Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 mei 2025, nr. 2025-0000103407, houdende wijziging van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd vanwege een extra tijdvak in juni 2025 en enkele verbeteringen [WKG027500]

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

aanvrager:

een organisatievorm, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, die de subsidie aanvraagt op basis van deze regeling, of in het geval van een samenwerkingsverband, de hoofdaanvrager;

bevoegd gezag van een school:

het bevoegd gezag van een uit ’s Rijks kas bekostigde school, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

btw:

omzetbelasting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

onderzoekslocatie:

Een of meerdere vestigingen van een deelnemende organisatie met een groep deelnemers;

2. In de definitie hoofdaanvrager wordt ‘vierde lid’ vervangen door ‘vijfde lid’.

3. In de definitie interventiepartner wordt ‘met personeel die deelneemt aan het samenwerkingsverband en de’ vervangen door ‘die’.

4. De definitie van samenwerkingsverband komt te luiden:

een samenwerking tussen partijen genoemd in artikel 2.10, tweede lid;

5. Aan de definitie subsidieontvanger wordt na ‘het samenwerkingsverband’ ingevoegd ‘of de aanvrager’.

B

In artikel 2.1 wordt na ‘regeling is dat’ ingevoegd ‘aanvragers of’.

C

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De activiteiten worden in samenwerking met de kennisinstelling uitgevoerd op basis van de samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig het daartoe verstrekte format op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

2. Het vierde, vijfde en zesde lid komen te luiden:

  • 4. Voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, geldt dat per aanvraag een tot tien deelnemende organisaties uit dezelfde sector deelnemen en het onderzoek op tien onderzoekslocaties wordt uitgevoerd.

  • 5. Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geldt dat per aanvraag een tot tien deelnemende organisaties deelnemen en het onderzoek op tien onderzoekslocaties wordt uitgevoerd.

  • 6. Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onder b, geldt dat per aanvraag een tot twintig deelnemende organisaties deelnemen en het onderzoek op twintig onderzoekslocaties wordt uitgevoerd.

3. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Per aanvraag geldt, voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, en het tweede lid, onderdeel a, een minimumaantal deelnemers van 250, waarvan 130 werknemers deelnemen aan de activiteit en 120 deelnemen als controlegroep. Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, geldt een minimumaantal deelnemers van 500, waarvan 260 werknemers deelnemen aan de activiteit en 240 deelnemen als controlegroep. Indien het aantal deelnemers hoger ligt dan het minimumaantal, worden de groepen volgens dezelfde verhouding ingedeeld.

D

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt na ‘de organisatie van’ ingevoegd ‘de aanvrager of’.

b. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. externe kosten voor een interventiepartner tot een bedrag van € 65.000 voor de activiteit bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, en € 210.000 voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, mits sprake is van marktconformiteit als bedoeld in het vierde of vijfde lid;

c. Er wordt, onder verlettering van onderdelen c en d naar d en e, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. externe kosten voor HR-ondersteuning voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, tot een bedrag van € 100.000, mits sprake is van marktconformiteit als bedoeld in het vierde lid;

d. In onderdeel d (nieuw) wordt ‘onderdeel a, ter subsidiëring van overige gemaakte kosten’ vervangen door ‘onderdelen a en b. De kosten waarover de toeslag wordt berekend zijn gemaximeerd tot een bedrag van € 65.000 voor de activiteit bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, en € 210.000 voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a.

e. In onderdeel e (nieuw) wordt ‘controleverklaring’ vervangen door ‘accountantsproduct’.

f. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van een punt aan het slot van het laatste onderdeel door ‘; en’, een onderdeel toegevoegd luidende:

2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid naar het derde tot en met het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De aanvrager kan in plaats van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, € 10.000 per deelnemende organisatie ontvangen tot een bedrag van € 100.000. De subsidieontvanger is verplicht deze subsidie door te betalen aan de deelnemende organisaties.

3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘onderdelen a en b’ vervangen door ‘onderdelen a, b en c’

4. Het vierde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘opdrachten’ vervangen door ‘kosten’.

b. In onderdeel a wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

5. Onder vernummering van het vijfde lid (nieuw) naar het zesde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Een uurtarief van een interventiepartner wordt geacht marktconform te zijn, indien het uurtarief van de interventiepartner maximaal € 135 exclusief btw bedraagt of het uurtarief op maximaal dat bedrag is bepaald. Dit lid is niet van toepassing indien de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

6. Het zesde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘Activiteiten’ vervangen door ‘Werkzaamheden ten behoeve van de activiteiten’.

b. onderdeel a vervalt, onder verlettering van onderdelen b tot en met f naar a tot en met e.

c. in onderdelen a tot en met d (nieuw) wordt telkens het woord ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

7. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing op deelnemende organisaties.

E

Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b vervalt ‘in de verleningsbeschikking genoemde’.

2. Onderdeel i vervalt, onder toevoeging van ‘en’ aan het slot van onderdeel g en vervanging van ‘; of’ door een punt aan het slot van onderdeel h.

F

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst en wordt na ‘Het’ ingevoegd ‘eerste’.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het tweede aanvraagtijdvak loopt van maandag 2 juni 2025 9:00 uur tot en met vrijdag 20 juni 2025 17:00 uur.

G

Artikel 2.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Looptijd van de activiteiten en projectperiode

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De projectperiode van een activiteitenplan start op de dag waarop het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2.6, opengaat waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend. De projectperiode eindigt op de dag waarop de looptijd, bedoeld in het derde en vierde lid, eindigt.

H

Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

2. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt ‘, met een financieringsplan waaruit blijkt hoe de activiteiten gefinancierd worden en hoe de verdeling van de kosten en van de subsidie, waaronder de in artikel 2.3, eerste lid, onder c, bedoelde toeslag, tussen partijen in het samenwerkingsverband onderling en de deelnemende organisaties is’.

3. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘samenwerkingsovereenkomsten’ wordt vervangen door ‘samenwerkingsovereenkomst’.

b. ‘de artikelen’ wordt vervangen door ‘het artikel’.

c. Na ‘derde lid, en’ wordt ingevoegd ‘, indien van toepassing, de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in’.

d. ‘2.10, derde lid’ wordt vervangen door ‘2.10, vierde lid’.

4. In het derde lid wordt na ‘Voor zover’ ingevoegd ‘de aanvrager of’.

5. In het vierde lid wordt na ‘stemt’ ingevoegd ‘de aanvrager of’.

I

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien bij overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen, zal van de op die dag ontvangen aanvragen de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

J

Artikel 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 2.10 komt te luiden:

Aanvragers

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen, brancheorganisaties of het bevoegd gezag van een school kunnen een aanvraag indienen.

3. Er wordt, onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid naar het derde tot en met het zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen of brancheorganisaties kunnen in een samenwerkingsverband een aanvraag indienen.

4. Het derde lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het begin van de zin wordt ingevoegd ‘Aanvragers of’.

b. In de tweede volzin wordt na ‘afgeweken indien’ ingevoegd ‘de aanvrager of’.

K

In artikel 2.11, tweede lid, wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

L

Artikel 2.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het artikel wordt ‘hoofdaanvrager’ telkens vervangen door ‘aanvrager’.

2. Het eerste lid, onderdelen a en b, wordt na ‘indien de’ wordt ingevoegd ‘verleende’.

3. In het tweede lid wordt ‘activiteiten’ vervangen door ‘onderdelen van de activiteit’.

4. In het vierde lid wordt ‘alle partijen in het samenwerkingsverband en van de deelnemende organisaties aan de activiteit’ vervangen door ‘de deelnemende organisaties aan de activiteit, de interventiepartner en, indien van toepassing, alle partijen in het samenwerkingsverband’.

M

Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. ‘hoofdaanvrager’ wordt vervangen door ‘aanvrager’.

b. ‘de in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde looptijd’ wordt vervangen door ‘de projectperiode’.

2. In het tweede en derde lid wordt na ‘indien sprake is van een’ ingevoegd ‘verleende’.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘controleverklaring opgesteld door een accountant’ vervangen door ‘accountantsproduct’.

4. In het vierde lid wordt na ‘vastgesteld model, dat’ ingevoegd ‘de aanvrager of’.

5. In het vijfde lid vervalt onderdeel a, alsmede de aanduiding ‘b.’ en de dubbele punt.

N

In artikel 2.15, derde lid, wordt ‘hoofdaanvrager’ vervangen door ‘aanvrager’.

O

Artikel 3.1, tweede lid, als volgt gewijzigd:

1. ‘Het samenwerkingsverband’ wordt vervangen door ‘De aanvrager of het samenwerkingsverband’.

2. ‘hoofdaanvrager’ wordt vervangen door ‘aanvrager’.

P

Na artikel 3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1a Overgangsbepaling

De subsidieregeling, zoals hij luidde op 14 februari 2025, blijft van toepassing op subsidies die zijn verstrekt op basis van het eerste aanvraagtijdvak.

Q

Bijlage I wordt vervangen door onderstaande bijlage I.

R

Bijlage II vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum

BIJLAGE I, BEHOREND BIJ ONDERDEEL Q

Bijlage I, behorend bij artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a

Het activiteitenplan is de beschrijving van de geplande activiteiten ter uitvoering van de door u gekozen activiteit (interventie). Ieder activiteitenplan bevat minimaal de zeven onderdelen, zoals opgenomen in deze bijlage. In de basis geldt voor elke interventie hetzelfde activiteitenplan – waar aanvullende of afwijkende voorwaarden gelden voor een specifieke interventie is dat hieronder aangegeven. Voor het opstellen van het activiteitenplan is een format beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Verplichte activiteiten ter uitvoering van een interventie:

Onderdeel 1: Afstemming van de interventie met de kennisinstelling en met andere aanvragen

  • De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de interventie met de verschillende subsidieontvangers die dezelfde interventie gaan uitvoeren en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De subsidieontvanger zorgt ervoor dat de interventiepartner deze wetenschappelijke randvoorwaarden toepast bij de uitvoering van alle onderdelen.

Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de interventie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Organiseren en begeleiden van een of meerdere kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon of contactpersonen van de deelnemende organisatie(s), onderzoeker van de kennisinstelling en betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.

  • Werven van deelnemers samen met de deelnemende organisatie. Onderdeel hiervan is het informeren van de medewerkers over de activiteiten van de interventie, het daaraan gekoppelde onderzoek en de daarbij behorende privacyaspecten. Hiervoor heeft de kennisinstelling materialen beschikbaar.

  • Afstemmen met de kennisinstelling welke deelnemers onderdeel zijn van de interventiegroep en welke onderdeel van de controlegroep, waarbij deze groepen evenredig worden verdeeld.

  • Deelnemers informeren of zij onderdeel zijn van de interventiegroep of controlegroep.

  • Ophalen van input van de directie van de deelnemende organisatie, leidinggevenden, actieve deelnemers en betrokken HR-medewerkers over de huidige gang van zaken en ruimte, randvoorwaarden, wensen en behoeften in het kader van de interventie.

  • Voorbereiden van leidinggevenden en deelnemers in de interventiegroep op de interventie.

  • Inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.

  • Assisteren bij het uitzetten van de nulmeting bij deelnemers in de interventie- en controlegroep, leidinggevenden en HR-medewerkers.

Onderdeel 3: Bouwen van de interventie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Het maken van de interventiematerialen met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling. De interventiematerialen worden voorafgaand afgestemd met de kennisinstelling om zo te waarborgen dat deze in lijn zijn met materialen in andere aanvragen voor dezelfde interventie. Het gaat hierbij om communicatiematerialen, en vorm en inhoud van de bijeenkomsten/trainingssessies.

    Voor de volgende interventies zijn er daarnaast nog specifieke materialen die moeten worden gemaakt en afgestemd met de kennisinstelling:

    • Roostersessies: alternatief rooster.

    • Herstructurering van taken: herverdeling van taken op basis van process mining technieken.

    • Mantelzorgvriendelijke organisatie: overzicht van wettelijke regelingen en mogelijkheden binnen de organisatie op het gebied van (mantel)zorg

    • Oudervriendelijke organisatie: communicatieplan waarin regelingen in het kader van de combinatie tussen werken en zorgen op een genderneutrale wijze onder de aandacht worden gebracht.

    • Financiële inzichten: informatiecampagne gericht op instrumenten die inzicht geven in de financiële gevolgen van urenaanpassing.

  • Verwerken van input van de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.

Onderdeel 4: Uitvoeren van de interventie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Voorbereiden en houden van bijeenkomsten en opstellen en verspreiden van informatie, afhankelijk van de specifieke interventie:

    • Roostersessies: bijeenkomsten met deelnemers in de interventiegroep, leidinggevenden en roosteraars/planners over aangepaste roostering.

    • Herstructurering van taken: bijeenkomsten met deelnemers in de interventiegroep en leidinggevenden over voor- en nadelen van een andere taakverdeling. Het afstemmen van de alternatieve taakverdeling met relevante betrokkenen.

    • Goed gesprek: trainingssessies voor leidinggevenden en voorbereiden van deelnemers in de interventiegroep op het gesprek met hun leidinggevende (bijvoorbeeld door hen te helpen met het formuleren van wensen en behoeften).

    • Combinatiebanen: informatiesessies voor deelnemers in de interventiegroep en leidinggevenden.

    • Mantelzorgvriendelijke organisatie: verspreiden van het overzicht van regelingen op het gebied van (mantel)zorg en uitvoeren van trainingssessies voor leidinggevenden.

    • Oudervriendelijke organisatie: inrichten van regelingen in het kader van de combinatie tussen werken en zorgen op ouders (i.p.v. moeders), opstellen en uitvoeren van een oudervriendelijk communicatieplan, trainingssessies voor leidinggevenden en bijeenkomst(en) met deelnemers in de interventiegroep.

    • Financiële inzichten: informatiecampagne maken en uitvoeren gericht op instrumenten die inzicht geven in de financiële gevolgen van urenaanpassing en sessie(s) die deelnemers in de interventiegroep ondersteunen bij het gebruik van deze instrumenten.

  • Faciliteren dat deelnemers in de interventiegroep die dat willen, hun werk tijdelijk aanpassen om de verandering te ervaren en het bieden van ondersteuning hierin. Afhankelijk van de specifieke interventie gaat het om het uitproberen in de praktijk van:

    • Roostersessies: aangepaste roostering.

    • Herstructurering van taken: herverdeling van taken.

    • Goed gesprek: het voeren van de gesprekken en het vastleggen van gemaakte afspraken.

    • Combinatiebanen: alternatieve combinatie van taken, functies en rollen.

    • Mantelzorgvriendelijke organisatie: gesprekken tussen leidinggevenden en deelnemers in de interventiegroep en vastleggen van gemaakte afspraken.

  • Faciliteren dat – waar nodig – een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.

  • Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format. Dit geeft inzicht hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.

Onderdeel 5: Borging en evaluatie

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Evaluatiebijeenkomst(en) organiseren met de directie, leidinggevenden, deelnemers in de controlegroep en HR-medewerkers over de ervaringen met de interventie.

    • Voor roostersessies ook met roosteraars/planners als die zijn betrokken.

  • Assisteren bij het uitzetten van de eerste nameting (vragenlijst) door de kennisinstelling bij deelnemers in de interventie- en controlegroep, leidinggevenden en HR-medewerkers.

  • Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de interventie geborgd gaat worden. Materialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de interventie binnen de gehele organisatie kan worden toegepast, en deze materialen worden overgedragen.

  • Vastleggen van afspraken met de kennisinstelling over het uitzetten van de tweede nameting (vragenlijst) bij deelnemers in de interventie- en controlegroep, leidinggevenden en HR-medewerkers.

  • Deelnemen aan de evaluatiebijeenkomst met de kennisinstelling voor de procesevaluatie.

Onderdeel 6: Data

Beschrijf in uw activiteitenplan hoe u de onderstaande activiteiten gaat uitvoeren:

  • Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals afgestemd met de kennisinstelling.

  • Het voor de kennisinstelling uitzetten van de nulmeting en eerste nameting met het verzoek de vragenlijsten in te vullen en waar nodig het toepassen van maatwerk (bijvoorbeeld papieren vragenlijsten uitdelen en inzamelen).

  • Indien van toepassing: het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.

Onderdeel 7: Overige zaken

Naast de bovenstaande onderwerpen bevat het activiteitenplan tot slot de volgende informatie:

  • Een overzicht van de deelnemende organisaties en locaties waar de interventies worden uitgevoerd.

  • Voor de vijf interventies die open staan voor de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang:

    • Per deelnemende organisatie: het aantal deeltijders dat werkzaam is in de organisatie.

    • Per deelnemende organisatie: een inschatting van het aantal deeltijders dat per locatie zal deelnemen, waarbij nog geen onderscheid hoeft te worden gemaakt naar interventie- en controlegroep.

    • Voor de interventie mantelzorgvriendelijke organisatie: een inschatting van het aantal deeltijders met (beoogde) mantelzorgtaken dat zal deelnemen aan de interventie- of controlegroep.

  • Voor de interventies oudervriendelijke organisatie en financiële inzichten maakt het niet uit of deelnemers in deeltijd werken. Het activiteitenplan vermeldt het totale aantal medewerkers in de deelnemende organisaties en het geschatte totaal aantal medewerkers dat zal deelnemen.

  • Het activiteitenplan beschrijft zien hoe ervoor wordt gezorgd dat de deelnemers in de interventiegroep en controlegroep zo min mogelijk met elkaar in aanraking komen op de werkvloer. (Het is nog niet nodig om al aan te geven hoeveel deelnemers onderdeel zijn van de interventie- en controlegroep.)

  • Indien deelnemende organisaties deelnemen aan meerdere interventies wordt in het activiteitenplan beschreven hoe wordt gewaarborgd dat een medewerker maar deelneemt aan één interventie.

  • De projectplanning waarbij u de bovenstaande activiteiten in de tijd heeft ingepland.

  • Informatie over de in te schakelen interventiepartner, de wijze waarop de HR-ondersteuning zal worden uitgevoerd (door een externe partij, door de subsidieontvanger zelf, en of door de deelnemende organisaties).

  • Onderbouwing van de in de projectbegroting opgenomen kosten waarbij u de redelijkheid van de hoogte van de uurtarieven onderbouwt en het aantal ingeschatte uren per activiteit.

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Context van de gewijzigde subsidieregeling

Er is sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Onder meer in de sectoren zorg en welzijn, kinderopvang en het onderwijs zijn deze tekorten structureel. Uitbreiding van het aantal gewerkte uren van mensen die in deeltijd werken draagt bij aan het oplossen van personeelstekorten. Zo kan de toegang tot zorg, onderwijs en kinderopvang verbeteren. Als er meer kinderopvang beschikbaar is, kunnen vervolgens ook in andere sectoren mensen meer uren werken. Daarnaast draagt uitbreiding van het aantal gewerkte uren bij aan de economische zelfstandigheid van mensen die in deeltijd werken, een hoger bruto binnenlands product en een grotere welvaart. Tegelijkertijd kan het zijn dat hierdoor minder tijd is voor onbetaalde arbeid, zoals de zorg voor kinderen, mantelzorg of vrijwilligerswerk. De Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd (regeling Meer uren werkt)1 betreft zeven activiteiten (interventies) die zich richten op het wegnemen van belemmeringen om meer uren te gaan werken. De interventies worden uitgevoerd door een interventiepartner, door middel van begeleiding door Universiteit Utrecht. Medewerkers nemen deel op basis van vrijwilligheid.

Het programma ‘Meer uren werkt!’, waar deze subsidieregeling deel van is, richt zich op uitbreiding van het aantal gewerkte uren van mensen die in deeltijd werken en die meer kunnen en willen werken. Hiervoor heeft het programma financiële middelen ontvangen van het Nationaal Groeifonds. Het programma ‘Meer uren werkt!’ loopt van 2024 tot en met 2033. Het programma heeft tot doel:

  • Betere kwaliteit van maatschappelijke dienstverlening (met name in sectoren als zorg en welzijn, kinderopvang en onderwijs).

  • Toename van het aandeel economisch zelfstandige burgers.

  • Hoger arbeidsaanbod in uren in Nederland als basis voor een hoger bbp en een grotere brede welvaart.

Voor de eerste fase (2024 tot 2029) is voor de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en opschaling van de interventies een bedrag van € 30 miljoen beschikbaar gesteld.

2. Aanleiding voor regelwijziging

Het eerste aanvraagtijdvak heeft opengestaan van 13 januari 2025 tot en met 14 februari 2025 en heeft slechts één aanvraag opgeleverd. Er is gebleken dat de regeling Meer uren werkt enkele knelpunten bevatte, waardoor het aantal aanvragen beperkt is gebleven. Interventiepartners konden bijvoorbeeld geen marktconforme tarieven rekenen, omdat zij onderdeel van het samenwerkingsverband moesten zijn. De kosten van partijen in het samenwerkingsverband waren enkel subsidiabel op basis van door hen gemaakte directe loonkosten in het kader van de uitvoering van de activiteit. Dit is nu in de gewijzigde regeling ondervangen door de interventiepartner niet te laten deelnemen binnen een samenwerkingsverband met de aanvrager, maar deze partij daarbuiten te stellen. De aanvrager kan de interventiepartner nu dus extern inhuren.

Daarnaast werd het signaal afgegeven dat het veel inspanning vergt om het vereiste van tien deelnemende organisaties te werven (of twintig voor de activiteit ‘financiële inzichten’). Dit knelpunt is ondervangen door een bandbreedte in te stellen van één tot tien (of twintig) deelnemende organisaties waarbij er wel de eis blijft bestaan dat er wordt gewerkt met tien onderzoekslocaties verdeeld over de deelnemende organisaties (en twintig onderzoekslocaties voor de activiteit ‘financiële inzichten’).

Via deze wijziging van de subsidieregeling is er voorzien in een extra tijdvak in 2025 voor de genoemde activiteiten (interventies). Dit tweede tijdvak loopt van maandag 2 juni 9:00 uur tot en met vrijdag 20 juni 17:00 uur.

Om alle sectoren ruimte te bieden aan de zeven interventies deel te nemen binnen het genoemde budget, blijft het subsidieplafond op € 6.600.000 voor het kalenderjaar 2025. Het subsidieplafond van de sectorspecifieke interventies blijft € 1.050.000. Daarbinnen is dus ruimte voor drie aanvragen per interventie; per aanvraag € 350.000. Voor één project uit het eerste aanvraagtijdvak is binnen dit plafond al een subsidie van € 350.000 verleend.

De onderzoekscomponent is ongewijzigd gebleven wat betreft de benodigde mate van uniformiteit bij de interventies en het werken met een controlegroep. Deze aspecten zijn essentieel voor het wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van de interventies. Voor de doelmatige besteding van de middelen in het kader van het programma ‘Meer uren werkt!’ is het een randvoorwaarde dat enkel bewezen effectieve interventies worden opgeschaald naar de gehele arbeidsmarkt.

3. Hoofdlijnen van de regelwijziging

3.1 Aanvragers, samenwerkingsverbanden, bevoegd gezag van een school

Het begrip aanvrager is toegevoegd aan de regeling, naast het begrip hoofdaanvrager. Dit omdat niet altijd meer gekozen hoeft te worden voor een samenwerkingsverband die de aanvraag doet. Om het voor interventiepartners mogelijk te maken marktconforme tarieven te hanteren, is het vereiste vervallen dat de interventiepartner onderdeel moet zijn van het samenwerkingsverband. De interventiepartner kan daarmee geen mede aanvrager zijn. Het vormen van een samenwerking tussen werkgeversorganisaties, werknemersorganisatie O&O fondsen en brancheorganisaties is nog wel mogelijk, maar is optioneel.

Als gevolg daarvan kan een interventiepartner extern worden ingehuurd. Dit kunnen één of meerdere marktpartijen zijn, waaronder ZZP’ers. Hierbij is een maximumuurtarief (€ 135 per uur) in de regeling opgenomen. Als je daarop, of daaronder blijft, is geen offerteprocedure nodig. Op deze manier kan de interventiepartner in een vroeg stadium bij de aanvraag worden betrokken, hetgeen een tijdige uitvoering van de interventie ten goede komt.

In de opsomming van mogelijke aanvragers is het begrip ‘bevoegd gezag van een school’ toegevoegd. Dit omdat schoolbesturen niet vallen onder een van de genoemde andere begrippen: werkgeversorganisaties, werknemersorganisatie O&O fondsen en brancheorganisaties. Hiermee wordt het voor grote schoolbesturen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs, met veel deeltijdwerkers, mogelijk een aanvraag voor deze subsidie te doen en eventueel samen met andere schoolbesturen mee te doen aan het programma Meer uren werkt! een individueel schoolbestuur dat subsidie aanvraagt, kan bij uitzondering tevens deelnemende organisatie zijn.

Ook kan een individueel schoolbestuur naast zichzelf andere schoolbesturen in de aanvraag betrekken als deelnemende organisatie. Vanwege deze bijzondere positie van het schoolbestuur als aanvrager en tevens deelnemende organisatie, is ervoor gekozen om schoolbesturen uit te sluiten van deelname aan een samenwerkingsverband, om de administratieve complexiteit te verlagen.

3.2 Versoepeling eis aantal deelnemende organisaties, eis 10 onderzoekslocaties

Ten aanzien van de deelnemende organisaties is gewijzigd dat er een bandbreedte wordt gehanteerd. Voor de interventies geldt dat het vereiste aantal deelnemende organisaties minimaal één en maximaal tien dient te zijn. Een bijkomend vereiste is dat de interventie per aanvraag op tien onderzoekslocaties wordt uitgevoerd, met tien groepen van werknemers. Een onderzoekslocatie kan een vestiging zijn of een combinatie van vestigingen van de deelnemende organisatie. De interventie ‘financiële inzichten’ vormt een uitzondering, daar geldt een bandbreedte van minimaal één tot maximaal twintig deelnemende organisaties en een vereiste van twintig onderzoekslocaties per aanvraag. Deze wijziging is doorgevoerd om de inspanning bij het werven van deelnemende organisaties te verminderen. In de praktijk tellen nu dus ook vestigingen (of combinaties van vestigingen) mee en wordt niet meer enkel het aantal deelnemende organisaties beoordeeld. Het wordt desalniettemin van meerwaarde geacht als er meerdere deelnemende organisaties betrokken zijn bij een aanvraag, omdat zo het maatschappelijke bereik van de interventie groter is en de mogelijke uitval van een deelnemende organisatie kan worden opgevangen.

Voor de interventies – uitgezonderd de interventie ‘financiële inzichten’ – geldt dat bij alle deelnemende organisaties en tien onderzoekslocaties tezamen per aanvraag minimaal 250 werknemers dienen deel te nemen. Van de minimaal 250 deelnemers dienen minimaal 130 het gehele activiteitenplan te doorlopen voor zover dat op hen van toepassing is en alle vragenlijsten in te vullen. Minimaal 120 deelnemers dienen als controlegroep alle vragenlijsten in het kader van de interventie in te vullen. Voor de interventie ‘financiële inzichten’ dienen per aanvraag minimaal 500 medewerkers deel te nemen. Daarvan dienen per aanvraag 260 deelnemers het gehele activiteitenplan te doorlopen, voor zover dat op hen van toepassing is en alle vragenlijsten in te vullen. Daarnaast dienen 240 deelnemers als controlegroep alle benodigde vragenlijsten in te vullen.

Voor alle interventies geldt het uitgangspunt dat het aantal deelnemers zoveel mogelijk gelijkmatig wordt verdeeld over de onderzoekslocaties, omdat dit van belang is voor de kwaliteit van de onderzoeksdata. Bij substantiële afwijkingen van een gelijkmatige verdeling van de deelnemers over de onderzoekslocaties kan dat betekenen dat de Universiteit Utrecht niet kan verklaren dat wetenschappelijke randvoorwaarden in voldoende mate in acht zijn genomen.

3.3 Uitsplitsing subsidiabele kosten, introductie van HR-forfait

De kosten die gemoeid zijn met het uitvoeren van de interventie bestaan uit directe loonkosten en/of externe kosten. Als een (hoofd)aanvrager zelf capaciteit inzet voor de activiteit (interventie) en daarmee kosten maakt zijn dit directe loonkosten; deze directe loonkosten zijn subsidiabel. Met de gewijzigde regeling zijn daarnaast ook externe kosten bij inhuur van een interventiepartner subsidiabel.

De subsidiabele kosten voor het uitvoeren van de interventie bedragen per aanvraag maximaal € 210.000, uitgezonderd de interventie ‘financiële inzichten’. Voor voornoemde interventie geldt dat de subsidiabele kosten maximaal € 65.000 per aanvraag bedragen.

Externe inhuur en marktconformiteit

Voor externe kosten van de interventiepartner geldt met deze regelwijziging een maximum uurtarief van € 135. Op die manier wordt het knelpunt dat de interventiepartner geen marktconforme tarieven kan rekenen opgelost. Tarieven boven het maximumbedrag zijn onderhevig aan een aanbestedingsprocedure, dan wel een offerteprocedure.

Een uurtarief van een interventiepartner wordt geacht marktconform te zijn, indien het uurtarief van de interventiepartner maximaal € 135 exclusief btw bedraagt of het uurtarief op maximaal dat bedrag is bepaald. Indien een interventiepartner tarieven op of onder € 135 hanteert en onderbouwt, kan dit als marktconform worden beschouwd. De grondslag voor dit maximumtarief in de regeling ligt in het onderzoek van Significant APE ‘Onderzoek naar uurtarieven voor externe inhuur binnen de MDIEU’ van maart 2023. Het type werkzaamheden bij interventies op basis van de regeling Meer Uren Werkt is vergelijkbaar is met het type werkzaamheden in het kader van activiteiten gericht op duurzame inzetbaarheid van werkenden, zoals beschreven in het rapport. Voor extern ingehuurde HR-ondersteuning kan marktconformiteit niet via dit uurtarief aangetoond worden, aangezien deze werkzaamheden niet overeenkomen met het onderzoek dat door Significant APE is uitgevoerd.

Bij organisaties die onder de Aanbestedingswet 2012 vallen, wordt niet verondersteld dat sprake is van marktconformiteit als zij gebruik maken van het maximum uurtarief. Zij hebben te voldoen aan de aanbestedingsregels die op grond van die wet op hen van toepassing zijn. Waar naar de ‘Aanbestedingswet 2012’ wordt verwezen, wordt daarmee mede bedoeld de laatste versie van de Gids proportionaliteit. De Gids proportionaliteit geeft invulling aan het beginsel van proportionaliteit dat bij aanbesteden in acht genomen moet worden. In artikel 10 van het Aanbestedingsbesluit is de Gids proportionaliteit als verplicht te volgen richtsnoer aangewezen. Het verplicht gebruik van de Gids proportionaliteit geldt zowel voor Europese aanbestedingen, nationale aanbestedingen als voor meervoudig onderhandse procedures. De Gids proportionaliteit is van toepassing op de gehele procedure.

Toeslag

Om de tijdsinvestering en de overige inspanningen van de aanvrager bij het werven van deelnemende organisaties en het voeren van de projectadministratie te compenseren is de bepaling die ziet op de toeslag gewijzigd. Er wordt voorzien in een toeslag van vijftien procent op de subsidiabele kosten in plaats van een opslag op enkel de directe loonkosten. Deze wijziging is doorgevoerd, omdat een toeslag van vijftien procent op de kosten die gemaakt zijn ter uitvoering van de interventie (dit kunnen zowel directe loonkosten als externe kosten zijn) een reëlere compensatie is voor gemaakte overheadkosten in het kader van bijvoorbeeld de voorbereiding van de aanvraag of het voeren van de projectadministratie. Over deze toeslag hoeft ook na deze regelwijziging geen verantwoording te worden afgelegd, zo wordt de administratieve last beperkt. De kosten waarover de toeslag wordt berekend zijn gemaximeerd tot het bedrag van € 65.000 voor de activiteit ‘financiële inzichten’ en € 210.000 voor de overige activiteiten.

HR-ondersteuning

De HR-ondersteuning behelst de benodigde begeleiding van de deelnemende organisatie bij de uitvoering van de activiteit (interventie). Voor de activiteit ‘financiële inzichten’ is gelet op de aard van de activiteit HR-ondersteuning niet van toepassing. Voor HR-ondersteuning bij de uitvoering van de overige interventies bij de deelnemende organisatie zijn er twee subsidiabele opties. Per aanvraag dient één van deze opties te worden gekozen:

  • Een externe partij, zoals bijvoorbeeld de interventiepartner, voorziet in de HR-ondersteuning van de deelnemende organisaties op basis van marktconforme tarieven tot een maximumbedrag van € 100.000.

  • De deelnemende organisaties voorzien zelf in de HR-ondersteuning bij de uitvoering van de interventies op de gekozen onderzoekslocaties en de (hoofd)aanvrager ontvangt hiervoor per deelnemende organisatie een forfaitair bedrag van € 10.000. De hoofdaanvrager is verplicht de € 10.000 door te betalen aan de deelnemende organisatie(s).

Als bij een aanvraag één van beide opties voor HR-ondersteuning is gekozen, dan geldt deze voor alle betrokken deelnemende organisaties. Indien alle deelnemende organisaties zelf voorzien in HR-ondersteuning bij de uitvoering van de interventie, is met deze regelwijziging een forfaitair bedrag van € 10.000 per deelnemende organisatie beschikbaar gesteld, met een maximum van € 100.000 per aanvraag. Deze wijziging is doorgevoerd, mede omdat over een forfaitair bedrag geen verantwoording hoeft te worden afgelegd en zo de administratieve last voor deelnemende organisaties wordt beperkt. Het forfaitaire bedrag kan tevens bijdragen aan bestuurlijk draagvlak bij de deelnemende organisatie voor deelname aan de interventie. Het forfaitaire bedrag voor deelnemende organisaties is niet afhankelijk van het aantal onderzoekslocaties.

4. Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de vijf cumulatieve criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voldaan. Voor deze regeling is de staatssteuntoets gedaan. Er is geen sprake van staatssteun, omdat de regeling in principe niet leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten. De in het kader van het onderzoek van de Universiteit Utrecht opgedane kennis over de effectiviteit en werkzame elementen van de interventies is vrijelijk toegankelijk en kan niet verhandelbaar worden gemaakt door de subsidieaanvrager. Verder worden in beginsel geen partijen uitgesloten en opdrachten die door de aanvrager of het samenwerkingsverband worden uitgezet, zouden in beginsel ook door buitenlandse partijen kunnen worden uitgevoerd als zij een marktconform tarief hanteren of via de offerteprocedure of de aanbestedingsprocedure de beste partij blijken. De door een ingehuurde interventiepartner geleverde diensten hebben echter waarschijnlijk een geografisch beperkt aantrekkingsgebied, en het is aannemelijk dat er geen effect op de markten en consumenten uit aangrenzende lidstaten is. Bovendien zijn er waarborgen getroffen ten behoeve van de marktconformiteit van de externe kosten. Daarnaast valt de regeling onder een uitzonderingsgrond met betrekking tot fundamenteel onderzoek.

5. Privacy

In de eerder gepubliceerde privacy-paragraaf van de algemene toelichting van de Regeling Meer uren werkt (stcrt. 2024, 36894) is foutief vermeld dat er in het kader van het onderzoek door de Universiteit Utrecht persoonsgegevens van deelnemers over etniciteit worden verwerkt. Er worden in het kader van het onderzoek naar de effectiviteit van de interventies geen gegevens over etniciteit verwerkt, maar gegevens over nationaliteit. De verwerking van het persoonsgegeven nationaliteit is in dit kader niet gericht op het maken van onderscheid op basis van ras of etniciteit en is derhalve geen bijzonder persoonsgegeven.

6. Uitvoeringstoets

De regeling wordt namens de Minister uitgevoerd door Uitvoering van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van SZW. UVB heeft de regeling getoetst op uitvoerbaarheid en op risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (UMO-toets).

UVB geeft met deze toets inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.

Ook wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend.

Uit de UMO-toets komt naar voren dat door UVB de nodige beheersmaatregelen heeft ingericht ten aanzien van bevindingen met betrekking tot mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Hieruit is de conclusie getrokken dat de restrisico’s aanvaardbaar zijn en de regeling uitvoerbaar.

7. Internetconsultatie

De regeling stond open ter internetconsultatie in de periode van 8 april tot en met 25 april 2025. Er zijn in totaal zes reacties ontvangen in het kader van de internetconsultatie. De reacties uit de internetconsultaties bevatten naast brede waardering ook enkele verbeterpunten. Zo wordt er aangegeven dat er behoefte is aan meer flexibiliteit bij de uitvoering van de interventies. Evenals de wens om interventies te combineren of te verbreden. In de subsidieregeling speelt het wetenschappelijk onderzoek echter een belangrijke rol. Dit is nodig om de effectiviteit van de interventies wetenschappelijk te onderbouwen. Het is daarom noodzakelijk dat de interventies afzonderlijk worden uitgevoerd, in lijn met de wetenschappelijke richtlijnen. Binnen deze wetenschappelijke richtlijnen kan er samen met de Universiteit Utrecht worden gekeken naar mogelijke ruimte voor maatwerk.

Daarnaast zijn er in het algemeen opmerkingen gemaakt over hoe men kijkt naar meer uren werken en de vraag of dit voor iedereen voldoende loont. Dit is uiteraard onderwerp van onderzoek en raakt aan het vraagstuk van de marginale druk. Er is ook opgemerkt dat de regeling voor kleinere organisaties minder toegankelijk is, vooral door de eisen rondom aantal locaties en deelnemers. Om op het laatste in te spelen, is de eis rond het aantal deelnemende organisaties versoepeld. Ook is er een reactie binnengekomen met de vraag waarom de meeste interventies beperkt zijn tot de sectoren onderwijs, zorg en kinderopvang.

Deze focus blijft behouden vanwege de grote arbeidsmarktkrapte in deze sectoren. Wel blijft er ruimte om in de toekomst ook andere sectoren bij de regeling te betrekken.

Tot slot is er een opmerking gemaakt over het vervallen van het vereiste dat de interventiepartner deelneemt in het samenwerkingsverband. Dit kan gevolgen hebben voor sommige aanvragen waarbij interventiepartners btw in rekening brengen op hun kosten. De btw kan ook in de subsidie aanvraag worden meegenomen, mits het niet kan worden verrekend. Wij begrijpen de zorgen dat er dan minder subsidie is te besteden voor de interventieaanpak, maar benadrukken dat er binnen de regeling gewerkt wordt met een marktconform tarief voor de interventie. Overigens zijn er voldoende financiële middelen beschikbaar gesteld voor elke aanvraag, gelet op het totale kostenplaatje dat hierbij mogelijk is tot maximaal € 350.000: met interne kosten voor de interventie, externe kosten voor de interventie, 15%-toeslag voor overhead, kosten voor HR-ondersteuning en accountantskosten.

8. Regeldruk

Bij de aanvraag ontstaan regeldrukkosten voor de aanvrager, dan wel de samenwerkingsverbanden. Bij de vormgeving van de gewijzigde regeling is ook weer getracht deze kosten zo laag mogelijk te houden. Zo kan gebruik worden gemaakt van forfaitaire bedragen voor de HR-ondersteuning bij de deelnemende organisaties als deze zelf in dit HR-werk voorzien. Over forfaitaire bedragen hoeft geen verantwoording te worden afgelegd en hiermee wordt de administratieve last meer beperkt. Hetzelfde geldt voor het hanteren van de 15% toeslag op de subsidiabele kosten voor uitvoering van de interventie. Met deze regelwijziging is bovendien voorzien in een bandbreedte van één tot tien voor het vereiste aantal deelnemende organisaties, waardoor voor een aanvraag niet langer tien (of twintig) deelnemende organisaties vereist zijn. Op die manier wordt de benodigde inspanning om een aanvraag te realiseren verminderd. Het college van Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

De regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie voor de activiteiten bestaan uit eenmalige kosten, zoals het kennisnemen van de regeling. Daarnaast worden er kosten gemaakt voor het invullen van een elektronisch aanvraagformulier en het opstellen van een activiteitenplan (conform de onderdelen in bijlage I) en een begroting; de samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling en de onderlinge samenwerkingsovereenkomst (indien er sprake is van een samenwerkingsverband). Hiervoor worden door het Ministerie van SZW digitaal formats beschikbaar gesteld. Onder meer door gebruik te maken van formats heeft het invullen van deze onderdelen van de aanvraag geen wezenlijke gevolgen voor de regeldruk. Er wordt met het oog op de regeldruk dan ook ingeschat dat het voor een (hoofd)aanvrager betrekkelijk weinig moeite kost om aan de gestelde verplichtingen in het kader van de genoemde onderdelen te voldoen. Er worden geen voortgangsrapportages gevraagd gedurende de looptijd van de activiteiten. De kennisinstelling evalueert de effectiviteit van de activiteiten (interventies). De verplichte medewerking van de aanvrager aan de procesevaluatie van het subsidieproces kan bijvoorbeeld interviews vergen. De geschatte gevolgen voor de regeldruk van deze procesevaluatie zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Voor de verantwoording van de subsidie maakt de (hoofd)aanvrager, zowel eenmalige als structurele kosten. De eenmalige kosten hebben betrekking op het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie. Structurele kosten ontstaan door het bijhouden van de administratie. Bij het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie moeten de volgende onderdelen worden bijgevoegd:

  • een activiteitenverslag of een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten voor subsidies tussen € 25.000 tot € 125.000;

  • een verplicht accountantsproduct voor subsidies vanaf € 125.000; en

  • een financieel verslag met daarin een overzicht van de per activiteit gemaakte kosten waarin ook het aantal daadwerkelijke deelnemers wordt vermeld;

  • een verklaring van de Universiteit Utrecht op basis van een format waarin wordt verklaard of bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten aan de vereiste (wetenschappelijke) randvoorwaarden is voldaan. De kosten van een accountant zijn subsidiabel op basis van een forfaitair bedrag van € 7.500. Deze kosten tellen niet mee in het kader van de regeldruk.

Er is een schatting gemaakt van de totale regeldrukkosten. In de schatting wordt uitgegaan van 21 aanvragen gedurende het aanvraagtijdvak. De totale regeldrukkosten voor deze regeling zijn geraamd op basis van de in de tabel opgenomen onderdelen. Voor de onderlinge samenwerkingsovereenkomst is uitgegaan van een uurtarief van € 77, omdat de betrokkenheid van bestuurders hiervoor vereist is. Een onderlinge samenwerkingsovereenkomst is echter alleen noodzakelijk indien er sprake is van een samenwerkingsverband. Het subsidiepercentage in het kader van de regeldruk van deze regeling bedraagt 2%.

Taak (aanvraagfase)

Uurtarief

Eenheid (uren)

Kosten per samenwerkingsverband

Kosten 21 samenwerkingsverbanden

kennisnemingskosten

€ 54

0,5

€ 27

€ 567

Invullen elektronisch aanvraagformulier

€ 54

1

€ 54

€ 1.134

Uploaden statuten

€ 54

0,25

€ 14

€ 294

Activiteitenplan

€ 54

10

€ 540

€ 11.340

Onderlinge samenwerkingsovereenkomst samenwerkingsverband inclusief machtiging hoofdaanvrager (enkel van toepassing op samenwerkingsverbanden)

€ 77

4

€ 308

€ 6.468

Samenwerkingsovereenkomst met Universiteit Utrecht

€ 54

1

€ 54

€ 1.134

Totaal aanvraagfase

   

€ 997

€ 20.937

Taak (na toewijzing aanvraag)

Uurtarief

Eenheid (uren)

Kosten per samenwerkingsverband

Kosten 21 samenwerkingsverbanden

Verslag prestatieverantwoording

€ 54

32

€ 1.728

€ 36.288

Activiteitenverslag

€ 54

32

€ 1.728

€ 36.288

Administratie bijhouden

€ 54

24

€ 1.188

€ 24.948

Invullen elektronisch formulier verzoek tot vaststelling subsidie

€ 54

0,25

€ 14

€ 294

Medewerking procesevaluatie

€ 54

5

€ 270

€ 5.670

Totaal na toewijzing aanvraag

   

€ 4.928

€ 103.488

 

Totaal aanvraagfase en fase na toewijzing

   

€ 5.925

€ 124.425

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (artikel 1.1)

Aan artikel 1.1 worden vier definities toegevoegd, en er worden vier definities gewijzigd. Voor de definitie van btw wordt verwezen naar de Wet omzetbelasting 1968.

(definitie aanvrager)

In artikel 2.10 wordt geregeld dat niet alleen samenwerkingsverbanden subsidie kunnen aanvragen maar ook de partijen afzonderlijk. Aan artikel 1.1 is daarom de definitie van ‘aanvrager’ toegevoegd. Onder de definitie valt zowel een aanvrager als hij individueel een aanvraag doet, als de hoofdaanvrager indien er sprake is van een samenwerkingsverband. Om deze nieuwe definitie consequent door te voeren, wordt in de rest van de regeling het woord hoofdaanvrager vervangen door aanvrager, wanneer een bepaling ziet op beide groepen.

(definitie bevoegd gezag van een school)

In artikel 2.10 wordt het bevoegd gezag van een school toegevoegd als organisatie die subsidie mag aanvragen. De definitie van bevoegd gezag verwijst naar de definitie van bevoegd gezag zoals beschreven in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs. Uit deze definities volgt dat het moet gaan om orgaan of rechtspersoon die een school in stand houdt. Het kan hierbij gaan om een openbare rechtspersoon, maar ook een stichting, een privaatrechtelijke rechtspersoon of in uitzonderlijke gevallen het college van burgemeester en wethouders. Voor de regeling geldt dat het bij elke rechtsvorm moet gaan om een uit de Rijkskas bekostigde school.

(definitie onderzoekslocatie)

De definitie van onderzoekslocatie regelt het onderscheid tussen een deelnemende organisatie en de locatie waar daadwerkelijk het onderzoek uitgevoerd wordt.

(lid 2)

Dit betreft een technische wijziging: het lid waarnaar wordt verwezen wordt met deze wijzigingsregeling vernummerd.

(leden 3, 4 en 5)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

Onderdeel B (artikel 2.1)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

Onderdeel C (artikel 2.2)
(lid 1)

Met deze wijziging wordt aangescherpt onder welke voorwaarden de activiteiten dienen te worden uitgevoerd. De verwijzing naar het activiteitenplan is komen te vervallen vanwege dubbeling. Daarnaast is de verwijzing naar bijlage II komen te vervallen, omdat deze bijlage komt te vervallen (zie onderdeel R (bijlage II)). Het format voor de samenwerkingsovereenkomst zal in plaats daarvan beschikbaar worden gesteld op de website van UVB.

(leden 2–4)

Deze wijzigingsopdracht regelt een nieuwe indeling waar het onderzoek bij de deelnemende organisaties plaats dient te vinden. In plaats van dat het onderzoek bij tien deelnemende organisaties plaats moet vinden, moet het onderzoek plaatsvinden op tien verschillende onderzoekslocaties. Elke onderzoekslocatie moet zich bevinden binnen de deelnemende organisatie(s). In artikel 2.2, vierde lid, staat nog de extra voorwaarde dat per aanvraag elke deelnemende organisatie uit dezelfde sector komt. In artikel 2.2, zesde lid, is opgenomen dat er sprake moet zijn van een tot twintig deelnemende organisaties (in plaats van een tot tien) en dat er twintig onderzoekslocaties zijn.

(lid 3)

In het nieuwe zevende lid van artikel 2.2 worden de minimumaantallen deelnemers geregeld. In plaats van het minimumaantal deelnemers op het niveau van de deelnemende organisaties te regelen, geldt nu een minimumaantal deelnemers voor de gehele activiteit en specifiek voor de deelnemende groep en de controlegroep. Indien het minimumaantal deelnemers wordt overschreden, dan dienen dezelfde verhoudingen aangehouden te worden, zodat gelijke testgroepen blijven bestaan. Dit geeft meer flexibiliteit bij in overleg met de Universiteit Utrecht bepalen van de deelnemersgroepen per locatie. Zie verder ook de algemene toelichting, onderdeel 3.2.

Onderdeel D (artikel 2.3)
(lid 1, onderdeel a)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

(lid 1, onderdeel b en c en lid 5)

Externe kosten zijn subsidiabel onder de subsidieregeling, mits deze uitgaven enkel gedaan worden ten behoeve van het bekostigen van de interventiepartner en het inschakelen van HR-ondersteuning voor de activiteit en deze kosten marktconform zijn.

De kosten voor de interventiepartner zijn gemaximeerd tot een bedrag van € 65.000 respectievelijk € 210.000. Voor de externe HR-inhuur is dit gemaximeerd op € 100.000.

De marktconformiteit kan voor de interventiepartner op drie verschillende manieren aangetoond worden, via een offerteprocedure (artikel 2.3, vierde lid, onderdeel a), via een aanbestedingsprocedure (artikel 2.3, vierde lid, onderdeel b) of als het uurtarief € 135 of lager is (artikel 2.4, vijfde lid). Voor de externe HR-ondersteuning kan dit enkel via de offerteprocedure of de aanbestedingsprocedure. Zie voor een verdere specificatie over de marktconformiteit van het vastgestelde uurtarief van € 135 en waarom dit enkel voor de interventiepartner geldt paragraaf 3.3 van de algemene toelichting.

(lid 1, onderdeel d)

Artikel 2.3, eerste lid, onderdeel d, regelt dat bovenop de subsidiabele kosten van de aanvraag nog een toeslag komt van 15%. Met wijziging kan de toeslag gerekend worden over de externe kosten ter bekostiging van de interventiepartner en de directe loonkosten. De toeslag wordt over deze kosten berekend tot een maximumbedrag. Voor de activiteit bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, is dit bedrag maximaal 15% van € 65.000 en voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a is dit bedrag maximaal 15% van € 210.000.

(lid 1, onderdeel e)

Zie artikelsgewijze toelichting bij onderdeel M, lid 3 (artikel 2.14, derde lid).

(lid 1, onderdeel f)

Betaalde btw is in beginsel niet subsidiabel. Het nieuwe onderdeel f regelt dat als de subsidieontvanger betaalde btw niet kan verrekenen of gecompenseerd kan krijgen, deze wel in aanmerking komen voor subsidie. De systematiek is hiermee veranderd ten opzichte van de vorige regeling, aangezien daar de btw-kosten die wel verrekend konden worden als niet-subsidiabele kost opgenomen waren. Met deze wijziging wordt de bewijslast bij de subsidieontvanger neergelegd om in de projectadministratie aan te tonen dat de betaalde btw niet kan worden verrekend of gecompenseerd. Inhoudelijk verandert niet wanneer btw kosten als subsidiabel worden aangemerkt.

(lid 2)

Artikel 2.3, tweede lid, regelt dat voor het uitvoeren van HR-ondersteuning, wanneer de HR-ondersteuning door de deelnemende organisaties zelf wordt uitgevoerd en niet via de inhuur van een externe adviseur door de subsidieontvanger, een forfaitair bedrag van € 10.000 per deelnemende organisatie kan worden verstrekt om deze kosten te dekken. De werkzaamheden en de kosten van de deelnemende organisaties hoeven niet verantwoord te worden. De regeling regelt uitdrukkelijk niet een forfaitair bedrag per onderzoekslocatie, maar per deelnemende organisatie. De (hoofd)aanvrager ontvangt het bedrag en dient dit door te betalen aan de deelnemende organisaties.

(lid 3)

In het derde lid (nieuw) wordt verwezen naar zowel de directe loonkosten als de externe kosten voor de interventiepartner en de HR-ondersteuning.

(lid 4)

In het vierde lid (nieuw) worden de term externe opdrachten vervangen door externe kosten om zo de terminologie van artikel 2.3, eerste lid, onderdelen b en c, in overeenstemming te laten zijn met dat van het derde lid. Voor de overige wijziging zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

(leden 6 en 7)

Nu de interventiepartner geen deel meer uitmaakt van het samenwerkingsverband en het mogelijk is geworden dat individuele organisaties subsidie aanvragen, zijn de bepalingen over de subsidiabiliteit van kosten gemaakt door verbonden organisaties hierop aangepast. De deelnemende organisaties zijn uitgesloten van deze bepaling, aangezien hiervoor een forfaitair bedrag van € 10.000 euro wordt uitgereikt (zie onderdeel D, lid 2, (artikel 2.3, tweede lid)) en dit niet gecontroleerd wordt door de accountant. Zie verder de algemene toelichting, paragraaf 6.

Onderdeel E (artikel 2.4)
(lid 1)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel G (artikel 2.7).

(lid 2)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel D, lid 1, onderdeel f (artikel 2.3, eerste lid, onderdeel f).

Onderdeel F (artikel 2.6)

Aan artikel 2.6 wordt een nieuw aanvraag tijdvak toegevoegd.

Onderdeel G (artikel 2.7)

Deze wijzing beoogt de projectperiode van de subsidieregeling beter te definiëren. Door deze wijziging start de projectperiode op het moment dat het aanvraagtijdvak waarin de aanvraag wordt ingediend, van start gaat. Dit betekent dat kosten vanaf de datum waarop het subsidieaanvraagtijdvak open gaat subsidiabel zijn, ook al is de subsidieaanvraag zelf later in dat tijdvak ingediend. De projectperiode loopt af wanneer de looptijd van de activiteit afgerond is. Dit kan op basis van artikel 2.7, derde en vierde lid, maximaal 52 weken zijn vanaf de startdatum van de activiteit.

Onderdeel H (artikel 2.8)
(lid 1)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

(lid 2)

In het nieuwe artikel 2.8, eerste lid, onderdeel e, is een administratieve lastenverlichting doorgevoerd. Met deze wijziging is het niet meer nodig een financieringsplan in te dienen waaruit blijkt hoe de activiteiten gefinancierd worden en hoe de verdeling van de kosten en van de subsidie tussen partijen in het samenwerkingsverband onderling en de deelnemende organisaties is geregeld. Het is aan de aanvrager hierover zo nodig afspraken te maken met eventuele organisaties in het samenwerkingsverband en deelnemende organisaties.

(lid 3)

In artikel 2.8, tweede lid, wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten samenwerkingsovereenkomsten die bij de subsidieaanvraag gevoegd moeten worden. Bij iedere aanvraag dient een samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling aangeleverd te worden. Slechts als er sprake is van een samenwerkingsverband, dient ook een samenwerkingsovereenkomst tussen de partijen in het samenwerkingsverband overlegd te worden.

(leden 4 en 5)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

Onderdeel I (artikel 2.9)

Voor het geval dat op de dag van overschrijding van het toepasselijke subsidieplafond onverhoopt blijkt dat het tijdstip van ontvangst van de aanvragen op de desbetreffende dag niet is vast te stellen (door bijvoorbeeld een technisch mankement), is voorzien in een aanvullende regeling: van de op die dag ontvangen aanvragen zal de volgorde van ontvangst door middel van loting worden vastgesteld.

Onderdeel J (artikel 2.10)
(leden 1, 2 en 4)

In het gewijzigde artikel 2.10 is de interventiepartner niet langer een onderdeel van het samenwerkingsverband en is de mogelijkheid gecreëerd voor partijen om los een aanvraag in te dienen. Ieder van de partijen genoemd in artikel 2.10, eerste lid, kan zelfstandig een aanvraag indienen. Aan de categorieën van mogelijke aanvragers is het bevoegd gezag van een school toegevoegd. Zie de reden hiervoor de algemene toelichting, paragraaf 3.1.

(lid 3)

Wel wordt in het tweede lid van artikel 2.10 nog de mogelijkheid gegeven voor werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen of brancheorganisaties om gezamenlijk in een samenwerkingsverband een aanvraag in te dienen. De vier genoemde organisatievormen zijn limitatief opgesomd: alleen deze organisatievormen kunnen een samenwerkingsverband vormen en individueel een aanvraag indienen. Schoolbesturen worden uitgesloten van deze mogelijkheid (zie hiervoor de algemene toelichting, paragraaf 3.1).

Onderdeel K (artikel 2.11)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

Onderdeel L (artikel 2.13)
(lid 1)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

(lid 2)

Het woord verleend wordt toegevoegd. Dit is ter verduidelijking dat het bedrag in dat in de subsidieverlening staat leidend is voor de administratievoorschriften die gevolgd moeten worden.

(lid 3)

Met deze wijziging is het woord activiteiten vervangen door onderdelen van de activiteit om verwarring te voorkomen met de gehele activiteit en de onderdelen daarvan. Dit omdat de administratieverplichting juist ziet de specifieke onderdelen van de activiteit die bijgehouden moeten worden.

(lid 4)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

Onderdeel M (artikel 2.14)
(lid 1, onderdeel a)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

(lid 1, onderdeel b)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel G (artikel 2.7).

(lid 2)

Zie artikelsgewijze toelichting bij onderdeel L, lid 2 (artikel 2.13, eerste lid).

(lid 3)

Met de subsidievaststelling dient de aanvrager een accountantsproduct mee te sturen. Dit kan nu in sommige gevallen ook een ander accountantsproduct dan een controleverklaring zijn. Hiermee wordt in sommige gevallen afgeweken van de definitie van financieel verslag in artikel 1.1 van de Kaderregeling Subsidies, waarin opgenomen staat dat een financieel verslag gepaard gaat met een controleverklaring. Zie voor verdere toelichting paragraaf 6 van de algemene toelichting.

(lid 4)

Zie de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

(lid 5)

Doordat met de wijziging van onderdeel C, leden 2 en derde lid (artikel 2.2, vierde tot en met zevende lid), de vereisten van deelnemende organisaties veranderd is naar aantal onderzoekslocaties met in totaal een minimumaantal deelnemers, is dit ook doorgevoerd in de voorwaarden voor het mogelijk op nihil vaststellen (of naar evenredigheid verlagen) van de subsidie.

Onderdeel N (artikel 2.15)

Zie de artikelsgewijze toelichting van onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

Onderdeel O (artikel 3.1)
(lid 1)

Zie de artikelsgewijze toelichting van onderdeel J, leden 1 en 2 (artikel 2.10, ophef en eerste lid).

(lid 2)

Zie de artikelsgewijze toelichting van onderdeel A, lid 1 (definitie aanvrager).

Onderdeel P (artikel 3.1a)

Met dit onderdeel wordt een nieuw artikel ingevoegd waarmee wordt voorzien in een overgangsbepaling voor subsidies die reeds zijn verstrekt op grond van de subsidieregeling, zoals deze luidde op 14 februari 2025. Dit is de datum dat het eerste aanvraagtijdvak sloot. De artikelen van de subsidieregeling blijven van toepassing op subsidies die naar aanleiding van het eerste aanvraagtijdvak zijn verstrekt.

Onderdeel Q (Bijlage I)

Bijlage I is vervangen door Bijlage I behorend bij deze regeling. De wijzigingen zien voornamelijk op het verbeteren van de leesbaarheid van de bijlage, door de activiteitenplannen van de verschillende activiteiten samen te voegen en enkel op punten waar de activiteitenplannen van elkaar verschillen specifieke instructies te geven.

Onderdeel R (Bijlage 2)

Bijlage II, waarin een modelovereenkomst voor de samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling was opgenomen, vervalt. Deze overeenkomst wordt nu verstrekt door UVB via een format om meer flexibiliteit te creëren. Op basis van artikel 1.2 wordt elk format waarnaar verwezen wordt in de regeling elektronisch beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.

Artikel II

De inwerkingtredingsdatum wijkt af van de standaard minimumtermijn tussen de publicatiedatum van een ministeriële regeling en het tijdstip van inwerkingtreding. De reden hiervoor is dat vanwege de spoed die gepaard gaat met het tijdig openstellen van een nieuw aanvraagtijdvak, waardoor partijen alsnog in 2025 aan de uitvoering van de activiteiten ten behoeve van het onderzoek kunnen beginnen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum


X Noot
1

strct. 2024, 36894.

Naar boven