Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 18366 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Klimaat en Groene Groei | Staatscourant 2025, 18366 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, 6, derde lid, 15, 16, 19, tweede lid, 22, eerste lid, onderdeel a, 25, 34, eerste lid, 37, derde lid, 44, 50, tweede en vierde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 4.10.1 in de begripsbepaling van financieringsbesluit en begripsbepaling van investeringsbesluit, 4.10.6, vierde lid en 4.10.9, tweede lid, onderdeel a, eerste, derde, vierde en vijfde subonderdeel, en onderdeel e, worden ‘efficiënt warmtenet’ en ‘efficiënte warmtenet’ telkens vervangen door ‘energie-efficiënt warmtenet’ respectievelijk ‘energie-efficiënte warmtenet’.
B
Artikel 4.10.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van efficiënt warmtenet komt te luiden:
energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (PbEU 2023, L 231).
2. De begripsbepalingen van huurwoning en volloop vervallen.
3. De begripsbepaling van kleinverbruikersaansluiting komt te luiden:
een individuele aansluiting van een bestaand gebouw op een warmtenet van maximaal 100 kilowatt met een individuele afleverset voor warmte of een warmtepomp die gecombineerd is met de functie van een afleverset;.
4. In de begripsbepaling van kostencomponenten wordt na ‘investeringen in secundaire netten,’ ingevoegd ‘investeringen in thermische opslag,’.
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsbepaling door een puntkomma, worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd, luidende:
geografisch aaneengesloten gebied waarbinnen het aan te leggen energie-efficiënte warmtenet warmte kan leveren;
het transportnet waarmee warmte vanuit de primaire warmtebron wordt getransporteerd naar een secundair warmtenet of rechtstreeks naar de verbruiker;
van het primaire warmtenet of van de bron door middel van een onderstation of warmteoverdrachtstation afgescheiden deel van het warmtenet ten behoeve van het transport van warmte naar verbruikers;
opslag als bedoeld in artikel 2, onder 130 quinquies, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
het secundaire warmtenet met inbegrip van het daarbij behorende onderstation of warmteoverdrachtstation en de daaraan gekoppelde aansluitingen.
C
Artikel 4.10.2 komt te luiden:
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming ten behoeve van de aanleg of uitbreiding van een energie-efficiënt wijkdistributienet, al dan niet samen met een daaraan gekoppeld primair warmtenet of systeem voor thermische opslag.
2. Subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van de investering in een project dat is gericht op de aanleg of uitbreiding van een energie-efficiënt warmtenet, mits:
a. de broeikasgasuitstoot van de geleverde warmte vanaf de einddatum van het project lager is dan 25 kg CO2 per eenheid geleverde warmte in GJ;
b. het warmtenet zorg draagt voor de levering van warmte aan ten minste 250 kleinverbruikersaansluitingen of woningen achter een blokaansluiting, verspreid over ten minste 5 gebouwen; en
c. de dimensionering aansluit op de voorziene warmtebehoefte in het projectgebied, indien het project mede betrekking heeft op een primair warmtenet.
D
Artikel 4.10.3 komt te luiden:
1. De subsidie bedraagt ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000.000 per project als bedoeld in artikel 4.10.2, met dien verstande dat dit percentage wordt verhoogd met:
a. 20 procentpunten, indien de aanvrager een kleine onderneming is;
b. 10 procentpunten, indien de aanvrager een middelgrote onderneming is.
2. Onverminderd het eerste lid bedraagt de subsidie voor de aanleg of uitbreiding van één of meer wijkdistributienetten als bedoeld in artikel 4.10.2, eerste lid, niet meer dan de optelsom van het aantal in de wijkdistributienetten te realiseren kleinverbruikersaansluitingen voor bestaande bouw maal € 7.000.
3. Onverminderd het eerste lid bedraagt de subsidie voor de aanleg of uitbreiding van een primair warmtenet of een systeem voor thermische opslag, niet meer dan de optelsom van het aantal te realiseren kleinverbruikersaansluitingen voor bestaande bouw maal € 4.000.
4. De maximale hoogte van de subsidie, bedoeld in de vorige leden, is inclusief de loonkosten en kosten derden.
5. Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen of openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen of van een ander bestuursorgaan, worden aangemerkt als publieke cofinanciering, en blijven bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het besluit buiten beschouwing bij de berekening van het maximumbedrag dat krachtens deze titel per project kan worden verstrekt.
E
Artikel 4.10.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. in het warmtenet tot aan de gevel van een object met een blokaansluiting; en.
2. In het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. in een systeem voor thermische opslag, indien deze gebruik maakt van bewezen technieken en thermische energie opslaat en levert aan het energie-efficiënte warmtenet.
3. Het derde tot en met vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot het derde tot en met vijfde lid.
4. In het derde lid (nieuw), onderdeel a, vervalt ‘warmteopslag,’ en vervalt ‘en’ aan het slot.
5. Aan het derde lid (nieuw) wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. kosten ten behoeve van een investering in onderdelen die uitsluitend ten behoeve van grootverbruikers, proceswarmte of nieuwbouw worden aangelegd.
F
Artikel 4.10.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt na ‘een aanvraag’ een komma ingevoegd.
2. In onderdeel a wordt na ‘op grond van artikel 4.10.2, eerste lid’ ingevoegd ‘, tenzij de eerdere subsidie onherroepelijk is ingetrokken dan wel vastgesteld’.
3. In onderdeel c wordt na ‘artikel 7a, vierde lid, van de Warmteregeling’ een komma ingevoegd en wordt ‘de duurzaamheid van de geleverde warmte uiterlijk in 2030 onder de 25 kg CO2 per geleverde GJ ligt’ vervangen door ‘het project voldoet aan de eis, bedoeld in artikel 4.10.2, tweede lid, onderdeel a’.
4. Onderdeel d komt te luiden:
d. onvoldoende is onderbouwd dat de beoogde verbruikers bij de realisatie warmte via het aan te leggen warmtenet af zullen nemen;.
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. niet aannemelijk is gemaakt dat het aan te leggen of uit te breiden energie-efficiënte warmtenet bij subsidievaststelling in gebruik wordt genomen.
G
Artikel 4.10.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel c.
2. In het tweede lid wordt ‘onderdelen b en c’ vervangen door ‘onderdeel b’.
3. In het vierde lid wordt na ‘een voortgangsrapportage’ ingevoegd ‘, inclusief financiële gegevens,’.
H
Artikel 4.10.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt, onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. gegevens over de grootte van de onderneming van de aanvrager, indien de aanvrager aanspraak wil maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 4.10.3, eerste lid, onderdeel a of b.
2. In het tweede lid, onderdeel a, tweede subonderdeel, wordt ‘het geografisch aaneengesloten gebied’ vervangen door ‘het projectgebied’.
3. In het tweede lid, onderdeel a, worden, onder vernummering van het derde subonderdeel tot en met negende subonderdeel tot het vierde tot en met tiende subonderdeel en het tiende subonderdeel (oud) tot het twaalfde subonderdeel, de volgende subonderdelen ingevoegd, luidende:
3°. een onderbouwing waaruit blijkt dat:
− de dimensionering van het primaire warmtenet aansluit op de voorziene warmtebehoefte binnen het projectgebied en voldoet aan de eisen, bedoeld in onderdeel 3 van bijlage 4.10.1;
− indien het project tevens de aanleg van een systeem voor thermische opslag betreft, deze bijdraagt aan de energie-efficiënte werking van het warmtenet, gegeven de capaciteit van de thermische opslag in MW of m3;
11°. een beschrijving van de wijze waarop het projectplan aansluit op het gemeentelijk beleid ten aanzien van de warmtetransitie.
4. In het tweede lid wordt in de aanhef van onderdeel b ‘onderdeel 4 van bijlage 4.10.1,’ vervangen door ‘onderdelen 1, 2 en 4 van bijlage 4.10.1,’.
5. In het tweede lid, onderdeel b, tweede subonderdeel, wordt na ‘de kostencomponenten’ toegevoegd ‘en naar de kosten voor een primair warmtenet en wijkdistributienetten in overeenstemming met onderdeel 4 van bijlage 4.10.1’.
6. In het tweede lid, onderdeel b, vervallen het vierde en vijfde subonderdeel.
7. In het tweede lid vervalt onderdeel g.
I
Artikel 4.10.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de omvang van de vast te stellen subsidie;.
2. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. een opgave van het voordeel dat is genoten op grond van de Uitvoeringsregeling Energie investeringsaftrek 2001;.
3. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘de overeengekomen aansluitingen die na de einddatum van het project zullen worden gerealiseerd’ vervangen door ‘verwachte aansluitingen binnen vijf jaar na de einddatum van het project’.
4. Het tweede lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. een document waarin de broeikasgasuitstoot van de geleverde warmte in GJ is aangetoond, met behulp van het door de minister beschikbaar gestelde model; en.
5. In het tweede lid vervalt onderdeel h, onder vervanging van ‘; en’ aan het slot van onderdeel g door een punt.
6. Het vierde lid vervalt.
J
In artikel 4.10.12 wordt na ‘Deze titel’ ingevoegd ‘en bijlage 4.10.1’ en worden ‘vervalt’ en ‘blijft’ vervangen door ‘vervallen’ respectievelijk ‘blijven’.
K
In het opschrift van de bijlage 4.10.1 wordt ‘behorende bij de artikelen 4.10.3, 4.10.4 en 4.10.10’ vervangen door ‘behorende bij artikel 4.10.9’.
L
Bijlage 4.10.1. behorende bij artikel 4.10.9 wordt vervangen door de tekst in bijlage A van deze regeling.
In de tabel die hoort bij artikel 1, tweede lid, van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 wordt onder de rij van Titel 4.7: Investeringssubsidie maakindustrie klimaatneutrale economie (IMKE), Artikel 4.7.3, vierde lid, onderdeel c, Essentiële onderdelen voor de zonnepanelen, genoemd in artikel 4.7.3, vierde lid, onderdeel a of b, namelijk heterojunctionzonnecellen, perovskietfolies, perovskietzonnecellen of tandemzonnecellen, een rij ingevoegd, luidende:
|
Titel 4.10: Warmtenetten Investeringssubsidie |
4.10.2, eerste lid |
De aanleg van een energie-efficiënt warmtenet |
01-08-2025 t/m 16-01-2026 |
€ 200.000.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 25 mei 2025
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Bijlage 4.10.1. behorende bij artikel 4.10.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Een exploitatieberekening, bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel b, omvat de berekening van de netto contante waarde (NCW).
De netto contante waarde (NCW) wordt berekend met gebruikmaking van de hieronder opgenomen formule en uitgangspunten.
Waarin:
|
Bt |
de baten in jaar t |
|
Kt |
de kosten in jaar t |
|
r |
het gehanteerde projectrendement |
|
T |
de looptijd waarover de NCW-berekening wordt uitgevoerd |
|
t=0 |
Startjaar project |
De baten (Bt)
De baten Bt in het jaar t zijn gelijk aan:
Waarin voor elk jaar t:
|
tp |
aantal verschillende typen gebruikers waarvoor verschillende baten gelden |
|
B1m,tp |
eenmalige bijdrage: de totale bijdrage die het warmtebedrijf ontvangt van de gebouweigenaren of een andere partij voor het betreffende type gebruiker |
|
Ntp |
het aantal aangesloten verbruikers van het betreffende type |
|
Qtp |
het gemiddelde aantal GJ dat verbruikt wordt door het betreffende type verbruiker |
|
Ttp |
de verwachte opbrengst uit verkoop van warmte per GJ voor het betreffende type verbruiker |
|
Vtp |
het vaste bedrag dat wordt ontvangen per aansluiting, betaald door het betreffende type verbruiker, bestaande uit vastrecht, meettarief en huur afleverset |
|
Otp |
overige opbrengsten per type verbruiker die worden onderbouwd in het projectplan |
Bij het bepalen van de exploitatieopbrengsten wordt rekening gehouden met inflatie I.
De kosten (Kt)
De kosten Kt in het jaar t gelijk zijn aan:
Kt = Kinv + Kond + Kadm + Kbron + Koverig
Waarin voor elk jaar t:
|
Kinv |
de investeringskosten, uitgesplitst in subsidiabele en niet-subsidiabele kosten |
|
Kond |
de onderhoudskosten |
|
Kadm |
administratiekosten |
|
Kbron |
totale kosten van de bron of inkoop van warmte, uitgesplitst in vaste- en variabele kosten |
|
Koverig |
overige kosten die worden onderbouwd in het projectplan |
Tabel: uitgangspunten kosten en baten exploitatieberekening
Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met inflatie I.
In de tabel hieronder zijn de uitgangspunten opgenomen die worden gehanteerd bij de hiervoor opgenomen berekening.
|
Onderdeel |
Subcategorie |
Waarde |
Omschrijving / toelichting |
|---|---|---|---|
|
r |
6,8% |
Projectrendement voor belasting |
|
|
T |
30 |
Looptijd NCW-berekening in jaren. Voor grootverbruikers mag na 15 jaar de berekening stoppen (geen inkomsten rekenen). |
|
|
I |
2% |
Inflatie |
|
|
Afschrijvingstermijn |
Warmtenetten, overdrachtstations, aansluitingen |
30 jaar |
Afschrijvingstermijn |
|
Afschrijvingstermijn |
Afleversets |
15 jaar |
Afschrijvingstermijn, met één keer herinvestering na 15 jaar |
|
Kond |
Warmtenetten |
1% |
Percentage van de investering |
|
Kond |
Overdrachtstations |
3% |
Percentage van de investering |
|
Kond |
Aansluiting en meetapparatuur |
2,5% |
Percentage van de investering |
Voor de hoogte van de opbrengsten uit vastrecht, huur afleverset, meettarief, en verbruikstarief wordt aangesloten bij de maximumtarieven uit het meest recente tarievenbesluit warmte van de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De opbrengsten worden geïndexeerd. Het hanteren van lagere tarieven is slechts toegestaan met een degelijke onderbouwing in het projectplan.
In de tabel hieronder zijn de uitgangspunten opgenomen die onderdeel vormen van de mijlpalenbegroting (prijspeil 2025). Hogere kosten dan de hieronder genoemde kosten per onderdeel zijn slechts toegestaan met een degelijke onderbouwing in het projectplan.
|
Onderdeel |
Waarde |
Omschrijving / toelichting |
|---|---|---|
|
Primair warmtenet |
< € 1.450.000 / km |
Gemiddelde investering per strekkende kilometer primair net. In het bedrag zit zowel de aanvoer- als de retourleiding. |
|
Secundair warmtenet |
< € 1.100.000 / km |
Gemiddelde investering per strekkende kilometer secundair net. In het bedrag zit zowel de aanvoer- als de retourleiding. |
|
Overdrachtstation |
< € 120.000 |
Per stuk |
|
Grondgebonden aansluiting |
< € 4.700 |
Gewogen gemiddelde per aansluiting inclusief aansluitleiding vanaf het secundaire warmtenet in de straat tot de afleverset. |
|
Aansluiting in de gestapelde bouw |
< € 2.800 |
Gewogen gemiddelde per aansluiting |
|
Investering afleverset |
< € 1.400 |
Gewogen gemiddelde per afleverset |
|
Administratiekosten |
< € 75 |
Per aangesloten verbruiker |
In dit onderdeel is uitgewerkt hoe de omschrijving van het project in het projectgebied en de bebouwing, bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel a, tweede subonderdeel en derde subonderdeel, wordt aangeleverd.
De afbakening van het projectgebied met daarin alle mogelijk aan te sluiten gebouwen en de aan te leggen infrastructuur wordt weergegeven.
Hierbij wordt de capaciteit in MW inclusief de benodigde DN-maten per onderdeel van het primaire warmtenet bij realisatie van het project omschreven. Daarnaast wordt de beoogde afname van warmte in GJ en MW van de aan te sluiten groot- en kleinverbruikers in het projectgebied bij realisatie van het project en na vaststelling omschreven. Hierbij mag voor kleinverbruikers rekening worden gehouden met gelijktijdigheidseffecten van het totale gevraagde afnamevermogen. Hieruit blijkt dat de dimensionering van het primaire warmtenet aansluit op de voorziene warmtebehoefte in het projectgebied.
Het voorlopig of definitief ontwerp, bedoeld in artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel c, wordt aangeleverd in PDF en bestaat in ieder geval uit:
○ een tekening met leidingligging in het x-y vlak, afgestemd op andere ondergrondse- en bovengrondse infrastructuur, en overdrachtstations. De afstemming op andere boven- en ondergrondse infrastructuur moet blijken uit de ontwerptekening of uit een aparte toelichting op de ontwerptekening.
○ een tekening of tekeningen van het projectgebied waar het warmtenet wordt aangelegd waarop zichtbaar is gemaakt:
1. wat het totale aantal aansluitingen inclusief het vermogen is dat mogelijk kan worden aangesloten en het verwachte aantal aansluitingen dat met het project zal worden gerealiseerd, uitgesplitst in:
− kleinverbruikersaansluitingen in de bestaande bouw;
− blokaansluitingen en het aantal woningen achter de aansluiting;
− grootverbruikersaansluitingen;
− aansluitingen in nieuwbouw.
2. wat de individuele leidingdelen, overdrachtstations en aansluitingen zijn, met volgnummers of labels waaruit af te lezen is:
− op welke mijlpaal ze betrekking hebben; en
− welke leidingdelen niet-subsidiabel zijn, omdat ze alleen worden aangelegd ten behoeve van levering aan grootverbruikers of nieuwbouw, inclusief vermelding van de lengte van deze leidingdelen.
3. wat de fasering is van de aanleg of de uitbreiding van het warmtenet, waarbij de fasering overeenkomt met de mijlpalen zoals opgenomen in het model exploitatieberekening en de fasering van de mijlpalen in het projectplan.
○ een ontwerp van de aansluitingen waarin in ieder geval de volgende onderdelen inzichtelijk worden gemaakt:
− de leidingloop door- of langs de gebouwen;
− de benodigde bouwkundige werkzaamheden;
− de positie van de afleverset(s);
− de demarcatie tussen warmtebedrijf en gebouweigenaar die gehanteerd wordt bij de werkzaamheden om de aansluiting te realiseren;
− indien van toepassing: de verdere benodigde aanpassingen die door de gebouweigenaar moeten worden gedaan aan isolatie of het afgiftesysteem.
Aansluitingen van particuliere woningeigenaren binnen het project hoeven niet te voldoen aan de hiervoor genoemde eisen. In plaats daarvan mag worden volstaan met een ontwerp van enkele veel voorkomende referentiewoningen.
De totale subsidiabele investeringskosten worden in het model exploitatieberekening uitgesplitst naar de kostencomponenten loonkosten, investeringen in onderdelen voor primaire warmtenetten, investeringen in overdrachtstations, investeringen in thermische opslag, investeringen in onderdelen voor secundaire warmtenetten, investeringen in aansluitingen en kosten derden. Hierbij worden investeringen in overdrachtstations, onderdelen van secundaire warmtenetten en aansluitingen geacht onderdeel te zijn van het wijkdistributienet. Investeringen in onderdelen van primaire warmtenetten en thermische opslag worden geacht onderdeel te zijn van het primaire warmtenet. Loonkosten en kosten derden worden per onderdeel toegewezen aan het primaire warmtenet of de wijkdistributienetten. Deze kosten worden op grond van artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel b, opgenomen in de mijlpalenbegroting. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Vaste mijlpalen
De mijlpalenbegroting bevat in ieder geval drie verplichte mijlpalen, namelijk:
○ Mijlpaal 1: investeringsbesluit
○ Mijlpaal 2: financieringsbesluit
○ Mijlpaal 3: opdrachtverstrekking
Indien het investerings- en financieringsbesluit op hetzelfde moment worden genomen, mogen mijlpaal 1 en 2 worden samengevoegd. Na de verplichte mijlpalen worden de mijlpalen door de aanvrager bepaald overeenkomstig de fasering van het project, zoals opgenomen in het projectplan. Voor het gehele project kunnen maximaal 15 mijlpalen opgenomen worden.
Aanvang en einde van de mijlpalen
Een mijlpaal vangt aan op het moment dat de aanvrager kosten begint te maken voor het behalen van een bepaald resultaat. Met het behalen van het resultaat, wordt ook de mijlpaal behaald. Een mijlpaal moet daarbij altijd aansluiten of overlappen met een volgende mijlpaal, zodat er geen fasen zijn waarin geen kosten worden opgevoerd. De concreet definieerbare startpunten en resultaten worden opgenomen in de mijlpalenbegroting en verder onderbouwd in het projectplan. Op de einddatum van een mijlpaal wordt het resultaat overgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
De eerste mijlpaal start op de startdatum van het project. Dit moment is van belang, omdat het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten wordt verstrekt. De einddatum van het project is ook de einddatum van de laatste mijlpaal.
Inhoud van de mijlpalen
Iedere mijlpaal vertegenwoordigt een concreet definieerbaar resultaat. Dit kan naast de resultaten zoals genoemd in de eerste drie mijlpalen, bijvoorbeeld ook zijn dat een deel van het project wordt opgeleverd. In de mijlpaal worden alle subsidiabele kosten opgenomen die gemaakt worden in aanloop naar het te behalen resultaat. Op de einddatum van een mijlpaal overlegt de aanvrager het ontwerp waarop staat aangegeven welke leidingen of leidingdelen, overdrachtstations, thermische opslagsystemen en aansluitingen met deze mijlpaal zijn gerealiseerd.
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK en LNV-subsidies (hierna: RNES) en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025. Met deze wijzigingsregeling wordt het instrumentarium van de Warmtenetten Investeringssubsidie (hierna: WIS) in titel 4.10 van de RNES aangepast. De module wordt opengesteld voor een budget van € 200.000.000 vanaf 1 augustus 2025 tot en met 16 januari 2026.
Titel 4.10 voorziet in de subsidiëring van energie-efficiënte warmtenetten voor de levering van warmte aan kleinverbruikers en woningen achter blokaansluitingen. Het concrete doel van deze regeling is het versnellen van de gewenste opschaling van warmtenetten, zodat er in 2030 ten opzichte van 2021 in totaal 200.000 nieuwe aansluitingen in de bestaande gebouwde omgeving op een warmtenet gerealiseerd zijn. De WIS geeft uitvoering aan afspraken uit het Klimaatakkoord en sluit aan bij de inzet op collectieve warmte zoals opgenomen in het Programma Verduurzaming Gebouwde Omgeving (PVGO). Daarnaast draagt zij bij aan de ontwikkelrichting van de warmteketen uit het Nationaal Plan Energiesysteem.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) constateert in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) een vertraging in planvorming en uitvoering voor de aanleg van warmtenetten. Het doel om 500.000 nieuwe warmtenetaansluitingen in de bestaande bouw te realiseren in 2030 is hierdoor uit zicht geraakt. In de winter zijn gesprekken geweest met de markt. Daarin is aangegeven dat sommige projecten inmiddels marktrijp zijn geworden en worden voorbereid voor een aanvraag. Daarnaast zijn er marktrijpe projecten die subsidie nodig hebben, maar die in vorige openstellingen van de WIS niet zijn ingediend, omdat er onder de condities van de regeling gerekend werd op geen of te weinig subsidie. Om de gewenste versnelling in de aanleg van collectieve warmtesystemen verder te brengen, is de regeling gewijzigd. Dit betreft onder meer een wijziging van de berekeningsgrondslag voor de subsidie, aanpassingen voor gecombineerde projecten en projecten met blokaansluitingen, en de toevoeging van de aanleg of uitbreiding van thermische opslag als subsidiabele activiteit. De bedoeling is dat door deze wijzigingen meer projecten en ook een grotere diversiteit aan warmtenetten in aanmerking komen voor subsidie en tegelijkertijd de regeling eenvoudiger te maken in zowel de aanvraag als het beheer.
In de vorige openstelling was de grondslag voor de subsidie mede gebaseerd op de onrendabele top van het project. Een belangrijk knelpunt dat naar voren is gekomen uit de gesprekken met de markt, is dat de modelberekening van de onrendabele top te ver afwijkt van de onrendabele top die volgt uit de interne business case van het bedrijf. Dit heeft twee onwenselijke gevolgen: de eerste bij de subsidieaanvraag en de tweede bij wijzigingen in het project. Bij de subsidieaanvraag kan een te hoge of een te lage subsidie worden berekend in het model. Wanneer een te lage subsidie wordt berekend, wordt er meestal geen subsidie aangevraagd. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij projecten die rekenden met lagere opbrengsten dan waarvan uitgegaan moest worden in de modelberekening.
Bij wijzigingen in het project verandert vaak de uitkomst van de modelberekening van de onrendabele top. Het resultaat kan wederom een te hoge of een te lage uitkomst zijn. Wanneer de onrendabele top daalt en de uitkomst te laag is vergeleken met de interne business case, levert dat problemen op in het project.
Wanneer een business case wordt gemaakt, is de bedoeling bij de WIS dat dit wordt gedaan voor het hele gebied met zowel de rendabele als de onrendabele aansluitingen. In dat geval daalt het projectrendement door de niet rendabele aansluitingen en kan de WIS met subsidie het project alsnog mogelijk maken. Met de onrendabele-top-methode bestond er een prikkel om de rendabele aansluitingen juist niet op te nemen in het project en was er een risico op oversubsidiëring.
De WIS is in het leven geroepen om, daar waar het warmtenet een aantrekkelijke keuze is, een deel van de investering weg te nemen, zodat er ook een aantrekkelijk aanbod voor het hele gebied gedaan kan worden. Wanneer het project anders loopt dan gepland, is het bovendien de bedoeling dat het proces van wijzigen en de gevolgen voor de subsidie in het project transparant en voorspelbaar zijn, de bedrijfsvoering van het warmtebedrijf niet in de weg zit en dat de besluitvorming snel en voorspelbaar is.
De conclusie is dat de modelmatige benadering van de onrendabele top en de berekening van de subsidie op basis daarvan te complex is. Op grond van het voorgaande is met deze openstelling de wijze van subsidieberekening in de module gewijzigd. Deze zal niet meer afhangen van de onrendabele top in het project, maar wordt in plaats daarvan berekend als een vast percentage van de investeringskosten. In beginsel bedraagt de steunintensiteit maximaal 30% van de subsidiabele kosten. Het percentage kan lager liggen, als de subsidie wordt afgetopt door een van de caps in artikel 4.10.3. Voor kleine en middelgrote ondernemingen kan de steunintensiteit met respectievelijk 20 en 10 procentpunten worden verhoogd. Dat wordt gedaan om nieuwe toetreders tot de markt te stimuleren, waaronder lokale warmtebedrijven zoals warmtegemeenschappen.
In de marktconsultatie is gevraagd waarom er niet voor is gekozen om de onrendabele top als berekeningsgrondslag te handhaven en het model exploitatieberekening uit te voeren met minder vaste parameters. De vaste parameters en uitgangspunten van het model waren juist gekozen om een gelijk speelveld te creëren tussen warmtebedrijven en te voorkomen dat er naar een zo hoog mogelijke onrendabele top kon worden toegerekend. De stap naar een volledig ‘vrij’ model is te groot en elke tussenvorm, zoals het model nu werd ingezet, heeft het genoemde nadeel dat er een te hoge of te lage subsidie wordt uitgerekend. De berekening op basis van een percentage van de subsidiabele investering is een stuk eenvoudiger en geeft een directere correlatie tussen de subsidiehoogte en de activiteit. Een lagere investering geeft namelijk een lager subsidiebedrag bij de vaststelling.
Een bijkomend gevolg van de wijziging in de grondslag is dat er meer vrijheid is om per fase en per klantgroep te zoeken naar een passend en aantrekkelijk aanbod. Het blijft voor de WIS belangrijk om in de subsidieaanvraag te laten zien dat er voor het project draagvlak is. Als het aanbod wordt gewijzigd, moet daarnaast worden toegelicht wat het effect daarvan kan zijn op het project. Het is dus nog steeds niet de bedoeling dat er bijvoorbeeld gaandeweg het project een hogere Bijdrage Aansluitkosten (BAK) in rekening wordt gebracht. Wel toegestaan zijn varianten waarbij de BAK wordt uitgewisseld met vastrecht, of waarbij combinaties worden gemaakt met subsidies voor de BAK aan gebouweigenaren. Het model exploitatieberekening wordt in aangepaste vorm nog steeds gebruikt en is onderdeel van de informatieverplichting bij de subsidieaanvraag. Deze wordt gebruikt om de (economische) haalbaarheid van het project te kunnen beoordelen en om te bepalen of het project onrendabel is. Omdat het model niet meer wordt gebruikt om de hoogte van de subsidie te bepalen, is het toegestaan dat projecten met een grotere verscheidenheid aan uitgangspunten rekenen. Verwezen wordt naar onderdeel 1 van bijlage 4.10.1. Zo hoeft er bijvoorbeeld niet meer gerekend te worden met een vaste marge tussen inkoop en verkoop van warmte. Dit zorgt ervoor dat projecten die modelmatig zouden moeten rekenen met een te hoge marge nu niet meer te weinig subsidie ontvangen. Dit werd in de marktconsultatie als een knelpunt benoemd.
De steunintensiteit van 30% ligt dicht bij het gemiddelde over alle aanvragen in de WIS uit het verleden, maar betekent voor sommige projecten dat ze aanvankelijk minder subsidie kunnen ontvangen dan op basis van de onrendabele top. Er is mede op grond hiervan gezocht naar verruimingen in de WIS voor de activiteiten en de kosten waarvoor subsidie wordt verstrekt. Die verruimingen en andere wijzigingen in de Regeling worden nu nader toegelicht.
Ten eerste wordt de WIS gewijzigd voor ‘gecombineerde projecten’. Dat zijn projecten die behalve kleinverbruikers in de bestaande bouw, ook nieuwbouw of grootverbruikers aansluiten. Deze aansluitingen maken soms gebruik van dezelfde infrastructuur die wordt aangelegd voor de kleinverbruikersaansluitingen. In de vorige openstelling van de WIS moesten deze kosten naar rato van warmtevermogen worden uitgesplitst en ontving het warmtebedrijf alleen subsidie over het aandeel van de investering dat toegerekend werd aan de kleinverbruikers. Dit staat niet in verhouding met de meerkosten voor het aanleggen van een grotere diameter leiding, waardoor aanvragers onevenredig werden gekort. Dit is met deze wijzigingsregeling aangepast, zodat de volledige investering van de gedeelde infrastructuur in aanmerking komt voor subsidie. Wel blijft het zo dat onderdelen die alléén bedoeld zijn voor nieuwbouw of grootverbruik niet in aanmerking komen voor subsidie.
Ten tweede wordt de WIS gewijzigd voor zogenaamde blokaansluitingen. Dat zijn aansluitingen van het warmtenet in een gebouw op een collectieve afleverset, waarachter zich appartementen bevinden die de eindbegunstigden zijn van de warmte. In de vorige openstelling van de WIS werden deze aansluitingen niet meegeteld voor het minimumaantal kleinverbruikersaansluitingen van 250. Dat werd niet gedaan vanwege het uitgangspunt dat blokaansluitingen rendabeler zijn dan kleinverbruikersaansluitingen en dus minder of geen subsidie nodig hebben. In de marktconsultatie is gesignaleerd dat dit niet altijd het geval is. Bovendien kunnen blokaansluitingen de startmotor zijn voor het realiseren van een warmtenet voor de hele wijk en wordt er in de gebouwen wel fors minder aardgas gebruikt.
De WIS is daarom op dit punt gewijzigd. In de nieuwe openstelling tellen de woningen achter een blokaansluiting mee in het minimumaantal kleinverbruikers van 250. Bovendien komen kosten voor de aansluiting tot aan de gevel in aanmerking voor subsidie. In de vorige openstelling was demarcatie de eerste aftakking van het warmtenet. Voor sommige blokaansluitingen die verder van het warmtenet aflagen moest daarmee alsnog veel leidingwerk worden aangelegd, wat leidde tot onrendabele aansluitingen. De huidige demarcatie is gekozen om te voorkomen dat er overlap is met subsidie-instrumenten die zijn gericht op de kosten die gemaakt worden voor de collectieve afleverset in het pand, zoals de SVVE.
De blokaansluitingen tellen niet mee in de subsidie-caps, bedoeld in artikel 4.10.3. Dit is gedaan vanuit de startmotorgedachte, zodat de eis blijft bestaan om individuele kleinverbruikersaansluitingen op te nemen in het project.
Ten derde komt vanaf deze openstelling ook een systeem voor thermische opslag in aanmerking voor subsidie. Thermische opslag draagt bij aan een efficiënte inzet van duurzame warmtebronnen.1 Daarnaast kan thermische opslag een grotere benutting van duurzame warmtebronnen (meer vollasturen) faciliteren, de piekvraag verlagen en bijdragen aan het voorkomen van netcongestie.
Er worden een aantal voorwaarden gesteld aan de thermische opslag. Het systeem voor thermische opslag moet gekoppeld zijn aan het warmtenet en ten dienste staan aan aansluitingen die in het project worden gerealiseerd. In artikel 4.10.4 is gespecificeerd dat er gebruik moet worden gemaakt van bewezen technieken. Deze voorwaarden zijn zo gesteld, omdat de WIS niet gericht is op het verduurzamen van bestaande warmtenetten en niet op het stimuleren van innovatie.
In de WIS zat een afwijzingsgrond voor projecten waarvoor niet aangetoond was dat er een minimum aansluitpercentage van 60% zou zijn. Er wordt vanaf deze openstelling anders gekeken naar de volloop. Voor de subsidiabele activiteit is het van belang dat er een project wordt ingediend dat haalbaar is en voldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling. De afwijzingsgrond is daarom aangepast door het schrappen van het minimum aansluitpercentage. De WIS blijft selecteren op concrete, ver uitgewerkte projecten die haalbaar worden geacht. Een gebrek aan een goede onderbouwing van de aanname dat verbruikers gebruik zullen maken van de warmte en dat het warmtenet bij realisatie in gebruik genomen wordt, blijft een grond voor afwijzing.
In aanvulling op deze aanpassing is er een nieuwe informatieverplichting toegevoegd. Hierin is bepaald dat een aanvraag vergezeld moet gaan met een beschrijving van de wijze waarop het plan aansluit op het gemeentelijk beleid met betrekking tot de warmtetransitie.
De WIS werkt met caps op het subsidiebedrag. Deze zorgen voor een maximale subsidiehoogte op basis van eigenschappen in het project, waarbij het laagste maximum geldt. In de nieuwe openstelling blijven een aantal maxima van kracht, namelijk een maximale subsidiehoogte van 30 miljoen euro per project en een maximale subsidiehoogte die volgt uit het staatssteunkader. Voorheen was dat de onrendabele top met een maximale steunintensiteit van 45%. Met de huidige openstelling is dat ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten, waarbij de steunintensiteit met 20 en 10 procentpunten wordt verhoogd voor kleine respectievelijk middelgrote ondernemingen.
Ten behoeve hiervan wordt er nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen het primair warmtenet, al dan niet met een systeem voor thermische opslag, het secundair warmtenet en de wijkdistributienetten. Hiervoor zijn definities toegevoegd aan artikel 4.10.1. Het primaire warmtenet is het transportnet waarmee warmte vanuit de primaire warmtebron wordt getransporteerd naar een secundair warmtenet of rechtstreeks naar de verbruiker. Het secundaire warmtenet is een afgescheiden deel van het primaire warmtenet of van de warmtebron door middel van een warmteoverdrachtstation of onderstation ten behoeve van het transport van warmte naar verbruikers. Het onderstation of warmteoverdrachtstation markeert de grens tussen het primaire en het secundaire warmtenet. Het secundaire net inclusief de daaraan gekoppelde aansluitingen en het overdrachtstation of onderstation betreft het wijkdistributienet. Het onderscheid tussen het wijkdistributienet en het secundaire net is dat laatstgenoemde enkel de leidingen beslaat van het overdrachtstation of onderstation tot aan de aansluiting, terwijl het wijkdistributienet zowel het overdrachtstation of onderstation, de aansluitingen als het secundaire net omvat.
In de WIS komen projecten voor waarbij een bestaand warmtenet wordt uitgebreid alsook projecten waarbij een nieuw warmtenet wordt aangelegd. Bij nieuwe warmtenetten en in sommige uitbreidingsprojecten wordt een relatief groot deel primair warmtenet aangelegd om nieuwe gebieden te kunnen ontsluiten. Voorheen was de cap op kleinverbruikers van toepassing op de som van de subsidiabele kosten voor het primaire warmtenet en het wijkdistributienet. Vanaf deze openstelling wordt een aparte cap gehanteerd voor de investeringen in het primaire net, al dan niet met thermische opslag. Het onderscheid zorgt voor een goede werking van de caps voor beide situaties en bovendien voor meer ruimte om investeringen in een primair warmtenet en een systeem voor thermische opslag op te nemen in het subsidieproject.
Voorheen waren deze caps voornamelijk bedoeld om te voorkomen dat de subsidiebedragen, berekend op basis van de onrendabele top, te hoog zouden oplopen. Met deze wijzigingsregeling dienen de caps vooral om excessen te voorkomen. Zo wordt het onwenselijk geacht dat gebieden met veel grootverbruikers voornamelijk ten gunste van die grootverbruikers worden gesubsidieerd, of dat een zeer groot primair warmtenet wordt aangelegd terwijl er slechts enkele huishoudens op worden aangesloten. De caps beperken dit soort situaties en borgen daarmee de doelmatigheid van de regeling. De werking van de caps is verder beschreven in de artikelsgewijze toelichting.
De cap op kleinverbruikersaansluitingen blijft bestaan. Deze wordt wel gewijzigd en zal nu 7.000 euro per kleinverbruikersaansluiting bedragen voor de wijkdistributienetten ongeacht of de klant een huurder of particuliere eigenaar betreft. De hoofdreden hiervoor is een versimpeling in de werkwijze van de WIS. Bovendien geeft dit een lichte verruiming ten opzichte van vorige openstellingen, omdat dezelfde cap in eerdere openstellingen het gehele warmtenet dekte en nu enkel de wijkdistributienetten. Het bedrag sluit aan bij waar WIS-projecten uit het verleden mee uit zouden kunnen komen. Voor een blokaansluiting blijft gelden dat de aansluiting enkelvoudig meetelt voor de cap, ongeacht het aantal woningen achter de aansluiting.
Op het bestaande verbod op herindiening is in de regeling een uitzondering geformuleerd. Artikel 4.10.7, onderdeel a, regelt dat een subsidieontvanger geen nieuwe aanvraag kan doen ten aanzien van hetzelfde project. Het komt voor dat warmtenetprojecten die subsidie verleend hebben gekregen, niet tot een investeringsbesluit komen, bijvoorbeeld omdat kosten in het definitieve ontwerp tegenvielen of minder klanten voornemens zijn om aangesloten te worden op het warmtenet. Er zijn projecten die na verloop van tijd in een gewijzigde projectopzet en na herfinanciering opnieuw kansrijk zijn en subsidie willen aanvragen via de WIS. Omdat deze projecten opnieuw kunnen bijdragen aan de doelstellingen van de WIS, is met deze wijziging de mogelijkheid gecreëerd dat subsidieontvangers onder bepaalde voorwaarden opnieuw een aanvraag kunnen indienen ten aanzien van hetzelfde project. Hierbij geldt dat de eerdere subsidieverlening onherroepelijk is ingetrokken dan wel vastgesteld. Dit betekent dat de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ten aanzien van de intrekkings- of vaststellingsbeschikking moet zijn verstreken alvorens een nieuwe aanvraag kan worden gedaan. Activiteiten waarvoor eerder subsidie is ontvangen, komen niet opnieuw in aanmerking voor subsidie. Bovendien mag er niet zijn gestart met het project voorafgaand aan de nieuwe subsidieaanvraag. Om in aanmerking te komen voor subsidie, moet er nog steeds een stimulerend effect uitgaan van de subsidie en moet de haalbaarheid van het project wederom worden aangetoond. Het project wordt opnieuw beoordeeld, waarbij getoetst wordt op de afwijzingsgronden en waarbij een nieuwe maximale subsidie wordt berekend op basis van de nu geldende regels.
In de regeling is bepaald dat het warmtenet moet voldoen aan een maximum uitstoot van 25 kilogram CO2 per eenheid geleverde warmte in GJ. Vanaf deze openstelling is het voldoen aan deze norm niet langer uiterlijk in 2030 vereist, maar vanaf de einddatum van het betreffende project. De reden hiervoor is dat er binnen deze openstelling projecten kunnen zijn die pas na 2030 worden afgerond. Projecten die vóór 2030 worden afgerond, moeten eveneens op de einddatum voldoen aan de maximum uitstoot van 25 kg CO2 per GJ geleverde warmte.
Deze duurzaamheidsnorm is nodig om ervoor te zorgen dat het warmtenet voldoet aan de definitie van een efficiënt systeem voor stadsverwarming en-koeling, zoals gedefinieerd in de Energie Efficiency Richtlijn (EED) 2012/27/EU en dat er bovendien alleen warmtenetten worden gestimuleerd die gebruik maken van duurzame, toekomstbestendige warmtebronnen.
De uitstoot van 25 kg CO2 per geleverde GJ warmte is strikter dan hetgeen op basis van het Europese staatssteunkader is vereist. De algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: AGVV) verwijst hierbij naar de definitie zoals opgenomen in artikel 26 van de herziene Energie Efficiency Richtlijn 2023/1791. De nationale norm is daarmee strenger dan de normen die tot 2045 gelden onder de EED. Dit betekent dat projecten die vertraging oplopen tot na 2035, die voldoen aan de nationale norm, nog steeds voldoen aan de definitie uit de EED en derhalve in aanmerking komen voor subsidiëring onder de WIS. Voor de motivering waarom in deze openstellingsronde reeds wordt uitgegaan van de definitie in de herziene EED, vooruitlopend op de nationale implementatie daarvan, wordt verwezen naar paragraaf 4 van de algemene toelichting.
Deze wijzigingen worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
Deze openstelling maakt gebruik van een openstellingsbudget dat het maximale jaarlijkse budget onder artikel 1, tweede lid, punt a, van de AGVV, overschrijdt. Per artikel 2, lid 16, is de regeling genotificeerd bij de Europese Commissie en is een evaluatieplan verstrekt. Dat is een voorwaarde, waaronder bij goedkeuring een overschrijding van het maximale jaarlijkse budget toegestaan.
Er wordt daartoe in 2027 een evaluatie ingesteld van het WIS-instrument. Het evaluatieplan is ter goedkeuring voorgelegd aan de EC. Daarmee wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van het instrument geëvalueerd, voor zowel de directe als indirecte effecten van de subsidie. Het directe effect wat onderzocht wordt is de bijdrage van het instrument aan de versnelling en opschaling van warmtenetten in de gebouwde omgeving. De indirecte effecten zijn onder meer de toetreding van nieuwe marktdeelnemers, standaardisatie en leereffecten en de doorgroeimogelijkheden van de gebouwde infrastructuur.
Tussentijds wordt de voortgang van het instrument gemonitord aan de hand van kasrapportages door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Aanvragers rapporteren bovendien jaarlijks en bij wijzigingen over de voortang van hun projecten aan RVO.
Bij de inrichting van de WIS is nadrukkelijk gezocht naar een effectieve en efficiënte vormgeving, zowel voor RVO als voor de aanvragers. Bij de doorgevoerde wijzigingen is dit ook een leidend principe. De wijziging van grondslag in de regeling heeft niet direct een effect op de regeldruk die volgt uit de informatieverplichtingen voor een aanvraag en de subsidieverplichtingen na de aanvraag. Het voordeel wordt vooral indirect behaald, omdat het aan de voorkant duidelijker is welke maximale subsidie de aanvrager kan verwachten. Ook hoeft de aanvrager bij wijzigingen niet meer steeds opnieuw een exploitatieberekening uit te voeren.
De hernieuwde openstelling van de regeling zal niet leiden tot extra verplichtingen. De gestelde voorwaarden selecteren dusdanig op ver uitgewerkte projecten dat minder uitgewerkte projecten niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening kunnen voldoen. Om die reden wordt verwacht dat 20 complete aanvragen worden ingediend, waarvan er 15–17 worden toegekend.
De volgende activiteiten zullen gevraagd worden in het kader van de aanvraag. Hierbij wordt gerekend met een standaardtarief van € 54 per uur, gebaseerd op het tarief voor hoogopgeleiden in een specialistisch werkveld conform het Handboek Meting Regeldrukkosten.
|
Activiteit |
Uren |
Regeldrukkosten |
|---|---|---|
|
Kennisname |
3 uur |
€ 162 |
|
Aanvraagformulier indienen |
1 uur |
€ 54 |
|
Opstellen projectplan |
20 uur |
€ 1.080 |
|
Invullen model exploitatieberekening |
3 uur |
€ 162 |
|
Aanleveren onderbouwing financiering eigen aandeel in investering |
0,5 uur |
€ 26 |
|
Totaal regeldrukkosten aanvraagfase per aanvrager |
€ 1.484 |
|
|
Totaal regeldrukkosten aanvraagfase voor 20 aanvragen |
€ 29.680 |
|
Afgaande op de bekende gemiddelde omvang van investeringsprojecten in warmtenetten en de begrenzing van de subsidiebijdrage per project in deze subsidiemodule wordt verwacht dat 15–17 daarvan een beschikking tot subsidieverlening zullen ontvangen. Tot het moment van subsidievaststelling worden in de beheerfase van deze projecten de volgende activiteiten verwacht:
|
Activiteit |
Uren |
Regeldrukkosten |
|---|---|---|
|
Startbijeenkomst |
2 uur |
€ 108 |
|
Voortgangsrapportage |
4 uur per jaar (maximale looptijd van een project is 7 jaar) = 28 uur |
€ 1.512 |
|
Projectbezoek RVO-adviseur |
Gemiddeld 2 keer gedurende de looptijd van het project, 2 uur per bezoek = 4 uur |
€ 216 |
|
Eindverslag |
20 uur |
€ 1.080 |
|
(Vrijwillige) deelname aan evaluatieregeling |
2 uur |
€ 108 |
|
Accountantsverklaring bij vaststelling |
Wordt opgevraagd bij accountant |
€ 4.000–€ 4.500 |
|
Totaal regeldrukkosten beheerfase per project |
€ 7.024–€ 7.524 |
|
|
Totaal regeldrukkosten beheerfase voor 15–17 projecten |
€ 105.360–€ 127.908 |
|
Hiermee komen de totale regeldrukkosten van deze subsidieregeling op € 135.040 tot € 157.588. De regeldrukkosten bedragen <0,1% van het totale openstellingsbedrag van € 200 miljoen en is daarmee vergelijkbaar aan de openstelling in 2023 en 2024.
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het Adviescollege heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Er hebben in januari twee stakeholdersessies plaatsgevonden, waarin de voorgenomen wijzigingen op hoofdlijnen met de markt besproken zijn.
De vormgeving van de wijzigingen van onderhavige subsidiemodule is vervolgens gebeurd in nauw overleg met partijen uit de sector en met medeoverheden, veelal aan de hand van concrete casuïstiek.
Bij de introductie van de WIS in 2023 is geconcludeerd dat voor deze subsidie sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Op grond van de richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 en de daarbij behorende AGVV, is vastgesteld dat er sprake is van geoorloofde staatssteun waarbij gebruik wordt gemaakt van artikel 46, negende lid, van de AGVV.
Omdat de WIS op diverse plaatsen is gewijzigd, is deze staatssteunanalyse opnieuw verricht. De conclusie is dat er nog steeds sprake is van geoorloofde staatssteun en dat de gewijzigde regeling voldoet aan de vereisten van artikel 46 en hoofdstuk I van de AGVV. Op een aantal bijzonderheden wordt hieronder nader ingegaan.
Deze openstelling maakt gebruik van een openstellingsbudget dat het maximale jaarlijkse budget onder artikel 1, tweede lid, onder a, van de AGVV overschrijdt. Op grond van artikel 2, onderdeel 16, van de AGVV is de regeling genotificeerd bij de Europese Commissie en is een evaluatieplan verstrekt. Onder die voorwaarden en bij goedkeuring is een overschrijding van het maximale jaarlijkse budget toegestaan.
Het zijn of zullen zijn van energie-efficiënt, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van de EED, is een voorwaarde voor de verstrekking van steun aan een systeem voor stadsverwarming of -koeling. Dat is bepaald in artikel 46, tweede lid, van de AGVV. De AGVV verwijst nog naar de EED 2012/27/EU (hierna: de oude EED). Met ingang van 12 oktober 2025 geldt bij de toepassing van de AGVV een nieuwe eis van energie-efficiëntie voor de toekenning van steun, zoals vastgelegd in artikel 26 van de EED 2023/1791 (hierna: de herziene EED).
Nederland maakt voor het definiëren van de norm voor de energie-efficiëntie van een warmtenet gebruik van de methode van artikel 26, tweede lid, van de herziene EED, als alternatief voor de criteria van het eerste lid. Hierbij wordt de norm uitgedrukt in de maximale hoeveelheid uitgestoten broeikasgassen per eenheid aan afnemers afgeleverde warmte of koude.
De minister besluit afwijzend op een aanvraag voor subsidie, indien niet kan worden aangetoond dat de uitstoot van de warmte uiterlijk op de einddatum van het project onder de 25 kg CO2 per geleverde GJ ligt. Deze norm is ongewijzigd ten opzichte van de norm voor 2024 en is strenger dan de normen gesteld in de herziene EED die tot 2045 gelden. Om onduidelijkheden te voorkomen, wordt in de definitie van efficiënt warmtenet in artikel 4.10.1 niet langer verwezen naar de AGVV, maar rechtstreeks naar artikel 26, tweede lid, van de herziene EED.
Voor de staatssteunanalyse is gekeken naar directe en indirecte begunstigden. De begunstigden waarvoor steun mag worden verleend, zijn volgens de definitie van stadsverwarming- en stadskoelingssystemen in artikel 2, onderdeel 124 ter, van de AGVV de ‘consumenten’. In de WIS kan warmte worden geleverd aan zowel natuurlijke personen als rechtspersonen. In sommige gevallen is de afnemer van de warmte een rechtspersoon die de warmte ‘doorlevert’, zoals in de situatie van een blokaansluiting. De eindgebruiker is dan een indirecte begunstigde van de stimuleringsmaatregel. De Europese Commissie heeft in een eerdere gestelde vraag verduidelijkt dat de term consument synoniem is aan het begrip verbruiker. De interpretatie is dat de WIS selecteert op projecten die voldoen aan de definitie van stadsverwarming- en koelingssystemen en daarmee dus ook verenigbaar zijn met de interne markt.
In artikel 4.10.4 zijn kosten tot aan de gevel van een gebouw met blokaansluiting subsidiabel verklaard. De blokaansluiting is een centrale aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet. In de zin van artikel 1, eerste lid, van de Warmtewet is de verbruiker de afnemer van warmte via de centrale aansluiting op het inpandige leidingstelsel. De kosten tot aan de gevel van het gebouw zijn onderdeel van het stadsverwarming- en stadskoelingssysteem zoals gedefinieerd in artikel 1, onderdeel 124 ter, van de AGVV en verenigbaar met de interne markt.
Zoals hiervoor is uitgelegd, wordt de subsidie vanaf de ingangsdatum van deze aangepaste regeling niet langer gebaseerd op een te berekenen financieringskloof, maar op een vaststaand percentage van de subsidiabele kosten. Op grond van artikel 46, zevende lid, van de AGVV bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 30% van de in aanmerking komende kosten. Deze steunintensiteit kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor steun aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor steun aan middelgrote ondernemingen. Ingevolge artikel 1.1 van de RNES en artikel 2 en bijlage I van de AGVV betreft een kleine onderneming een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen euro niet overschrijdt. Een middelgrote onderneming betreft een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen euro of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen euro niet overschrijdt. Bij de berekening van het aantal werkzame personen en de financiële bedragen worden zelfstandige ondernemingen, partnerondernemingen en verbonden ondernemingen in aanmerking genomen (artikel 3 bij bijlage I van de AGVV).
In artikel 4.10.2 is de activiteit, waarop onder de WIS subsidie wordt verstrekt, verruimd, zodat investeringen in systemen voor thermische opslag subsidiabel zijn. Thermische opslagoplossingen zijn eveneens onder artikel 46, eerste lid, vrijgesteld van artikel 108, lid 3, van het VWEU, mits de in artikel 46 en de in hoofdstuk I van de AGVV vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Steun kan worden verleend voor oplossingen voor thermische opslag onder artikel 46 derde lid.
Deze regeling treedt in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant en wijkt daarmee af van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden. In het algemeen wordt opgemerkt dat regels voor subsidiemodules feitelijk pas effect hebben als de subsidiemodule is of wordt opengesteld, omdat vanaf dat moment aanvragen kunnen worden ingediend en behandeld. Enkel de inwerkingtreding van een regeling heeft dus nog geen effect als de module nog niet is opengesteld. Daarom is vooral de tijd tussen publicatie en openstelling relevant, omdat potentiële aanvragers in die tijd kennis kunnen nemen van de regeling en hun aanvraag kunnen voorbereiden, en RVO de openstelling en behandeling van aanvragen kan voorbereiden. Voor de WIS geldt dat de doelgroep erbij gebaat is dat de subsidiemodule snel na de sluiting van de vorige openstelling weer wordt opengesteld. Daarom wordt niet aangesloten bij het eerstvolgende vaste verandermoment, omdat dat pas 1 juli is. De tijd tussen publicatie en openstelling blijft twee maanden.
In dit onderdeel is de term efficiënt systematisch vervangen door energie-efficiënt. Deze aanpassing is ingegeven door twee redenen: enerzijds om te verduidelijken dat op de betreffende plekken in de WIS gedoeld wordt op energie-efficiëntie, aangezien ‘efficiënt’ op meerdere manieren kan worden geïnterpreteerd; anderzijds om aan te sluiten bij de terminologie van artikel 46 van de AGVV, waarop de rechtvaardiging van de te verstrekken staatssteun op grond van de WIS is gebaseerd.
In artikel 4.10.1 zijn bestaande begripsbepalingen gewijzigd en vijf nieuwe begripsbepalingen toegevoegd. De definities van primair warmtenet, secundair warmtenet, thermische opslag en wijkdistributienet zijn toegevoegd ten behoeve van de onderverdeling van het warmtenet. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.
De begripsbepaling van efficiënt warmtenet is aangepast zodat de definitie overeenstemt met de terminologie van de AGVV. Zie hiervoor onderdeel A van de artikelsgewijze toelichting. Daarnaast is de verwijzing naar de AGVV vervangen door de een verwijzing naar artikel 26, tweede lid, van de herziene EED. Een nadere toelichting hierop is opgenomen in de staatssteunparagraaf van de algemene toelichting.
De begripsbepaling van kleinverbruikersaansluiting is gewijzigd. De toevoeging van een bestaand gebouw zorgt ervoor dat individuele aansluitingen in de nieuwbouw niet worden meegeteld voor het minimumaantal kleinverbruikersaansluitingen in artikel 4.10.2, tweede lid, onderdeel b. Daarnaast is de definitie verruimd door de toevoeging van een warmtepomp die gecombineerd is met de functie van een afleverset. De reden hiervoor is dat een afnemer in het geval van een zeerlagetemperatuur (ZLT) warmtenet of een blokverwarming niet altijd gebruikmaakt van een afleverset. In sommige gevallen wordt in plaats daarvan een warmtepomp toegepast die werkt als afleverset.
Verder zijn twee begripsbepalingen geschrapt. De definitie van huurwoning was in de vorige wijzigingsregeling toegevoegd, omdat in artikel 4.10.3 de subsidiebijdrage per kleinverbruikersaansluiting gedifferentieerd werd naar huurwoningen en overige gebouwen. Nu dat onderscheid is vervallen (zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel D), is de begripsbepaling overbodig. Ook de definitie van volloop is niet langer relevant vanaf deze openstelling, doordat de volloop is komen te vervallen en de bijbehorende bepalingen in de artikelen 4.10.7 en 4.10.9, tweede lid, onderdeel a, hierop zijn aangepast. De definitie is daarom geschrapt. Voor de inhoudelijke toelichting hierop wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Het eerste lid is gewijzigd in verband met de onderverdeling van het warmtenet in een primair- en wijkdistributienet. Waar voorheen werd bepaald dat de minister subsidie verstrekt aan een project gericht op de aanleg of uitbreiding van een energie-efficiënt warmtenet, is dit vervangen door een meer gespecificeerde formulering die aansluit bij de splitsing van het warmtenet in twee verschillende onderdelen. De reikwijdte is tevens verruimd door projecten die eveneens gericht zijn op de realisatie van een systeem voor thermische opslag in aanmerking te laten komen voor subsidie. Het systeem voor thermische opslag moet thermische energie opslaan en leveren aan het wijkdistributienet of het primaire warmtenet, maar wordt met het oog op de caps, bedoeld in artikel 4.10.3, altijd tot het primaire warmtenet gerekend.
In het tweede lid is bepaald dat subsidie alleen wordt verstrekt wanneer aan zowel onderdeel a als onderdeel b is voldaan. In onderdeel a is de eerdere verwijzing naar de eisen voor energie-efficiënte standsverwarming en -koeling in de AGVV vervangen door de maximumnorm van 25 kg CO2 per eenheid geleverde warmte in GJ. Het warmtenet moet aan deze norm voldoen vanaf de einddatum van het project. Deze norm betreft een nationale norm die strikter is dan hetgeen op grond van het Europese staatssteunkader is vereist. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Voorheen werden in de WIS op drie verschillende plekken uiteenlopende energie-efficiëntie-eisen gehanteerd. In artikel 4.10.2, tweede lid, onderdeel a, en artikel 4.10.10, tweede lid, onderdeel c, werd telkens verwezen naar de energie-efficiëntie-eisen uit de AGVV, terwijl artikel 4.10.7, onderdeel c, uitging van een maximumnorm van 25 kg CO2 per eenheid geleverde warmte in GJ. Deze verschillen in de regeling zijn onwenselijk en leiden tot onduidelijkheden. In deze wijzigingsregeling is dit geharmoniseerd en is de uiterste termijn om aan de norm te voldoen, die in artikel 4.10.7, onderdeel c, was opgenomen, veranderd naar de einddatum van het project. Dit houdt in dat alle projecten, ongeacht of de einddatum voor of na 2030 ligt, aan deze eis moeten voldoen. Dit dient de aanvrager aan te tonen met behulp van het door de minister beschikbaar gestelde model, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de Warmteregeling. Doordat deze norm in artikel 4.10.2 als subsidievoorwaarde is opgenomen, betekent het niet voldoen eraan dat de aanvraag wordt afgewezen. De hiermee gepaarde afwijzingsgrond is opgenomen in het aangepaste artikel 4.10.7, onderdeel c.
Onderdeel b is uitgebreid met de toevoeging van woningen achter een blokaansluiting. Hierdoor worden woningen achter een blokaansluiting voortaan individueel meegeteld tot het minimumaantal van 250 kleinverbruikersaansluitingen, in plaats van als één aansluiting. Deze wijziging is ingevoerd naar aanleiding van signalen uit de marktconsultatie, waarin werd aangegeven dat het vorige systeem de effectiviteit van de regeling ondermijnde. De aanpassing van onderdeel b draagt bij aan de doelstelling van de regeling, namelijk het versneld aardgasvrij maken van woningen. Kosten vanaf de gevel tot aan de woningen achter een blokaansluiting zelf blijven niet-subsidiabel binnen de WIS en worden niet betrokken bij het bepalen van de caps, bedoeld in artikel 4.10.3. De betreffende woningen tellen echter wel mee voor het minimumaantal aansluitingen tot aan de gevel van een object met een blokaansluiting.
Ten slotte is aan het tweede lid een nieuw onderdeel toegevoegd met betrekking tot het primaire warmtenet. Deze aanvulling hangt samen met de onderverdeling van het warmtenet en de afzonderlijke cap in artikel 4.10.3, derde lid. In dit onderdeel is geregeld dat, wanneer een project mede betrekking heeft op een primair warmtenet, dit voldoende groot gedimensioneerd moet zijn. Het primaire net moet namelijk ook kunnen voorzien in de toekomstige warmtebehoefte binnen het projectgebied dat de aanvrager heeft gedefinieerd. Dit moet onderbouwd worden in het projectplan, zoals bepaald in artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel a. Concreet betekent dit dat de primaire leidingen een zodanige diameter moeten hebben dat zij voldoende warm water kunnen transporteren om de achterliggende gebouwen van warmte te voorzien, zowel bij realisatie van het project als in de toekomst.
De voorwaarden in de onderdelen in het tweede lid zijn cumulatief. Dit betekent dat aan alle onderdelen moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor subsidie. Onderdeel c is daarbij alleen van toepassing als het project eveneens de aanleg van een primair warmtenet omvat. Is dat laatste niet het geval, dient het project alleen aan onderdelen a en b te voldoen.
Artikel 4.10.3 regelt de hoogte van de maximaal te verstrekken subsidie per investeringsproject dat ziet op de aanleg of uitbreiding van een energie-efficiënt warmtenet. De maximale steunintensiteit bedraagt met de nieuwe openstelling 30%, conform artikel 46, zevende lid, van de AGVV. Aan het eerste lid is toegevoegd dat de steunintensiteit met 20 procentpunten wordt verhoogd voor kleine ondernemingen en met 10 procentpunten voor middelgrote ondernemingen. Deze percentages komen overeen met de toegestane steunintensiteit voor energie-efficiënte stadsverwarming of -koeling als bedoeld in artikel 46, zevende lid, van de AGVV. Ingevolge artikel 1.1 van de RNES en artikel 2 en bijlage I van de AGVV betreft een kleine onderneming een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen euro niet overschrijdt. Een middelgrote onderneming betreft een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen euro of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen euro niet overschrijdt. Bij de berekening van het aantal werkzame personen en de financiële bedragen worden zelfstandige ondernemingen, partnerondernemingen en verbonden ondernemingen in aanmerking genomen (artikel 3 bij bijlage I van de AGVV). Om vast te stellen of er sprake is van een dergelijke onderneming, bepaalt artikel 4.10.9, eerste lid, dat de aanvrager de vereiste informatie over de ondernemingsgrootte moet verstrekken.
In het tweede en derde lid zijn specifieke maximumbedragen (caps) opgenomen die bepalen hoeveel subsidie per aansluiting wordt verstrekt. De caps kunnen de maximumgrenzen uit het eerste lid verlagen, maar nooit verhogen. Dit betekent dat de maximale steunintensiteit van 30% in geen enkel geval kan worden overschreden. Daarnaast tellen alleen de aansluitingen mee die binnen het project worden gerealiseerd; toekomstige aansluitingen worden buiten beschouwing gelaten.
In het tweede lid is bepaald dat voor het aanleggen van één of meer wijkdistributienetten de subsidie maximaal kan zijn: de optelsom van het aantal in de wijkdistributienetten te realiseren kleinverbruikersaansluitingen voor bestaande bouw, vermenigvuldigd met € 7.000. Dit betekent dat de subsidie voor de aan te leggen of uit te breiden wijkdistributienetten ten hoogste 30% van de investeringskosten bedraagt, tenzij de cap uit het tweede lid wordt overschreden. In dat geval wordt de subsidie begrensd op € 7.000 per kleinverbruikersaansluiting. Het eerdere onderscheid tussen huurwoningen en overige aansluitingen is hierbij komen te vervallen.
Het derde lid stelt een cap vast voor de aanleg van een primair warmtenet of een systeem voor thermische opslag. De subsidie bedraagt ten hoogste de optelsom van het aantal te realiseren kleinverbruikersaansluitingen voor bestaande bouw, vermenigvuldigd met € 4.000. Dit betekent dat de subsidie voor het primaire net of een systeem voor thermische opslag ten hoogste 30% van de investeringskosten bedraagt, tenzij de cap uit het derde lid wordt overschreden. In dat geval wordt de subsidie begrensd op € 4.000 per kleinverbruikersaansluiting. In het geval van een primair warmtenet, biedt dit bedrag voldoende ruimte voor de aanleg daarvan alsook de overdimensionering. Tegelijkertijd voorkomt het dat er projecten worden uitgevoerd waar deze subsidieregeling niet voor is bedoeld.
Het vierde lid bepaalt dat de caps uit de vorige leden ook loonkosten en de aan derden betaalde kosten omvatten. Dergelijke kosten worden, indien deze niet eenduidig tot het primaire warmtenet of een wijkdistributienet kunnen worden toegerekend, naar eigen inzicht door de aanvrager verdeeld over het wijkdistributienet en, indien van toepassing, het primaire warmtenet.
In het vijfde lid is bepaald dat publieke cofinanciering mogelijk is zonder dat dit in mindering wordt gebracht van de subsidiebijdrage op grond van de WIS. Deze bepaling komt overeen met het oude zesde lid van artikel 4.10.3 en bevat geen inhoudelijke wijziging. Voor de inhoudelijke toelichting, wordt daarom verwezen naar de Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 28 mei 2024, nr. WJZ/58809777, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2024 in verband met de wijziging en verruimde openstelling van de subsidiemodule Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS) (Stcrt. 2024, 17344).
Het oude vierde en vijfde lid zijn geschrapt. Het vierde lid regelde wat er gold als er na de subsidieverlening wijzigingen optraden in de subsidiabele activiteiten. Deze bepaling is geschrapt, omdat de genoemde onderdelen algemene uitgangspunten bevatten en opname hiervan in de regeling overbodig bleek.
Onderdeel a, waarin stond dat het subsidiebedrag nooit hoger kan zijn dan het toegekende bedrag in de beschikking, is geschrapt, omdat dit een algemeen uitgangspunt betreft dat volgt uit artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onderdeel b vervalt, omdat de onrendabele top bij deze openstelling niet wordt gebruikt voor het berekenen van de subsidie, en het principe dat bij vaststelling wordt gekeken of de subsidie terecht is toegekend, eveneens een algemeen uitgangspunt betreft. Onderdeel c is geschrapt, omdat een uitbreiding van het projectgebied automatisch leidt tot een wijziging van het projectplan, hetgeen altijd aanleiding kan zijn om de subsidie aan te passen. Daarnaast was dit onderdeel van belang voor de berekening van de subsidie op basis van de onrendabele top, omdat een hoger aantal aansluitingen leidde tot hogere baten, hetgeen resulteerde in een lagere subsidie.
Onderdeel d bepaalde dat een subsidie naar evenredigheid ten nadele van de subsidieontvanger kon worden gewijzigd wanneer een activiteit niet of niet geheel werd uitgevoerd (subonderdeel 1) of wanneer de werkelijke kosten van een uitgevoerde activiteit lager uitvielen dan oorspronkelijk begroot en waarvan in de beschikking tot subsidieverlening is uitgegaan (subonderdeel 2). Dit onderdeel is vervallen. Subonderdeel 1 vloeit namelijk voort uit de Awb. Wanneer de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden (onderdeel a) of de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (onderdeel b), biedt artikel 4:46, tweede lid, Awb de ruimte om de subsidie lager vast te stellen en biedt artikel 4:48, eerste lid, Awb de mogelijkheid om de subsidie in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen. Dit betreft in beide gevallen een discretionaire bevoegdheid. Subonderdeel 2 betreft een algemeen uitgangspunt en volgt uit de berekeningswijze van de subsidie. Als de subsidiabele kosten lager uitvallen dan aanvankelijk werd begroot, betekent dit dat de subsidieontvanger minder geld nodig heeft voor de uitvoering van het project. Het niet lager vaststellen van de subsidie zou resulteren in een subsidiebedrag waarop geen recht bestaat.
Op grond hiervan is het vierde lid overbodig gebleken, en is ook het vijfde lid geschrapt dat inhoudelijk samenhing met het vierde lid. In de praktijk zal RVO subsidiewijzigingen op dezelfde wijze behandelen als werd beschreven in het oude vijfde lid.
Dit onderdeel wijzigt artikel 4.10.4 dat regelt welke kosten in aanmerking komen voor subsidie. In het tweede lid is onderdeel b aangepast zodat de kosten voor de blokaansluiting tot aan de gevel in aanmerking komen voor subsidie.
Daarnaast is een nieuw onderdeel toegevoegd. Dit is nodig, omdat met de nieuwe openstelling ook thermische opslag voor subsidie in aanmerking komt. Hierbij is de voorwaarde gesteld dat het systeem voor thermische opslag gebruik maakt van bewezen technieken en de thermische energie die wordt opgeslagen, geleverd wordt aan het energie-efficiënte warmtenet. Er zal dus een rechtstreeks verband moeten zijn tussen het realiseren van het systeem voor thermische opslag en het energie-efficiënte warmtenet. Dientengevolge is de vermelding van warmteopslag verwijderd uit het derde lid (nieuw), onderdeel a.
In het derde lid (nieuw) is bepaald welke kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking komen. Onderdeel c is toegevoegd om te voorkomen dat er een warmtenet wordt aangelegd of uitgebreid waar uitsluitend grootverbruikers of nieuwbouwwoningen op worden aangesloten. Het subsidiëren van kosten die uitsluitend betrekking hebben op het realiseren van grootverbruikersaansluitingen, strookt immers niet met de doelstellingen van de WIS.
Dit onderdeel wijzigt artikel 4.10.7 dat de afwijzingsgronden voor een aanvraag bevat.
Onderdeel a bevat het bestaande verbod op het opnieuw indienen van een aanvraag ten aanzien van hetzelfde project. Met deze wijzigingsregeling is hierop een uitzondering geformuleerd voor de situaties waarin de eerdere subsidieverlening onherroepelijk is ingetrokken dan wel vastgesteld. Voor een inhoudelijke toelichting wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel c is in lijn gebracht met de wijziging in artikel 4.10.2, tweede lid, onderdeel a. Voor de toelichting hiervan wordt verwezen naar onderdeel C van deze toelichting.
Onderdelen d en f zijn aangepast respectievelijk toegevoegd in verband met het schrappen van het minimum aansluitpercentage van 60% (de volloop). In onderdeel f is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen wanneer niet aannemelijk is gemaakt dat het aan te leggen of uit te breiden energie-efficiënte warmtenet bij de vaststelling van de subsidie in gebruik wordt genomen.
Artikel 4.10.8 beschrijft de verplichtingen van de subsidieontvanger, en geeft invulling aan artikel 37 van het Kaderbesluit. Hierin is geregeld wat binnen de WIS onder een essentiële wijziging wordt verstaan. Het eerste lid, onderdeel c, is vervallen. Dit onderdeel had betrekking op het realiseren van extra aansluitingen ten opzichte van het aantal aansluitingen waarop de subsidie is gebaseerd. Zulke uitbreidingen konden de onrendabele top beïnvloeden, en daarmee de hoogte van de subsidie. Omdat de subsidiegrondslag is gewijzigd en de berekening niet langer uitgaat van de onrendabele top, is deze bepaling overbodig geworden. Dientengevolge is ook de verwijzing naar onderdeel c in het tweede lid geschrapt.
In het vierde lid is bepaald dat de subsidieontvanger gedurende de looptijd van het project jaarlijks een voortgangsrapportage moet verstrekken aan de minister, volgens het format dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Hierin is ingevoegd dat deze rapportage tevens financiële gegevens moet bevatten. De subsidieontvanger moet inzicht geven in de gemaakte kosten en nog te maken kosten. Dit maakt het mogelijk om te controleren of het project volgens de vastgestelde mijlpalenplanning verloopt, en biedt de RVO beter inzicht en controle op de uitbetaling van voorschotten.
In artikel 4.10.9 zijn informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan. Aan het eerste lid is een onderdeel toegevoegd. De aanvrager moet gegevens over de grootte van de onderneming verstrekken, indien deze aanvullend aanspraak wil maken op een verhoogd percentage als bedoeld in artikel 4.10.3, eerste lid. Aan de hand hiervan kan worden vastgesteld of sprake is van een kleine of middelgrote onderneming. Wanneer hiervan sprake is, is toegelicht in onderdeel D van de artikelsgewijze toelichting.
In het tweede lid van artikel 4.10.9 is bepaald van welke informatie een aanvraag voor subsidie vergezeld moet gaan. Dit lid is aangepast in lijn met de toevoeging van de begripsbepaling van projectgebied in artikel 4.10.1. Daarnaast is in onderdeel a een nieuw subonderdeel ingevoegd. Deze invoeging is nodig om te kunnen beoordelen of het primaire warmtenet of het systeem voor thermische opslag voldoende vermogen heeft om ook in de toekomstige warmtevraag te voorzien. Verder is in het tiende subonderdeel (nieuw) het minimum aansluitpercentage van 60% van de volloopbepaling vervangen met het aantal verwachte aansluitingen. Subonderdeel 11 (nieuw) is ingevoegd om te kunnen nagaan of de gemeente de gekozen locatie voor het aan te leggen warmtenet beschouwt als een locatie waar het warmtenet voor de laagst maatschappelijke kosten zorgt. Deze informatie biedt inzicht in de aannemelijkheid van de realisatie van het warmtenet.
In het tweede lid, onderdeel b, vervalt het vierde en vijfde subonderdeel, omdat elke leiding die warmte levert aan kleinverbruikers in de bestaande bouw in aanmerking komt voor subsidie. Een uitsplitsing naar vermogen tussen kleinverbruikers en grootverbruikers of nieuwbouw is daarom niet meer nodig. Ook het onderscheid in de cap tussen huurwoningen en overige woningen is vervallen.
Daarnaast vervalt onderdeel g. Dit is reeds opgenomen in onderdeel 1 van de bijlage en is verbreed naar alle door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) vastgestelde tariefcomponenten.
In artikel 4.10.10 zijn op verschillende plekken wijzigingen aangebracht. Met deze openstelling wordt een andere berekeningsgrondslag toegepast. Ten behoeve hiervan zijn in het eerste lid onderdelen c en d gewijzigd en is het vierde lid vervallen. Onderdeel c is specifiek aangepast, omdat de onrendabele top niet langer de basis vormt voor de berekening van de subsidie, waardoor het berekenen van de exploitatiewinst niet meer noodzakelijk is.
In het tweede lid is onderdeel b aangepast om te verduidelijken wat wordt verstaan onder toekomstige aansluitingen. Hiermee worden de aansluitingen bedoeld die binnen vijf jaar na de einddatum van het project gerealiseerd zullen worden.
Ter harmonisering van de energie-efficiëntienormen in de WIS regeling, zoals toegelicht bij artikel I, onderdeel C, is de verwijzing naar de AGVV in onderdeel f verwijderd. Vanaf deze openstelling moet de subsidieontvanger een document aanleveren waarin de broeikasgasuitstoot per geleverde warmte in GJ wordt aangetoond, met behulp van het door de minister beschikbaar gestelde model, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, van de Warmteregeling. Op basis van dit document wordt gecontroleerd of het gesubsidieerde warmtenet voldoet aan de geldende energie-efficiëntienormen.
In dit onderdeel is aan artikel 4.10.12 de verwijzing naar de bijlage toegevoegd, die in eerdere regelingen per abuis was weggelaten. Dit is met deze wijzigingsregeling gecorrigeerd.
Dit onderdeel vervangt bijlage 4.10.1 van de WIS door de tekst in de bijlage bij deze wijzigingsregeling.
Bijlage 4.10.1, onderdeel 1
Onderdeel 1 van deze bijlage is aangepast in lijn met de nieuwe rol van de exploitatieberekening. Waar de exploitatieberekening in voorgaande openstellingen van de WIS diende om de maximale subsidiehoogte vast te stellen, dient deze nu om het project te kunnen beoordelen op het stimulerend effect en de economische haalbaarheid (artikel 23, onderdelen c en e, van het Kaderbesluit). In plaats van de exploitatiewinst, die eerder nodig was om de financieringskloof te berekenen, is nu een methode gegeven om de netto contante waarde (NCW) te berekenen. De reikwijdte is het project dat de aanvrager wil uitvoeren. In de kosten- en batenberekeningen is meer vrijheid aan de aanvrager gegeven om met eigen waarden te werken. Zo schrijft de regeling niet langer een vaste marge van warmte voor, maar moet een aanvrager de werkelijke in- en verkoopprijs opgeven.
Op het moment dat er eveneens grootverbruikers of nieuwbouw gebruik maken van het aan te leggen of uit te breiden energie-efficiënte warmtenet, dient de aanvrager dit mee te nemen in de business case. Daarom is er ruimte opgenomen om ook niet-subsidiabele kosten en opbrengsten op te voeren, bijvoorbeeld voor het aansluiten van grootverbruikers. Deze kosten zijn overigens geen onderdeel van de accountantsverklaring bij vaststelling.
Incidenteel is het aan te leggen energie-efficiënte warmtenet onderdeel van een grotere ontwikkeling en zijn de exacte baten over de langere termijn onzeker. De aanvrager dient hierbij een onderbouwing te geven van de gekozen reikwijdte van de business case en ervoor te zorgen dat dit een realistisch beeld geeft van de kosten en opbrengsten die toe te rekenen zijn aan het aan te leggen of uit te breiden energie-efficiënte warmtenet.
Er zijn variabelen voor overige kosten en overige baten in de berekening van de business case, waar een aanvrager zelf onderbouwd posten kan opvoeren. Hierbij kan worden gedacht aan ontwikkelkosten, een pannenset voor elektrisch koken voor de verbruikers, etc. Bij overige opbrengsten kan worden gedacht aan opbrengsten van koudelevering.
Er blijven een aantal uitgangspunten die alle projecten dienen te hanteren en die staan opgesomd in de tabel. Het te hanteren projectrendement is naar 6,8% vóór belasting gegaan. Dit komt overeen met de 5,2% na belasting die in de vorige WIS gehanteerd werd.2 Het rekenen met dit rendement geeft een eerste indicatie of er een positieve of negatieve business case ontstaat door inzicht te geven in een positieve of negatieve NCW met en zonder subsidie.
De aanvrager zal daarnaast moeten aantonen hoe het project gefinancierd wordt en wat daarbij het aandeel eigen en vreemd vermogen is (artikel 4.10.9, tweede lid, onderdeel b, derde subonderdeel). De haalbaarheid van het project wordt mede getoetst door een vergelijking te maken van het resulterende projectrendement van het te realiseren project bij een NCW van 0 en de mate waarin dit projectrendement toereikend is om de financieringslasten en het rendement op eigen vermogen te kunnen dekken.
De looptijd voor de exploitatieberekening blijft 30 jaar, maar voor grootverbruikers mag na 15 jaar gestopt worden met het rekenen van inkomsten, wat overeenkomt met de gebruikelijke looptijd van een leveringscontract bij grootverbruikers.
De gereguleerde tarieven voor meten en huur afleversets wordt niet meer in deze tabel voorgeschreven. Er zijn instructies toegevoegd dat een aanvrager hiervoor gebruik moet maken van het meest recente tarievenbesluit van de ACM en hier slechts met degelijke onderbouwing van kan afwijken. In de eerdere regeling was alleen afwijken van het vastrecht met een onderbouwing mogelijk.
Een groot deel van de vast voorgeschreven kosten, zoals marge voor warmtelevering en kosten voor piek- en back-upinstallaties komen niet meer in de tabel voor, omdat de aanvrager deze zelf in de exploitatieberekening mag invullen. De afschrijvingstermijnen, inflatiepercentage en onderhoudskosten als percentage van de investeringen blijven wel gehandhaafd. Dit, zodat de exploitatieberekeningen een reflectie blijven van de project specifieke kosten en baten en niet te veel van de verschillen in onderliggende aannames door de aanvragers.
Bijlage 4.10.1, onderdeel 2
Uit de aanvragen WIS 2024 zijn de aangeleverde kosten van deze onderdelen verzameld en geanalyseerd. Gebleken is dat de gemiddelde waarden uit de aanvragen significant afwijken van de waarden opgenomen in de regeling. Daarom zijn deze waarden geactualiseerd, zodat deze beter aansluiten bij het prijspeil 2025.
Bijlage 4.10.1, onderdeel 3
In onderdeel 3 zijn enkele technische onderdelen toegevoegd waarmee de aanvrager in zijn ontwerp kan onderbouwen dat het primaire warmtenet gedimensioneerd is op de toekomstige warmtebehoefte in het projectgebied.
Enkele verplichtingen in het ontwerp voor het onderscheid tussen huur- en koopwoningen, het uitsplitsen van grootverbruik en nieuwbouw, en het aanduiden van aansluitingen na afloop van het project zijn vervallen naar aanleiding van de wijzigingen in de regeling.
Bijlage 4.10.1, onderdeel 4
In onderdeel 4 is een nadere invulling toegevoegd van het onderscheid tussen de primaire warmtenetten en systemen voor thermische opslag enerzijds, en wijkdistributienetten anderzijds, naar aanleiding van de wijziging van de regeling en de caps voor deze onderdelen.
De mijlpalenbegroting is onderdeel van het plan waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De artikelen 36a en 37 van het Kaderbesluit zijn hierop van toepassing. Dat houdt in dat, wanneer de subsidieontvanger een mijlpaal niet, niet tijdig of niet geheel haalt, hij hier binnen twee maanden melding van doet aan RVO. De meldplicht geldt ook wanneer een mijlpaal behaald wordt met andere kosten dan begroot. Dit kan gevolgen hebben voor de uitbetaling van de voorschotten.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-18366.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.