doelmatigheid van belang. Het Ministerie van SZW heeft in 2023 onder kinderopvangorganisaties een uitvraag gedaan naar een geschikte hoogte voor het subsidiebedrag. Onder andere op basis hiervan is de maximumhoogte van het bedrag vastgesteld. Gedurende de looptijd van de regeling, zal het Ministerie van SZW het gebruik en de ervaringen van kinderopvangorganisaties monitoren. Hierop volgend zou de regeling aangepast kunnen worden om doelmatigheid te vergroten.

Met de huidige voorwaarden kunnen per jaar circa 170 (1 fte) tot 340 (0,5 fte) groepshulpen worden aangenomen en scholing worden geboden. Er zijn momenteel ongeveer 1.000 groepshulpen werkzaam in Nederland. Na afloop van deze tijdelijke regeling zou dit aantal met ongeveer 500 tot 1.000 groepshulpen kunnen zijn toegenomen. Dit zou een groot effect hebben op de werkdruk, diversiteit van het personeelsbestand en doorgroeimogelijkheden in de kinderopvang. En als genoeg groepshulpen door middel van scholing door kunnen groeien naar pedagogisch medewerker, zal dit ook een positief effect hebben op de personeelstekorten.

a. Doelgroepen van de regeling

Houders van geregistreerde kindercentra zijn in deze regeling de aanvrager van de subsidie. Zij hebben als werkgever last van personeelstekorten, onvoldoende instroom van nieuw personeel en uitstroom door onder andere een hoge werkdruk. Met de subsidieregeling kunnen zij een tegemoetkoming aanvragen voor de loonkosten van een groepshulp en zo de positieve effecten van de inzet van groepshulpen ervaren. Door de inzet van groepshulpen, kunnen zij de werkdruk binnen hun organisatie direct tegengaan. Deze subsidieregeling wordt gekoppeld aan de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van SZW en praktijkleren van OCW. Dit houdt in dat organisaties ontwikkeling via praktijkleren in het mbo moeten bieden aan groepshulpen, om subsidie op basis van deze regeling te kunnen ontvangen. Deze doorgroei, waar mogelijk naar pedagogisch medewerker, kan op termijn het personeelstekort in de kinderopvang tegengaan.

Gastouders en gastouderbureaus zijn geen doelgroep van deze regeling. Dit omdat in de cao de groepshulp wordt omschreven als ‘groepsondersteunend in het kindercentrum’. Een groepshulp zal daarom niet werken voor of bij een gastouder(bureau).

Potentiële groepshulpen (werkzoekenden) kunnen door de tegemoetkoming in de loonkosten in dienst komen bij een kinderopvangorganisatie of langer in dienst blijven en zich zodoende ontwikkelen. Ook wordt door de koppeling met de Subsidieregelingen praktijkleren en praktijkleren in de derde leerweg) de doorontwikkeling van groepshulpen gestimuleerd.

De groepshulp is een ondersteunende functie, die bovenformatief wordt ingezet op de kinderopvang. De groepshulp uit deze doelgroep kan niet direct de opleiding tot pedagogisch medewerker op mbo niveau 3 of 4 volgen. De medewerkers uit de doelgroep van deze regeling zijn dus geen beroepskrachten in opleiding (BIO), – die een opleiding tot pedagogisch medewerker doen en onder voorwaarden formatief mee mogen tellen, pedagogisch medewerkers in ontwikkeling (PMIO) of student-medewerkers als beschreven in de cao Kinderopvang. In de aanvraag moet worden verklaard dat de aanvraag inderdaad voor een groepshulp is, en niet voor een BIO, PMIO of student-medewerker.

Pedagogisch medewerkers in dienst van de kinderopvangorganisatie kunnen worden ontlast door groepshulpen in de kinderopvang, maar spelen ook een rol in de begeleiding van groepshulpen. Het beeld is dat netto de werkdruk van pedagogisch medewerkers daalt door de inzet van groepshulpen, omdat zij zich zo meer kunnen focussen op hun kerntaak: het verzorgen en begeleiden van kinderen.

Ouders en kinderen hebben momenteel te maken met wachtlijsten en sluitingen in de kinderopvang door personeelstekorten. Daardoor kunnen ouders arbeid en zorg voor kinderen niet altijd meer optimaal combineren. Ook zorgt een tekort aan pedagogisch medewerkers ervoor dat de ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen op de kinderopvang in het gedrang komt. Ouders en kinderen hebben daarom baat bij een grotere instroom van medewerkers en meer stabiliteit in het personeelsbestand.

UWV en gemeenten hebben een rol in toeleiding van werkzoekenden naar werk. Zij hebben baat bij extra financieringsmogelijkheden als stimulans voor werkgevers in de kinderopvang om werkzoekenden aan te nemen, als onderdeel van het Ontwikkelpad kinderopvang waar centrumgemeenten van arbeidsmarktregio’s een coördinerende rol in spelen.

b. Regeldruk voor kinderopvangorganisaties

Het indienen van een subsidieaanvraag op grond van deze subsidieregeling zal tijd en administratie vergen van kinderopvangorganisaties. Er wordt voor de aanvraag uitgegaan van gegevens die ook op grond van andere verplichtingen moeten worden bijgehouden. De aanvraag zal verlopen via een digitaal portaal, waarin de houder van een kinderopvangorganisatie de gewenste gegevens invult. Omdat er een maximum van 2 aanvragen per houder wordt toegekend, heeft een organisatie slechts tweemaal per aanvraagtijdvak administratieve lasten. De administratieve lasten per aanvraag worden geschat op 12,50 euro: 15 minuten vermenigvuldigd met een vaststaand uurtarief per werkgever (50 euro). De totale lasten van de regeling komen daarmee op 3.750 euro per jaar, uitgaande van 300 aanvragen per jaar.

Van invloed op de regeldruk is de voorwaarde dat ook subsidie toegekend moet zijn op grond van de Subsidieregeling praktijkleren of de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. Uit de toelichting op de huidige regeling blijkt dat de administratieve lasten per aanvraag voor de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg worden geschat op 7,85 euro per praktijkplaats; 10 minuten vermenigvuldigd met een vaststaand uurtarief per werkgever (47 euro). Voor de Subsidieregeling praktijkleren wordt volgens de toelichting hier 15 minuten voor gerekend, met een uurtarief van 50 euro. Dit komt uit op 12,50 euro per praktijkleerplaats. Door de koppeling met deze subsidieregelingen voor praktijkleren, zal een houder van een kinderopvangorganisatie tweemaal een aanvraag moeten doen voor subsidie voor haar groepshulp. Daartegenover staat wel tweemaal een subsidiebedrag.

Hieronder staat een overzicht van acties en het tijdpad dat kinderopvangorganisaties moeten volgen voor de subsidieaanvraag.

Actie

Wanneer

Kinderopvangorganisatie biedt nieuwe groepshulpen een arbeidsovereenkomst van ten minste 12 maanden en een praktijk(leer)plaats

Startdatum arbeidsovereenkomst vanaf 1 augustus 2023.

Startdatum praktijk(leer)plaats tussen 1 augustus 2023 en 31 oktober 2026.

Subsidie aanvragen voor begeleidingskosten praktijk(leer)plaats via Subsidieregeling praktijkleren (in de derde leerweg)

Aanvraag Subsidieregeling praktijkleren: juni-september (2024, 2025 of 2026)

Aanvraag Subsidieregeling praktijken in de derde leerweg: november (2024, 2025 of 2026)1

Subsidie aanvragen voor tegemoetkoming loonkosten via Subsidieregeling groepshulpen in de kinderopvang

Aanvraag november (2024, 2025 of 2026)

X Noot
1

De regeling ‘derde leerweg’ zal nog worden gewijzigd. Hierbij wordt een aanvraagtijdvak in november voorzien.

c. Staatssteun

Kinderopvangorganisaties zijn ondernemingen die een economische activiteit verrichten. Deze subsidieregeling vanuit de overheid verschaft een economisch voordeel en is selectief voor de sector kinderopvang. Vandaar dat de regeling te maken heeft met staatssteunregels. Op Europees niveau is er een aantal mogelijkheden om toch deze steun te mogen bieden.

Er is gekozen voor de optie van de de-minimisverklaring. Hiermee kunnen overheden, dus ook decentrale overheden, over een periode van drie jaar tot maximaal € 300.000,– aan steun verlenen aan een onderneming. Dit gaat over alle gelden van de centrale en decentrale overheid die niet marktconform zijn. Ondernemingen moeten bij de subsidieaanvraag verklaren zich aan de de-minimisregels (het voorgenoemde maximum) te houden. Het is de verantwoordelijkheid van ondernemers om in de gaten te houden dat zij de de-minimisgrens niet overschrijden.

d. Risico’s

Er is na een aantal uitvragen en gesprekken met de branchepartijen geen onderbouwde inschatting te maken van het verwachte aantal aanvragen. Dit brengt risico’s met zich mee.

Er is risico op onderuitputting van de subsidieregeling. Dit kan onder meer komen door een gebrek aan instroom van groepshulpen (die scholing willen of kunnen volgen) of onzekerheid over de investering in een maatwerktraject voor een groepshulp. Hier biedt het Ontwikkelpad kinderopvang handvatten voor. Ook is door het toestaan van aanvragen voor de begeleidingskosten van nog niet afgeronde scholing met de aankomende wijziging van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg, het risico gemitigeerd dat kinderopvangorganisaties in 2024 niet in staat zijn om voor het aanvraagtijdvak groepshulpen te hebben geschoold.

Ook kan er juist overuitputting plaatsvinden door een hoog aantal aanvragen, waardoor kinderopvangorganisaties een lager subsidiebedrag ontvangen dan waar zij mogelijk op hadden gehoopt. Dit risico wordt gemitigeerd doordat er een maximum van 2 aanvragen per houder wordt toegekend. Na de eerste aanvraagronde kan worden gekeken of de regeling mogelijk aangepast kan worden om beter aan te sluiten op het verwachte aantal aanvragen.

Daarnaast kan de groepshulp gedurende de praktijk(leer)plaats ontslag nemen. Zonder arbeidsovereenkomst die ten minste 12 maanden geldig is, kan geen subsidie worden aangevraagd op grond van deze regeling. Ook zouden kinderopvangorganisaties mogelijk het dienstverband met de groepshulp vroegtijdig kunnen beëindigen, zodra zij subsidie hebben ontvangen. Dit risico wordt gemitigeerd door een dienstverband van ten minste 12 maanden als randvoorwaarde in de regeling op te nemen. Tot slot kan de subsidie vooral bij kinderopvangorganisaties terechtkomen die ook zonder deze regeling groepshulpen kunnen inzetten, en niet bij organisaties die de subsidie het meest nodig hebben om te starten met de inzet van groepshulpen. Dit is getracht te minimaliseren doordat er een maximum van 2 aanvragen per houder wordt toegekend.

5. Uitvoering

De subsidieregeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is betrokken geweest bij het opstellen van de regeling en heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd voor de subsidieregeling. De regeling blijkt op basis van deze toets uitvoerbaar en handhaafbaar.

RVO zal de regeling uitvoeren conform het principe: one touch, direct vaststellen (RUS 1a variant). Dit houdt in dat er enkel een beoordeling plaatsvindt van de aanvragen en dat na direct vaststellen geen desk- of bezoekcontroles meer zullen plaatsvinden. Uitgezonderd wanneer sprake is van meldingen achteraf die resulteren in geconstateerde misbruik en oneigenlijk gebruik. In het geval van misbruik zal RVO kunnen terugvorderen.

6. Financiële effecten

De subsidieregeling heeft een positief financieel effect op kinderopvangorganisaties. De administratieve lasten (zie berekening regeldruk) zijn vele malen lager dan het maximum subsidiebedrag. Kinderopvangorganisaties zullen zelf ook een deel moeten investeren in een groepshulp en de opleiding, maar kunnen hiermee een lagere werkdruk van pedagogisch medewerkers bereiken en zijn een ondersteunende medewerker rijker die kan doorgroeien.

Kosten voor de Rijksoverheid zijn 2 miljoen euro per jaar, met in totaal 6 miljoen euro voor de looptijd van de regeling (aanvraagtijdvakken in 2024, 2025 en 2026).

Uitvoeringskosten zijn door RVO geraamd op 900.000 euro voor de gehele periode van uitvoering van de regeling (2024–2027). Voor het aanvraagtijdvak in 2024 komen de uitvoeringskosten uit op 410.000 euro, waarmee het subsidieplafond 1,59 miljoen euro wordt (2 miljoen min 410 duizend). Voor het aanvraagtijdvak in 2025 bedragen de uitvoeringskosten 265.000 euro, met daarmee een subsidieplafond van 1,735 miljoen euro. Voor 2026 zijn de kosten voor uitvoering 225.000 euro. Dat geeft een subsidieplafond van 1,775 miljoen euro.

7. Evaluatie

Monitoring van de subsidieregeling is van belang om tussentijds beter aan te kunnen sluiten op de behoeften uit de praktijk. Hierbij kan het aantal gestarte groepshulpen die een vorm van een opleiding wordt geboden en het aantal aanvragen worden gemonitord en ervaringen van kinderopvangorganisaties via branchepartijen worden opgehaald. De uitkomsten van de tussentijdse monitoring kunnen mogelijk leiden tot een aanpassing van de regeling om de effectiviteit te verhogen.

Na afloop van de subsidieregeling zal er een evaluatie volgen. Specifieke vragen voor een evaluatie kunnen zijn hoeveel groepshulpen zijn ingestroomd over de afgelopen jaren, welke (delen van) opleidingen zij hebben gevolgd, en of zij zijn doorgestroomd naar de functie van pedagogisch medewerker (in ontwikkeling). En de vraag of met behulp van de subsidie een duurzame inzet van groepshulpen is gerealiseerd. Tot slot kan het effect op de werkdruk en tekorten (zoals gepercipieerd door kinderopvangorganisaties) hierin worden meegenomen. Input hiervoor kan door de RVO en kinderopvangorganisaties worden geleverd.

8. Advies en consultatie

a. Persoonsgegevens

Ter controle van de voorwaarden in de regeling, worden bij aanvraag van subsidie verschillende persoonsgegevens opgevraagd. Een aantal daarvan betreft de groepshulp zelf. De houder moet de groepshulp informeren over de persoonsgegevens van de groepshulp die de houder verstrekt aan RVO voor een subsidieaanvraag. Allereerst zal het BSN van de groepshulp worden opgevraagd. Dit gegeven is nodig om de koppeling met de Subsidieregeling praktijkleren en praktijkleren in de derde leerweg te verifiëren: of de groepshulp voor wie subsidie wordt aangevraagd ook degene is voor wie subsidie voor een praktijk(leer)plaats is toegekend. Ook kan hiermee worden vastgesteld of er nog niet eerder subsidie is toegekend voor de betreffende groepshulp. Ook worden gegevens gevraagd over het aantal contracturen en de lengte van de arbeidsovereenkomst (in maanden). Via een aselecte steekproef kan RVO de arbeidsovereenkomst opvragen. Van de houder wordt in het aanvraagformulier gevraagd naar de KVK-, NAW-, en betaalgegevens, om te kunnen verifiëren dat het om een geregistreerd kindercentrum gaat en om uitbetaling van de subsidie te kunnen uitvoeren. Ook moet een houder een de-minimisverklaring toevoegen aan de aanvraag. Op basis van M&O-signalen kan RVO de onderliggende stukken van deze verklaring opvragen.

b. Internetconsultatie

De subsidieregeling heeft opengestaan voor internetconsultatie van 7 februari tot en met 6 maart 2024. In totaal zijn er 55 reacties binnengekomen, waarvan 44 openbaar. Een aantal reacties had geen betrekking op de inhoud van de regeling en wordt daarom niet van reactie voorzien.

Maximum aantal aanvragen per houder

De meest voorkomende reactie betrof de eerdere voorwaarde van 1 aanvraag per houder per aanvraagtijdvak. In reacties op de internetconsultatie werd aangegeven dat deze voorwaarde ongunstig zou zijn voor grote kinderopvangorganisaties met meerdere locaties. De reacties vroegen om het toestaan van meer aanvragen, aanvragen te laten doen per locatie i.p.v. op houderniveau of het instellen van een staffel naar grootte van de organisatie. Er is daarom gekeken of het mogelijk was, binnen het huidige subsidiebudget, dit maximum op te hogen of te differentiëren naar grootte van de organisatie. Dit was een lastige opgave, aangezien de regeling een beperkt budget heeft voor drie jaar.

Er is gekozen om het maximum aantal aanvragen per houder per aanvraagtijdvak op te hogen naar 2. Om de uitvoering zo eenvoudig mogelijk te houden, geldt dit voor alle houders, ongeacht het aantal locaties dat ze hebben. Houders kunnen dus voor maximaal 2 groepshulpen per aanvraagtijdvak subsidie aanvragen.

Het was niet mogelijk om het aantal aanvragen verder op te hogen of op locatieniveau te laten aanvragen, zonder een te groot risico op overuitputting van het subsidiebudget. Er zijn in Nederland circa 3.000 houders en circa 17.000 kinderopvanglocaties.

Met een geschatte bovengrens van circa 170–300 toegekende aanvragen per jaar met de verdeling van het huidige budget, is bij een hoger aantal aanvragen per houder, of per locatie, het risico op overuitputting erg aannemelijk. Ook kan dit zorgen voor een dead weight loss effect. Hierbij maken houders gebruik van subsidie, die zonder subsidie ook groepshulpen kunnen bekostigen. Dit gaat ten koste van houders die de subsidie hard nodig hebben. Ten slotte is het van belang dat een houder ook na afloop van de subsidie de inzet van de groepshulp moet kunnen dragen, voor een duurzame inzet. Veel aanvragen per houder kan ervoor zorgen dat ook veel groepshulpen weer moeten vertrekken na een jaar inzet door een gebrek aan middelen bij de houder. De regeling wordt gemonitord en kan op basis van resultaten uit de eerste aanvraagronde mogelijk worden aangepast om beter aan te sluiten op de praktijk.

De andere mogelijkheid om het aantal aanvragen te verhogen, zou zijn door andere voorwaarden aan te passen. Bijvoorbeeld door het bedrag per aanvrager te verlagen of een aanvraagstop in te voeren na een maximum aantal aanvragen (i.p.v. een naar-ratoverdeling). Omdat de subsidieregeling een substantieel bedrag wil bieden voor iedereen die investeert in een groepshulp, is ervoor gekozen deze voorwaarden niet aan te passen. Wel is nu gespecificeerd dat de regeling enkel voor nieuwe groepshulpen geldt (met een arbeidsovereenkomst geldig vanaf 1 augustus 2023 voor minimaal 12 maanden), niet voor eerder aangenomen groepshulpen wiens loonkosten eerder al door de houder zelf werden betaald. Het verhogen van het totale subsidiebudget is niet mogelijk geweest.

Koppeling praktijkleren in het mbo

Ook kwamen er reacties over de koppeling met praktijkleren in het mbo. Voor sommigen was deze koppeling onduidelijk, vandaar dat deze hieronder verder wordt toegelicht.

Om in aanmerking te komen voor de loonkostensubsidie via deze regeling, moet de kinderopvangorganisatie hebben geïnvesteerd in scholing van de groepshulp via praktijkleren in het mbo. Mogelijkheden tot deze scholing worden toegelicht in het Ontwikkelpad kinderopvang. Bij praktijkleren in het mbo moet een kinderopvangorganisatie de groepshulp een praktijk(leer)plaats bieden. Via deze praktijk(leer)plaats kan de groepshulp een deel van een mbo-opleiding in de derde leerweg doen, leidend tot een praktijkverklaring of mbo-certificaat. Of een volledige mbo-opleiding doen in de beroepsbegeleidende leerweg of in de derde leerweg, leidend tot een diploma.

Als bijdrage in de begeleidingskosten van deze praktijk(leer)plaats, kan de kinderopvangorganisatie subsidie aanvragen op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg van het Ministerie van SZW11. Of de Subsidieregeling praktijkleren van het Ministerie van OCW12 (na het studiejaar waarvoor subsidie wordt gevraagd). Voor de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg kan, net als voor deze regeling, een aanvraag worden gedaan in november. Voor de Subsidieregeling praktijkleren kan van juni tot september een aanvraag worden gedaan. Deze twee subsidieregelingen worden ook uitgevoerd door RVO. RVO moet de subsidie op grond van een van de twee subsidieregelingen praktijkleren hebben vastgesteld voordat RVO kan overgaan tot vaststelling van deze loonkostensubsidie. Het is daarom van belang dat kinderopvangorganisaties tijdig starten met het scholen van groepshulpen. Om houders tegemoet te komen die hun groepshulp al ontwikkeling bieden, kan de praktijk(leer)plaats al vanaf 1 augustus 2023 gestart zijn om in aanmerking te komen voor de loonkostensubsidie via deze regeling.

Met de wijziging van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg worden ook aanvragen voor de begeleidingskosten van nog niet afgeronde scholing toegestaan. Dit biedt kinderopvangorganisaties voldoende tijd om voor het aanvraagtijdvak in 2024 groepshulpen aan te nemen en passende scholing te bieden.

Over de koppeling met praktijkleren in het mbo werd ook genoemd dat het minder aantrekkelijk zou zijn voor een werkgever omdat ook geïnvesteerd moet worden in opleidingskosten. En bepaalde groepshulpen zouden geen interesse hebben om door te leren. De subsidieregeling sluit aan bij het Ontwikkelpad kinderopvang dat de doorontwikkeling van groepshulpen ondersteunt. Vandaar dat investeren in scholing een belangrijke voorwaarde is voor de subsidie. Het biedt de houder voordelen om scholing te bieden, bijvoorbeeld een betere inzetbaarheid van de groepshulp en de mogelijkheid tot doorgroeien naar pedagogisch medewerker. En als groepshulpen dit willen en kunnen, biedt scholing hen ook nieuwe mogelijkheden tot doorgroei en zelfontplooiing. Daarnaast werd opgemerkt dat de doorstroom van groepshulp naar een opleiding voor pedagogisch medewerker, lang niet voor alle kandidaten mogelijk zal blijken. Het is niet de bedoeling van de subsidieregeling dat alle groepshulpen doorstromen naar pedagogisch medewerker. Wel wordt er met behulp van de regeling scholing geboden aan de groepshulp, op een passend niveau, zodat zij kunnen doorgroeien naar een voor hen haalbaar niveau. Gedurende de looptijd van de subsidieregeling zal het effect op het aantal groepshulpen en hun doorstroom worden gemonitord.

Belangrijk aandachtspunt is dat het hierbij wel gaat om scholing voor de groepshulp in de vorm van praktijkverklaringen, mbo-certificaten en diploma’s op mbo niveau 1 of 2. Wanneer iemand een opleiding op mbo niveau 3 of hoger volgt die kwalificeert voor pedagogisch medewerker, kan diegene (onder voorwaarden) formatief worden ingezet. Bijvoorbeeld tijdens het volgen van de drie beroepsgerichte mbo-certificaten op niveau 3 die samen kwalificeren voor pedagogisch medewerker of de reguliere BBL-opleiding op niveau 3 of 4 tot pedagogisch medewerker. Daarmee is diegene geen groepshulp meer, maar beroepskracht-in-opleiding, en komt die niet in aanmerking voor deze subsidie voor een tegemoetkoming in de loonkosten van een groepshulp. Bij aanvraag moet een houder daarom verklaren dat het gaat om een groepshulp, niet een formatief inzetbare kracht.

Beroepskracht-kindratio

Een paar reacties vroegen wat de regeling betekent voor de inzetbaarheid van de groepshulp binnen de beroepskracht-kindratio. Met deze regeling verandert er niets aan de bovenformatieve inzet van de groepshulp. De groepshulp mag niet formatief worden ingezet. Deze regel wordt aangehouden om de kwaliteit en veiligheid te waarborgen. En juist om extra handen op de groep te bieden, om de werkdruk van de pedagogisch medewerkers te verlichten. Pas wanneer de groepshulp een opleiding gaat volgen tot pedagogisch medewerker op mbo niveau 3 of 4, kan deze onder voorwaarden formatief worden ingezet als beroepskracht-in-opleiding.

Naar-ratoverdeling budget

Ook werd genoemd dat de naar-ratoverdeling van het budget voor onzekerheid kan zorgen bij houders, omdat zij niet weten welk bedrag zij zullen ontvangen. Omdat er sprake is van een beperkt budget moet er een verdeling worden gekozen in het geval het subsidieplafond wordt overschreden. Er is gekozen voor deze verdeling van budget naar rato van het aantal aanvragen, omdat dit wel zekerheid biedt dat iedere aanvrager die voldoet aan de voorwaarden een bedrag krijgt.

Een op-is-opregeling, waarbij na het bereiken van een maximum aantal aanvragen de aanvraag wordt gesloten, biedt in die zin minder zekerheid, omdat het dan ook mogelijk is dat houders niets ontvangen ondanks hun investering. Om overuitputting te voorkomen, en daarmee een daling van het toe te kennen maximumbedrag, zijn er wel voorwaarden ingesteld, zoals het maximum aantal aanvragen per houder.

Stapeling loonkostensubsidies

Daarnaast werd gevraagd waarom stapeling van loonkostensubsidies niet mogelijk werd gemaakt. Stapeling houdt in dat een kinderopvangorganisatie voor een groepshulp gelijktijdig deze subsidie ontvangt en een vergoeding voor loonkosten op grond van een andere regeling, bijvoorbeeld loonkostensubsidie vanuit de gemeente. In de regeling wordt vastgehouden aan de eerdere voorwaarde om stapeling niet toe te staan. Wel is nu verduidelijkt hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot loonkostensubsidie die voorafgaand aan of na afloop van de groepshulpensubsidie wordt toegekend (zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4). Voor of na deze periode van ten minste 12 maanden mogen de loonkosten van een groepshulp wel met behulp van een andere regeling worden gefinancierd.

Voor deze voorwaarde zijn verschillende redenen. Ten eerste is het van belang dat een houder zelf een investering doet in de groepshulp en die investering na afloop van de subsidie nog steeds kan dragen. Daarom is hier bewust gekozen voor een vergoedingspercentage van 40 procent van de loonkosten. Stapeling van subsidie geeft meer risico op houders die na afloop van de subsidie geen duurzame inzet van de groepshulp kunnen realiseren. Ook is er met meerdere subsidiemogelijkheden zonder stapeling juist meer mogelijkheid voor kinderopvangorganisaties tot het aannemen van meerdere groepshulpen. Het toestaan van stapelen van verschillende subsidies voor de loonkosten van één groepshulp wordt als ondoelmatig gezien. Gelet op het beperkte subsidiebudget, is de verwachting dat de middelen doelmatiger kunnen worden ingezet zonder stapeling. Als de loonkosten van een groepshulp al deels middels een andere subsidieregeling worden gesubsidieerd, kan door stapeling te verbieden met de subsidie van deze regeling de inzet van een extra groepshulp worden gestimuleerd. Zo wordt het dead weight loss effect beperkt. Tot slot kan er niet worden nagegaan of er bij stapeling niet meer dan honderd procent van de loonkosten aan subsidie wordt gegeven aan een houder.

Uitzendbureaus

In reacties op de internetconsultatie werd genoemd dat uitzendbureaus uitgesloten zouden zijn van de subsidieregeling. Dit is onjuist. In de regeling wordt de inzet van een groepshulp via een uitzendbureau niet uitgesloten. Een groepshulp moet met een arbeidsovereenkomst ten minste 12 maanden werkzaam zijn bij een kindercentrum van de houder die subsidie aanvraagt. Deze arbeidsovereenkomst kan ook met een uitzendbureau gesloten zijn, mits de houder de loonkosten van de groepshulp volledig draagt. En de groepshulp niet in die 12 maanden ook elders (bij een andere houder of in een andere branche) werkt. De regeling gaat uit van één houder die voor een groepshulp subsidie aanvraagt. Uitvoeringstechnisch is het te complex om subsidie in delen toe te kennen aan groepshulpen die via een uitzendbureau bij meerdere houders werken.

Overig

Er werd ook een aantal verduidelijkende vragen gesteld. Hierop volgen de antwoorden hierop. Gastouders en gastouderbureaus kunnen geen aanvraag doen voor deze subsidie, omdat zij niet met groepshulpen werken. Ook kan een houder voor dezelfde groepshulp niet meer dan 1 aanvraag doen, ook als deze groepshulp na een jaar nog steeds in dienst is en het Ontwikkelpad volgt.

Verder wordt gevraagd waarom er een arbeidsovereenkomst van minstens 12 maanden wordt gevraagd (en niet bijvoorbeeld onbepaalde tijd). 12 maanden komt overeen met de tijdsperiode waarop de subsidie is gebaseerd en staat daarom in verhouding. Ook zorgt dit ervoor dat groepshulpen minstens een jaar bij de houder zich verder kunnen ontwikkelen, zodat de houder de positieve effecten van groepshulpen langere tijd kan ervaren. Het contract moet vanaf 1 augustus 2023 zijn ingegaan voor een periode van minstens 12 maanden.

Ten slotte werd gevraagd of de regeling niet breder kon worden getrokken voor andere arbeidsmarktproblematiek. Gezien het beperkte budget, is gekozen om te investeren in een specifiek onderwerp, waarvan door de sector is aangegeven dat hier behoefte aan is. Het Ministerie van SZW draagt onder andere via projectsubsidies aan de sector ook bij aan andere initiatieven om het personeelstekort te verminderen.

c. Regeldruktoets

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het beperkt gevolgen voor de regeldruk heeft, die in de toelichting toereikend in beeld zijn gebracht.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd die voorkomen in deze regeling. Voor de definitie van groepshulp is aangesloten bij de Cao Kinderopvang 2023–2024 en voor de definitie van geregistreerd kindercentrum is aangesloten bij de Wet kinderopvang.

Voor de definitie van aanvrager is aangesloten bij de definitie van houder, genoemd in de Wet kinderopvang. Op grond van die definitiebepaling kan een houder echter zowel een kindercentrum als een gastouderbureau exploiteren. In deze regeling is er bewust voor gekozen de definities van aanvrager en houder te beperken tot een houder van een kindercentrum. Dit omdat de groepshulp volgens de beschrijving in de cao Kinderopvang 2023-2024 in een kindercentrum werkt, niet bij een gastouder(bureau). Ook is ervoor gekozen alleen houders van geregistreerde kindercentra in aanmerking te laten komen voor subsidie op grond van deze regeling. Met geregistreerd wordt in lijn met de wet Kinderopvang bedoeld: in het landelijk register kinderopvang ingeschreven.

Het deeltijdpercentage wordt gebruikt om het subsidiebedrag te berekenen dat een aanvrager verstrekt krijgt. Het aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen contracturen van de groepshulp wordt hierbij gedeeld door 36, het aantal uren van een fulltime-werkweek (1 fte) binnen de kinderopvang. Het maximale aantal contracturen dat hierbij wordt aangehouden, is 36. Dus in het geval dat een groepshulp toch een contract heeft voor meer dan 36 uur, kan slechts subsidie worden verstrekt op basis van 36 uur. Het deeltijdpercentage kan dus nooit hoger zijn dan 1.

Voor de definitie van de-minimisverklaring wordt aangesloten bij de zogenaamde ‘de-minimisverordening’. Met een dergelijke verklaring geeft een subsidieaanvrager aan of en hoeveel de-minimissteun in de voorgaande drie jaren is ontvangen. Dit om te voorkomen dat met de subsidieverstrekking op grond van deze regeling, meer steun wordt ontvangen dan geoorloofd is op grond van de de-minimisverordening (niet meer dan € 300.000 per drie jaren).

Artikel 2. Inleidende bepalingen

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is van toepassing op subsidies die op grond van deze regeling worden aangevraagd en verstrekt. Een aantal artikelen uit de Kaderregeling is echter niet van toepassing. Zo zijn de artikelen 3.1 en 7.1 van de Kaderregeling niet van toepassing, omdat voor een aanvraag van verlening en vaststelling van de subsidie niet het modelformulier wordt gebruikt dat door de minister bekend is gemaakt op Rijksoverheid.nl. Aangezien het bij deze regeling gaat om subsidies van minder dan € 25.000, is er sprake van verlening en vaststelling van de subsidie ineen. Daarbij wordt afgeweken van artikel 7.3, eerste lid, van de Kaderregeling, omdat subsidie kan worden verstrekt voor loonkosten die nog niet zijn betaald. Ook wordt afgeweken van artikel 7.2, tweede lid, van de Kaderregeling, omdat de subsidie dus niet per se hoeft te zijn aangevraagd binnen 22 weken na het verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De subsidie moet zijn aangevraagd binnen het daarvoor openstaande aanvraagtijdvak en kan dus ook worden aangevraagd voor activiteiten die nog niet hebben plaatsgevonden (en dus voor loonkosten die nog niet zijn betaald). In voorkomend geval kan de subsidie ook worden aangevraagd voor loonkosten die juist wel al volledig zijn gemaakt, omdat de 12 maanden van de arbeidsovereenkomst op het moment van de aanvraag in het verleden liggen (maar wel na 1 augustus 2023).

Artikel 3.2, tweede lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, waarin staat dat een aanvraag tot verlening van subsidie wordt ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd, is daarom ook uitgezonderd in dit artikel.

Artikel 3. Doel van de regeling en doelgroep

Met deze subsidieregeling wordt beoogd de inzet en doorontwikkeling van groepshulpen met een arbeidsovereenkomst te stimuleren. Dit doel wordt geprobeerd te bereiken door houders van geregistreerde kindercentra subsidie te verstrekken, waarmee zij een tegemoetkoming in een deel van de loonkosten van deze groepshulpen krijgen, en door de koppeling van de regeling aan scholing via praktijkleren in het mbo.

Artikel 4. Subsidievoorwaarden

In dit artikel worden de voorwaarden opgesomd waaraan moet zijn voldaan om subsidie te kunnen krijgen. Subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt als de aanvrager ook op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg of de Subsidieregeling praktijkleren subsidie heeft ontvangen. De groepshulp voor wie subsidie wordt aangevraagd, moet dus ook een praktijk(leer)plaats uitoefenen of hebben uitgeoefend, waarbij sprake is van scholing via praktijkleren in het mbo of van een gerealiseerde praktijkleerplaats voor een mbo-student in het kader van een beroepsopleiding. Deze praktijk(leer)plaats moet zijn gestart tussen 1 augustus 2023 en 31 oktober 2026. Op die manier wordt de doorontwikkeling van de groepshulp gestimuleerd. Ook is in dit artikel als een van de subsidievoorwaarden vermeld, dat de groepshulp moet werken op basis van een arbeidsovereenkomst, die ten minste 12 maanden geldig is en een startdatum heeft van 1 augustus 2023 of later. Op die manier is gewaarborgd dat een houder van een kindercentrum geen subsidie aanvraagt voor een groepshulp die kort daarna al niet meer voor dat kindercentrum werkt en wordt alleen subsidie verstrekt voor groepshulpen wiens loonkosten niet eerder ook al door de houder zelf werden betaald.

Ook is opgenomen dat de groepshulp ten minste 12 maanden werkzaam moet zijn of zijn geweest bij een geregistreerd kindercentrum van de aanvrager.

Zo wordt voorkomen dat een groepshulp een arbeidsovereenkomst heeft bij bijvoorbeeld een uitzendbureau, die wel 12 maanden geldig is, maar dat de groepshulp al na een paar maanden bij een ander kindercentrum of zelfs in een andere sector gaat werken, op grond van dezelfde arbeidsovereenkomst. Verder wordt voor een groepshulp maximaal één keer subsidie op grond van deze regeling toegekend. Het maakt daarbij niet uit of de groepshulp inmiddels bij een ander kindercentrum werkzaam is, er wordt naar de persoon van de groepshulp gekeken. Ook wordt geen subsidie toegekend als al op grond van een andere regeling een deel of geheel van de loonkosten van de groepshulp is of wordt gefinancierd. Dat van dit laatste sprake is geeft de aanvrager op grond van artikel 8, vierde lid, aan bij de subsidieaanvraag.

Ten opzichte van de internetconsultatieversie van de regeling wordt het volgende verduidelijkt. Deze subsidieregeling veronderstelt dat de loonkosten van de groepshulp gedurende 12 maanden met subsidie vanuit deze regeling kunnen worden gefinancierd. Het (eenmalige) bedrag is gebaseerd op (maximaal) 40% van de jaarlijkse loonkosten. Onderdeel h moet zo worden gelezen dat de loonkosten voor die 12 maanden niet tevens deels of geheel uit andere middelen gesubsidieerd mogen worden. Is de groepshulp eerder al met loonkostensubsidie in dienst gekomen en eindigt die subsidie voorafgaand aan de periode waarvoor groepshulpensubsidie wordt aangevraagd, dan kan dat wel naast elkaar bestaan. Hetzelfde geldt voor een loonkostensubsidie die wordt gegeven na afloop van de periode waar de groepshulpensubsidie op is gericht. Dit betekent dat het vereist is dat de groepshulp in totaal voor een periode van ten minste 12 maanden werkzaam is bij het kindercentrum, zonder dat loonkostensubsidie op grond van een andere regeling wordt ontvangen voor dezelfde groepshulp. Voor of na deze periode van ten minste 12 maanden kan er wel loonkostensubsidie op grond van een andere regeling worden ontvangen voor de groepshulp. Dat geldt ook wanneer een groepshulp al die tijd op grond van dezelfde arbeidsovereenkomst werkzaam is.

Tot slot wordt enkel subsidie verstrekt als daarbij de grens uit de de-minimisverordening, van niet meer dan € 300.000 per drie jaren, niet wordt overschreden. In artikel 8 is vastgelegd dat de aanvrager een de-minimisverklaring overlegd bij de aanvraag om dit aan te tonen. Dit om te voorkomen dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Zie hiervoor verder de algemene toelichting.

Artikel 5. Aanvraagtermijn

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend in een van de aanvraagtijdvakken in november, in 2024, 2025 of 2026.

Aanvragen worden elektronisch ingediend via een elektronisch aanvraagloket. In het tweede lid is bepaald dat als zich kort voor of op de sluitingsdatum van een aanvraagtijdvak ernstige calamiteiten voordoen bij het elektronisch loket, de minister kan bepalen dat de termijn voor het indienen wordt verlengd. De minister maakt terughoudend gebruik van deze mogelijkheid: alleen bij ernstige verstoringen in het elektronisch loket op een cruciaal tijdstip en voor langere duur, kan er aanleiding zijn de indieningsperiode met één of enkele dagen te verlengen. Calamiteiten die optreden in de elektronische of internetinfrastructuur bij een subsidieaanvrager of bij derden die de aanvraag namens de subsidieaanvrager indienen, vallen buiten de reikwijdte van deze bepaling.

In het derde lid is bepaald dat alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen. Als een aanvrager een onvolledige aanvraag indient, zorgt de minister er op grond van artikel 4:5, van de Awb voor dat de aanvrager gedurende een bepaalde termijn de mogelijkheid krijgt de aanvraag aan te vullen. Als dat gebeurt, geldt de datum waarop de aangevulde, volledige aanvraag is ontvangen als datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Subsidieplafond

De subsidieplafonds voor de aanvraagtijdvakken in 2024, 2025 en 2026 bedragen respectievelijk € 1.590.000, € 1.735.000 en € 1.775.000. Deze bedragen zijn berekend door steeds het beschikbare bedrag van € 2.000.000 per aanvraagtijdvak te verminderen met de uitvoeringskosten die bij ieder aanvraagtijdvak horen. Doordat de uitvoeringskosten niet voor ieder aanvraagtijdvak precies gelijk zijn, zijn de subsidieplafonds dat ook niet.

Artikel 7. Subsidiebedrag

In dit artikel is bepaald dat iedere aanvrager per aanvraagtijdvak voor maximaal twee groepshulpen subsidie ontvangt. Dit om de toegankelijkheid van de regeling voor zoveel mogelijk houders van kinderopvangorganisaties te borgen. Zie voor een verdere onderbouwing van dit aantal de algemene toelichting.

De subsidie is een tegemoetkoming in de loonkosten van de groepshulp, die wordt verleend naar rato van het aantal uren dat een groepshulp op grond van de arbeidsovereenkomst per week werkzaam is bij het kindercentrum van de houder, met een maximum van 36 contracturen. Het bedrag dat per groepshulp wordt verleend, wordt in eerste instantie berekend door het maximumbedrag per groepshulp (€ 10.056) te vermenigvuldigen met het deeltijdpercentage van de groepshulp. Het deeltijdpercentage wordt berekend door het aantal in de arbeidsovereenkomst opgenomen contracturen van de groepshulp te delen door 36, het aantal uren van een fulltime-werkweek (1 fte) binnen de kinderopvang (zie ook artikel 1). Dit betekent bijvoorbeeld het volgende in het geval van een aanvrager die subsidie heeft aangevraagd voor één groepshulp met een contract van 30 uur in de week: € 10.056 keer (30 gedeeld door 36 =) 0.83 = € 8.346,48 aan subsidie voor de aanvrager.

Als op basis van bovenstaande berekening het subsidieplafond in een aanvraagtijdvak echter wordt overschreden, wordt het maximumbedrag voor iedere groepshulp naar beneden bijgesteld. Op die manier krijgt iedere aanvrager die aan de vereisten voldoet een subsidiebedrag, ook als er veel aanvragen zijn gedaan. Het bedrag per groepshulp wordt in het geval van overschrijding van het subsidieplafond berekend door het totale beschikbare budget in dat aanvraagtijdvak te delen door het in dat tijdvak totaal aangevraagde bedrag. De uitkomst daarvan wordt vermenigvuldigd met € 10.056 en vervolgens vermenigvuldigd met het deeltijdpercentage van de groepshulp voor wie wordt aangevraagd. Dat betekent het volgende in het geval van een beschikbaar bedrag van € 1.700.000 (als voorbeeld genomen, omdat dat het gemiddelde is van alle drie de subsidieplafonds), een aangevraagd bedrag van € 2.500.000 en hetzelfde deeltijdpercentage als hierboven, namelijk 0.83: 1.700.000 gedeeld door 2.500.000 = 0.68 keer € 10.056 = 6838,08 keer 0.83 = € 5.675,61 aan subsidie voor de aanvrager per groepshulp.

Overigens is het maximumbedrag per groepshulp van € 10.056 berekend door 40% van het rekenkundige bruto cao-salaris van een groepshulp met een dienstverband van 1 fte (€ 2.095) te vermenigvuldigen met 12 (12 maanden per jaar). Daar komt een bedrag van € 10.056 uit. Zie hiervoor verder de algemene toelichting. Een houder kan, afhankelijk van de hoeveelheid aanvragen, dus per aanvraagtijdvak maximaal 2 x € 10.056 = € 20.112 aan subsidie ontvangen (voor 2 groepshulpen die beiden voor 1 fte werkzaam zijn).

Artikel 8. Subsidieaanvraag

Dit artikel regelt de in te dienen gegevens bij een subsidieaanvraag. Een subsidieaanvraag wordt ingediend door het invullen van een elektronisch aanvraagformulier, dat beschikbaar wordt gesteld op www.rvo.nl/groepshulpen-kinderopvang. In het aanvraagformulier wordt naast feitelijke gegevens onder meer gevraagd om een verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat er inderdaad sprake is van een groepshulp voor wiens loonkosten subsidie wordt aangevraagd.

Uit die verklaring moet ook blijken dat de groepshulp een arbeidsovereenkomst heeft met een geldigheid van ten minste 12 maanden en een startdatum van 1 augustus 2023 of later, op grond waarvan de groepshulp ten minste 12 maanden werkzaam is of is geweest bij een geregistreerd kindercentrum van de aanvrager die de subsidie aanvraagt. Deze arbeidsovereenkomst moet de aanvrager op grond van het derde lid aan RVO overleggen wanneer RVO hiernaar vraagt bij het voorbereiden van een besluit op de aanvraag. Zie hiervoor ook artikel 13, eerste lid, onderdeel a en de artikelsgewijze toelichting daarbij.

Ook dient een aanvrager bij de aanvraag aan te geven of de loonkosten van de groepshulp niet al deels of geheel uit hoofde van een andere regeling zijn of worden gefinancierd. Als dat het geval is, zal de aanvraag op grond van deze regeling worden geweigerd (zie artikel 8, lid 4). Uiteraard geldt dat niet voor subsidie op grond van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg of de Subsidieregeling praktijkleren, omdat het ontvangen van subsidie op grond van een van die regelingen, juist een voorwaarde is om subsidie op grond van deze regeling te kunnen ontvangen (zie artikel 4, onderdeel a). Bovendien is subsidie voor een mbo-student op grond van een van deze regelingen geen financiering van loonkosten.

Tot slot voegt de aanvrager bij de subsidieaanvraag ook een de-minimisverklaring toe, waaruit blijkt of niet meer steun wordt ontvangen dan op grond van de ‘de-minimisverordening’ geoorloofd is. Zie hiervoor verder de algemene toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 1 en 4.

Artikel 9. Subsidievaststelling

In lijn met artikel 1.5, onderdeel a, subonderdeel 1˚, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt subsidie op grond van deze regeling direct vastgesteld, zonder voorafgaande verlening.

Subsidie kan worden vastgesteld voor activiteiten die zijn verricht of zullen worden verricht in de periode tussen 1 augustus 2023 en 30 november 2027. Deze einddatum ligt een jaar na de laatste mogelijkheid om een aanvraag te doen. Daarmee wordt afgeweken van de artikelen 7.2 en 7.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, omdat ook subsidie kan worden vastgesteld voor activiteiten die nog niet zijn verricht. Er kan immers subsidie worden vastgesteld voor arbeid van de groepshulp die op het moment van de aanvraag en de vaststelling nog niet heeft plaatsgevonden. Dit kan zich voordoen in het geval dat de arbeidsovereenkomst nog doorloopt na de subsidievaststelling en de loonkosten voor de groepshulp dus nog (gedeeltelijk) moeten worden gemaakt. Hiermee wordt dus afgeweken van de artikelen 7.2 en 7.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, die regelen dat een aanvraag wordt gedaan nadat de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zijn verricht, respectievelijk dat subsidie niet wordt verstrekt voorafgaand aan de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 10. Weigeringsgronden

In dit artikel is bepaald dat een aanvraag van subsidie kan worden geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de eisen die in of op grond van de Kaderwet SZW-subsidies en deze regeling zijn gesteld. Dit doet niet af aan artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin ook redenen zijn opgenomen op grond waarvan subsidieverlening kan worden geweigerd.

Artikel 11. Beslistermijn

Dit artikel regelt wanneer er op de subsidieaanvraag wordt beslist. De uiterste beslisdatum is 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak. De beslissing is direct de vaststelling van de subsidie. Betaling volgt binnen 14 dagen na dagtekening van een positief besluit op de subsidieaanvraag.

Artikel 12. Bewaartermijn

Dit artikel regelt dat de subsidieontvanger de arbeidsovereenkomst, die in het kader van een subsidieaanvraag opgevraagd kan worden, gedurende vijf jaar na het subsidievaststellingsbesluit bewaart. Deze bewaarverplichting houdt verband met controles die na subsidieverstrekking in het kader van toezicht en handhaving steekproefsgewijs kunnen worden verricht, bijvoorbeeld naar aanleiding van eventuele M&O signalen en meldingen. Om deze effectief te kunnen uitvoeren is het van belang dat de arbeidsovereenkomst nog aanwezig is bij de subsidieontvanger. Omdat de controle binnen een periode van vijf jaar na de subsidieverstrekking plaatsvindt, geldt de bewaarplicht voor de subsidieontvanger gedurende vijf jaar. De gegevens worden met deze bewaartermijn niet langer verwerkt dan noodzakelijk.

Artikel 13. Mandaatverlening directeur-generaal RVO

Aan de directeur-generaal van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt mandaat verleend om namens de minister besluiten voor te bereiden en te nemen op grond van deze regeling. Ten overvloede wordt opgemerkt dat onder het voorbereiden van besluiten op grond van deze regeling ook het steekproefsgewijs opvragen van de arbeidsovereenkomst valt. Om een besluit goed te kunnen voorbereiden, moet RVO immers steekproefsgewijs kunnen controleren of er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst is van de groepshulp voor wie subsidie wordt aangevraagd.

Ook wordt mandaat verleend om besluiten te nemen op grond van de Wet open overheid (zolang het gaat over informatie die verband houdt met deze regeling).

Verder wordt aan de directeur-generaal van RVO mandaat verleend om te beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van deze regeling en op grond van de Wet open overheid en in rechte op te treden en tegen rechterlijke uitspraken hoger beroep in te stellen, dan wel af te zien van hoger beroep. De directeur-generaal van RVO kan deze bevoegdheden via ondermandaat door medewerkers van RVO laten uitoefenen. Op deze wijze kan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de regeling uitvoeren.

Artikel 14. Gegevensverwerking ter uitvoering van mandaat

In dit artikel wordt vastgelegd dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is, en RVO verwerker in de zin van de AVG. In tegenstelling tot de internetconsultatieversie van de regeling, wordt niet meer vastgelegd dat de persoonsgegevens die worden gebruikt om deze regeling uit te voeren, niet zullen worden gebruikt voor andere doeleinden (het beginsel van doelbinding). Deze beperking van gegevensverwerking is namelijk al vastgelegd in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Op dit beginsel van doelbinding zijn echter wel uitzonderingen mogelijk, zolang het gaat om verwerking van de gegevens voor een verenigbaar doel (zie artikel 6, vierde lid, van de AVG). Met het specifiek opnemen van een verbod van verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, wordt voorbijgegaan aan deze mogelijke uitzondering. Vandaar dat de bepaling niet meer in de regeling is opgenomen.

Artikel 15. Toezicht

Ten behoeve van de handhaving van hetgeen bepaald is in deze regeling, worden de medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat die werkzaam zijn in het kader van deze regeling belast met het toezicht op de naleving van deze regeling. Dit maakt het voor deze personen mogelijk om namens de minister te controleren of aanvragen naar waarheid zijn ingevuld.

Artikel 16. Evaluatie van de regeling

Dit artikel ziet op de evaluatie van de regeling. In dat kader verstrekt de subsidieaanvrager benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden aan RVO, die een belangrijke rol heeft binnen de uitvoering van de evaluatie.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling en het moment waarop deze vervalt. De onderdelen van deze regeling treden in werking met ingang van de dag na publicatie van deze regeling. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten uit aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat aanvragers en uitvoering gebaat zijn bij een spoedige bekendmaking van de mogelijkheid om in 2024 subsidie aan te vragen. Zij kunnen dan de nodige voorbereidingen gaan treffen.

Na het vervallen van de regeling, is de regeling nog wel van toepassing op de afwikkeling van subsidies die op dat moment al zijn verleend of aangevraagd.

Artikel 18. Citeertitel

Dit artikel stelt de citeertitel van deze regeling vast. Met die naam zal naar de regeling worden verwezen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip


X Noot
1

Wel moet de groepshulp in bezit zijn van een geldige VOG.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2023–2024, 31 322, nr. 488

X Noot
5

CBS Statline, Werknemers; tevredenheid en psychosociale arbeidsbelasting, januari 2024

X Noot
7

CBS Statline, arbeidsdeelname, november 2023

X Noot
9

0125 Pedagogisch klimaat in de kinderopvang; C0123 Ontwikkeling en spelen stimuleren in de kinderopvang; C0126 Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang

Naar boven