Besluit van 28 januari 2025 tot wijziging van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 in verband met Verordening (EU) 2023/1114 betreffende cryptoactivamarkten, de herziening van de procentuele kostenverdeling van de Autoriteit Financiële Markten en enkele technische verbeteringen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 21 november 2024, 2024- 0000540618, directie Financiële Markten;

Gelet op artikel 15, derde en vierde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 december 2024, nr. W06.24.00326/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 23 januari 2025, 2024-0000586810, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan hoofdstuk 3 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 12a. Geconsolideerde situatie

Voor personen in de categorieën «Banken en clearinginstellingen», «Banken en kredietunies», «Depositogarantiestelsel: banken» en «Resolutie: Banken en beleggingsondernemingen» stelt de toezichthouder de maatstaf in voorkomend geval vast op basis van de geconsolideerde situatie, bedoeld in Verordening (EU) nr. 575/2013 (CRR).

B

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Overgangsbepaling verrekening virtuele valuta 2024

  • 1. In afwijking van artikel 6, tweede lid, verrekent de Nederlandsche Bank het verschil van de toezichtcategorie «Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta» over 2024 verhoudingsgewijs met de begrote kosten voor alle toezichtcategorieën in 2025.

  • 2. In afwijking van artikel 6, derde lid, laat de Nederlandsche Bank bij de berekening van de verhouding over het jaar 2024, de toezichtcategorie «Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta» buiten beschouwing.

C

Bijlage 1, onderdeel A, komt te luiden:

A. Toezichtcategorieën en procentuele verdeling

Toezichtcategorie

Procentueel aandeel

1. Aanbieders van krediet

3,8%

2. Accountantsorganisaties

16,6%

3. Adviseurs, bemiddelaars en crowdfundingdienstverleners

10,7%

4. Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen

0,3%

5. Banken en clearinginstellingen

13,3%

6. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, bewaarders, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen

20,0%

7. Beleggingsondernemingen uitsluitend voor eigen rekening

1,7%

8. Cryptoactivadienstverleners

3,7%

9. Effectenuitgevende instellingen: markt

8,8%

10. Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving

4,5%

11. Financiële infrastructuur

3,2%

12. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen

5,4%

13. Verzekeraars: leven en pensioen

5,1%

14. Verzekeraars: schade niet zijnde zorg

2,7%

15. Verzekeraars: zorg

0,2%

D

Bijlage 1, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van onderdeel 6 komt te luiden:

  • 6. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, bewaarders, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen

2. In onderdeel 6, kolom Maatstaven, wordt aan het begin van subonderdeel a ingevoegd:

  • het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:3g Wft uitoefenen van het bedrijf van bewaarder;

  • het op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 2:55 Wft aanbieden van beleggingsobjecten;

3. Aan onderdeel 6, kolom Maatstaven, wordt aan het slot van subonderdeel a toegevoegd:

  • het op grond van een vergunning overeenkomstig artikel 18, tweede lid, verordening (EU) nr. 1031/2010 aanbieden van broeikasgasemissierechten;

4. In het opschrift van onderdeel 7 wordt «voor eigen rekening» vervangen door «uitsluitend voor eigen rekening».

5. In onderdeel 7, kolom Maatstaven, komt subonderdeel b te luiden:

  • b. Aantal transacties.

6. De onderdelen 8 en 9 vervallen, onder vernummering van de onderdelen 10 tot en met 16 tot 9 tot en met 15.

7. Na onderdeel 7 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

8. Cryptoactivadienstverleners

a. Aanbieders van cryptoactivadiensten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder a, van Verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

b. Aanbieders van cryptoactivadiensten die een kennisgeving hebben gedaan als bedoeld in artikel 60, eerste tot en met zesde lid, van Verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

c. Aanbieders voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die hun diensten aanbieden op grond van artikel IV van de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie.

d. Aanbieders van bewaarportemonnees die hun diensten aanbieden op grond van artikel IV van de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie.

a. Aangeboden cryptoactivadiensten als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel 16, van Verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

b. Omzet gerelateerd aan de aangeboden cryptoactivadiensten.

c. Bruto provisie-inkomsten gerelateerd aan de aangeboden cryptoactivadiensten.

d. Aantal transacties.

e. Omzet verkregen uit het aanbieden van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta.

f. Omzet verkregen uit het aanbieden van bewaarportemonnees.

8. Het opschrift van onderdeel 11 (nieuw) komt te luiden:

  • 11. Financiële infrastructuur

9. Aan onderdeel 11 (nieuw), kolom Personen, worden twee subonderdelen toegevoegd, luidende:

  • m. Centrale effectenbewaarinstelling waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of artikel 19, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 909/2014 (CSDR).

  • n. Tegenpartij waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR).

10. Aan onderdeel 11 (nieuw), kolom Maatstaven, worden twee subonderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. Het aantal afwikkelingsinstructies dat de centrale effectenbewaarinstelling verwerkt.

  • f. De aan de hand van de artikelen 41, 42 en 43 van Verordening (EU) nr. 648/2012 (EMIR) te bepalen waarde van het geheel aan middelen dat de centrale tegenpartij aanhoudt ter dekking van de risico’s die zij loopt.

11. In onderdeel 13 (nieuw), kolom Personen, wordt na «Levensverzekeraars waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid,» ingevoegd «onderscheidenlijk 2:48, eerste lid,».

E

Bijlage 2, onderdeel A, komt te luiden:

A. Toezichtcategorieën

  • 1. Banken en kredietunies;

  • 2. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders, marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren, uitgevers van activagerelateerde tokens en cryptoactivadienstverleners;

  • 3. Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen;

  • 4. Depositogarantiestelsel: banken;

  • 5. Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen;

  • 6. Resolutie: Banken en beleggingsondernemingen;

  • 7. Resolutie: Verzekeraars;

  • 8. Trustkantoren;

  • 9. Verzekeraars niet zijnde zorgverzekeraars;

  • 10. Zorgverzekeraars.

F

Bijlage 2, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1 vervalt, onder vernummering van de onderdelen 2 tot en met 11 tot 1 tot en met 10.

2. Onderdeel 2 (nieuw) komt te luiden:

2. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders, marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren, uitgevers van activagerelateerde tokens en cryptoactivadienstverleners

a. Marktexploitanten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 5:26 Wft, die een MTF of een georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren.

b. Beheerders van beleggingsinstellingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:65 Wft.

c. Beheerders van icbe’s waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:69b Wft.

d. Beleggingsondernemingen die in de uitoefening van beroep of bedrijf in Nederland beleggingsdiensten verlenen of beleggingsactiviteiten verrichten, waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:96 Wft.

e. Bewaarders waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3g Wft.

f. Uitgevers van activagerelateerde tokens (niet zijnde banken) waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

g. Aanbieders van cryptoactivadiensten waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder a, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

h. Aanbieders van cryptoactivadiensten die een kennisgeving hebben gedaan als bedoeld in artikel 60, tweede, derde, vijfde of zesde lid, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

a. Het vergunningtype.

b. De verleende beleggingsdiensten of verrichte beleggingsactiviteiten als bedoeld in artikel 1:1 Wft.

c. Het balanstotaal van de beheerde beleggingsinstellingen en icbe’s.

d. Het beheerd individueel vermogen.

e. Het vermogen waarover wordt geadviseerd.

f. Het minimaal aan te houden toetsingsvermogen.

g. De geaggregeerde waarde van de activareserve, bedoeld in artikel 36 van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

h. De aangeboden cryptoactivadiensten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel 16, van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR).

i. Het balanstotaal.

3. Aan onderdeel 3 (nieuw), kolom Maatstaven, wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. Nominale waarde van de door de uitgever uitgegeven e-moneytokens, bedoeld in artikel 49 van verordening (EU) 2023/1114 (MiCAR)

4. In voetnoot 1 wordt «de Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (CRR)» vervangen door «Verordening (EU) nr. 575/2013 (CRR)».

ARTIKEL II

Bijlage 1, onderdeel B, onderdeel 8, van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de kolom Personen vervallen de subonderdelen c en d.

2. In de kolom Maatstaven vervallen de subonderdelen e en f.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van artikel II, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2025.

  • 2. Artikel II treedt in werking met ingang van 1 januari 2026.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 januari 2025

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, E. Heinen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

Uitgegeven de vijfde februari 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019. Het bevat grondslagen om de kosten voor het toezicht op Verordening (EU) 2023/1114 betreffende cryptoactivamarkten («Markets in Crypto-Assets Regulation», afgekort als «MiCA» of «MiCAR») te kunnen doorberekenen aan de ondertoezichtstaande instellingen en herziet de procentuele verdeling van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daarnaast bevat het enkele andere wijzigingen en verduidelijkingen, waaronder aanpassingen in de categorieverdeling en de maatstaven van de AFM, de mogelijkheid om een heffing te kunnen opleggen aan levensverzekeraars met een beperkte risico-omvang, en een verduidelijking van de handelswijze bij geconsolideerd toezicht op banken. De toelichting wordt mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegeven in verband met de herijking van de procentuele verdeling van de AFM en de aangepaste maatstaven voor beleggingsinstellingen en -ondernemingen.

De wijzigingen worden in de volgende paragrafen achtereenvolgens toegelicht. Daarna wordt ingegaan op de financiële gevolgen (paragraaf 7) en de consultatie, advies en voorhang van het besluit (paragraaf 8).

§ 2. MiCAR

Dit besluit stelt de personen en maatstaven vast waarmee de AFM en DNB hun toezichtkosten kunnen doorberekenen aan MiCAR-partijen.

Met de komst van MiCAR is een nieuw regelgevend kader gecreëerd voor aanbieders van cryptoactiva en cryptoactivadienstverleners. Kort gezegd reguleert MiCAR de uitgifte van cryptoactiva en het verlenen van cryptoactivadiensten in brede zin. Hiermee komt er een nieuw stelsel voor uitgevers van cryptoactiva en cryptoactivadienstverleners. MiCAR stelt eisen ten behoeve van consumentenbescherming, prudentieel toezicht en het tegengaan van marktmisbruik. Met de Uitvoeringswet verordening cryptoactiva1 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) aangevuld met enkele specifieke handhavingsbevoegdheden die nog geen deel uitmaken van het wettelijk kader. Met het uitvoeringsbesluit2 zijn onder andere AFM en DNB aangewezen als toezichthouders.

Voor MiCAR was er voor bepaalde cryptoactivadienstverleners al enige regulering op basis van hoofdstuk 3A van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).3 Het gaat hierbij om aanbieders van bewaarportemonnees (wallets) en aanbieders van diensten voor het omwisselen van cryptoactiva voor geldmiddelen. Hiervoor kon DNB toezichtkosten in rekening brengen. Met MiCAR is de groep gereguleerde instellingen die cryptoactivadiensten aanbieden uitgebreid en onder toezicht gebracht van AFM. Het betreft een uitbreiding met de volgende diensten:

  • exploitatie van een cryptoactivahandelsplatform;

  • uitvoering van cryptoactivaorders namens cliënten;

  • plaatsing van cryptoactiva;

  • ontvangst en doorgifte van cryptoactivaorders namens cliënten;

  • verlening van advies over cryptoactiva;

  • beheer van cryptoactivaportefeuilles; en

  • verlening van cryptoactivaoverdrachtdiensten namens cliënten.

Deze diensten kunnen worden uitgevoerd door cryptoactivadienstverleners die daarvoor een vergunning van de AFM hebben gekregen. Ook een aantal bestaande financiële ondernemingen, waaronder banken, elektronischgeldinstellingen en beleggingsondernemingen, kunnen cryptoactivadiensten verlenen. Conform het Twin Peaks-model van toezicht houdt AFM gedragstoezicht op deze partijen en houdt DNB prudentieel toezicht.4 Het integriteitstoezicht wordt uitgevoerd door de vergunningverlenende toezichthouder. Om die reden krijgen de cryptoactivadienstverleners een jaarlijkse heffing van de AFM en van DNB.

Daarnaast reguleert MiCAR zogeheten stablecoins: activagerelateerde tokens (ARTs) en e-moneytokens (EMTs). Uitgevers van deze tokens staan onder toezicht van DNB en ontvangen daarom alleen van DNB een heffing voor het toezicht op grond van MiCAR.

Tot slot geldt een overgangsregime voor crypto-instellingen met een bestaande registratie op grond van hoofdstuk 3A Wwft. Zij kunnen tot en met 30 juni 2025 met hun Wwft-registratie hun diensten aanbieden.5 Vanaf de inwerkingtreding van MiCAR houdt de AFM tijdelijk toezicht op deze partijen, totdat een partij een MiCAR-vergunning of -notificatie verkrijgt of tot de vervaldatum van het overgangsregime.

Het onderhavige besluit creëert de grondslagen voor het in rekening brengen van de toezichtkosten door AFM en DNB bij de uitgevers van stablecoins, cryptoactivadienstverleners en crypto-instellingen met een Wwft-registratie. Hiervoor worden voor de kosten die door AFM in rekening kunnen worden gebracht een nieuwe toezichtcategorie geïntroduceerd met nieuwe persoonsomschrijvingen en maatstaven. Voor de toezichtkosten van DNB wordt een aantal wijzigingen aangebracht in bestaande toezichtcategorieën. De onderstaande tabel laat zien in welke categorieën de personen worden ingedeeld. De gekozen maatstaven worden in het artikelsgewijze deel van deze toelichting behandeld.

Ondertoezichtstaande instelling

Toezichtcategorie

Cryptoactivadiensten

Cryptoactivadienstverleners met een vergunning (art. 59, eerste lid, onder a, MiCAR)

AFM: Cryptoactivadienstverleners DNB: Beheerders van beleggingsinstellingen etc.

Bank die cryptoactivadiensten aanbiedt (art. 59, eerste lid, onder b, jo. 60, eerste lid, MiCAR)

AFM: Cryptoactivadienstverleners DNB: Banken en kredietunies

Centrale effectenbewaarinstelling, beleggingsonderneming, beheerder van beleggingsinstellingen of icbe’s, of marktexploitant die cryptoactivadiensten aanbiedt (art. 59, eerste lid, onder b, jo. 60, tweede, derde, vierde en vijfde lid, MiCAR)

AFM: Cryptoactivadienstverleners DNB: Beheerders van beleggingsinstellingen etc.

Elektronischgeldinstelling die cryptoactivadiensten aanbiedt (art. 59, eerste lid, onder b, jo. 60, vierde lid, MiCAR)

AFM: Cryptoactivadienstverleners DNB: Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen

Stablecoins (activagerelateerde en e-moneytokens)

Uitgever van activagerelateerde tokens (niet zijnde een bank) (art. 16, eerste lid, onder a, MiCAR)

DNB: Beheerders van beleggingsinstellingen etc.

Bank die activagerelateerde of e-moneytokens uitgeeft (art. 16, eerste lid, onder b, resp. 48, eerste lid, MiCAR)

DNB: Banken en kredietinstellingen

Elektronischgeldinstelling die e-moneytokens uitgeeft (art. 48, eerste lid, MiCAR)

DNB: Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen

Overgangsregime aanbieders van virtuele valutadiensten

Aanbieders van wisseldiensten met een registratie (art. IV Uitvoeringswet TFR jo. art. 23b, eerste lid, Wwft (oud))

AFM: Cryptoactivadienstverleners (tot en met 1 januari 2026)

DNB: vervallen

Aanbieders van bewaarportemonnees met een registratie (art. IV Uitvoeringswet TFR jo. art. 23b, tweede lid, Wwft (oud))

In 2024 heeft DNB voor de laatste keer heffingen voor het doorlopend toezicht opgelegd aan de categorie crypto-instellingen (aanbieders van virtuele valutadiensten). Niettemin is het voorstelbaar dat er in 2025 nog bezwaar- of beroepsprocedures lopen over heffingen die in 2024 aan crypto-instellingen zijn opgelegd. Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat voor die procedures de regels relevant blijven die golden in het jaar waarin de bestreden heffingen zijn opgelegd.

§ 3. Herijking procentuele verdeling

De lasten voor het doorlopende toezicht van de AFM worden onder de toezichtcategorieën verdeeld op basis van een vaste procentuele verdeling die in bijlage 1, onderdeel A, van het besluit is opgenomen. Deze verdeling is herijkt.

De verdeling is op besluitniveau vastgelegd en staat daardoor in beginsel voor meerdere jaren vast. Dit draagt bij aan de voorspelbaarheid en stabiliteit van de jaarlijkse heffingen en bevordert bestuurlijke rust. De verdeling is voor het laatst in 2019 integraal herzien. Wel is de verdeling sindsdien bijna jaarlijks op onderdelen aangepast door externe ontwikkelingen. Het ging onder meer om de Brexit, uitbreiding van het accountantstoezicht en de Wet toekomst pensioenen.

De Ministers van Financiën en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben de Eerste en Tweede Kamer op 29 mei 2024 geïnformeerd over het vast te stellen kostenkader van de AFM voor de periode 2025–2028.6 Het nieuwe kostenkader is een goed moment om ook de procentuele verdeling integraal te herzien. In principe staat deze verdeling voor vier jaar vast. Onvoorziene ontwikkelingen met een grote invloed op de verdeling van toezichtinspanningen, kunnen echter aanleiding geven tot een tussentijdse wijziging.

Uit de wetssystematiek volgt dat de procentuele verdeling van de toezichtkosten een weergave moet bieden van de toezichtinspanningen van de AFM op de betreffende categorieën. Omdat de toezichtinspanningen in de praktijk van jaar tot jaar kunnen fluctueren en zich niet geheel laten voorspellen, is voor de nieuwe verdeling zowel naar het verleden als naar de toekomst gekeken. De nieuwe verdeling is daarom enerzijds gebaseerd op de toezichtinspanningen van de AFM in de afgelopen jaren. De AFM heeft zowel kwantitatief als kwalitatief naar de trendmatige ontwikkeling van de toezichtinzet over de afgelopen halfjaren gekeken. Daarnaast zijn ook de veranderingen in het toezicht in de periode 2025-2028 meegenomen, voor zover zij in het kostenkader verdisconteerd zijn. Het gaat onder meer om de kosten voor het toezicht op de verordening digitale operationele weerbaarheid financiële sector (DORA), de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD) en MiCAR.

Tijdens de bespreking van het nieuwe kostenkader zijn de veranderingen in de procentuele aandelen mondeling besproken met de verschillende branchevertegenwoordigers. Hieronder worden de veranderingen van meer dan 0,5 procentpunt kort toegelicht.

  • 1. Accountantsorganisaties: het procentueel aandeel stijgt met 0,7 procentpunt, onder meer door het programma Herijking Toezicht Accountancy en CSRD.

  • 3. Adviseurs, bemiddelaars en crowdfundingdienstverleners: het procentueel aandeel daalt met 2,6 procentpunt. Het toezicht op deze categorie is in de afgelopen jaren verder afgenomen. Dit houdt vooral verband met het stellen van prioriteiten binnen het toezicht op deze categorie. Daarbij moet opgemerkt worden dat de AFM werkt aan een vernieuwde opbouw en implementatie van gestructureerd toezicht op adviseurs en bemiddelaars om grip te houden op de snel veranderende markt. Hierdoor zal de inzet de komende jaren op deze categorie toenemen. Dit is verwerkt in het procentueel aandeel.

  • 5. Banken en clearinginstellingen: het procentueel aandeel daalt met 4,8 procentpunt. De werkelijke kosten op deze categorie zijn in de afgelopen jaren afgenomen. Dit houdt vooral verband met het stellen van prioriteiten binnen het toezicht op deze categorie met daarbij in het bijzonder de afronding van het project rentederivaten.

  • 6. Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, bewaarders, aanbieders van beleggingsobjecten en beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen: het procentueel aandeel stijgt met 3,8 procentpunt. De stijging houdt vooral verband met verschillende nieuwe toezichtstaken, o.a. op het gebied van duurzaamheid en pensioenen.

  • 8. Cryptoactivadienstverleners: het procentueel aandeel van deze nieuwe categorie is vastgesteld op 3,7%, op basis van de begrote kosten voor het MiCAR-toezicht.

  • 9. Effectenuitgevende instellingen: markt: het procentueel aandeel stijgt met 1,9 procentpunt. De werkelijke kosten op deze categorie zijn in de afgelopen periode toegenomen, vanwege de gestelde toezichtprioriteiten.

  • 13. Verzekeraars: leven en pensioen: het procentueel aandeel daalt met 3,0 procentpunt. De daling wordt vooral veroorzaakt door het stellen van toezichtprioriteiten. Zo verwacht de AFM dat o.a. bij de categorie schadeverzekeraars meer inzet nodig zal zijn, waardoor de inzet op de levens- en pensioenverzekeraars afneemt. Tegelijkertijd zal de intensiteit van het toezicht op verzekeraars die pensioenproducten aanbieden vanwege de pensioentransitie toenemen.

§ 4. Toezichtcategorieën en maatstaven AFM

De AFM heeft de gelegenheid van deze herijking gebruikt om de huidige indeling van de ondertoezichtstaande personen in 16 categorieën kritisch te bekijken. Onder de 16 categorieën waren enkele relatief kleine, namelijk:

  • Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen (0,1%);

  • Centrale effectenbewaarinstellingen (0,4%);

  • Centrale tegenpartijen (0,3%);

  • Verzekeraars: zorg (0,4%).7

Geconcludeerd is dat het niet in alle gevallen meer zinvol is om dergelijke kleine categorieën te onderscheiden.

De categorie Centrale effectenbewaarinstellingen bestond in de praktijk uit één instelling. Dat maakt dat de heffing voor deze instelling sterk onderhevig was aan fluctuaties in het door te belasten bedrag. Hetzelfde gold voor de categorie Centrale tegenpartijen, die uit twee partijen bestond. Om dit te ondervangen zijn deze categorieën samengevoegd met de categorie Financiële infrastructuur. Centrale effectenbewaarinstellingen en centrale tegenpartijen maken immers deel uit van de financiële infrastructuur, en het toezicht op de personen uit de drie voormalige categorieën wordt door dezelfde AFM-afdeling uitgeoefend. Deze wijziging zorgt voor meer mogelijkheden en speelruimte om met specifieke ontwikkelingen in (het toezicht op) de financiële infrastructuur rekening te houden. Hetzelfde geldt voor de wijze waarop de toezichtkosten van dergelijke ontwikkelingen het best kunnen worden vertaald naar de verschillende tot die categorie behorende instellingen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om te komen tot meer voorspelbare en evenwichtige heffingen, die beter uitlegbaar en acceptabel zijn voor de betreffende instellingen.

Ook is geconcludeerd dat er nog steeds voldoende reden bestaat om het toezicht op zorgverzekeraars en op afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen in aparte categorieën op te nemen. Deze categorieën blijven daarom gehandhaafd.

§ 5. Levensverzekeraars met beperkte risico-omvang (AFM)

De AFM wordt in staat gesteld om een heffing voor het doorlopend toezicht op te leggen aan levensverzekeraars met beperkte risico-omvang als bedoeld in artikel 2:48 Wft.

Deze mogelijkheid bestaat al voor natura-uitvaart- en schadeverzekeraars met beperkte risico-omvang.

De AFM houdt risicogestuurd gedragstoezicht op verzekeraars. Dat betekent dat de AFM zich richt op die zaken waar de meeste schade voor consumenten bestaat of kan ontstaan. Gezien de aard van de levensverzekeringsproducten (complexiteit, looptijd, impact voor consument) verschilt het risiconiveau niet aanzienlijk van schadeverzekeringen of natura-uitvaartverzekeringen. Bovendien is het toezicht op verzekeraars met een beperkte risico-omvang hetzelfde als het toezicht op verzekeraars met een reguliere vergunning (als bedoeld in artikel 2:27 van de Wft). Zo doet de AFM voor alle verzekeraars een jaarlijkse klachtenuitvraag en behandelt zij ontheffingsverzoeken.

Er bestaat al met al geen logische rechtvaardiging om levensverzekeraars voor de bekostiging van het doorlopend toezicht anders te behandelen dan schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars (met een beperkte risico-omvang). De levensverzekeraars met beperkte risico-omvang worden daarom toegevoegd aan de lijst van personen aan wie toezichtkosten kunnen worden doorberekend.

§ 6. Geconsolideerde vergoedingen

De grondslag voor heffingen op geconsolideerd niveau wordt verduidelijkt in het nieuwe artikel 12a. Met deze verduidelijking is geen inhoudelijke wijziging beoogd van de heffingssystematiek. Artikel 15 van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019 (Wbft 2019) bepaalt dat de toezichthouder een onder toezicht staande persoon jaarlijks een bedrag in rekening brengt voor de kosten van het toezicht. Daarvoor zijn in het Bbft 2019 verschillende toezichtcategorieën gedefinieerd, waarbinnen de toezichthouder de kosten verdeelt op grond van maatstaven. De meeste maatstaven hebben betrekking op een individuele ondertoezichtstaande persoon.

Als op geconsolideerd niveau de maatstaf voor een bankengroep wordt bepaald, worden de toezichtkosten niet bepaald aan de hand van de maatstaf van de afzonderlijke banken, maar worden die kosten op geconsolideerd niveau bepaald. Met artikel 12a wordt dit verhelderd. Vanwege het geconsolideerd toezicht op personen in de toezichtcategorieën «Banken en clearinginstellingen» van de AFM en «Banken en kredietunies», «Depositogarantiestelsel: banken» en «Resolutie: banken en beleggingsondernemingen» van DNB, ontvangen zij een heffing op grond van de geconsolideerde situatie. Dit weerspiegelt de toezichtinspanningen van de toezichthouder en de draagkracht van de betreffende onderneming(en).

De toezichthouder vermeldt op het heffingsbesluit de ondertoezichtstaande personen die bij de berekening in aanmerking zijn genomen. Daarmee wordt voldaan aan de hoofdregel in artikel 15 Wbft 2019 dat de toezichthouder bij een onder toezicht staande persoon een bedrag in rekening brengt.

§ 7. Financiële gevolgen

Het besluit heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.

De herijkte procentuele verdeling van de AFM heeft gevolgen voor de ondertoezichtstaande instellingen. De grootste veranderingen zijn toegelicht in paragraaf 3. De precieze kosten worden bepaald op basis van de jaarlijkse Regeling bekostiging financieel toezicht, op basis van de begroting in het lopende jaar en het exploitatiesaldo over het voorafgaande jaar. In de toelichting bij de Regeling en in de begrotingen en verantwoordingen van de AFM zullen de financiële ontwikkelingen en de gevolgen voor instellingen worden toegelicht. Een indicatie van de financiële gevolgen van MiCAR voor cryptoactivadienstverleners en stablecoins is ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet verordening cryptoactiva.8

Aan verzekeraars met een beperkte risico-omvang kunnen vanaf 2025 ook heffingen voor het doorlopend toezicht worden opgelegd. Het gaat om relatief kleine partijen. In het DNB-register staat op dit moment één levensverzekeraar met een 2:48-vergunning ingeschreven. De tarieven voor het toezicht worden in de jaarlijkse Regeling bekendgemaakt en nader toegelicht.

§ 8. Consultatie, advies en voorhang

Een ontwerp van dit besluit is van 9 mei tot en met 7 juni 2024 openbaar geconsulteerd.9 Op de consultatie zijn 2 reacties binnengekomen van de Association of Proprietary Traders (APT) en CMS.

De APT is de branchevereniging van in Nederland gevestigde handelshuizen voor eigen rekening (HERs). Zij reageert op de stijging van het procentuele aandeel van de toezichtcategorie Beleggingsondernemingen uitsluitend voor eigen rekening van 1,4% naar 1,7%, een stijging van 21,4%. De geprojecteerde stijging van de begroting van de AFM in de periode 2025–2028 zorgt, gecombineerd met het gestegen aandeel van de HERs, tot een aanzienlijke kostenstijging. De APT acht deze stijging buitenproportioneel, mede in het licht van eerdere stijgingen, en roept op tot meer transparantie over de reden voor de kostenstijging.

In reactie hierop wordt opgemerkt dat de kosten voor HERs de afgelopen jaren gestegen zijn in verband met uitbreidingen van het wettelijk kader (onder meer de verordening en richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen), meer werkzaamheden uit Europese samenwerking in EBA en ESMA, en een toename van het marktmisbruiktoezicht op HERs. Tot en met 2028 zullen de kosten verder stijgen vanwege nieuwe regelgeving, waaronder DORA. Het kabinet onderkent dat de kosten voor HERs relatief snel zijn opgelopen, maar acht de kostenstijging niet disproportioneel. Deze stijging is immers verklaarbaar door de gestegen toezichtinspanning voor de HERs en de bredere ontwikkelingen binnen het financieel toezicht.

CMS vraagt aandacht voor de hoogte van de toezichtkosten voor MiCAR-partijen. CMS benoemt dat de verwachte toezichtkosten voor MiCAR ca. € 3,4 mln. bedragen en dat de ondertoezichtstaande instellingen deze moeten betalen, ongeacht hun aantal en omvang. CMS vreest dat hoge toezichtkosten ertoe zullen leiden dat Nederland zichzelf uit de markt prijst. Markttoetreders kunnen er immers voor kiezen om vanuit een andere EU-lidstaat hun diensten aan te bieden, waar zij kunnen profiteren van lagere toezichtkosten, een gunstiger belastingklimaat of eenvoudigere procedures.

In reactie hierop wordt opgemerkt dat de verwachte toezichtkosten voor MiCAR in 2025 voor de AFM ca. € 6,9 mln. bedragen, aflopend naar ca. € 6,4 mln. in 2028. De regering onderkent dat dit een substantieel bedrag is. Tegelijkertijd ziet de regering grote risico’s in de cryptosector. Het is daarom in het belang van de consument en de stabiliteit van de financiële markten om het toezicht op de sector, op basis van de regels in MiCAR, stevig in te richten. Dat geldt overigens ook wanneer relatief meer partijen ervoor zouden kiezen om vanuit een andere lidstaat in Nederland te opereren; ook dan moeten de AFM en DNB in het belang van Nederlandse klanten toezicht kunnen houden op de activiteiten in Nederland. De AFM verwacht dat deze vorm van toezichtarbitrage slechts in beperkte mate zal voorkomen, omdat het Nederlandse toezicht als kwalitatief goed bekend staat en dus ook het vertrouwen in een cryptoactivadienstverlener versterkt. In de loop van 2025 zal de minister van Financiën samen met de AFM bezien of de toegekende ruimte voor het MiCAR-toezicht adequaat is. Indien noodzakelijk kan het kostenkader per 2027 naar boven of beneden bijgesteld worden. Tot slot wordt in de bepaling van de tarieven in de jaarlijkse Regeling bekostiging financieel toezicht rekening gehouden met de draagkracht van de individuele cryptoactivadienstverlener.

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het college heeft besloten het dossier niet te selecteren voor een formeel advies.

Dit besluit is in nauwe samenspraak met de AFM en DNB tot stand gekomen. Zij hebben te kennen gegeven de wijzigingen uitvoerbaar te achten.

Het ontwerpbesluit is van 12 september tot en met 18 november 2024 voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer, in lijn met artikel 15, zesde lid, Wbft 2019. Tijdens de voorhang zijn geen schriftelijke opmerkingen kenbaar gemaakt. Het ontwerpbesluit is daarnaast geagendeerd voor behandeling in het wetgevingsoverleg over de Uitvoeringswet verordeningen inzake cryptoactiva en cryptoactivamarkten op 18 november 2024. De voorhang en het wetgevingsoverleg hebben geen aanleiding gegeven tot inhoudelijke wijziging van het besluit.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit bekostiging financieel toezicht 2019)

A (artikel 12a)

Dit onderdeel verduidelijkt de grondslag voor het in rekening brengen van toezichtkosten op basis van de geconsolideerde situatie. Verder wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.

B (artikel 13a)

Artikel 6, tweede lid, schrijft voor dat het exploitatiesaldo voor het voorafgaande jaar wordt verrekend met de begrote kosten in het volgende jaar. Ingevolge artikel 6, derde lid, worden de opbrengsten uit boetes en dwangsommen verhoudingsgewijs verdeeld over de toezichtcategorieën, naar rato van het aandeel van de deelbegroting in de totale verantwoording in het voorafgaande jaar.

De toezichtcategorie «Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta» van DNB verdwijnt met ingang van 2025 (zie paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting). Daarom kan het exploitatiesaldo over 2024 niet met die categorie verrekend worden. Ook kunnen de opbrengsten uit boetes en dwangsommen die in 2024 zijn ontvangen, niet toegerekend worden aan die categorie. Om die reden wordt in 2025 het betreffende deel van het exploitatiesaldo verhoudingsgewijs toegerekend aan alle andere categorieën, op basis van de verantwoording over 2024.

Bij de berekening van de verhoudingen blijft de categorie «Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta» buiten beschouwing. Dat geldt zowel voor de verdeling van het exploitatiesaldo uit die categorie (artikel 13a, eerste lid) als voor de verdeling van de opbrengsten uit boetes en dwangsommen (artikel 6, derde lid).

C (bijlage 1, onderdeel A)

De procentuele verdeling voor de kosten van het AFM-toezicht is herijkt. De categorie Cryptoactivadienstverleners is toegevoegd en de categorieën Centrale tegenpartijen en Centrale effectenbewaarinstellingen zijn samengevoegd met de categorie Financiële infrastructuur. Zie de paragrafen 2, 3 en 4 van het algemeen deel van deze toelichting.

D (bijlage 1, onderdeel B)

1, 2 en 3. De naam van categorie 6 is gewijzigd om beter aan te sluiten bij de personen die daar onderdeel van uitmaken. Daarnaast is verduidelijkt dat ook de vergunningtypes van artikel 2:3g Wft (bewaarder), artikel 2:55 Wft (aanbieden van beleggingsobjecten) en artikel 18, tweede lid, Verordening (EU) nr. 1031/2010 (aanbieden van broeikasgasemissierechten) een relevante maatstafwaarde kunnen zijn.

4. Het opschrift van categorie 7 wordt aangepast om beter aan te sluiten bij de beleggingsondernemingen die daarvan deel uitmaken. Beleggingsondernemingen die enkel handelen voor eigen rekening vallen in categorie 7, terwijl beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten verlenen (al dan niet in combinatie met handel voor eigen rekening) in categorie 6 heffingsplichtig zijn.

5. In het Besluit van 8 februari 2020 tot wijziging van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 in verband met onder meer wijziging van enkele maatstaven en toevoeging van enkele onder toezicht staande personen voor de doorberekening van de toezichtkosten vanaf het jaar 2020 (Stb. 2020, 72) zijn de maatstaven van de categorie Beleggingsondernemingen voor eigen rekening gewijzigd naar, kort gezegd, het aantal transacties en het toetsingsvermogen. In het Besluit van 11 november 2020 tot wijziging van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 in verband met vaststelling van een nieuwe procentuele verdeling van de kosten van het doorlopend toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (Stb. 2020, 470) is vervolgens per abuis de eerste maatstaf (aantal transacties) overschreven. Dit wordt hersteld.

6, 8, 9 en 10. De voormalige categorieën Centrale effectenbewaarinstellingen en Centrale tegenpartijen zijn toegevoegd aan de categorie Financiële infrastructuur, zie paragraaf 4 van het algemeen deel van de toelichting. De persoonsomschrijvingen en maatstaven blijven hetzelfde. Om de leesbaarheid te bevorderen, zijn de personen die deel uitmaken van de categorie uit het opschrift verwijderd.

7. Voor de cryptoactivadienstverleners wordt een nieuwe categorie ingevoegd in onderdeel B van bijlage 1. Hiermee worden cryptoactivadienstverleners onder de bekostigingssystematiek gebracht en kan de AFM een heffing in rekening brengen voor de kosten van het doorlopend toezicht. Voor de persoonsomschrijvingen wordt verwezen naar de artikelen 60 (notificatieplicht voor specifieke aanbieders van cryptoactivadiensten) en 62 (vergunningplicht voor aanbieders van cryptoactivadiensten) van MiCAR.

Voor de doorberekening onderzoekt de AFM vier mogelijke maatstaven: de aangeboden cryptoactivadiensten, de omzet gerelateerd aan deze diensten, de bruto provisie- inkomsten gerelateerd aan deze diensten en het aantal transacties. AFM verwacht met een combinatie van deze maatstaven goed in staat te zijn om aan te sluiten bij de draagkracht en de toezichtinspanningen op verschillende typen cryptoactivadienstverleners. Het verdienmodel en het benodigde toezicht kunnen immers per type dienst verschillen. Omdat er onzekerheid bestaat over het aantal toetreders en de omvang van de activiteiten die zij gaan verrichten, wordt in de Regeling bekostiging financieel toezicht 2025 voor het eerst bepaald op welke manier de toezichtkosten met deze maatstaven op een evenwichtige wijze over de instellingen binnen deze categorie kunnen worden verdeeld.

Ook worden de crypto-instellingen toegevoegd die tijdelijk hun diensten mogen blijven aanbieden onder het overgangsregime van artikel IV van de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie. De maatstaven blijven hetzelfde. Het overgangsregime is tijdelijk, zie artikel II.

11. Dit onderdeel stelt de AFM in staat om een heffing voor het doorlopend toezicht op te leggen aan levensverzekeraars met beperkte risico-omvang als bedoeld in artikel 2:48 Wft. Verwezen wordt naar paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting.

E (bijlage 2, onderdeel A)

De toezichtcategorieën van DNB worden aangepast in verband met MiCAR. De categorie «Aanbieders van diensten met betrekking tot virtuele valuta» vervalt. Deze categorie bestond uit crypto-instellingen die op grond van hoofdstuk 3A Wwft een registratie bij DNB moesten aanvragen. Met de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie is dit regime vervallen en is het integriteitstoezicht op deze dienstverleners overgegaan naar de AFM.

De partijen die door de Uitvoeringswet verordening cryptoactiva onder DNB-toezicht zijn komen te staan, worden aan de toezichtcategorieën toegevoegd van onderdeel A van bijlage 2 Bbft. De cryptodienstverleners waarvoor de AFM de vergunningverlenende of notificatie-ontvangende autoriteit is (artikelen 62 en 60 MiCAR), worden toegevoegd aan de categorie «Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders, marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren, uitgevers van activagerelateerde tokens en cryptoactivadienstverleners». Hetzelfde geldt voor uitgevers van activagerelateerde tokens, niet zijnde banken.

F (bijlage 2, onderdeel A)
Toevoegingen MiCAR

Met deze wijziging worden aan de toezichtcategorie «Beheerders van beleggingsinstellingen en icbe’s, beleggingsondernemingen, bewaarders, marktexploitanten die een MTF of georganiseerde handelsfaciliteit exploiteren, uitgevers van activagerelateerde tokens en cryptoactivadienstverleners» nieuwe personen en maatstaven toegevoegd om te bewerkstelligen dat DNB een heffing in rekening kan brengen bij deze partijen voor de kosten van het doorlopend toezicht.

Voor de uitgevers van activagerelateerde tokens (niet zijnde banken) is als maatstaf gekozen voor de totale activareserve. Voor de cryptoactivadienstverleners is als maatstaf gekozen voor de aangeboden cryptoactivadiensten in combinatie met de omvang van het balanstotaal van de aanbieder van de cryptoactivadiensten. Dit sluit aan bij de bestaande systematiek in deze categorie. Daarnaast wordt aan de toezichtcategorie «Betaalinstellingen, clearinginstellingen en elektronischgeldinstellingen» een maatstaf toegevoegd voor elektronischgeldinstellingen die e-moneytokens uitgeven. Voor de maatstaf is hier gekozen voor de nominale waarde van de door de uitgever van e-moneytokens uitgegeven e-moneytokens. Voor alle maatstaven geldt dat zij naar verwachting een indicatie bieden van de toezichtinspanningen op de partijen en de draagkracht van individuele instellingen.

Voor banken die cryptoactivadiensten aanbieden of stablecoins uitgeven worden geen nieuwe personenomschrijvingen of maatstaven geïntroduceerd. DNB kijkt slechts naar de minimumomvang van het toetsingsvermogen om de hoogte van de heffing voor een bank te bepalen, en maakt geen onderscheid naar de uitgevoerde activiteiten. Voor de MiCAR-activiteiten van banken blijft dit uitgangspunt gelden.

Aanpassingen bobi’s

Ook wordt de formulering van de bestaande maatstaven in deze categorie versimpeld. Recent is geconstateerd dat DNB in de afgelopen jaren in deze categorie niet altijd in lijn met de tekst van het Bbft 2019 heeft gehandeld.10 Met de gewijzigde formulering is DNB in staat om de heffingssystematiek die zij de afgelopen jaren heeft toegepast, voort te zetten. Waar eerder een voorschot werd genomen op de uitwerking van de maatstaven in de ministeriële tarievenregeling, worden nu slechts de maatstaven vermeld, in lijn met de andere toezichtcategorieën. De formulering laat ruimte om de tariefstructuur in de regeling uit te werken. Omdat de categorie veel verschillende soorten personen bevat, is het aantal maatstaven ook relatief groot. In het algemeen wordt het tarief voor elke soort persoon berekend op grond van (1) de verrichte activiteiten onder de vergunning; en (2) het vermogen van de instelling of haar klanten. In de tabel wordt opgesomd welke maatstaven in de tarievenregelingen worden gebruikt voor welke persoon.

Persoon

Maatstaf activiteiten

Maatstaf vermogen

a. Marktexploitanten met MTF

of OTF

Vergunningtype, verrichte

beleggingsactiviteiten

n.v.t.

b. Beheerders van beleggingsinstellingen

c. Beheerders van icbe's

Vergunningtype

Balanstotaal van de beheerde beleggingsinstellingen en icbe’s

d. Beleggingsondernemingen

Vergunningtype, verleende beleggingsdiensten, verrichte beleggingsactiviteiten

Beheerd individueel vermogen Vermogen waarover wordt geadviseerd

Voor personen die handelen voor eigen rekening: het minimaal aan te houden toetsingsvermogen.

e. Bewaarders

Vergunningtype

n.v.t.

f. Uitgevers van ART’s

n.v.t.

Geaggregeerde waarde van de activareserve

g en h.

Cryptoactivadienstverleners

Aangeboden cryptoactivadiensten

Balanstotaal

Artikel II (Besluit bekostiging financieel toezicht 2019)

MiCAR voorziet in een overgangsperiode voor crypto-instellingen met een bestaande registratie op grond van de Wwft. Zij kunnen tot en met 30 juni 2025 actief blijven. Waar DNB dit toezicht tot 30 december 2024 uitvoerde, wordt het vanaf die datum uitgevoerd door de AFM. In artikel I van dit besluit is voorzien in de mogelijkheid om deze kosten door te kunnen berekenen, maar nadat het overgangsregime vervalt kunnen ook de relevante personen en maatstaven vervallen.

Artikel III (Inwerkingtreding)

Dit besluit heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2025 om aan te sluiten bij het boekjaar van de toezichthouders, met uitzondering van artikel II.

De overgangsperiode voor crypto-instellingen met een bestaande registratie geldt tot en met 30 juni 2025. Daarna kunnen de doorberekeningsgrondslagen voor dit regime komen te vervallen. Om te zorgen dat de AFM de kosten voor het overgangsregime in het boekjaar 2025 nog kan recupereren, treedt artikel II – dat de grondslagen doet vervallen – per 1 januari 2026 in werking.

De Minister van Financiën, E. Heinen


X Noot
1

Kamerstukken 36 527.

X Noot
3

Dit regime komt te vervallen met de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie (Kamerstukken 36 526).

X Noot
4

Verder wordt verwezen naar de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit verordening cryptoactiva en verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie.

X Noot
5

Artikel IV van de Uitvoeringswet verordening bij geldovermakingen en overdrachten van cryptoactiva te voegen informatie.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 32 545, nr. 205.

X Noot
7

Percentages zoals geldend in 2024.

X Noot
8

Kamerstukken II 2023/24, 36 527, nr. 3, paragraaf 6.

X Noot
10

Zie ook de toelichting bij de Regeling bekostiging financieel toezicht 2024 (Stcrt. 20574), p. 17–18.

Naar boven