Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 19430 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Financiën | Staatscourant 2025, 19430 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Financiën en de Minister voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 9, eerste lid, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019;
BESLUITEN:
In deze regeling wordt verstaan onder geconsolideerde jaarrekening: jaarrekening waarin de activa, passiva, baten en lasten van personen die een groep of groepsdeel vormen en andere in de consolidatie meegenomen personen, als één geheel zijn opgenomen.
1. Voor het kalenderjaar 2025 worden de bandbreedtes en tarieven, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, voor de personen die onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten vallen, bedoeld in bijlage 1, onderdeel B, van dat besluit, als volgt vastgesteld:
|
Toezichtcategorie |
Maatstaf |
Bandbreedtes |
Tarieven |
|---|---|---|---|
|
1. Aanbieders van krediet |
Particuliere cliënten (PC): Aantal particuliere cliënten dat met de aanbieder rechtstreeks of middellijk als wederpartij een overeenkomst is aangegaan inzake krediet |
€ 2.979 vermeerderd met: |
|
|
0 tot en met 5.000 PC |
€ 9,01 per PC |
||
|
>5.000 tot en met 10.000 PC |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 6,31 per PC |
||
|
>10.000 tot en met 100.000 PC |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,90 per PC |
||
|
>100.000 PC |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,48 per PC |
||
|
2. Accountantsorganisaties |
Omzet: Omzet uit wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang (OOB-controles) en bij controlecliënten die geen organisaties van openbaar belang zijn (niet OOB-controles) |
€ 2.860 in voorkomend geval vermeerderd met: |
|
|
Omzet uit OOB-controles: |
|||
|
€ 0 tot en met € 10 miljoen |
€ 59.126 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 10 miljoen tot en met € 20 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 28.335 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 20 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 15.276 per € miljoen omzet |
||
|
Omzet uit niet OOB-controles: |
|||
|
€ 0 tot en met € 20 miljoen |
€ 18.328 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 20 miljoen tot en met € 100 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 10.295 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 100 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.767 per € miljoen omzet |
||
|
3. Adviseurs, bemiddelaars en crowdfundingdienstverleners |
Omzet: Omzet gerelateerd aan de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend |
€ 753 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met € 2,5 miljoen |
€ 3,04 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 2,5 miljoen tot en met € 25 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 2,13 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 25 miljoen tot en met € 50 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1,51 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 50 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,61 per € 1.000 omzet |
||
|
4. Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen |
Provisie-inkomsten (PI) |
Betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3.0b, 2:3.0g, 2:3.0l, 2:3a, eerste lid en 2:10a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht Personen met PI in het bereik van: |
|
|
€ 0 tot en met € 0,2 miljoen |
€ 1.650 |
||
|
>€ 0,2 miljoen tot en met € 0,5 miljoen |
€ 3.593 |
||
|
>€ 0,5 miljoen tot en met € 1 miljoen |
€ 5.855 |
||
|
>€ 1 miljoen tot en met € 5 miljoen |
€ 7.992 |
||
|
>€ 5 miljoen |
€ 10.254 |
||
|
5. Banken en clearinginstellingen |
Minimum omvang toetsingsvermogen (MTV): Minimum omvang toetsingsvermogen berekend conform de regels die op grond van artikel 3:57 van de Wet op het financieel toezicht worden bepaald |
€ 11.250 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met € 80 miljoen MTV |
€ 1.792 per € miljoen MTV |
||
|
>€ 80 miljoen tot en met € 400 miljoen MTV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 775 per € miljoen MTV |
||
|
>€ 400 miljoen tot en met € 4 miljard MTV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 403 per € miljoen MTV |
||
|
>€ 4 miljard MTV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 118 per € miljoen MTV |
||
|
6. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, bewaarders, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen |
Vergunning en type beleggingsdienst of -activiteit in combinatie met vermogen: a. – het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:3g Wft uitoefenen van het bedrijf van bewaarder; – het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:55 Wft aanbieden van beleggingsobjecten; – het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 Wft beheren van een beleggingsinstelling in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst of activiteit genoemd in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a, b of d, Wft of artikel 2:97, vierde lid, Wft; – het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:69b Wft beheren van een icbe, in een voorkomend geval verhoogd met een bedrag per type dienst genoemd in artikel 2:97, derde lid, Wft; – het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 Wft verlenen van een van de beleggingsdiensten genoemd in de onderdelen a tot en met f van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip ‘het verlenen van een beleggingsdienst’; – het op grond van een vergunning overeenkomstig artikel 18, tweede lid, verordening (EU) nr. 1031/2010 aanbieden van broeikasgasemissierechten b. de omvang van het totaal van: – het balanstotaal van de aanbieder van beleggingsobjecten; – het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstelling(en); – het balanstotaal van de beheerde icbe(’s); – het beheerd individueel vermogen zoals omschreven in het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip ‘het beheren van individueel vermogen’, welk begrip wordt gebruikt in onderdeel c van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip ‘het verlenen van een beleggingsdienst’, in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel a, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft; – het vermogen waarover wordt geadviseerd bij het ‘adviseren over financiële instrumenten’ zoals genoemd in onderdeel d van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip ‘het verlenen van een beleggingsdienst’, in artikel 2:67a, tweede lid, onderdeel b, Wft en in artikel 2:97, derde of vierde lid, Wft. |
Vergunning als bedoeld in: |
|
|
Art. 2:3g, 2:55, 2:65, 2:69b van de Wet op het financieel toezicht of artikel 18, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1031/2010 |
€ 10.300 |
||
|
Art. 2:96 van de Wet op het financieel toezicht |
€ 0 |
||
|
In combinatie met type beleggingsdienst of -activiteit |
|||
|
Ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.533 |
||
|
Uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 10.594 |
||
|
Vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 14.128 |
||
|
Beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 10.594 |
||
|
Begeleiden of overnemen van emissies met plaatsingsgaranties als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.533 |
||
|
Begeleiden van emissies zonder plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.533 |
||
|
In combinatie met vermogen Balanstotaal (BT) |
|||
|
€ 0 tot en met € 5 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 89,15 per miljoen BT |
||
|
> € 5 miljard tot en met € 10 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 49,65 per miljoen BT |
||
|
> € 10 miljard tot en met € 12 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3,96 per miljoen BT |
||
|
> € 12 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,25 per miljoen BT |
||
|
Beheerd individueel vermogen (BV) in voorkomend geval vermeerderd met het vermogen waarover wordt geadviseerd (AV) |
|||
|
€ 0 tot en met € 1 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 14,77 per miljoen BV + AV |
||
|
> € 1 miljard tot en met € 5 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 7,38 per miljoen BV + AV |
||
|
> € 5 miljard tot en met € 20 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 2,43 per miljoen BV + AV |
||
|
> € 20 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1,85 per miljoen BV + AV |
||
|
7. Beleggingsondernemingen uitsluitend voor eigen rekening De jaarlijkse bijdrage aan de kosten voor het doorlopend toezicht bestaat uit drie delen: 1. Basisbedrag; 2. Een variabel deel dat berekend wordt aan de hand van 100 maal het minimum aan te houden toetsingsvermogen (uitkomst wordt voor 50% meegeteld); 3. Een variabel deel dat berekend wordt aan de hand van het aantal transacties (uitkomst wordt voor 50% meegeteld). |
Toetsingsvermogen (TV): Honderdmaal het minimaal aan te houden toetsingsvermogen dat door DNB is vastgesteld ten aanzien van degene die handelt voor eigen rekening zoals genoemd in onderdeel a van het in artikel 1:1 Wft gedefinieerde begrip ‘verrichten van een beleggingsactiviteit’ |
€ 5.500 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met € 1 miljard TV |
€ 66,63 per € 1 miljoen TV |
||
|
>€ 1 tot en met € 10 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 39,98 per € 1 miljoen TV |
||
|
>€10 tot en met € 20 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met € 6,66 per € 1 miljoen TV |
||
|
>€ 20 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,67 per € 1 miljoen TV |
||
|
Transacties: Aantal transacties |
0 tot en met 1 miljoen transacties |
€ 39,98 per 1.000 transacties |
|
|
>1 tot en met 5 miljoen transacties |
In voorkomend geval vermeerderd met: € 13,34 per 1.000 transacties |
||
|
>5 tot en met 50 miljoen transacties |
In voorkomend geval vermeerderd met: € 2,67 per 1.000 transacties |
||
|
>50 miljoen transacties |
In voorkomend geval vermeerderd met: € 0,67 per 1.000 transacties |
||
|
8. Cryptoactivadienstverleners |
Omzet:omzet verkregen uit het aanbieden van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta of het aanbieden van bewaarportemonnees. |
Personen als bedoeld in artikel IV van de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie. |
€ 2.000 vermeerderd met: |
|
€ 0 tot en met 1 miljoen |
€ 31,83 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 1 miljoen tot en met € 10 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 22,28 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 10 miljoen tot en met € 50 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 9,55 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 50 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3,82 per € 1.000 omzet |
||
|
Omzet:omzet gerelateerd aan de aangeboden cryptoactivadiensten. Aangeboden cryptoactivadiensten:aangeboden cryptoactivadiensten als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel 16, van Verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR). |
Personen als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder a, van Verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR) of artikel 60, eerste tot en met zesde lid, van Verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR). |
€ 8.000 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met 1 miljoen |
€ 0 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 1 miljoen tot en met € 20 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 20 miljoen tot en met € 50 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 50 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 per € 1.000 omzet |
||
|
In combinatie met aangeboden cryptoactivadiensten: |
|||
|
a. bewaren en beheren van cryptoactiva namens cliënten |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.000 |
||
|
b. exploiteren van een cryptoactivahandelsplatform |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.000 |
||
|
c. omwisselen van cryptoactiva voor geldmiddelen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 2.500 |
||
|
d. omwisselen van cryptoactiva voor andere cryptoactiva |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 2.500 |
||
|
e. uitvoeren van cryptoactivaorders namens cliënten |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.000 |
||
|
f. plaatsen van cryptoactiva |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 2.500 |
||
|
g. ontvangen en doorgeven van cryptoactivaorders namens cliënten |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 2.500 |
||
|
h. verlenen van advies over cryptoactiva |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.000 |
||
|
i. verzorgen van portefeuillebeheer voor cryptoactiva |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 7.500 |
||
|
j. verlenen van cryptoactivaoverdrachtdiensten namens cliënten |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.000 |
||
|
9. Effectenuitgevende instellingen: markt |
Marktkapitalisatie: De gemiddelde marktkapitalisatie (GMK) van de instelling. |
Personen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 596/2014 of artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht voor zover het aandelen uitgevende personen betreft niet zijnde beleggingsmaatschappijen: |
€ 16.400 vermeerderd met: |
|
€ 0 tot en met € 500 miljoen GMK |
€ 68,40 per € miljoen GMK |
||
|
>€ 500 miljoen tot en met € 1 miljard GMK |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 41,66 per € miljoen GMK |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 5 miljard GMK |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 19,38 per € miljoen GMK |
||
|
>€ 5 miljard GMK |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1,17 per € miljoen GMK |
||
|
Personen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 596/2014 of artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht voor zover het aandelen uitgevende personen betreft zijnde beleggingsmaatschappijen |
€ 2.260 |
||
|
Personen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 21, van verordening (EU) nr. 596/2014 of artikel 5:33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het financieel toezicht voor zover het schuldpapier uitgevende personen betreft |
€ 1.680 |
||
|
10. Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving |
Marktkapitalisatie terwijl voor partijen die geen marktkapitalisatie kennen het eigen vermogen relevant is: Marktkapitalisatie: De gemiddelde marktkapitalisatie (GMK) van de instelling. Eigen vermogen: Eigen vermogen (EV). |
Personen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht financiële verslaggeving voor zover zij een geconsolideerde jaarrekening opstellen: |
€ 7.670 vermeerderd met: |
|
€ 0 tot en met € 500 miljoen GMK of EV |
€ 28,82 per € miljoen GMK of EV |
||
|
>€ 500 miljoen tot en met € 1 miljard GMK of EV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 17,51 per € miljoen GMK of EV |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 5 miljard GMK of EV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 8,77 per € miljoen GMK of EV |
||
|
>€ 5 miljard GMK of EV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,52 per € miljoen GMK of EV |
||
|
Personen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet toezicht financiële verslaggeving voor zover zij geen geconsolideerde jaarrekening opstellen |
€ 3.600 |
||
|
11. Financiële infrastructuur |
Omzet: Omzet gerelateerd aan de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend Marktkapitalisatie Nederlandse noteringen: Marktkapitalisatie van Nederlandse genoteerde aandelen die ten eerste zijn genoteerd aan de door deze persoon geëxploiteerde markten, uitgedrukt als percentage van de totale marktkapitalisatie. |
Marktexploitant waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft of een beleggingsonderneming die in Nederland een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit exploiteert en beheert, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft of een in Nederland actief zijnde houder van een met een gereglementeerde markt vergelijkbaar systeem uit een staat die geen lidstaat van de Europese Unie is, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft. |
|
|
€ 0 tot en met € 5 miljoen omzet |
€ 70.560 |
||
|
>€ 5 tot en met € 50 miljoen omzet |
€ 207.408 |
||
|
>€ 50 miljoen omzet en marktkapitalisatie Nederlandse noteringen <50% van totaal |
€ 474.075 |
||
|
>€ 50 miljoen omzet en marktkapitalisatie Nederlandse noteringen >50% van totaal |
€ 1.031.113 |
||
|
Een datarapporteringsdienstverlener als bedoeld in artikel 2, derde lid van Verordening (EU) 600/2014 (MiFIR) waaraan een vergunning is verleend op grond van artikel 27 quater van die verordening; een marktexploitant waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft, eerste lid, en in de vergunning is opgenomen dat zij voldoet aan Titel IV bis van Verordening (EU) 600/2014 (MiFIR) ter aanbieding van de diensten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen 34 tot en met 36 van die verordening; of een beleggingsonderneming waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, is verleend voor het exploiteren van een georganiseerde handelsfaciliteit of een multilaterale handelsfaciliteit, en in de vergunning is opgenomen dat zij voldoet aan Titel IV bis van Verordening (EU) 600/2014 (MiFIR) ter aanbieding van de diensten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen 34 tot en met 36 van die verordening. |
€ 28.775 |
||
|
Een beheerder van een benchmark als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening EU nr 2016/1011 (Benchmarks) waaraan in Nederland een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van die verordening. |
€ 30.332 |
||
|
Een beheerder van een benchmark als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening EU nr 2016/1011 (Benchmarks) waaraan in Nederland een registratie is verleend als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van die verordening |
€ 30.332 |
||
|
Een Nederlandse ondertoezichtstaande instelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening EU nr. 2016/1011 (Benchmarks) beschikkende over een goedgekeurde bekrachtiging van een in een derde land aangeboden benchmark of benchmarkgroep als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van die verordening |
€ 30.332 |
||
|
Een wettelijke vertegenwoordiger van een derde land beheerder waaraan in Nederland erkenning is verleend als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van Verordening EU nr. 2016/1011 (Benchmarks) |
€ 30.332 |
||
|
Een Nederlandse ondertoezichtstaande instelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening EU nr. 2017/2402 (Securitisaties) |
€ 2.647 |
||
|
een Nederlandse ondertoezichtstaande instelling als bedoeld in artikel 28 van Verordening EU nr. 2017/2402 (Securitisaties). |
€ 2.647 |
||
|
Transactievolume: Het aantal afwikkelingsinstructies dat verwerkt wordt door de centrale effectenbewaarinstelling |
€ 5.453 vermeerderd met: |
||
|
0 t/m 1,25 mln. transacties |
€ 40,25 per 1.000 transacties |
||
|
> 1,25 mln. t/m 2,5 mln. transacties |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 31,30 per 1.000 transacties |
||
|
> 2,5 mln. t/m 5 mln. transacties |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 22,36 per 1.000 transacties |
||
|
> 5 mln. transacties |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 13,42 per 1.000 transacties |
||
|
Omzet: De aan de hand van de artikelen 41, 42 en 43 van Verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR-verordening) te bepalen waarde van het geheel aan middelen dat de centrale tegenpartij aanhoudt ter dekking van de risico’s die zij loopt. |
€ 65.200 vermeerderd met: |
||
|
€ 0 tot en met € 10 miljoen |
€ 1.097 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 10 miljoen tot en met € 100 miljoen |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 332 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 100 miljoen tot en met € 1 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 51 per € miljoen omzet |
||
|
>€ 1 miljard |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 34 per miljoen € omzet |
||
|
12. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen |
Deze categorie kent twee heffingsmaatstaven die beide worden toegepast: 1. Deelnemers: Aantal actieve deelnemers 2. Vermogen: Som van de technische voorzieningen en het eigen vermogen (TV+EV) |
€ 1.893 vermeerderd met: |
|
|
Deelnemers: |
|||
|
0 tot en met 100.000 deelnemers |
€ 1,18 per deelnemer |
||
|
> 100.000 tot en met 500.000 deelnemers |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,11 per deelnemer |
||
|
>500.000 tot en met 1.000.000 deelnemers |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,10 per deelnemer |
||
|
>1.000.000 deelnemers |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,08 per deelnemer |
||
|
in combinatie met vermogen: |
|||
|
€ 0 tot en met € 10 miljard TV+EV |
in alle gevallen vermeerderd met: € 7,28 per € miljoen TV+EV |
||
|
> € 10 miljard tot en met € 50 miljard TV+EV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1,21 per € miljoen TV+EV |
||
|
>€ 50 miljard tot en met € 100 miljard TV+EV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,30 per € miljoen TV+EV |
||
|
>€ 100 miljard TV+EV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,11 per € miljoen TV+EV |
||
|
13. Verzekeraars: leven en pensioen |
Premie-inkomen: Bruto premie-inkomen in Nederland (BPIN) uit pensioenverzekeringen en levensverzekeringen |
€ 5.150 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met € 1 miljard BPIN |
€ 917,47 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 2 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 546,57 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 2 miljard tot en met € 3 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 185,45 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 3 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 46,83 per € miljoen BPIN |
||
|
14. Verzekeraars: schade niet zijnde zorg |
Premie-inkomen: Bruto premie-inkomen in Nederland (BPIN) uitgezonderd het premie-inkomen uit zorgverzekeringen en aanvullende ziektekostenverzekeringen |
€ 3.170 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met € 1 miljard BPIN |
€ 355,27 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 2 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 212,76 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 2 miljard tot en met € 3 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 70,94 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 3 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 17,59 per € miljoen BPIN |
||
|
15. Verzekeraars: zorg |
Premie-inkomen: Bruto premie-inkomen in Nederland (BPIN) voor zover afkomstig uit aanvullende ziektekostenverzekering |
€ 7.980 vermeerderd met: |
|
|
€ 0 tot en met € 1 miljard BPIN |
€ 23,40 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 2 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 13,94 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 2 miljard tot en met € 3 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 4,70 per € miljoen BPIN |
||
|
>€ 3 miljard BPIN |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1,13 per € miljoen BPIN |
Voor het kalenderjaar 2025 worden de bandbreedtes en tarieven, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019, voor de personen die onder toezicht van de Nederlandsche Bank vallen, bedoeld in bijlage 2, onderdeel B, van dat besluit als volgt vastgesteld
|
Toezichtcategorie |
Maatstaf |
Bandbreedtes |
Tarieven |
|---|---|---|---|
|
1. Banken en kredietunies |
Voor banken (personen a,b,c,d): Minimum omvang toetsingsvermogen (MTV) |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:11, 2:20, 3:4, eerste lid, of 3:110, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht |
€ 45.000 vermeerderd met: |
|
>€ 0 tot en met € 80 miljoen MTV |
€ 8.689 per € miljoen MTV |
||
|
>€ 80 miljoen tot en met € 400 miljoen MTV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.742 per € miljoen MTV |
||
|
>€ 400 miljoen tot en met € 4 miljard MTV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1.967 per € miljoen MTV |
||
|
>€ 4 miljard MTV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 574 per € miljoen MTV |
||
|
2. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders, marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren, uitgevers van activagerelateerde tokens en cryptoactivadienstverleners |
Voor beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s (personen b en c): a. Het vergunningtype. b. De verleende beleggingsdiensten of verrichte beleggingsactiviteiten als bedoeld in artikel 1:1 Wft. c. Het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstellingen en icbe’s. e. Het vermogen waarover wordt geadviseerd. |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:65 of 2:69b, van de Wet op het financieel toezicht |
€ 4.500 |
|
Ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 |
||
|
Vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.300 |
||
|
Beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 |
||
|
Het balanstotaal (BT), van de beheerde beleggingsinstellingen en icbe’s |
|||
|
>€ 0 tot en met € 1 miljard BT |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 17,18 per € miljoen BT |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 10 miljard BT |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 11,41 per € miljoen BT |
||
|
>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard BT |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 4,72 per € miljoen BT |
||
|
>€ 50 miljard BT |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,78 per € miljoen BT |
||
|
Vermogen waarover wordt geadviseerd (AV) |
|||
|
€ 0 tot en met € 1 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1.620 |
||
|
> € 1 miljard tot en met € 10 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.240 |
||
|
> € 10 miljard tot en met € 50 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 6.480 |
||
|
> € 50 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 16.200 |
||
|
Voor beleggingsondernemingen (personen d): a. Het vergunningtype. b. De verleende beleggingsdiensten of verrichte beleggingsactiviteiten als bedoeld in artikel 1:1 Wft. d. Het beheerd individueel vermogen. e. Het vermogen waarover wordt geadviseerd. f. Het minimaal aan te houden toetsingsvermogen. |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96, van de Wet op het financieel toezicht |
€ 4.500 |
|
|
Ontvangen en doorgeven van orders als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 |
||
|
Uitvoeren van orders voor rekening van cliënten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.300 |
||
|
Vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 5.300 |
||
|
Beleggingsadvies als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0 |
||
|
Begeleiden of overnemen van emissies met plaatsingsgaranties als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 8.250 |
||
|
Begeleiden van emissies zonder plaatsingsgarantie als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 4.500 |
||
|
Beheerd individueel vermogen (BV), beheerd door beleggingsondernemingen |
|||
|
€ 0 tot en met € 1 miljard BV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 17,18 per € miljoen BV |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 10 miljard BV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 11,41 per € miljoen BV |
||
|
>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard BV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 4,72 per € miljoen BV |
||
|
>€ 50 miljard BV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,78 per € miljoen BV |
||
|
Vermogen waarover wordt geadviseerd (AV) |
|||
|
€ 0 tot en met € 1 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 1.620 |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 10 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3.240 |
||
|
>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 6.480 |
||
|
>€ 50 miljard AV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 16.200 |
||
|
Honderd maal het minimaal aan te houden toetsingsvermogen (TV), ten aanzien van degene die handelt voor eigen rekening |
|||
|
€ 0 tot en met € 1 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 17,18 per € miljoen TV |
||
|
>€ 1 miljard tot en met € 10 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 11,41 per € miljoen TV |
||
|
>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 4,72 per € miljoen TV |
||
|
>€ 50 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,78 per € miljoen TV |
||
|
Voor bewaarders (personen e): a. Het vergunningtype. |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3g, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht |
€ 4.500 |
|
|
Voor uitgevers van activagerelateerde tokens en aanbieders van cryptoactivadiensten (personen g): a. Het vergunningtype. |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder a, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR). |
€ 35.440 |
|
|
3. Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen |
Vergunning en type betaaldienst brutoprovisie-inkomsten (BPI) |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:3a, eerste lid, 2:4, of 2:10a van de Wet op het financieel toezicht: |
€ 8.250 in voorkomend geval vermeerderd met: |
|
Bij 2 toegestane betaaldiensten op basis van een vergunning |
€ 5.500 |
||
|
Bij 3 of meer toegestane betaaldiensten op basis van een vergunning |
€ 8.250 |
||
|
€ 0 tot en met € 1,21 miljoen BPI |
€ 76,67 per € 1.000 BPI |
||
|
>€ 1,21 miljoen tot en met € 12,1 miljoen BPI |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 39,34 per € 1.000 BPI |
||
|
>€ 12,1 miljoen tot en met € 60,5 miljoen BPI |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3,55 per € 1.000 BPI |
||
|
>€ 60,5 miljoen BPI |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,37 per € 1.000 BPI |
||
|
Betaaldienstverleners als bedoeld in artikel 2:3e, eerste lid, Wft, waarop op grond van artikel 1a, derde lid, onderdeel b, Wwft de verplichting rust tot naleving van die wet |
€ 3.000 per bijkantoor € 500 per agent |
||
|
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:54i, eerste lid, of 2:54l, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht |
€ 3.300 |
||
|
4. Depositogarantiestelsel: banken |
Gegarandeerde deposito’s (GD) |
Personen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:11, 2:20, 3:4, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht |
€ 500 vermeerderd met: |
|
€ 0 tot en met € 1 miljard GD |
€ 17,38 per € miljoen GD |
||
|
>€ 1 tot en met € 10 miljard GD |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 13,90 per € miljoen GD |
||
|
>€ 10 miljard GD |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 10,43 per € miljoen GD |
||
|
Personen als bedoeld in de artikelen 3:110, eerste lid, en 3:33a van de Wet op het financieel toezicht |
€ 500 |
||
|
5. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen |
Instellingen met vereist eigen vermogen (excl. premie-pensioeninstellingen): Som van de technische voorziening pensioenverplichting en het vereist eigen vermogen (TV+VEV), vermenigvuldigd met een bonus/malus factor. De bonus/malus factor is gelijk aan de som van de technische voorziening pensioenverplichting en het vereist eigen vermogen (TV+VEV), gedeeld door de som van de technische voorziening pensioenverplichtingen en het (aanwezige) eigen vermogen (TV+EV). |
€ 2.000 vermeerderd met: |
|
|
>€ 0 tot en met € 10 miljard (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
€ 92,51 per € miljoen (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
||
|
>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 13,88 per € miljoen (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
||
|
>€ 50 miljard tot en met € 100 miljard (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3,70 per € miljoen (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
||
|
>€ 100 miljard (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,93 per € miljoen (TV+VEV)* ((TV+VEV)/(TV+EV)) |
||
|
Instellingen zonder vereist eigen vermogen (en premie-pensioeninstellingen): Technische voorziening pensioenverplichting (TV) |
€ 2.000 vermeerderd met: |
||
|
>€ 0 tot en met € 10 miljard TV |
€ 92,51 per € miljoen TV |
||
|
>€ 10 miljard tot en met € 50 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 13,88 per € miljoen TV |
||
|
>€ 50 miljard tot en met € 100 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 3,70 per € miljoen TV |
||
|
>€ 100 miljard TV |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 0,93 per € miljoen TV |
||
|
6. Resolutie: banken en beleggingsondernemingen |
Total assets (TA) |
€ 500 vermeerderd met: |
|
|
>€ 0 TA |
€ 3,05 per € miljoen TA |
||
|
7. Resolutie: verzekeraars |
Omvang technische voorziening (TV) |
€ 100 vermeerderd met: |
|
|
>€ 0 TV |
€ 24,88 per € miljoen TV |
||
|
8. Trustkantoren |
Omzet |
Vast tarief |
€ 2.000 vermeerderd met: |
|
>€ 0 tot en met € 230 duizend omzet |
€ 96,74 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 230 duizend tot en met € 1.080 duizend omzet |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 82,23 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 1.080 duizend tot en met € 8,9 miljoen omzet |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 33,86 per € 1.000 omzet |
||
|
>€ 8,9 miljoen omzet |
in voorkomend geval vermeerderd met: € 4,84 per € 1.000 omzet |
||
|
9. Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars |
Bruto premie-inkomen (BPI) |
€ 2.000 vermeerderd met: |
|
|
>€ 0 BPI |
€ 1.471 per € miljoen BPI |
||
|
10. Zorgverzekeraars |
Aantal verzekerden |
Vast tarief |
€ 2.000 vermeerderd met: |
|
>0 verzekerden |
€ 0,13 per verzekerde |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Financiën, E. Heinen
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. Hijum
Jaarlijks worden voor het desbetreffende kalenderjaar de bandbreedtes en tarieven vastgesteld voor de vergoeding van toezichtkosten door de financiële sector. Deze regeling stelt de bandbreedtes en tarieven voor het kalenderjaar 2025 vast. Hieronder wordt eerst de systematiek van de verdeling van de kosten van het toezicht op de financiële sector uitgelegd. Daarna wordt ingegaan op de verschillen in de kostenverdeling met de regeling voor het kalenderjaar 2024.
De wijze waarop de kosten van het doorlopend toezicht op de financiële markten door de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) jaarlijks in rekening worden gebracht bij onder toezicht staande instellingen1 is geregeld in artikel 15 van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019) en nader uitgewerkt in het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 (Bbft 2019).
Eerst wordt het totaal te heffen bedrag berekend. Vervolgens worden de kosten verdeeld over de toezichtcategorieën. Als laatste worden de criteria voor de verdeling binnen een toezichtcategorie vastgesteld, bestaande uit bandbreedtes en tarieven.
Totaal te heffen bedrag
Allereerst wordt vastgesteld welke bedragen in totaal in rekening worden gebracht voor het toezicht. De berekening van het jaarlijks door te berekenen bedrag is geregeld in artikel 15 van de Wbft 2019. Daaruit volgt dat de doorberekende kosten het geheel vormen van:
a. de begrote kosten voor 2025, verminderd met de opbrengsten van de eenmalige toezichthandelingen en de kosten van het toezicht op de BES-eilanden;2
b. het te verrekenen exploitatiesaldo over 2024;
c. met aftrek van de inzet van de heffingsreserve;
d. het in rekening te brengen gespreid exploitatiesaldo.
De toezichthouders beschikken over twee stabiliteitsinstrumenten: de heffingsreserve en de spreiding van het exploitatiesaldo.3 De toezichthouders kunnen de heffingsreserve inzetten om grote fluctuaties in de doorberekende toezichtkosten als gevolg van incidentele situaties te dempen. De heffingsreserve kan ingezet worden ten bate van alle of specifieke toezichtcategorieën. Het bedrag dat in enig jaar uit de reserve wordt bekostigd, komt daarom in mindering van het door te berekenen bedrag. Ook kunnen de toezichthouders hun exploitatiesaldo over meerdere jaren spreiden. In dat geval wordt het in dat jaar in rekening te brengen gedeelte bij het te heffen bedrag opgeteld. De inzet van de stabiliteitsinstrumenten behoeft de goedkeuring van de Ministers.4
De stabiliteitsinstrumenten kunnen ingezet worden bij aanzienlijke fluctuaties die ontstaan zijn door incidentele omstandigheden. Die kunnen bijvoorbeeld samenhangen met nieuwe wettelijke taken waarvoor de toezichthouders voorbereidingskosten moeten maken, terwijl de betreffende instellingen nog niet onder toezicht staan of nog geen profijt hebben van dit toezicht. Ook kunnen onvoorziene kostenfluctuaties ontstaan door de uittreding van grote instellingen of een groot aantal instellingen.
De berekening van de totaal door te berekenen toezichtkosten voor het doorlopend toezicht in het jaar 2025 is in onderstaand overzicht weergegeven. Tabel 1 heeft betrekking op de totale toezichtkosten van de AFM en DNB.
|
AFM |
DNB (zbo) |
||||
|---|---|---|---|---|---|
|
a. |
Voor doorberekening relevante begrote kosten |
158,3 |
270,0 |
||
|
Totaal begrote toezichtkosten |
165,9 |
277,4 |
|||
|
Begrote opbrengsten ter dekking eenmalige toezichthandelingen |
–7,0 |
-5,5 |
|||
|
Begrote kosten BES-toezicht |
–0,6 |
-1,9 |
|||
|
b. |
Te verrekenen exploitatiesaldo 2023 |
–1,4 |
–1,1 |
||
|
c. |
Inzet heffingsreserve |
–4,1 |
–3,6 |
||
|
d. |
In rekening te brengen gespreid exploitatiesaldo |
0 |
0 |
||
|
Totaal te heffen op grond van art. 13 van de Wbft |
152,8 |
264,4 |
Verdeling over toezichtcategorieën
Nadat de totaal te heffen bedragen zijn bepaald, worden zij toegerekend aan de toezichtcategorieën aan de hand van procentuele aandelen uit bijlage 1, onderdeel A, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019. Bij DNB volgen de doorberekende bedragen per toezichtcategorie uit de zbo-begroting 2025. In tabel 3 zijn deze bedragen te zien.
Het omslaan van kosten over personen binnen een toezichtcategorie
Het aan een toezichtcategorie toegerekende bedrag wordt vervolgens omgeslagen over de personen die deel uitmaken van die categorie. Dit gebeurt met behulp van maatstaven die zijn opgenomen in bijlage 1, onderdeel B, en 2, onderdeel B, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019. De maatstaven worden in deze regeling nader ingedeeld in bandbreedtes. Voor elke bandbreedte geldt een tarief. Daarnaast geldt in de meeste gevallen een minimumtarief.
Bij het vaststellen van de minimumtarieven en de tarieven van de bandbreedtes worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
a. bij het vaststellen van de minimumtarieven wordt rekening gehouden met het draagkrachtbeginsel;
b. de tariefstructuur wordt in principe gevormd door een minimumtarief in combinatie met maximaal vier (degressieve) bandbreedtes waarbij de verschuldigde bedragen van het minimumtarief en de bandbreedte(s) die op de persoon onder toezicht van toepassing zijn bij elkaar worden opgeteld;
c. er bestaat zo veel mogelijk consistentie in de tariefstructuren (bandbreedtes en mate van degressiviteit) van categorieën die zowel onder toezicht staan van de AFM als van DNB.
Om de op te leggen heffing vast te stellen, bepaalt de toezichthouder in welke bandbreedte de betreffende onder toezicht staande persoon valt. Indien een persoon in meerdere bandbreedtes valt, is hij voor ieder van die bandbreedtes het daarbij behorende tarief verschuldigd. Dit komt in de regeling tot uitdrukking door de woorden ‘in voorkomend geval vermeerderd met’. Het aldus verschuldigde bedrag wordt meestal verhoogd met een vast minimumtarief.
In een aantal gevallen wordt van deze systematiek afgeweken, waarbij:
• de heffing gelijk is aan een vast tarief dat is vastgesteld voor de hoogste bandbreedte waarin de onder toezicht staande persoon valt. Dit is het geval voor de categorieën ‘Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen’ en ‘Financiële infrastructuur’ van de AFM.
• de bandbreedte gekoppeld is aan twee maatstaven, waardoor de toezichthouder tweemaal moet vaststellen in welke bandbreedtes de betreffende onder toezicht staande persoon valt. Dit is het geval bij de toezichtcategorieën ‘Accountantsorganisaties’, ‘Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, bewaarders, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen’, ‘Beleggingsondernemingen uitsluitend voor eigen rekening’ en ‘Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen’ van de AFM.
• enkel een vast tarief geldt. Dit is het geval voor een aantal personen in de categorieën ‘Effectenuitgevende instellingen: markt’, ‘Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving’ en ‘Financiële infrastructuur’ van de AFM.
• de hoogte van de heffing op groepsniveau wordt vastgesteld op basis van art. 12a Bbft 2019. In de toezichtcategorieën ‘Banken en clearinginstellingen’ van de AFM en ‘Banken en kredietunies’ van DNB worden de heffingen bepaald aan de hand van de minimumomvang van het toetsingsvermogen, die DNB krachtens artikel 3:57 van de Wft vaststelt. Vanwege het geconsolideerd uitoefenen van het toezicht wordt deze maatstaf door DNB op geconsolideerde basis vastgesteld, waarbij de maatstafwaarden van zowel de (niet-vrijgestelde) moeder- als dochterondernemingen worden meegenomen. Dat betekent dat de toezichthouders allebei per groep van ondernemingen één heffing opleggen, die geldt als heffing voor de (niet-vrijgestelde) moeder- en dochterondernemingen.
Het door te berekenen bedrag voor het doorlopend toezicht 2025 stijgt met 24% ten opzichte van 2024. De begroting is met 18% naar € 165,9 mln. verhoogd vanwege loon- en prijsbijstelling en ingroei van het kostenkader. De stijging van de begroting wordt gedempt door een exploitatieoverschot over 2024 (à € 1,4 mln.) en de inzet van de heffingsreserve vanwege beperkte mogelijkheden tot kostendekkende doorberekening in het eerste toezichtjaar voor cryptoactivadienstverleners (€ 4,1 mln.).
De vaste procentuele verdeling van de AFM-toezichtkosten over categorieën is met ingang van 2025 herijkt. Omdat toezichtinspanningen in de praktijk van jaar tot jaar kunnen fluctueren, is de nieuwe verdeling gebaseerd op zowel historische als verwachte toezichtinspanningen van de AFM. Daarnaast zijn ook de veranderingen in het toezicht in de periode 2025–2028 meegenomen, voor zover zij in het kostenkader verdisconteerd zijn. Daarbij zijn de categorie centrale effectenbewaarinstellingen en centrale tegenpartijen ondergebracht in de categorie Financiële infrastructuur vanwege hun kleine procentuele aandeel. De verdeling is voor meerdere jaren vastgelegd, wat zorgt voor meer voorspelbaarheid en stabiliteit in de jaarlijkse heffingen en bijdraagt aan bestuurlijke rust. In de nota van toelichting bij de nieuwe percentages is een uitgebreidere uitleg opgenomen.5
De procentuele verandering van de tarieven per toezichtcategorie fluctueert tussen de -37% en +284%. Dat wordt veroorzaakt door de herijking van de procentuele verdeling, de omvang van de toezichtpopulatie en fluctuatie van de maatstafwaarden. De wijzigingen worden in de tabel en hieronder verder toegelicht.
|
Procentuele verdeling 2024 |
Procentuele verdeling 2025 |
t.o.v. 2024 |
Door te berekenen 2025 |
t.o.v. 2024 |
|
|---|---|---|---|---|---|
|
1. Aanbieders van krediet |
4,3% |
3,8% |
–12% |
6,0 |
+12% |
|
2. Accountantsorganisaties |
15,9% |
16,6% |
+4% |
26,0 |
+33% |
|
3. Adviseurs en bemiddelaars |
13,3% |
10,7% |
–20% |
16,7 |
+2% |
|
4. Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen elektronischgeldinstellingen |
0,1% |
0,3% |
+200% |
0,5 |
+284% |
|
5. Banken en clearinginstellingen |
18,1% |
13,3% |
–27% |
20,8 |
–7% |
|
6. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsonderneming- en die beleggingsdiensten verlenen |
16,2% |
20% |
+24% |
31,4 |
+57% |
|
7. Beleggingsondernemingen uitsluitend voor eigen rekening |
1,4% |
1,7% |
+21% |
2,7 |
+55% |
|
8. Cryptoactivadienstverleners |
n.v.t. |
3,7% |
nvt |
1,8 |
nvt |
|
9. Effectenuitgevende instellingen: markt |
6,9% |
8,8% |
+28% |
13,8 |
+63% |
|
10. Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving |
4,1% |
4,5% |
+10% |
7,1 |
+40% |
|
11. Financiële infrastructuur |
3,4% |
3,2% |
–6% |
5,0 |
+20% |
|
Centrale effectenbewaarinstellingen |
0,4% |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
|
Centrale tegenpartijen1 |
0,3% |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
n.v.t. |
|
12. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen |
4,9% |
5,4% |
+10% |
8,5 |
+40% |
|
13. Verzekeraars: leven en pensioen |
8,1% |
5,1% |
–38% |
8,0 |
–20% |
|
14. Verzekeraars: schade |
2,2% |
2,7% |
+23% |
4,2 |
+56% |
|
15. Verzekeraars: zorg |
0,4% |
0,2% |
–50% |
0,3 |
–37% |
|
Totaal |
100% |
100% |
– |
152,8 |
24% |
De toezichtcategorieën Centrale effectenbewaarinstellingen en Centrale tegenpartijen zijn met ingang van 2025 ondergebracht in de categorie 12. Financiële infrastructuur.
Inzet heffingsreserve
Op verzoek van de AFM wordt € 4,1 mln. aan de heffingsreserve onttrokken en toegekend aan de categorie Cryptoactivadienstverleners. De inzet wordt gebruikt om doorberekeningsproblemen in het overgangsjaar 2025 te verhelpen, waarin MiCAR voor het eerst van kracht is en een overgangsregime geldt voor het registratieregime voor aanbieders van wisseldiensten voor virtuele valuta en bewaarportemonnees. Omdat MiCAR voor het eerst van kracht is, zijn er nog geen maatstafwaarden voorhanden om de heffing op te baseren. Daarom worden in het eerste jaar alleen een basistarief en een beperkt aantal vaste tarieven voor specifieke diensten geheven. De heffing voor 2025 blijft daardoor beperkt (EUR 0,4 mln.) en wordt pro rata berekend vanaf de vergunningsdatum. Om te voorkomen dat de heffing in dit overgangsjaar disproportioneel is aan de draagkracht van individuele instellingen, wordt het variabele gedeelte van de heffing voor het doorlopend cryptotoezicht gedekt uit de heffingsreserve.
De inzet van de heffingsreserve zorgt ervoor dat de tarieven voor het cryptotoezicht in dit overgangsjaar laag blijven. Het uitgangspunt is echter dat de kosten van het cryptotoezicht vanaf 2026, als de maatstafwaarden beschikbaar zijn, kostendekkend doorberekend worden aan de ondertoezichtstaande instellingen. Daarmee zullen de kosten vanaf 2026 significant hoger liggen dan dit jaar, ook voor de kleinste partijen.
Aanbieders van krediet
Voor aanbieders van krediet stijgen de tarieven met 16%, wat voornamelijk toe te schrijven is aan een afname van de toezichtpopulatie en de maatstafwaarden. De afname van het procentueel aandeel met 12% leidt verder tot een toename van het te heffen bedrag (12%) ten opzichte van het totaal aan de markt door te berekenen bedrag.
Accountantsorganisaties
Voor accountantsorganisaties stijgt het te heffen bedrag met 33%, mede door een lichte verhoging van het procentuele aandeel (+4%) als gevolg van toegenomen toezichtinspanningen op de duurzaamheidsrichtlijn en de herijking van het accountancytoezicht. Door sterk gestegen maatstafwaarden blijft de stijging van de tarieven beperkt tot 20%.
Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen
Het procentuele aandeel voor deze categorie is herijkt om het beter te laten aansluiten bij de werkelijke toezichtinspanning. De verhoging van het procentuele aandeel van 0,1% tot 0,3% (+200%) voor deze categorie resulteert in een aanzienlijke toename van het te heffen bedrag met 284%. Een stijging van de maatstafwaarden en toename van de toezichtpopulatie zorgen voor een dempend effect, waardoor de uiteindelijke tariefstijging uitkomt op 216%.
Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen.
Het procentueel aandeel stijgt met 24% vanwege toegenomen toezichtinspanningen op het gebied van onder andere duurzaamheid en pensioenen. Hierdoor neemt het door te berekenen bedrag toe met 57%, terwijl de tarieven met 54% stijgen. Deze iets lagere tarievenstijging is toe te schrijven aan beperkte veranderingen in de toezichtpopulatie en maatstafwaarden.
Beleggingsondernemingen uitsluitend voor eigen rekening
Voor deze categorie leidt een verhoging van het procentuele aandeel met 21%, samen met veranderingen in de toezichtpopulatie en maatstafwaarden, tot een tarievenstijging van 56%.
Cryptoactivadienstverleners
Voor deze categorie geldt dat er sprake is van een eerste jaar waar voor de cryptoactivadienstverleners met een nieuw verkregen vergunning alleen een basistarief opgelegd kan worden. In heffingsjaar 2026, zodra de maatstafcijfers (omzet over 2025) beschikbaar zijn, wordt ook het variabele tariefdeel vastgesteld. Voor dit jaar geldt daarom het nultarief omdat de maatstafwaarden nog niet bekend zijn. Voor de partijen die een registratie van DNB hebben en die vallen onder de transitieperiode, wordt op pro rata basis een heffing opgelegd op basis van de tariefstructuur die DNB hanteerde in 2024. Hierbij wordt rekening gehouden met een transitieperiode tot uiterlijk 30 juni 2025.
Effectenuitgevende instellingen: markt
Door een stijging van het procentuele aandeel met 28% en toegenomen toezichtinspanningen stijgt het te heffen bedrag met 62,5%. Een combinatie van hogere maatstafwaarden en gedaalde toezichtpopulatie beperken de tariefstijging tot 60%.
Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving
Een stijging van het procentuele aandeel met 10% en een combinatie van stijgende maatstafwaarden en dalende populatie resulteert in een tarievenstijging van 40%.
Financiële infrastructuur
Voor handelsplatformen worden vaste tarieven gehanteerd, die met 5% zijn verhoogd. Daarnaast zijn de categorieën centrale effectenbewaarinstellingen en centrale tegenpartijen onder deze toezichtcategorie samengevoegd. Voor de centrale effectenbewaarinstellingen en centrale tegenpartijen, die sinds aanvang 2025 zijn toegevoegd aan deze categorie, zijn de variabele tarieven met respectievelijk 40% en 64,5% gedaald. Voor de centrale tegenpartijen is tevens het basistarief met 27,5% gedaald. Deze tariefdalingen zijn het gevolg van de herijking van het procentuele aandeel.
Pensioenfondsen en premie pensioeninstellingen
Voor deze categorie stijgt het te heffen bedrag met 40%, sterker dan de totale toename van 24%, door een hoger procentueel aandeel (+10%). Door een dalende populatie en stijgende maatstafwaarden blijft de stijging van de tarieven beperkt tot 36%.
Verzekeraars: leven- en pensioen
Het procentuele aandeel daalt met 38% door verschuiving van toezichtprioriteiten, waaronder meer inzet op schadeverzekeraars. Ondanks een verwachte toename van het toezicht op pensioenproducten vanwege de pensioentransitie, daalt het te heffen bedrag met 20%. Door stijgende maatstafwaarden dalen de tarieven met 24%.
Verzekeraars: schade
Het te heffen bedrag voor deze categorie stijgt met 56%, sterker dan de totale toename, als gevolg van een hoger procentueel aandeel (+23%). De AFM verwacht intensievere toezichtinzet binnen deze categorie. Een stijging in de maatstafwaarde dempt de tarievenstijging van 51% enigszins.
Verzekeraars: zorg
Een halvering van het procentuele aandeel voor zorgverzekeraars, in combinatie met licht gestegen maatstafwaarden, leidt tot een daling van de tarieven met 38%, terwijl het te heffen bedrag met 37% afneemt.
Het totaal te heffen bedrag van DNB stijgt met ca. € 19,6 mln, een stijging van 8% ten opzichte van 2024. De begroting stijgt in totaal met 8%. Dit wordt gedempt door de verrekening van het exploitatieoverschot, dat in totaal ca. € 4 mln. lager is dan het saldo over 2024. Voor een overzicht van de doorberekende toezichtkosten wordt verwezen naar tabel 3
|
Begroting |
Verrekening exploitatie-saldo 2024 |
Eenmalige handelingen |
Inzet heffings-reserve |
Door te berekenen |
t.o.v. 2024 |
|
|---|---|---|---|---|---|---|
|
Banken |
104.494 |
–2.919 |
–850 |
100.725 |
–1% |
|
|
Beleggingsinstellingen |
12.495 |
–123 |
–1.438 |
10.935 |
+18% |
|
|
Betaalinstellingen |
18.782 |
1.111 |
–2.058 |
–2.111 |
15.723 |
+37% |
|
DGS: banken |
6.622 |
238 |
– |
6.860 |
+12% |
|
|
Pensioenfondsen |
51.572 |
616 |
–50 |
52.137 |
+21% |
|
|
Resolutie: banken |
8.802 |
–787 |
– |
8.015 |
–8% |
|
|
Resolutie: verzekeraars |
8.767 |
–408 |
– |
8.359 |
+32% |
|
|
Trustkantoren |
9.254 |
–110 |
–227 |
8.917 |
+13% |
|
|
Overige verzekeraars |
52.269 |
–992 |
–850 |
50.426 |
+15% |
|
|
Zorgverzekeraars |
2.419 |
–122 |
– |
2.296 |
+11% |
|
|
Aanbieders virtuele valutadiensten |
– |
1.469 |
– |
–1.469 |
– |
– |
|
Totaal |
275.476 |
–2.027 |
–5.473 |
–3.580 |
264.393 |
8% |
Hieronder wordt ingegaan op de categorieën waar sprake is van substantiële verschillen in de tarieven vergeleken met 2024.
Inzet heffingsreserve
Op verzoek van DNB wordt € 3,6 mln. aan de heffingsreserve onttrokken en toegekend aan de categorie Betaalinstellingen voor € 2,1 mln. en alle toezichtcategorieën voor € 1,5 mln. Voor de sector Betaalinstellingen wordt € 2,1 mln. ingezet ter dekking van uitzonderlijke kostenstijgingen in 2025, voornamelijk door voorbereidingen op nieuwe wetgeving (zoals MiCAR) en extra inzet op handhaving van onvergunde betaaldienstverlening. Deze inzet van de heffingsreserve voorkomt dat bestaande partijen onevenredig worden belast voor kosten die samenhangen met toekomstige of illegale marktdeelnemers. Daarnaast wordt € 1,5 mln. uit de heffingsreserve toegekend voor het opvangen van de nacalculatie 2024 van de cryptosector. Vanwege de ‘verhuizing’ van het cryptotoezicht naar de AFM kunnen deze kosten niet meer bij de partijen in rekening worden gebracht. Hoewel het Bbft 2019 erin voorziet dat de kosten in rekening worden gebracht aan alle ondertoezichtstaande partijen, wordt ervoor gekozen om de heffingsreserve in te zetten. Dit leidt tot een eerlijker uitkomst.
Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars
Het te heffen bedrag neemt voor de overige zorgverzekeraars neemt met € 6,5 mln. (14,7%) toe. Dit is grotendeels het gevolg van een toename in de begroting van € 5,1 mln. (10,9%). De toename van de begroting is toe te schrijven aan intensivering van het toezicht door nieuwe wet- en regelgeving. Daarnaast neemt het aandeel voor IT-kosten in het kader van de digitale strategie ten opzichte van 2024 toe. Tot slot is er een afname van de nacalculatie ten opzichte van vorig jaar met € 1,5 mln. (61%), en zijn de verwachte legesopbrengsten gestegen met € 0,2 mln. (33%).
Pensioenfondsen
Het te heffen bedrag neemt € 9,1 mln. (21%) toe, voornamelijk als gevolg van de toename van de begroting met € 7,3 mln. (17%) De stijging van de begroting is het gevolg van een piek in de inzet op de pensioentransitie en de uitbreiding van werkzaamheden onder DORA, wat leidt tot capaciteitsuitbreiding. Daarnaast neemt het aandeel IT-kosten toe vanwege de digitale strategie.
Betaalinstellingen
Het totale te heffen bedrag stijgt met € 4,3 mln (37%). Deze toename is vooral het gevolg van een stijging van de deelbegroting met € 6,1 mln. (48%) naar € 18,8 mln. Daarnaast is de verrekening met het vorige jaar € 1,6 mln. minder gunstig door een overschrijding van de kosten in 2024. Tegelijkertijd wordt de stijging deels gedempt door een toename van de opbrengsten uit leges met € 1,3 mln. en een inzet van € 2,1 mln. uit de heffingsreserve.
De stijgende deelbegroting is het gevolg van uitbreiding in het prudentieel toezicht door nieuwe wet- en regelgeving. Door de toenemende complexiteit en groei van de sector is meer capaciteit nodig voor toetsingen, vvgb’s, vergunningaanpassingen en handhaving. Hiervoor is vindt een toename van personele inzet plaats en neemt het aandeel in IT-kosten, mede als gevolg van de capaciteitstoename toe.
Verder is de tariefstructuur voor betaalinstellingen aangepast om het sterke degressieve karakter af te vlakken. De tarieven stijgen in de hogere schijven meer dan in de lagere: tot 42% in de hoogste en 1,2% in de laagste. Met deze aanpassing wordt het sterk degressieve karakter van de tariefstructuur voor betaalinstellingen afgezwakt en het tarief beter in lijn gebracht met vergelijkbare sectoren. Daarbij is rekening gehouden met de relatief hoge toezichtinspanning en de grotere financiële draagkracht van met name grote instellingen. Tegelijk zijn de schijfgrenzen met 10% verhoogd, in lijn met de maatstafontwikkeling. Hiermee wordt het tarief evenwichtiger verdeeld over de sector.
Beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen
Het totale te heffen bedrag stijgt met € 1,7 mln. (18%). Dit is een gevolg van een hogere begroting voor de deze sector met € 3,0 mln. (32%). Daarnaast dempt de toename van de verwachte legesopbrengsten de stijging met € 1,2 mln. De begrotingsstijging komt vooral door versterkte beleidsinzet en organisatorische groei door nieuwe wetgeving zoals MiCAR en de herziening van IFR/IFD, met daarmee samenhangende toename in IT-kosten.
Verder blijft de tariefstructuur blijft grotendeels gelijk. Het basistarief en vergunningstarieven blijven ongewijzigd, maar de tarieven op adviesvermogen stijgen met 8% en de staffels met 3% tot 16%. De degressiviteit wordt tevens licht verminderd, waardoor de lasten voor grote instellingen met maximaal 11,5% stijgen. Vanaf 2025 geldt voor cryptoactivadienstverleners, als gevolg van MiCAR, een vast tarief van € 35.440 vanwege het ontbreken van maatstafgegevens. Aangezien de heffing pro rata wordt geheven over de periode waarin de instelling onder toezicht staat, komt de gemiddelde bijdrage per instelling in 2025 uit op circa € 17.500.
Trustkantoren
Het te heffen bedrag voor de sector neemt ten opzichte van vorig jaar toe met € 1,0 mln. (13%). Dit komt doordat de begroting voor de trustsector is gestegen met € 1,7 mln. (23%). De verrekening van een exploitatieoverschot zorgt ervoor dat deze stijging beperkt blijft.
De kosten stijgen met € 1,7 mln., voornamelijk door extra capaciteit voor handhaving, toezicht op illegale trustdienstverlening en intensivering van beleids- en juridische inzet rond het Europees anti-witwaspakket en herziening van de Wet toezicht trustkantoren 2018.
Verder wordt voor trustkantoren een nieuwe heffingssystematiek voorgesteld, omdat voorgaande opzet met negen omzetcategorieën, met heffingen variërend van € 5.700 tot € 470.400, tot onevenredige uitkomsten leidt. Instellingen met sterk uiteenlopende omzetten betaalden vaak hetzelfde tarief, wat niet in lijn is met het principe van heffing naar draagkracht.
Om dit te corrigeren wordt voortaan een tarievenstructuur met vier staffels en een degressief tarief toegepast voor trustkantoren. Deze benadering sluit beter aan de uitgangspunten van kostentoerekening en sluit aan bij de tarievenstructuren die worden gehanteerd bij andere sectoren zoals banken en pensioenfondsen.6 Kleine instellingen betalen voortaan een vast basisbedrag van € 2.000. Voor een kleine groep trustkantoren kan dit resulteren in een hogere heffing, wat gerechtvaardigd is gezien de vergelijkbare inzet van toezichtcapaciteit ten opzichte van andere kleine instellingen. Grote instellingen gaan meer bijdragen, wat passend is gezien hun lage relatieve bijdrage en hoge toezichtbelasting. De nieuwe systematiek zorgt voor een evenwichtig verloop van de heffing als percentage van de omzet en een eerlijkere lastenverdeling.
Depositogarantiestelsel: banken
Het te heffen bedrag neemt met EUR 0,7 mln. (12%) toe, hetgeen enerzijds komt door een toename van EUR 0,4 mln. (7%) van de begroting, anderzijds door een ongunstige nacalculatie over het voorgaande jaar van EUR 0,2 mln. ten opzichte van de nacalculatie over 2024. De stijging van deze deelbegroting is toegenomen door hogere IT-kosten en loon- en prijsbijstellingen, terwijl de capaciteitsinzet gelijk blijft ten opzichte van 2024.
Resolutie verzekeraars
Het te heffen bedrag voor resolutie verzekeraars stijgt met 2,0 mln. (32%), enerzijds door een toename van de begroting van 1,5 mln. (20%) en anderzijds doordat de verrekening van de nacalculatie over het voorgaande jaar van EUR 0,5 mln. ongunstiger is ten opzichte van de nacalculatie van 2024. De kostenstijging is toe te rekenen door capaciteitsuitbreiding naar aanleiding van nieuwe Europese wetgeving op het gebied van crisisbeheer en depositogarantiestelsel.
De nieuwe tarieven hebben financiële gevolgen voor de ondertoezichtstaande personen die op basis van deze regeling een heffing verschuldigd zijn. De gevolgen zijn afhankelijk van de categorie waartoe een persoon behoort. Hierboven is reeds ingegaan op de belangrijkste wijzigingen in de tarieven ten opzichte van 2024. De regeling is beperkt tot het vaststellen van tarieven en heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten of de Rijksbegroting.
De regeling treedt de dag na publicatie in werking. Op basis van de regeling zullen de AFM en DNB vervolgens facturen sturen aan de instellingen die bij hen onder toezicht staan.
De Minister van Financiën, E. Heinen
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. Hijum
In overeenstemming met de in de Wet bekostiging financieel toezicht gehanteerde begrippen wordt hierna gesproken van 'personen'.
Zie ook de toelichting bij de Wijzigingswet financiële markten 2022, Kamerstukken II 2021/22, 35 950, nr. 3.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-19430.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.