Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 juni 2025, nummer 6391477, tot wijziging van de Regeling naturalisatietoets Nederland in verband met het toevoegen van een grond voor ontheffing van de naturalisatietoets

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 6 van het Besluit naturalisatietoets;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot het vierde tot en met zevende lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Geen verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het besluit, heeft de verzoeker die een beschikking van het college van burgemeester en wethouders overlegt waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 31, tweede lid, onder c, van de Wet inburgering, zoals deze wet luidde op 31 december 2012, is ontheven van de inburgeringsplicht omdat het college op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘het derde lid’ vervangen door ‘het vierde lid’.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘het vierde lid’ vervangen door ‘het vijfde lid’.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘het derde tot en met vijfde lid’ vervangen door ‘het vierde tot en met zesde lid’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 juni 2025

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

TOELICHTING

Deze regeling voegt een grond voor ontheffing van de verplichting tot het afleggen van de naturalisatietoets toe aan artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland. Deze grond betreft de beschikking van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college), waarin het college een inburgeringsplichtige vreemdeling wegens aantoonbaar geleverde inspanningen ontheft van de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering 2007.

Op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit naturalisatietoets wordt een naturalisatieverzoek niet afgewezen om de reden dat de naturalisatietoets niet is behaald, indien ten genoegen van Onze Minister is aangetoond dat het op grond van door de verzoeker geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te behalen. Individuele ontheffingen van de inburgeringsplicht die het college wegens aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verleend op grond van de Wet inburgering 2007 hebben tot nu toe niet automatisch tot gevolg dat het vereiste dat de persoon die wil naturaliseren de naturalisatietoets moet behalen, niet wordt gesteld. In het kader van de naturalisatie wordt dit apart beoordeeld. Daarbij zal blijkens de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4 van het Besluit naturalisatietoets een beschikking van het college om de betrokkene van diens inburgeringsplicht te ontheffen wel zwaar wegen, maar de beoordeling op dit punt is aan de Minister (Stb. 2007, 15, p. 6–7). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft hierop gewezen in de uitspraak van 7 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3625). Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ten onrechte het besluit van het college om de vreemdeling, die onder het inburgeringsstelsel van voor 1 januari 2013 viel, te ontheffen van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen, niet heeft betrokken bij de beoordeling van het naturalisatieverzoek.

Naar aanleiding van deze uitspraak van de Afdeling is onderzocht of de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) in zijn advies op grond van artikel 6, derde lid, van de Regeling naturalisatietoets Nederland de ontheffing van de inburgeringsplicht door het college zou kunnen meewegen. Dit advies overlegt de vreemdeling vervolgens bij zijn naturalisatieverzoek. In de uitvoeringspraktijk is echter gebleken dat hiermee slechts in beperkte mate recht kan worden gedaan aan de uitspraak van de Afdeling omdat de inspanningen van de vreemdeling niet of onvoldoende uit de beschikkingen van het college blijken. Daardoor kan DUO die inspanningen niet wegen. Daarom is besloten dat een beschikking van het college tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen van een vreemdeling die nog onder het inburgeringsstelsel van voor 1 januari 2013 valt, zonder nader onderzoek leidt tot ontheffing van de naturalisatietoets. DUO hoeft in dat geval geen advies meer uit te brengen. Daarbij is, naast de omstandigheid dat betrokkenen zijn ontheven van de inburgeringsplicht, tevens in acht genomen dat de betrokkenen al lange tijd in Nederland verblijven en dat blijkens de parlementaire geschiedenis de beschikking van het college zwaar weegt.

Artikelsgewijs

Artikel I

De nieuwe ontheffingsgrond wordt ingevoegd in een nieuw derde lid in artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland. De overige wijzigingen in artikel 6 zijn technisch van aard.

Artikel II

De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Ook de inwerkingtredingsdatum wijkt af van de vaste verandermomenten. Hiermee wordt afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat met de onderhavige wijziging ongewenste nadelen voor de doelgroep, namelijk de betrokken verzoekers om verlening van het Nederlanderschap, worden voorkomen (aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De onderhavige wijziging is voor hen begunstigend.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken

Naar boven