Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 36894 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 36894 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
een door de Minister vastgesteld tijdvak waarin aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen worden ingediend;
een activiteit als bedoeld in artikel 2.2;
een organisatie die de belangen behartigt van leden die tot eenzelfde branche behoren;
bruto jaarsalaris, inclusief eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende collectieve arbeidsovereenkomst of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;
organisaties bij welke de activiteiten worden uitgevoerd met een minimum van vijftig werknemers per organisatie, waarbij eventuele verschillende vestigingen onderdeel zijn van de deelnemende organisatie en geen aparte deelnemende organisaties;
een werknemer van wie de werktijd korter is dan een arbeidsduur welke gemiddeld vijfendertig werkuren per week omvat;
een organisatie als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid;
een organisatie, niet zijnde de kennisinstelling, met personeel die deelneemt aan het samenwerkingsverband en de activiteiten uitvoert binnen de deelnemende organisaties, volgens de door de kennisinstelling voorgeschreven wetenschappelijk methode;
Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;
Universiteit Utrecht;
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
een stichting of vereniging die als doel heeft het optimaliseren van de werking van de arbeidsmarkt en die:
a. is opgericht bij een bij de Minister aangemelde collectieve arbeidsovereenkomst;
b. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer arbeidsorganisaties, waarbij in ieder geval bij een arbeidsorganisatie ten minste 500 werknemers werkzaam zijn, alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties; of
c. paritair wordt bestuurd door vertegenwoordigers van een of meer werkgeversorganisaties alsmede vertegenwoordigers van een of meer werknemersorganisaties;
een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid;
de sectoren met sbi-code 88.91 en 88.99;
de sectoren met sbi-codes 85.2 en 85.3;
de sectoren met sbi-codes 86, 87 en 88.1;
het samenwerkingsverband waaraan subsidie is verleend op grond van deze regeling;
een werknemer van wie de werktijd gelijk is aan dan wel langer is dan een arbeidsduur welke gemiddeld vijfendertig werkuren per week omvat;
een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers, die krachtens haar statuten de belangenbehartiging van werkgevers beoogt;
een werknemer in dienst van een deelnemende organisatie;
een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, die krachtens haar statuten de belangenbehartiging van werknemers beoogt.
1. Op het aanvragen en verstrekken van subsidies op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.1 en 7.1.
2. De formulieren, modellen en formats waarnaar in deze regeling wordt verwezen, zijn door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Het doel van deze regeling is dat samenwerkingsverbanden worden gestimuleerd tot het uitvoeren van activiteiten in het kader van wetenschappelijk onderzoek, in alle sectoren van de arbeidsmarkt en in het bijzonder in de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang, gericht op:
a. het wegnemen van drempels bij uitbreiding van het aantal te werken uren voor deeltijdwerknemers;
b. contractuitbreiding en cultuurverandering in de maatschappij, inclusief concrete handvatten hoe deze in de praktijk kunnen worden gebracht; en
c. het bevorderen van een maatschappelijke beweging en kennisontwikkeling gericht op het stimuleren van meer uren werken.
1. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die passen bij het doel van deze regeling en bedoeld zijn voor deeltijdwerknemers in de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang:
a. de activiteit genaamd ‘alternatieve roostersessies’, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat op maat gemaakte alternatieve roostering betekent;
b. de activiteit genaamd ‘herstructureren van taken’, waarbij een andere verdeling van werkzaamheden wordt uitgeprobeerd;
c. de activiteit genaamd ‘het goede gesprek’, waarin leidinggevende en werknemers wordt geleerd hoe zij gesprekken over contractuitbreiding op een goede manier kunnen voeren;
d. de activiteit genaamd ‘combinatiebanen’, waarbij met de werknemer wordt onderzocht hoe het huidige werk met andere functies, rollen of taken kan worden gecombineerd om zo meer uren te kunnen werken;
e. de activiteit genaamd ‘mantelzorgvriendelijke organisaties’, waarbij binnen organisaties informatie wordt verspreid over regelingen en mogelijkheden in het kader van mantelzorg.
2. De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de volgende activiteiten die passen bij het doel van deze regeling en bedoeld zijn voor voltijd- en deeltijdwerknemers in alle sectoren op de arbeidsmarkt:
a. de activiteit genaamd ‘oudervriendelijke organisaties’, voor het stimuleren van een ‘oudervriendelijke’ organisatie, waarbij gendernormen worden geadresseerd binnen organisaties;
b. de activiteit genaamd ‘financiële inzichten’, inhoudende het wegnemen van misverstanden rond marginale druk, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat voor de werknemer de financiële gevolgen zijn van meer of minder werken.
3. De activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden in samenwerking met de kennisinstelling uitgevoerd conform de vereisten van het activiteitenplan en de door de hoofdaanvrager namens het samenwerkingsverband te ondertekenen samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling die zijn opgenomen als bijlagen I en II bij deze regeling.
4. Voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, geldt als voorwaarde dat per aanvraag tien deelnemende organisaties uit dezelfde sector en minimaal 13 werknemers per deelnemende organisatie deelnemen aan de activiteit en minimaal 12 werknemers per deelnemende organisatie deelnemen als controlegroep.
5. Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geldt als voorwaarde dat per aanvraag tien deelnemende organisaties en minimaal 13 werknemers per deelnemende organisatie deelnemen aan de activiteit en minimaal 12 werknemers per deelnemende organisatie deelnemen als controlegroep.
6. Voor de activiteit, bedoeld in het tweede lid, onder b, geldt als voorwaarde dat per aanvraag twintig deelnemende organisaties en minimaal 13 werknemers per deelnemende organisatie deelnemen aan de activiteit en minimaal 12 werknemers per deelnemende organisatie deelnemen als controlegroep.
1. Voor de subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:
a. directe loonkosten van de werknemers die zich in de organisatie van een van de partijen in het samenwerkingsverband bezighouden met de uitvoering van de activiteit, op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon van die personen vermeerderd met een opslag van 32% naar rato van de individuele gerealiseerde uren en uitgaande van 1.565 werkbare uren op jaarbasis bij een 40-urig voltijds dienstverband. Bij een afwijkend voltijds dienstverband kunnen de werkbare uren naar rato worden bijgesteld;
b. externe kosten voor de bestede uren aan HR-ondersteuning voor de activiteit, gemaakt door een deelnemende organisatie;
c. een toeslag van 15% op de kosten, bedoeld in onderdeel a, ter subsidiëring van overige gemaakte kosten;
d. een forfaitair bedrag ter dekking van de kosten van een controleverklaring ter hoogte van € 7.500, indien deze verplicht is op grond van artikel 2.14, derde lid, onderdeel b.
2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, zijn daadwerkelijk gemaakt en betaald, waarbij de kosten ten laste van de activiteit zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van de activiteit zijn toe te rekenen.
3. Voor externe opdrachten wordt de marktconformiteit van de kosten bepaald door:
a. een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld door de hoofdaanvrager, indien de opdrachtwaarde onder de nationale aanbestedingsdrempel blijft en de in het project opgenomen kosten meer bedragen dan € 50.000; of
b. een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure.
4. Activiteiten zijn uitsluitend subsidiabel op basis van directe loonkosten, zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien deze zijn uitgevoerd door:
a. de hoofdaanvrager, een begunstigde of een partij in het samenwerkingsverband;
b. een organisatie die, direct of indirect, is vertegenwoordigd in het bestuur van de hoofdaanvrager, in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband of een begunstigde;
c. een organisatie waarin één of meer van dezelfde partijen in het bestuur zijn vertegenwoordigd, die tegelijkertijd ook:
1°. in het bestuur van de hoofdaanvrager zijn vertegenwoordigd;
2°. in het bestuur van een partij in het samenwerkingsverband zijn vertegenwoordigd; of
3°. in het bestuur van een begunstigde zijn vertegenwoordigd;
d. een organisatie waarin een persoon een financieel belang heeft of in het bestuur zit van die organisatie, en die persoon ook werkzaam is voor:
1°. de hoofdaanvrager;
2°. een partij uit het samenwerkingsverband; of
3°. een begunstigde;
e. een organisatie waarin de hoofdaanvrager, een partij uit het samenwerkingsverband, of een begunstigde, direct of indirect invloed kan uitoefenen of een financieel belang heeft; of
f. een organisatie waarin zich een belangenconflict voordoet of kan voordoen als gevolg van familiebanden, persoonlijke relaties, politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elk ander direct of indirect persoonlijk belang, waarmee de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een financiële actor of andere persoon die bij de uitvoering van het project betrokken is, in gevaar is of in gevaar kan worden gebracht.
Niet voor subsidie komen in aanmerking:
a. onredelijk en niet noodzakelijk gemaakte kosten ter uitvoering van de activiteit of een onderdeel daarvan;
b. kosten van de activiteit die niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;
c. kosten gemaakt buiten de in de verleningsbeschikking genoemde projectperiode;
d. kosten die in aanmerking komen voor andere financiering van overheidswege;
e. opleidings- en scholingskosten;
f. kosten voor verbruiksgoederen;
g. loonverletkosten, zijnde de loonkosten van werknemers voor niet-werkbare uren als gevolg van deelname aan een subsidiabele activiteit;
h. externe kosten waarvoor geen factuur en betaalbewijs kan worden overgelegd; of
i. in rekening gebrachte en betaalde omzetbelasting die door de betreffende organisatie verrekend dan wel teruggevorderd kan worden.
1. De Minister stelt in het kalenderjaar 2025 in totaal een bedrag beschikbaar van € 6.600.000, waarvan € 1.050.000 beschikbaar is voor ieder van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, en € 300.000 beschikbaar is voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b.
2. Voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, bedraagt het subsidiebedrag ten minste € 25.000 en ten hoogste € 350.000 per aanvraag, waarvan maximaal € 100.000 voor de kosten van HR-ondersteuning.
3. Voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b, bedraagt het subsidiebedrag ten minste € 25.000 en ten hoogste € 75.000 per aanvraag.
4. Voor iedere activiteit wordt een aparte aanvraag ingediend.
5. Per sector wordt maximaal één aanvraag per activiteit, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a tot en met e, toegewezen.
6. In afwijking van het vijfde lid, kan per sector meer dan één aanvraag per activiteit worden toegewezen, indien het beschikbare bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, voor een activiteit niet volledig wordt benut. Het resterende bedrag wordt in die gevallen aangewend voor de eerstvolgende volledige aanvraag voor een activiteit in een andere sector.
Het aanvraagtijdvak loopt van maandag 13 januari 2025 9:00 uur tot en met vrijdag 14 februari 2025 17:00 uur.
1. De activiteiten starten uiterlijk drie maanden na de datum van de subsidieverlening, met uitzondering van de activiteiten in de sector onderwijs. Deze starten uiterlijk in de maand februari volgend op de datum van de subsidieverlening.
2. De hoofdaanvrager meldt de startdatum van een activiteit binnen twee dagen na aanvang van de activiteit aan de Minister.
3. De activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c en e, en tweede lid, onderdeel b, hebben een looptijd van minimaal zeventien weken en maximaal 52 weken, gerekend vanaf de startdatum van de activiteit.
4. De activiteiten, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, b en d, en tweede lid, onderdeel a, hebben een looptijd van minimaal 26 weken en maximaal 52 weken, gerekend vanaf de startdatum van de activiteit.
1. De subsidieaanvraag wordt ingediend door middel van een elektronisch aanvraagformulier ondertekend door een daartoe bevoegd functionaris van de hoofdaanvrager. Onderdeel van de aanvraag is in ieder geval:
a. een activiteitenplan dat, in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies, voldoet aan de eisen die worden gesteld in bijlage I bij deze regeling;
b. het bedrag waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
c. een beschrijving waarom de subsidie in de gevraagde omvang noodzakelijk is voor de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd;
d. de verwachte startdatum van de activiteit, de verwachte einddatum van de activiteit en een planning van de te ondernemen stappen ten aanzien van de activiteit zoals in het activiteitenplan verwoord;
e. een onderbouwde begroting van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, met een financieringsplan waaruit blijkt hoe de activiteiten gefinancierd worden en hoe de verdeling van de kosten en van de subsidie, waaronder de in artikel 2.3, eerste lid, onder c, bedoelde toeslag, tussen partijen in het samenwerkingsverband onderling en de deelnemende organisaties is.
2. De subsidieaanvraag gaat vergezeld met de samenwerkingsovereenkomsten, bedoeld in de artikelen 2.2, derde lid, en 2.10, derde lid.
3. Voor zover het samenwerkingsverband naast de activiteit waarvoor op grond van deze regeling subsidie is aangevraagd een of meer activiteiten als bedoeld in deze regeling beoogt uit te voeren op basis van een andere subsidie of daarvoor een andere financiële bijdrage heeft gevraagd of zal aanvragen bij een ander bestuursorgaan of rechtspersoon, doet hij daarvan mededeling in de subsidieaanvraag, onder vermelding van het aangevraagde bedrag en de stand van zaken van de beoordeling van die andere aanvraag.
4. Door het indienen van een aanvraag stemt het samenwerkingsverband ermee in dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar kan worden gemaakt.
De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van ontvangst, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen.
1. Een samenwerkingsverband bestaat in elk geval uit enerzijds een of meer werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O-fondsen of brancheorganisaties en anderzijds een interventiepartner.
2. De partijen in het samenwerkingsverband bestaan ten tijde van de subsidieaanvraag ten minste twee jaar. Hiervan wordt afgeweken indien de partij in het samenwerkingsverband een onderwijsregio betreft.
3. De samenwerking in een samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een door alle partijen van het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model, waarin een hoofdaanvrager wordt aangewezen, die wordt gemachtigd het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen met betrekking tot deze regeling.
4. De hoofdaanvrager is een werkgeversorganisatie, een werknemersorganisatie, een O&O-fonds, dan wel een brancheorganisatie die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband.
5. Betalingen van subsidie en voorschotten daarop aan de hoofdaanvrager gelden als betalingen aan het samenwerkingsverband.
1. De Minister besluit binnen 13 weken na sluiting van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 2.6, op de in dat tijdvak ingediende subsidieaanvragen.
2. De subsidie wordt verleend aan de hoofdaanvrager.
3. Aan de subsidieverlening kunnen nadere verplichtingen worden gesteld.
4. Bij de subsidieverlening wordt een eerste voorschot van 20% van het subsidiebedrag verleend.
5. Na 16 weken na ontvangst van het eerste voorschot wordt een tweede voorschot van 40% van het subsidiebedrag verleend.
Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wijst de Minister een aanvraag tot verlening van subsidie geheel of gedeeltelijk af, indien:
a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
b. de subsidieaanvraag niet binnen het aanvraagtijdvak is ingediend;
c. een activiteit niet uitvoerbaar is wegens strijd met wet- en regelgeving;
d. de subsidiabele kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de voorgenomen prestaties en de daarvan te verwachten resultaten;
e. de subsidieaanvraag tot gevolg heeft dat een subsidieplafond als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, in een aanvraagtijdvak wordt overschreden;
f. dezelfde subsidiabele kosten reeds uit hoofde van deze of een andere regeling worden gefinancierd.
1. Voor de hoofdaanvrager geldt dat deze:
a. indien de subsidie tussen de € 25.000 tot € 125.000 bedraagt: een inzichtelijke en controleerbare administratie bijhoudt met betrekking tot de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is verleend en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten;
b. indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt: binnen drie maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening een kopie van de opdrachtbevestiging of een andere schriftelijke mededeling overlegt, waarin de toepassing en naleving van de administratievoorschriften door de controlerend accountant wordt bevestigd.
2. De administratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde activiteiten.
3. De administratie geeft inzicht in de gemaakte subsidiabele kosten en uitgaven die aan een activiteit worden toegerekend. De administratie bevat in ieder geval:
a. voor externe kosten: de opdrachtbevestiging, facturen, betaalbewijzen en, indien van toepassing, de offertes;
b. voor directe loonkosten: een onderbouwing van bestede uren en de berekeningen van uurtarieven; en
c. voor zowel externe kosten als directe loonkosten: de gerealiseerde prestaties.
4. De administratie bevat een bijlage met een overzicht van alle partijen in het samenwerkingsverband en van de deelnemende organisaties aan de activiteit, voorzien van de door de Kamer van Koophandel toegekende unieke nummers aan een onderneming of maatschappelijke activiteit in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007.
5. De volledige administratie is te allen tijde voor controle beschikbaar op één voor de hoofdaanvrager vrij toegankelijke locatie.
6. De hoofdaanvrager verstrekt desgevraagd inzage in of informatie uit de administratie aan de Minister.
1. De hoofdaanvrager dient binnen 22 weken na afloop van de in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde looptijd door middel van een elektronisch formulier een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de Minister.
2. Een verzoek tot vaststelling van een subsidie omvat, indien sprake is van een subsidie van € 25.000 of meer, maar minder dan € 125.000, een verklaring inzake werkelijke kosten.
3. Een verzoek tot vaststelling van de subsidie omvat, indien sprake is van een subsidie van meer dan € 125.000:
a. een activiteitenverslag, een financieel verslag met daarin overzicht van de kosten per activiteit; en
b. een controleverklaring opgesteld door een accountant, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model met inachtneming van een door de Minister vastgesteld accountantsprotocol.
4. Een verzoek tot vaststelling van de subsidie omvat een verklaring van de kennisinstelling, overeenkomstig een door de Minister vastgesteld model, dat het samenwerkingsverband bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten de door de kennisinstelling gestelde wetenschappelijke randvoorwaarden heeft toegepast.
5. Het subsidiebedrag kan op nihil worden vastgesteld, of naar evenredigheid worden verlaagd als naar het oordeel van de Minister geen gronden aanwezig zijn om de subsidie op nihil vast te stellen indien:
a. bij het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie blijkt, dat de activiteit bij minder dan 50% van het totaal aantal deelnemende organisaties, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, is gerealiseerd; of
b. het vereiste minimumaantal werknemers dat aan de activiteit deelneemt niet is behaald.
6. Indien de aanvrager niet voldoet aan dit artikel kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken.
7. Indien het subsidiebedrag wordt verlaagd dan wel de subsidieverlening wordt ingetrokken, worden onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd.
1. Onverminderd artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken indien:
a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten; of
b. de subsidieontvanger niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
2. De beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling kan, in afwijking van het eerste lid, gedeeltelijk worden ingetrokken indien er naar het oordeel van de Minister geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.
3. Indien de beschikking tot subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het subsidiebedrag dat tot dat moment is uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk van de hoofdaanvrager teruggevorderd.
1. De Minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze regeling.
2. Het samenwerkingsverband werkt mee aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor de evaluatie van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze regeling en de ontwikkeling van het beleid van de Minister. De hoofdaanvrager verstrekt in dat kader de daartoe benodigde inlichtingen, onderzoeksbestanden, gegevens en bescheiden.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat de regeling zoals die luidde voorafgaand aan de datum met ingang waarvan deze regeling vervalt van toepassing blijft op de dan lopende afwikkeling van besluiten en ingestelde gerechtelijke procedures op grond van deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Het activiteitenplan waar in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel a, naar wordt verwezen moet in elk geval een aantal onderdelen bevatten. In deze bijlage wordt toegelicht uit welke onderdelen dit activiteitenplan moet bestaan.
1. Activiteitenbeschrijving
Het activiteitenplan is een beschrijving van de geplande activiteiten. Tenzij anders aangegeven is de interventiepartner verantwoordelijk voor de activiteiten. Het ingediende activiteitenplan dient een overzicht van de deelnemende organisaties en de locatie(s) waar een activiteit wordt uitgevoerd te bevatten.
Vijf activiteiten (interventies) staan open voor de sectoren zorg en welzijn, onderwijs en kinderopvang. Voor deze activiteiten is een inschatting van het aantal deeltijdwerknemers dat per deelnemende organisatie zal deelnemen aan de activiteit onderdeel van het activiteitenplan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen actieve deelname en deelname in het kader van de controlegroep, waarbij deze groepen ongeveer even groot dienen te zijn. Voor de activiteit mantelzorgvriendelijke organisaties geldt dat deze is gericht op deeltijdwerkers met (beoogde) mantelzorgtaken. In het kader van deze activiteit dient in het activiteitenplan per deelnemende organisatie een inschatting te worden gemaakt van het aantal deeltijdwerkers met (beoogde) mantelzorgtaken dat het activiteitenplan geheel zal doorlopen. Ook moet worden aangegeven hoeveel deeltijdwerknemers met (beoogde) mantelzorgtaken naar schatting onderdeel zijn van de controlegroep. In aanvulling op bovenstaande wordt in het kader van het activiteitenplan ook vermeld hoeveel deeltijdwerkers in totaal werken bij de deelnemende organisaties.
Voor de activiteiten ‘oudervriendelijke organisaties’ en ‘financiële inzichten’, is het niet van belang of de deelnemers in deeltijd werken. Om die reden volstaat het benoemen van het totale aantal medewerkers, het geschatte aantal medewerkers dat het hele activiteitenplan zal doorlopen en het geschatte aantal medewerkers dat onderdeel zal zijn van de controlegroep per deelnemende organisatie. Bij de controlegroep vinden naast het invullen van de vragenlijsten geen andere activiteiten plaats. De deelnemers in het kader van de controlegroep en de deelnemers die het hele activiteitenplan doorlopen dienen voor alle activiteiten evenredig te zijn verdeeld. Een deelnemer telt alleen mee voor de minimumaantallen als het hele activiteitenplan is doorlopen of als -in het geval van de controlegroep- de benodigde vragenlijsten zijn ingevuld.
Indien deelnemende organisaties betrokken zijn bij de uitvoering van andere activiteiten (interventies) gericht op contractuitbreiding, dan wordt in het activiteitenplan opgenomen hoe wordt gewaarborgd dat een medewerker niet deelneemt aan meerdere activiteiten (interventies) gericht op het werken van meer uren. Daarnaast dient uit het activiteitenplan te blijken dat de controlegroep en de actieve deelnemers zo min mogelijk met elkaar in aanraking komen op de werkvloer, bijvoorbeeld door deze te scheiden op basis van verschillende werklocaties. Dit is een voorwaarde om de effectiviteit van de verschillende activiteiten te meten. Voor elke soort activiteit is een verschillende beschrijving noodzakelijk. Daarom neemt de aanvrager in het activiteitenplan de onderstaande onderdelen van de aangevraagde activiteit op:
Activiteitenplan Roostersessies
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling
− De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit.
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met de directie van de deelnemende organisatie, leidinggevenden, actieve deelnemers en de betrokken HR-medewerkers over de ruimte, wensen en behoeftes om roostering anders vorm te geven.
– Het middels gesprekken voorbereiden van de leidinggevenden en actieve deelnemers op de interventie.
– Het ophalen van informatie bij de deelnemende organisatie (leidinggevende en actief deelnemende medewerkers) over de relevante huidige gang van zaken in het kader van de roostering.
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet bij de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de activiteit (interventie)
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt. Zo wordt bijvoorbeeld een alternatief rooster gemaakt en worden de vorm en inhoud van de bijeenkomsten bepaald. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting (waarin de deelnemende medewerkers wordt gevraagd naar hun wensen in een alternatieve roostering).
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling)
– Voorbereiden en houden van bijeenkomsten met actief deelnemende medewerkers, leidinggevenden, roosteraars en planners over de aangepaste roostering.
– Faciliteren dat de actief deelnemende medewerkers die dat willen de aangepaste roostering uitproberen.
– Bieden van ondersteuning terwijl actief deelnemende medewerkers werken met de aangepaste roostering.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de uitvoering van de activiteit (interventie) ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met de directie, leidinggevenden, actieve deelnemers, en HR -medewerkers over de ervaringen met de aangepaste roosters.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de aangepaste manier van roosteren geborgd gaat worden. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat aangepaste roostering binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van een link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
Activiteitenplan Herstructurering van taken
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling
– De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit.
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en of ze akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met de directie van de deelnemende organisatie, leidinggevenden, actieve deelnemers en de betrokken HR-medewerkers over de ruimte, randvoorwaarden, wensen en behoeftes om taken te herstructureren.
– Het middels gesprekken voorbereiden van de leidinggevenden en actieve deelnemers op de activiteit (interventie).
– Het ophalen van informatie bij de deelnemende organisatie (leidinggevende en actief deelnemende medewerkers) over de relevante huidige gang van zaken in het kader van de taken en de taakverdeling binnen deelnemende organisaties.
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet bij de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de interventie
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt. Zo wordt bijvoorbeeld een herverdeling van de taken gemaakt op basis van process mining technieken. Ook worden de vorm en inhoud van de bijeenkomsten bepaald. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming door de kennisinstelling met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling)
– Voorbereiden en houden bijeenkomsten met leidinggevenden en actief deelnemende medewerkers over de voor- en nadelen van een andere taakverdeling. De herverdeling van taken dient in het kader van deze bijeenkomsten te worden afgestemd met de actieve deelnemers, leidinggevenden en eventuele andere relevante betrokkenen binnen de deelnemende organisatie.
– Faciliteren dat actief deelnemende medewerkers die dat willen gaan werken volgens de herverdeling.
– Bieden van ondersteuning terwijl actief deelnemende medewerkers werken met de herverdeling.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de uitvoering van de activiteit (interventie) ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met actieve deelnemers, de directie, leidinggevenden en HR-medewerkers over hun ervaringen met de herstructurering van taken.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de aangepaste wijze van taakverdeling geborgd gaat worden. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de werkwijze binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van de link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
Activiteitenplan Goed gesprek
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling.
– De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit.
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en of ze akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met de directie, de leidinggevenden, de actieve deelnemers en HR-medewerkers over de ruimte om urenuitbreiding/contractuitbreiding te realiseren. Ook worden de randvoorwaarden, wensen en behoeftes van de actieve deelnemers en leidinggevenden geïnventariseerd.
– Ophalen van informatie bij de organisatie over de huidige gang van zaken die relevant is voor het voeren van de gesprekken in het kader van mogelijke urenuitbreiding.
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet naar de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de interventie
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt, zoals bijvoorbeeld de vorm en inhoud van de trainingssessies. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming door de kennisinstelling met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling).
– Voorbereiden en houden van trainingssessies voor leidinggevenden.
– Actief deelnemende medewerkers met de HR-medewerker voorbereiden op het goede gesprek met hun leidinggevende (onder meer door de medewerker te helpen bij het formuleren van de wensen en behoeften in relatie tot urenuitbreiding).
– Faciliteren dat leidinggevenden de goede gesprekken voeren met de actief deelnemende medewerkers. De HR-medewerker is verantwoordelijk voor het vastleggen van de afspraken die tijdens de gesprekken worden gemaakt.
– Bieden van ondersteuning tijdens de gesprekken over urenuitbreiding tussen leidinggevenden en actief deelnemende medewerkers.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met actieve deelnemers, HR-medewerkers, de directie en leidinggevenden over hun ervaringen met het goede gesprek.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de werkwijze rond de goede gesprekken geborgd gaat worden. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de werkwijze binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van de link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
Activiteitenplan Combinatiebanen
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling.
– De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit (interventie).
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en of ze akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met de directie, leidinggevenden, actieve deelnemers en HR-medewerkers over de randvoorwaarden, wensen en behoeftes van deze partijen omtrent het combineren van functies/rollen.
– Voorbereiden van de leidinggevenden en actieve deelnemers op de interventie.
– Ophalen van informatie bij de deelnemende organisatie over de huidige gang van zaken die relevant is voor het maken van combinaties tussen functies en rollen.
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet naar de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de interventie
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt, zoals bijvoorbeeld de vorm en inhoud van de bijeenkomsten. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming door de kennisinstelling met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling).
– Voorbereiden en houden van informatiesessies voor actieve deelnemers en leidinggevenden.
– Faciliteren dat actieve deelnemers die dat willen de combinatiebaan uitproberen.
– Bieden van ondersteuning terwijl actieve deelnemers werken in combinatiebanen. In dat kader begeleidt de interventiepartner bij het vinden van een oplossing voor eventuele problemen.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met actieve deelnemers, leidinggevenden, de directie en HR-medewerkers over hun ervaringen met combinatiebanen.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de werkwijze rond het faciliteren van combinatiebanen geborgd gaat worden. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de werkwijze binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen van afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van de link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
Activiteitenplan Mantelzorgvriendelijke organisatie
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling.
– De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit (interventie).
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en of ze akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met de directie, leidinggevenden, actieve deelnemers en HR-medewerkers over de randvoorwaarden, wensen en behoeftes in het kader van het geven/krijgen van ruimte voor mantelzorg, met het oog op een mantelzorgvriendelijke organisatie.
– Ophalen van informatie bij de deelnemende organisatie over de huidige gang van zaken die relevant is voor een mantelzorgvriendelijke organisatie.
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet naar de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de interventie
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een overzicht van de wettelijke regelingen en de mogelijkheden binnen de deelnemende organisatie op het gebied van (mantel)zorg en de inhoud van trainingssessies. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming door de kennisinstelling met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling).
– Verspreiden van een overzicht van wettelijke regelingen op het gebied van (mantel)zorg en de (aanvullende) mogelijkheden binnen de deelnemende organisatie.
– Voorbereiden en houden van trainingssessies voor leidinggevenden om actieve deelnemers te helpen bij het combineren van werk- en zorgtaken.
– Faciliteren dat leidinggevenden gesprekken voeren met actieve deelnemers over wat er nodig is voor een goede combinatie en balans tussen werk en mantelzorg. De HR-medewerker is verantwoordelijk voor het vastleggen van afspraken die uit de gesprekken volgen.
– Bieden van ondersteuning tijdens gesprekken over de combinatie en de balans tussen werk en mantelzorg.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met actieve deelnemers, leidinggevenden, de directie en HR-medewerkers over hun ervaringen met de activiteit ‘mantelzorgvriendelijke organisaties’.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de werkwijze rond het bevorderen van een mantelzorgvriendelijke organisatie geborgd gaat worden. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de werkwijze binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen van afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van de link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
Activiteitenplan Van Moedervriendelijke naar oudervriendelijke organisatie
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling.
– De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit (interventie).
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en of ze akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met de directie, leidinggevenden, actieve deelnemers en HR-medewerkers over de ruimte, randvoorwaarden, wensen en behoeften die er zijn met het oog op een ‘oudervriendelijke’ organisatie.
– Voorbereiden van de leidinggevenden en de actieve deelnemers op deelname aan de activiteit (interventie).
– Ophalen van informatie bij de deelnemende organisatie over de huidige gang van zaken die relevant is voor een oudervriendelijke organisatie.
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet naar de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de interventie
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een communicatieplan waarin regelingen in het kader van de combinatie tussen arbeid en zorg op een genderneutrale wijze onder de aandacht worden gebracht. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming door de kennisinstelling met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling).
– De interventiepartner adviseert HR-medewerkers over hoe regelingen gericht op het combineren van arbeid en zorg zo kunnen worden aangepast dat deze gericht zijn op ouders (i.p.v. primair op moeders). HR-medewerkers zijn in het kader van de activiteit verantwoordelijk voor de aanpassing van de regelingen.
– Het opstellen en uitvoeren van een ‘oudervriendelijk’ communicatieplan over regelingen die zijn gericht op de combinatie arbeid en zorg. Oudervriendelijk betekent dat het communicatieplan is gericht op ouders (i.p.v. primair op moeders), waarbij geen sprake is van stereotypering van de rol van vaders of moeders.
– Voorbereiden en houden van trainingssessies voor de leidinggevenden over genderneutraal, familie-ondersteunend leiderschap.
– Sessies voor actieve deelnemers over gendernormen in de organisatie en beschikbare regelingen gericht op de combinatie arbeid en zorg.
– Bieden van ondersteuning tijdens de sessies met leidinggevenden en actieve deelnemers.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met actieve deelnemers, leidinggevenden, de directie en HR-medewerkers over hun ervaringen met de activiteit ‘oudervriendelijke organisaties’.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de werkwijze rond het bevorderen van een oudervriendelijke organisatie geborgd gaat worden. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de werkwijze binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen van afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van de link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
Activiteitenplan Financiële inzichten
Onderdeel 1: Afstemming van de activiteit (interventie) met interventiepartners binnen andere samenwerkingsverbanden in het kader van deze regeling
– De kennisinstelling verzorgt de afstemming van de uitvoering van de activiteit (interventie) met de verschillende samenwerkingsverbanden en stelt de wetenschappelijke randvoorwaarden vast. De interventiepartner past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe bij de uitvoering van alle onderdelen van de activiteit (interventie).
Onderdeel 2: Deelnemende organisaties voorbereiden op de activiteit (interventie)
– Het organiseren en begeleiden van kennismakingsbijeenkomsten met de contactpersoon van de deelnemende organisatie, onderzoeker van de kennisinstelling en de betrokken HR-medewerkers om het plan van aanpak af te stemmen.
– De deelnemende organisatie vraagt medewerkers zich te melden bij de interventiepartner als ze willen deelnemen. De interventiepartner en de onderzoeker van de kennisinstelling informeren de medewerkers over de privacyaspecten van deelname aan de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. De medewerker wordt ook geïnformeerd over de privacyaspecten van de gebruikte instrumenten, zoals bijvoorbeeld de WerkUrenBerekenaar. De medewerkers besluiten vervolgens of ze deel willen nemen en of ze akkoord gaan met de toestemmingsverklaring voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit en het gekoppelde onderzoek.
– Met de kennisinstelling wordt afgestemd welke deelnemers het activiteitenplan doorlopen (actieve deelnemers) en welke deelnemers onderdeel zijn van de controlegroep. Hierbij worden deze groepen evenredig verdeeld.
– Het op de hoogte stellen van de actieve deelnemers en de deelnemers in het kader van de controlegroep van het onderzoek.
– Gesprekken met directie, leidinggevenden, actieve deelnemers en HR-medewerkers over de werkwijze in het kader van het bieden van financiële inzichten aan medewerkers.
– Voorbereiden leidinggevenden en actieve deelnemers op de activiteit (interventie).
– Het inplannen, vormgeven en begeleiden van bijeenkomsten.
– Het uitzetten van de nulmeting bij deelnemende medewerkers (inclusief controlegroep), leidinggevenden en HR-medewerkers. De kennisinstelling levert in dit kader een link naar vragenlijsten die de interventiepartner uitzet naar de deelnemende medewerkers, betrokken leidinggevenden en HR-medewerkers met het verzoek deze in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
Onderdeel 3: bouwen van de interventie
– Met inachtneming van de randvoorwaarden van de kennisinstelling worden de interventiematerialen gemaakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een informatiecampagne gericht op het aanbieden van instrumenten om financieel inzicht te geven in de financiële gevolgen van urenuitbreiding. De interventiematerialen worden afgestemd met de kennisinstelling. De afstemming met de kennisinstelling dient ertoe dat de kennisinstelling kan bijsturen, indien de interventiematerialen niet in lijn zijn met de interventiematerialen van de overige samenwerkingsverbanden.
– Verwerken van eventuele nieuwe inzichten vanuit de kennisinstelling in de interventiematerialen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nulmeting.
Onderdeel 4: Uitvoeren van de activiteit (interventie) zoals bepaald in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling (na afstemming door de kennisinstelling met andere samenwerkingsverbanden in het kader van de regeling).
– Het opstellen van een informatiecampagne om instrumenten gericht op het verkrijgen van inzicht in wat meer of minder uren werk financieel betekent (zoals de WerkUrenBerekenaar) te verspreiden en aan te bieden bij actieve deelnemers. De actieve deelnemers maken zelfstandig gebruik van de instrumenten en delen hun financiële gegevens niet met de interventiepartner. De interventiepartner is beschikbaar voor de ondersteuning van actieve deelnemers bij het gebruik van de instrumenten en bij de duiding van de verkregen inzichten in de vorm van consulten.
– Voorbereiden en uitvoeren van consulten met actieve deelnemers.
– Faciliteren dat een onderzoeker meeloopt tijdens de interventie ten behoeve van het onderzoek van de kennisinstelling.
– Bijhouden van een logboek met ervaringen dat inzicht geeft in hoe de activiteit is uitgevoerd en hoe het proces kan worden verbeterd.
Onderdeel 5: Borging en evaluatie
– Evaluatiebijeenkomsten met actieve deelnemers, leidinggevenden, de directie en HR-medewerkers over hun ervaringen met de activiteit ‘financiële inzichten’.
– Uitzetten van nameting één bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
– Bij positieve ervaringen: afstemmen hoe de werkwijze rond het aanbieden van inzicht in de financiële gevolgen van urenuitbreiding wordt geborgd. De interventiematerialen worden dusdanig aangepast voor de deelnemende organisatie dat de werkwijze binnen de hele deelnemende organisatie kan worden toegepast. De interventiematerialen worden overgedragen aan de deelnemende organisatie.
– Vastleggen van afspraken over het uitzetten van nameting twee bij actieve deelnemers, leidinggevenden, de controlegroep en HR-medewerkers.
Onderdeel 6: data
– Faciliteren van de dataverzameling en -overdracht zoals beschreven in de documenten die beschikbaar zijn gesteld door de kennisinstelling.
– Het uitzetten van de link naar vragenlijsten ten behoeve van de nulmeting en metingen gedurende de activiteit (interventie) met het verzoek de vragenlijsten in te vullen. Waar nodig wordt maatwerk toegepast.
– Bijhouden van een logboek omtrent de uitvoering van de interventie in het door de kennisinstelling aangeleverde format.
– Indien van toepassing, het begeleiden van de overdracht aan de kennisinstelling van logbestanden uit computersystemen en noodzakelijke data uit HR-systemen.
SAMENWERKINGSOVEREENKOMST
Universiteit Utrecht – [bedrijfsnaam Hoofdaanvrager Samenwerkingsverband]
t.b.v. activiteit [naam interventie] in het kader van Onderzoeksproject ‘Meer Uren Werkt!’
TUSSEN
1) UNIVERSITEIT UTRECHT, een naar Nederlands recht opgerichte en publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, gevestigd Heidelberglaan 8 te Utrecht, ten behoeve van het departement, Maatschappijwetenschappen, afdeling Sociologie van de Faculteit Sociale Wetenschappen, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door dr. F.J. van Dijk, Faculteitsdirecteur, hierna ook te noemen 'Universiteit Utrecht',
EN
2) [naam Hoofdaanvrager], een rechtspersoon opgericht naar het recht van [Nederland], gevestigd te [adres], [Nederland], te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam], [functie], hierbij handelend als gevolmachtigde Hoofdaanvrager van het Samenwerkingsverband, hierna ook te noemen ‘Hoofdaanvrager van het Samenwerkingsverband’ of ‘Hoofdaanvrager’;
Hierna gezamenlijk ook te noemen ‘Partijen’ of ieder afzonderlijk een ‘Partij’.
OVERWEGINGEN:
A. Universiteit Utrecht heeft expertise op het doen van onderzoek naar werkgever- en werknemerschap en het evalueren van interventies;
B. Hoofdaanvrager heeft met het Samenwerkingsverband kennis van de sector waar het Deelproject zich op richt en beschikt over voldoende ervaring in het kader van de uitvoering van de aangevraagde activiteit (interventie);
C. Partijen wensen samen te werken in het kader van het Deelproject, waarbij zij ernaar streven hoogwaardig en innovatief onderzoek uit te voeren, zoals omschreven in het Activiteitenplan, ten behoeve van het overkoepelende Onderzoeksproject van de Universiteit Utrecht genaamd ‘Meer Uren Werkt!’;
D. Hoofdaanvrager van het Samenwerkingsverband heeft in zijn hoedanigheid als gevolmachtigd Hoofdaanvrager mede namens het Samenwerkingsverband op [datum] een subsidie aangevraagd bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de uitvoering van dit Deelproject in samenwerking met Universiteit Utrecht, in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd;
E. Partijen wensen daarom alsmede ter uitvoering van artikel 2.2, derde lid, van de Subsidieregeling een Samenwerkingsovereenkomst aan te gaan waarin deze intenties worden geformaliseerd onder de navolgende voorwaarden.
PARTIJEN KOMEN HIERBIJ OVEREEN ALS VOLGT:
In deze Overeenkomst wordt onder de volgende begrippen verstaan:
‘Activiteitenplan’ |
het Activiteitenplan waarin de uit te voeren werkzaamheden in verband met het Deelproject zijn vastgelegd, zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze Overeenkomst; |
‘Algemene verordening gegevensbescherming’ |
AVG: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming); |
‘Bijdrage’ |
de bijdrage van Partijen aan het Deelproject zoals vermeld in het Activiteitenplan; |
‘Deelproject’ |
het project zoals beschreven in het Activiteitenplan en zoals aangevraagd onder de Subsidieregeling. De activiteit betreft een interventie ([naam interventie]) en is onderdeel van het Onderzoeksproject Meer Uren Werkt!; |
‘Hoofdaanvrager’ |
een organisatie als bedoeld in artikel 2.10 vierde lid van de Subsidieregeling, die door Samenwerkingsverband wordt gemachtigd het Samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen met betrekking tot de Subsidieregeling; |
‘Intellectuele Eigendomsrechten’ |
alle octrooien, rechten op uitvindingen, handelsmerken, handelsnamen, domeinnamen, auteursrechten (met inbegrip van software), morele rechten, rechten op modellen, databankrechten, topografische rechten en alle andere intellectuele eigendomsrechten en vormen van bescherming van soortgelijke aard, licenties op dergelijke rechten, ongeacht of deze geregistreerd zijn of in afwachting van registratie; |
‘Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten’ |
de Intellectuele Eigendomsrechten die (i) vóór de aanvang van het Deelproject eigendom zijn van elke Partij en/of onafhankelijk van het Deelproject maar gedurende de looptijd van de Overeenkomst zijn ontwikkeld, mits het die Partij vrijstaat daarover te beschikken en/of (ii) door een derde aan die Partij in licentie zijn gegeven of beschikbaar zijn gesteld en krachtens welke rechten die Partij gemachtigd is licenties te verlenen; |
‘Nieuwe Intellectuele Eigendomsrechten’ |
de Intellectuele Eigendomsrechten voortvloeiende uit de uitvoering van het Deelproject; |
‘Knowhow’ |
alle niet-materiële kennis, informatie, processen, procedures en instructies die niet onder Intellectuele Eigendomsrechten vallen; |
‘Bestaande Knowhow’ |
Knowhow waarvan elk der Partijen op de datum van deze Overeenkomst eigenaar is en Knowhow die elk der Partijen gedurende de looptijd van deze Overeenkomst verwerft of ontwikkelt die geen verband houdt met het Deelproject; |
‘Nieuwe Knowhow’ |
Knowhow die elke Partij tijdens en als gevolg van het Deelproject verwerft of ontwikkelt; |
‘Materiaal’ |
materiële activa die door een Partij ter beschikking worden gesteld aan de andere Partij zoals beschreven in het Activiteitenplan; |
‘Onderzoeksproject’ |
het overkoepelende project/programma van de Universiteit Utrecht genaamd ‘Meer Uren Werkt!’; |
‘Overeenkomst’ |
deze Samenwerkingsovereenkomst, met inbegrip van de bijlagen; |
‘Samenwerkingsverband’ |
Een samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid van de Subsidieregeling. In deze Overeenkomst is Hoofdaanvrager de gevolmachtigde van het Samenwerkingsverband dat bestaat uit de volgende partijen: – Naam partij (Hoofdaanvrager) – ... – ... |
‘Subsidieregeling’ |
de ‘Tijdelijke subsidieregeling onderzoek interventies ter uitbreiding arbeidstijd’; |
‘Toegangsrechten’ |
licenties en gebruiksrechten; |
‘Vertrouwelijke Informatie’ |
alle informatie, waaronder bedrijfsgevoelige informatie, Knowhow, Intellectuele Eigendomsrechten en Materialen die Partijen elkaar in het kader van de uitvoering van het Deelproject schriftelijk, mondeling, op een gegevensdrager of op andere wijze verstrekken en welke duidelijk als “vertrouwelijk” is aangemerkt. |
1.2 In geval van onduidelijkheid of tegenstrijdigheid tussen de bepalingen van een bijlage en van deze Overeenkomst zelf, prevaleren de bepalingen in de Overeenkomst zelf.
2.1 Met inachtneming van het bepaalde in deze Overeenkomst zullen Partijen hun werkzaamheden in het kader van het Deelproject uitvoeren zoals vermeld in het Activiteitenplan. In het Activiteitenplan is opgenomen dat Universiteit Utrecht (de kennisinstelling zoals genoemd in de Subsidieregeling) de afstemming van de uitvoering van de activiteiten (interventies) tussen verschillende Samenwerkingsverbanden verzorgt en de wetenschappelijke randvoorwaarden vaststelt. Het Samenwerkingsverband past deze wetenschappelijke randvoorwaarden toe.
2.2 De onderdelen van het Activiteitenplan, behorend bij de Subsidieregeling, zijn verplicht. Deze verplichte onderdelen zijn op hoofdlijnen geformuleerd en bieden ruimte aan Universiteit Utrecht en het Samenwerkingsverband om (met instemming van Universiteit Utrecht) de praktische invulling van de interventies aan te passen op basis van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht en de wensen en behoeftes in het kader van de implementatie in de praktijk.
2.3 Partijen zullen de activiteiten in het kader van deze Overeenkomst uitvoeren volgens de geldende wet- en regelgeving en volgens de gebruikelijke wetenschappelijke en zakelijke normen.
In het bijzonder garanderen Partijen dat zij zich bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader het Deelproject zal houden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (indien van toepassing). Elke Partij is zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor de persoonlijke verwerking van persoonsgegevens en vrijwaart de andere Partij voor alle aansprakelijkheid, schade, boetes of kosten die voortvloeien uit enige vordering in verband met een inbreuk op de Algemene verordening gegevensbescherming.
Partijen sluiten (indien van toepassing) een aanvullende overeenkomst ten behoeve van de verwerking van persoonsgegevens (verwerkersovereenkomst) in het kader van het Deelproject.
2.4 Elke Partij informeert de andere Partij onmiddellijk over belangrijke informatie, feiten, problemen of vertragingen die van invloed kunnen zijn op het Deelproject.
2.5 Elke Partij treft alle maatregelen om te waarborgen dat de informatie of het materiaal die zij aan de andere Partij verstrekt zo nauwkeurig mogelijk is.
2.6 Elke Partij wijst de volgende contactpersoon aan die de contacten onderhoudt met de andere Partij:
Namens: |
Naam: |
Mailadres: |
---|---|---|
Universiteit Utrecht |
Anne van der Put |
meerurenwerkt@uu.nl |
Samenwerkingsverband |
Invullen |
Invullen |
2.7 Partijen hebben regelmatig contact over de status en de resultaten van het Deelproject. Daarnaast dient de Hoofdaanvrager namens het Samenwerkingsverband, na afronding van een interventie, bij Universiteit Utrecht een schriftelijk verslag (logboek) in over de uitvoering van de interventie.
3.1 Elke Partij levert haar, in het Activiteitenplan omschreven, Bijdrage voor de uitvoering van het Deelproject.
4.1 Partijen zullen Vertrouwelijke Informatie niet voor andere doeleinden gebruiken dan in direct verband met het Deelproject. Partijen behandelen Vertrouwelijke Informatie van de andere Partij met ten minste dezelfde zorgvuldigheid als zij zou betrachten met betrekking tot haar eigen Vertrouwelijke Informatie van vergelijkbaar belang, maar in ieder geval met een redelijke mate van zorgvuldigheid. In het bijzonder zal een Partij de Vertrouwelijke Informatie van de andere Partij niet geheel of gedeeltelijk, op welke wijze of in welke vorm dan ook, bekendmaken, publiceren, verspreiden of toegankelijk maken voor derden, anders dan voor haar werknemers op basis van het ‘need-to-know’ principe in verband met de nakoming van de verplichtingen in het kader van het Deelproject.
4.2 Dit artikel is niet van toepassing op Vertrouwelijke Informatie die:
(a) voor het publiek beschikbaar is of is geworden, anders dan als gevolg van een openbaarmaking door de Partij met wie de Vertrouwelijke Informatie is gedeeld; of
(b) een Partij van een derde ontvangen heeft; of
(c) al in het bezit was van de Partij of onafhankelijk van de gedeelde Vertrouwelijke Informatie is ontwikkeld, zoals blijkt uit geldig bewijsmateriaal.
4.3 Indien Vertrouwelijke Informatie op grond van een gerechtelijk bevel of wettelijke verplichting openbaar gemaakt moet worden, is het een Partij toegestaan dit te doen, mits zij de andere Partij onverwijld schriftelijk in kennis stelt van de ontvangst van een dergelijk(e) bevel of verplichting.
4.4 In geval van beëindiging of afloop van de Samenwerkingsovereenkomst, blijven de in dit artikel opgenomen geheimhoudingsverplichtingen van kracht tot 5 jaren na een dergelijke beëindiging of afloop.
5.1 Onverminderd artikel 4 (Geheimhouding) is Universiteit Utrecht gerechtigd om, zowel gedurende de looptijd van de Overeenkomst als na beëindiging daarvan, de resultaten van het Deelproject, waaronder begrepen maar niet beperkt tot de Nieuwe Intellectuele Eigendomsrechten, in schriftelijke vorm, mondeling of in enige andere vorm openbaar te maken.
6.1 Elke Partij is en blijft de enig rechthebbende op haar Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten en Bestaande Knowhow, zoals opgesomd in Bijlage 1 bij deze Overeenkomst.
6.2 Universiteit Utrecht is rechthebbende op alle middels het Deelproject gegenereerde Nieuwe Intellectuele Eigendomsrechten, in het kader van de (nog te maken) afspraken tussen Universiteit Utrecht en de Staat der Nederlanden met betrekking tot Intellectuele Eigendomsrechten en Knowhow in het licht van het overkoepelende Onderzoeksproject.
7.1 Partijen verlenen elkaar hierbij voor de duur van het Deelproject niet-commerciële, niet-overdraagbare, niet-exclusieve, royaltyvrije, volledig betaalde Toegangsrechten tot de door hun ingebrachte Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten en Bestaande Knowhow, uitsluitend voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van het Deelproject en voor de uitvoering van het overkoepelende Onderzoeksproject en op voorwaarde dat de betreffende Partij gerechtigd danwel gemachtigd is om dergelijke Toegangsrechten te verlenen.
7.2 Universiteit Utrecht verleent het Samenwerkingsverband hierbij niet-commerciële, niet-overdraagbare, niet-exclusieve, royaltyvrije, volledig betaalde Toegangsrechten tot de in haar eigendom zijnde Nieuwe Intellectuele Eigendomsrechten en Nieuwe Knowhow, voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van het Deelproject.
8.1 Partijen kunnen elkaar Materiaal ter beschikking stellen voor gebruik ten behoeve van het Deelproject. In dat geval sluiten Partijen een afzonderlijke overeenkomst inzake de overdracht van Materiaal.
9.1 Alle Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten, Knowhow en Vertrouwelijke Informatie worden in het kader van dit Deelproject beschikbaar gesteld ‘as is’ en kunnen experimenteel van aard zijn en worden beschikbaar gesteld zonder enige expliciete of impliciete verklaring of garantie, waaronder enige garantie dat het gebruik ervan geen inbreuk maakt op eigendomsrechten van derden.
9.2 Partijen vrijwaren elkaar voor alle aanspraken van derden i.v.m. het gebruik van de uit het Deelproject verkregen Nieuwe Intellectuele Eigendom.
9.3 Partijen zijn niet aansprakelijk jegens elkaar voor enige indirecte schade (waaronder begrepen: gederfde winst, gederfde omzet en gemiste kansen), tenzij deze aansprakelijkheid het gevolg is van grove schuld of opzet.
9.4 De totale aansprakelijkheid van elke Partij uit hoofde van deze Overeenkomst zal in geen geval meer bedragen dan € 100.000.
9.5 Elke Partij zal gedurende de looptijd van de onderhavige Overeenkomst adequaat verzekerd blijven voor haar aansprakelijkheid onder deze Overeenkomst.
10.1 De Overeenkomst vangt aan op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst door Universiteit Utrecht en eindigt op de datum van het vaststellen van de subsidie door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de Beëindigingsdatum).
10.2 Elk der Partijen kan deze Overeenkomst vóór de Beëindigingsdatum opzeggen in de volgende gevallen:
(a) bij faillissement of surseance van betaling van de andere Partij of indien een schuldsaneringsregeling op de andere Partij van toepassing is verklaard, onmiddellijk na het plaatsvinden van de relevante gebeurtenis; of
(b) indien de andere Partij een van de voorwaarden van deze Overeenkomst schendt en verzuimt de schending te herstellen na daartoe schriftelijk te zijn verzocht.
10.3 De beëindiging van deze Overeenkomst, om welke reden dan ook, heeft geen gevolgen voor:
(a) enige verplichtingen of rechten van Partijen die vóór of op de datum van beëindiging zijn ontstaan; en
(b) het van kracht worden of blijven van enige bepaling van deze Overeenkomst die uitdrukkelijk of impliciet bedoeld is om van kracht te worden of van kracht te blijven bij of na beëindiging.
11.1 Partijen zijn niet gerechtigd het logo en de naam van de andere Partij voor commerciële doeleinden te gebruiken, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van die Partij. Een Partij mag nadere voorwaarden stellen aan haar toestemming.
11.2 Door deze Overeenkomst wordt op geen enkele wijze een rechtspersoon opgericht en Partijen zijn niet voornemens een dergelijke rechtspersoon of vennootschap op te richten.
11.3 Geen der Partijen mag haar rechten en verplichtingen uit deze Overeenkomst zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere Partij aan een derde overdragen. Deze bepaling heeft goederenrechtelijke werking.
11.4 Geen enkele wijziging van deze Overeenkomst is bindend voor een der Partijen, tenzij deze wijziging schriftelijk is en rechtsgeldig door beide Partijen is ondertekend.
11.5 Deze Overeenkomst vormt de volledige overeenkomst en overeenstemming tussen de Partijen met betrekking tot het onderwerp van deze Overeenkomst en vervangt uitsluitend alle voorgaande overeenkomsten tussen Partijen met betrekking tot het onderwerp van deze Overeenkomst.
12.1 Deze Overeenkomst en alle geschillen die voortvloeien uit deze Overeenkomst wordt beheerst door en geïnterpreteerd in overeenstemming met Nederlands recht, met uitsluiting van de conflictrechtelijke bepalingen daarvan.
12.2 In geval van geschillen voortvloeiend uit deze Overeenkomst zullen Partijen eerst proberen deze in der minne op te lossen. Indien Partijen er vervolgens niet in slagen hun geschil in goed overleg op te lossen, informeren Partijen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het geschil. Pas na afstemming met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zal – als ultimum remedium – het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, Nederland.
Door Partijen in tweevoud getekend
Voor en namens: |
Voor en namens: |
|
UNIVERSITEIT UTRECHT |
[NAAM HOOFDAANVRAGER] |
|
Door: dr. F.J. van Dijk, Faculteitsdirecteur |
Door: |
|
Te: Utrecht |
Te: |
|
Op: |
Op: |
Bijlagen:
1. Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten
2. Activiteitenplan
De Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten van Universiteit Utrecht bestaan uit:
Alles wat Universiteit Utrecht inbrengt in het Deelproject, waaronder maar niet beperkt tot:
− Evaluatiemiddelen en -technieken
− Format logboek
− Delen van de interventie, die tot stand komen voor uitvoering van de interventie
De Bestaande Intellectuele Eigendomsrechten van het Samenwerkingsverband bestaan uit:
□ Niet van toepassing
□ Indien van toepassing: (hieronder aangeven)
Bijv. interventie-methoden
(tevens bijlage bij indiening van het subsidievoorstel van het Samenwerkingsverband)
Er is sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Onder meer in de sectoren zorg en welzijn en het onderwijs zijn deze tekorten structureel. Uitbreiding van het aantal gewerkte uren van mensen die in deeltijd werken draagt bij aan het oplossen van personeelstekorten. Zo kan de toegang tot zorg, onderwijs en kinderopvang verbeteren. Als er meer kinderopvang beschikbaar is, kunnen vervolgens ook in andere sectoren mensen meer uren werken. Daarnaast draagt uitbreiding van het aantal gewerkte uren bij aan: de economische zelfstandigheid van mensen die in deeltijd werken, een hoger bruto binnenlands product en een grotere welvaart. Tegelijkertijd kan het zijn dat hierdoor minder tijd is voor onbetaalde arbeid, zoals de zorg voor kinderen, mantelzorg of vrijwilligerswerk. De subsidieregeling betreft zeven activiteiten (interventies) die zich richten op het wegnemen van belemmeringen om meer uren te gaan werken. Medewerkers nemen deel op basis van vrijwilligheid.
Meer uren werkt!
Het programma Meer uren werkt! richt zich op uitbreiding van het aantal gewerkte uren van mensen die in deeltijd werken en die meer kunnen en willen werken. Hiervoor heeft het programma financiële middelen ontvangen van het Nationaal Groeifonds. Het programma Meer uren werkt! loopt van 2024 tot en met 2033. Het programma heeft tot doel:
• Betere kwaliteit van maatschappelijke dienstverlening (met name in sectoren als zorg en onderwijs).
• Toename van het aandeel economisch zelfstandige burgers.
• Hoger arbeidsaanbod in uren in Nederland als basis voor een hoger bbp en een grotere brede welvaart.
Voor de eerste fase (2024 tot 2029) is voor de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en opschaling van de interventies een bedrag van € 30 miljoen beschikbaar gesteld. Via deze subsidieregeling is daarvan € 6,6 miljoen beschikbaar voor de uitvoering en evaluatie van de zeven activiteiten (interventies) die worden toegelicht in deze regeling.
Het doel van deze subsidieregeling is het onderzoeken welke activiteiten (interventies) effectief zijn bij het wegnemen van belemmeringen om meer uren te gaan werken. De doelgroep bestaat enerzijds primair uit werknemers in het onderwijs, de zorg en kinderopvang die werken in deeltijd en anderzijds uit werkgevers. Daarnaast richt de subsidieregeling zich met de activiteiten ‘oudervriendelijke organisaties’ en ‘financiële inzichten’ op alle werknemers (zowel vol- als deeltijdmedewerkers) en alle arbeidsmarktsectoren. De reden voor deze verbreding is dat (opvattingen over) de verdeling van arbeid en zorg en inzicht in de financiële gevolgen daarvan voor vol- en deeltijdmedewerkers van belang kunnen zijn. Als een vader minder gaat werken om voor zijn kind te zorgen, kan bijvoorbeeld de moeder meer uren gaan werken. De sectorspecifieke activiteiten richten zich op onderwijs, zorg en kinderopvang, omdat deze sectoren belangrijke pijlers zijn voor de maatschappij en economie.
Concreet worden in het eerste aanvraagtijdvak van de subsidieregeling zeven wetenschappelijk onderbouwde (activiteiten) interventies uitgevoerd en geëvalueerd op effectiviteit die zijn gericht op:
• Het wegnemen van drempels bij de uitbreiding van het aantal te werken uren voor werknemers die in deeltijd werken;
• uitbreiding van de arbeidstijd van werknemers in deeltijd en cultuurverandering in de maatschappij; en
• het bevorderen van een maatschappelijke beweging en kennisontwikkeling gericht op het stimuleren van meer uren werken.
Deze regeling biedt de mogelijkheid voor brancheorganisaties, O&O-fondsen, werkgevers- en werknemersorganisaties en interventiepartners om aan de hand van de activiteiten (interventies) werknemers op vrijwillige basis te stimuleren meer uren te werken. Bovengenoemde partijen kunnen een samenwerkingsverband vormen om een aanvraag doen voor de activiteiten die zijn omschreven in de subsidieregeling. In dat kader wijst een samenwerkingsverband een van de organisaties binnen het samenwerkingsverband als hoofdaanvrager aan. De interventiepartner mag geen hoofdaanvrager zijn.
Om een breed bereik van de subsidieregeling te stimuleren is bepaald dat deelnemende organisaties minimaal vijftig werknemers in dienst hebben. Zo heeft de regeling meer impact en kan deze voor werkgevers op grotere schaal bijdragen aan een oplossing voor personeelstekorten. Daarnaast wordt zo gestimuleerd dat de Universiteit Utrecht over voldoende data kan beschikken in het kader van het onderzoek. Door uitbreiding van de arbeidstijd is er echter mogelijk minder tijd voor onbetaalde arbeid. Deze regeling is juist gericht op het faciliteren van een goede balans tussen onbetaalde arbeid, zoals bijvoorbeeld mantelzorg, en betaalde arbeid. Zo draagt de regeling voor deeltijdwerkers bij aan economische zelfstandigheid en aan mogelijkheden om de werk-privébalans te optimaliseren.
De Universiteit Utrecht zal de uitvoering van de activiteiten door de interventiepartner bij de deelnemende organisatie in het kader van het onderzoek afstemmen en monitoren. De bereidheid van medewerkers om deel te nemen aan het onderzoek van de Universiteit Utrecht staat centraal in de subsidieregeling.
De subsidieregeling richt zich in het eerste aanvraagtijdvak in totaal op zeven activiteiten (interventies). Vijf activiteiten richten zich primair op werknemers die in deeltijd werken in de sectoren zorg, kinderopvang en onderwijs. Hiervoor wordt per sector slechts één aanvraag per activiteit toegewezen, tenzij er vanuit een bepaalde sector geen aanvraag wordt gedaan of kan worden toegewezen. In dat geval kan een tweede of derde aanvraag vanuit één van de overige twee sectoren worden toegewezen. De twee overige activiteiten richten zich op alle arbeidsmarktsectoren. Voor iedere activiteit dient een aparte aanvraag te worden ingediend, dat betekent dat aanvragen voor verschillende activiteiten niet gecombineerd kunnen worden.
Activiteit: roostersessies
De eerste activiteit (interventie) is ‘roostersessies’. Dit is een activiteit waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat op maat gemaakte alternatieve roostering betekent. Binnen deelnemende organisaties wordt informatie opgehaald over de wensen en behoeften van medewerkers en de werkgever wat betreft de planning in relatie tot verschillende dagdelen. Op basis hiervan stelt de interventiepartner alternatieve roosters samen. Door het toepassen van op maat gemaakte roosters kunnen medewerkers vervolgens wekelijks meer uren werken. Medewerkers die dat willen proberen de nieuwe roostering uit. De interventiepartner informeert de medewerkers, roostermakers en planners op bijeenkomsten over wat de nieuwe roostering oplevert.
Activiteit: herstructurering van taken
De tweede activiteit (interventie) is het ‘herstructureren van taken’. Bij deze activiteit wordt een andere verdeling van werkzaamheden uitgeprobeerd. Op basis van beschikbare data, vragenlijsten en computersystemen wordt een overzicht opgesteld van alle taken binnen een organisatie. Vervolgens wordt met process mining technieken inzichtelijk gemaakt hoe die taken anders verdeeld kunnen worden en hoe dit bijdraagt aan het werken van meer uren. Onder process mining technieken worden in dit kader technieken verstaan om data te analyseren met als doel werkprocessen beter te begrijpen en te verbeteren. In bijeenkomsten laat de interventiepartner zien wat de voor- en nadelen van de herverdeling zijn. De interventiepartner stemt op basis van deze bijeenkomsten een nieuwe verdeling af. Ten slotte proberen medewerkers de nieuwe taakverdeling uit.
Activiteit: het goede gesprek
De derde activiteit (interventie) is het ‘goede gesprek’. Bij deze activiteit leren leidinggevenden en medewerkers hoe zij gesprekken over contractuitbreiding op een goede manier kunnen voeren. De interventiepartner organiseert trainingssessies voor leidinggevenden. De trainingssessies gaan over de gevolgen van grotere contracten en de manier waarop het gesprek hierover op een veilige manier kan worden gevoerd. Ook ondersteunt de interventiepartner medewerkers bij het voorbereiden van het gesprek over eventuele contractuitbreiding met hun leidinggevende. Ten slotte voeren leidinggevenden en werknemers het goede gesprek over contractuitbreiding.
Activiteit: combinatiebanen
De vierde activiteit (interventie) is ‘combinatiebanen’. Deze activiteit gaat over de mogelijkheid voor medewerkers om hun huidige functie te combineren met andere taken, werkzaamheden en rollen. Het doel is dat zij zo meer uren kunnen gaan werken. Het maakt niet uit of de uitbreiding van het aantal gewerkte uren binnen of buiten de deelnemende organisatie is. De interventiepartner brengt in kaart welke combinaties mogelijk zijn. Daarnaast maakt de interventiepartner een overzicht waarin wordt aangegeven wanneer medewerkers meer uren kunnen werken. Ook laat het overzicht zien waar werkgevers extra menskracht kunnen gebruiken. Vervolgens worden vraag en aanbod op elkaar afgestemd. Het resultaat is een informatiepakket dat wordt gekoppeld aan een informatiesessie voor werkgevers en medewerkers. Ten slotte proberen medewerkers die dat willen de combinatiebaan uit.
Activiteit: mantelzorgvriendelijke organisaties
De vijfde activiteit (interventie) is ‘mantelzorgvriendelijke organisaties’. Deze interventie richt zich op het verspreiden van informatie binnen de deelnemende organisaties over regelingen voor (mantel)zorg. Het gaat dan over wettelijke regelingen en aanvullende regelingen vanuit de organisatie. De interventiepartner traint leidinggevenden om medewerkers te helpen bij het combineren van werk- en zorgtaken. Daarbij staan begrip en flexibiliteit vanuit de organisatie centraal. In teamgesprekken en in individuele gesprekken tussen leidinggevenden en medewerkers wordt besproken wat er nodig is voor een goede combinatie tussen werk en mantelzorg. Daarbij is aandacht voor maatwerkoplossingen.
Activiteit: het stimuleren van oudervriendelijke organisaties
De zesde activiteit (interventie) is de overgang van moedervriendelijke naar oudervriendelijke organisaties. Op het werk spelen traditionele gendernormen vaak een rol in de communicatie vanuit de leidinggevende en tussen collega’s. Ook is communicatie over het combineren van werk en zorg vaak vooral gericht op vrouwen en minder op mannen. Deze interventie is erop gericht de impact van traditionele gendernormen rond de combinatie van arbeid en zorg binnen organisaties te verminderen. De interventie draagt bij aan een organisatiecultuur die medewerkers ondersteunt bij het vervullen van arbeids- en zorgverantwoordelijkheden. Mannen en vrouwen worden in dat kader gelijk behandeld. De formele en informele communicatie over de combinatie van werk en zorg worden dan op eenzelfde manier gefaciliteerd voor mannen en vrouwen.
Activiteit: financiële inzichten
De laatste activiteit (interventie) richt zich op het wegnemen van misverstanden rond marginale druk. In deze interventie wordt bijvoorbeeld aan de hand van de WerkUrenBerekenaar inzichtelijk gemaakt wat de financiële gevolgen zijn van contractuitbreiding of juist van het werken van minder uren (bijvoorbeeld vanwege zorgtaken). Enerzijds kan de motivatie om meer uren te werken zo toenemen. Anderzijds kan het werken van minder uren leiden tot een betere balans tussen werk en bijvoorbeeld zorgtaken voor voltijdwerknemers. Als een vader minder gaat werken om voor zijn kind te zorgen, kan bijvoorbeeld de moeder meer uren kan gaan werken. De gevolgen van meer of minder uren werken op het vlak van het besteedbaar inkomen, sparen, pensioen en mogelijke kinderopvangkosten worden in het kader van deze interventie inzichtelijk. Ook wordt het eventuele inkomen van een partner meegenomen. De instrumenten worden onder de aandacht gebracht met flyers, posters en communicatie via internet. Verder kunnen werknemers hulp krijgen om hun persoonlijke situatie met een adviseur te bespreken.
Een belangrijke component van de activiteiten is het onderzoek van de Universiteit Utrecht. Het doel van het onderzoek is inzichtelijk te maken of en wanneer de activiteiten (interventies) werken in de praktijk. Het gaat daarbij om goede monitoring en evaluatie van de activiteiten om zo de opgedane kennis ook voor andere werknemers en andere sectoren toepasbaar te maken. Toepasbaar betekent hier dat met de activiteit inzicht is verkregen in succesfactoren en de samenhang tussen activiteit (interventie) en resultaat. Het streven is dat de opgedane kennis ertoe leidt dat per activiteit duidelijk is of deze werkt en voor wie deze werkt. Vervolgens dienen de interventies zo vorm te worden gegeven dat zij breed toepasbaar zijn voor de arbeidsmarkt als geheel.
Het eindrapport in het kader van het onderzoek van de Universiteit Utrecht met betrekking tot deze subsidieregeling zal openbaar worden gemaakt.
De samenwerking met de Universiteit Utrecht is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidie op basis van deze regeling. Medewerkers nemen vrijwillig deel en dienen bereid te zijn deel te nemen aan het onderzoek van de Universiteit Utrecht. Er moet een samenwerkingsovereenkomst met de Universiteit Utrecht worden getekend door de hoofdaanvrager als vertegenwoordiger van het samenwerkingsverband (bijlage II bij deze regeling). Deze door de hoofdaanvrager ondertekende samenwerkingsovereenkomst met de Universiteit Utrecht dient onderdeel te zijn van de aanvraag en wordt na toewijzing van de subsidie ook door de Universiteit Utrecht ondertekend. In de subsidiebeschikking zal als voorwaarde worden opgenomen dat de hoofdaanvrager binnen zes weken zorg dient te dragen voor ondertekening door de Universiteit Utrecht van de samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling. In de samenwerkingsovereenkomst is een e-mailadres van de contactpersoon van de Universiteit Utrecht opgenomen. Deze contactpersoon dient door de hoofdaanvrager per e-mail te worden benaderd voor de ondertekening. De getekende samenwerkingsovereenkomst wordt door de Universiteit Utrecht naar het op de samenwerkingsovereenkomst vermelde e-mailadres van de hoofdaanvrager gestuurd. Een kopie van de getekende samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling wordt door de hoofdaanvrager binnen zes weken aan Uitvoering Van Beleid van het Ministerie van SZW gestuurd.
Daarnaast worden er, mede in het kader van het onderzoek, eisen gesteld aan het activiteitenplan. In het activiteitenplan geeft het samenwerkingsverband een inschatting van het aantal (deeltijd)medewerkers dat deel zal nemen aan de activiteit (interventie). Ook moet worden aangegeven hoeveel (deeltijd)medewerkers werkzaam zijn bij de deelnemende organisaties. Door al in het kader van het activiteitenplan in te schatten hoeveel (deeltijd)medewerkers mee willen doen, wordt gestimuleerd dat de Universiteit Utrecht over voldoende data kan beschikken in het kader van het onderzoek.
Om dezelfde reden is er in deze regeling per aangevraagde activiteit en per deelnemende organisatie een minimumaantal van 25 deelnemers vastgelegd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen actieve deelnemers en deelnemers in het kader van de controlegroep. Actieve deelnemers doorlopen alle op hen van toepassing zijnde stappen van het activiteitenplan. De controlegroep vult enkel vragenlijsten in. Beide groepen tellen mee voor het minimumaantal deelnemers als zij de voor hen relevante stappen van het activiteitenplan hebben doorlopen. De actieve deelnemers en de controlegroep dienen ongeveer gelijk verdeeld te worden, waarbij een minimum van dertien actieve deelnemers wordt gehanteerd. Het verdient aanbeveling dat samenwerkingsverbanden voorafgaand aan de subsidieaanvraag nagaan of er ruimschoots voldoende geïnteresseerde (deeltijd)medewerkers binnen de deelnemende organisaties zijn. Er dient rekening mee te worden gehouden dat deelnemende medewerkers wellicht niet alle onderdelen doorlopen en in dat geval niet meetellen voor de vereiste minimumaantallen. Bovendien is het voor het onderzoek van de Universiteit Utrecht noodzakelijk dat er voldoende medewerkers deelnemen om over betrouwbare onderzoeksdata te kunnen beschikken.
Het vereiste minimumaantal deelnemers is echter bewust laag vastgesteld, omdat de subsidie op nihil kan worden vastgesteld als de minimumaantallen niet worden behaald. De interventiepartner dient – voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is – alle aangemelde medewerkers te begeleiden in het kader van de interventie.
In het activiteitenplan moet ook worden aangegeven op welke manier de activiteit (interventie) wordt ingezet. Verder dient een overzicht te worden opgenomen van de deelnemende organisaties en locatie(s) waar de activiteit wordt uitgevoerd. Indien een deelnemende organisatie deelneemt aan verschillende activiteiten, dan dient in het activiteitenplan te worden aangegeven hoe wordt gewaarborgd dat een medewerker niet deelneemt aan meerdere activiteiten. De eisen voor het activiteitenplan zijn opgenomen in de bijlage I van deze regeling. De kennisinstelling beoordeelt middels een verklaring, vóór het geven van de vaststellingsbeschikking door UVB, of bij de uitvoering van een activiteit aan de vereiste wetenschappelijke randvoorwaarden is voldaan. Indien de Universiteit Utrecht oordeelt dat hier niet of onvoldoende aan is voldaan, dan kan de subsidie door UVB worden ingetrokken.
Deze regeling wordt opengesteld voor aanvragen vanuit een samenwerking tussen O&O-fondsen, werkgevers- en werknemersorganisaties of brancheverenigingen enerzijds en anderzijds een interventiepartner. Een O&O-fonds, een werkgevers- en/of werknemersorganisatie of een brancheorganisatie dient door het samenwerkingsverband te worden aangemerkt als hoofdaanvrager. De hoofdaanvrager dient zich via het subsidieportaal van UVB te registeren, voordat een aanvraag kan worden ingediend. Deze registratie kan al voorafgaand aan de opening van het aanvraagtijdvak plaatsvinden. De hoofdaanvrager is het aanspreekpunt voor het Ministerie van SZW. De interventiepartner kan niet worden aangewezen als hoofdaanvrager. Zo wordt geborgd dat de subsidieaanvraag een breder maatschappelijk belang dient dan de belangen/interesses van de interventiepartner.
De interventiepartner die optreedt als mede-aanvrager in het samenwerkingsverband is tevens de uitvoerder van de aangevraagde activiteit bij de deelnemende organisaties. De interventiepartner is onderdeel van het samenwerkingsverband. De samenwerking met de interventiepartner is dus geen externe opdracht en vereist geen offerteprocedure. Externe opdrachten van het samenwerkingsverband zijn niet subsidiabel. De partijen in het samenwerkingsverband dienen op het moment van de aanvraag ministens twee jaar te bestaan. Deze eis dient als waarborg dat de partijen in het samenwerkingsverband een zekere mate van continuïteit hebben. Voor de onderwijsregio’s geldt dat zij in het kader van deze regeling als de opvolger van de Regionale Aanpak Personeelstekort (RAP) regio’s worden gezien, waardoor zij – ondanks dat zij nog geen twee jaar bestaan – onderdeel kunnen uitmaken van een samenwerkingsverband.
Om een goede samenwerking en taakverdeling in het samenwerkingsverband te bevorderen, stelt het samenwerkingsverband ten behoeve van de aanvraag een onderlinge samenwerkingsovereenkomst op. Hiervoor zal UVB een digitaal format beschikbaar stellen in de online aanvraagomgeving.
Daarnaast blijkt uit de onderlinge samenwerkingsovereenkomst dat de aanvragers een gemeenschappelijk doel nastreven in het kader van de uitvoering van de activiteiten (interventies) in een specifieke sector. Ook worden afspraken vastgelegd over taken en bijdragen in het project.
In de onderlinge samenwerkingsovereenkomst dient bijvoorbeeld te worden verduidelijkt wie de HR-ondersteuning voor de uitvoering van de activiteit verzorgt. Daarvoor zijn er drie (subsidiabele) opties: het samenwerkingsverband verzorgt de HR-ondersteuning bij de deelnemende organisatie zonder gebruik te maken van externe inhuur; de deelnemende organisatie voorziet zelf in ondersteuning met HR-medewerkers die in loondienst zijn; of de deelnemende organisatie huurt HR-ondersteuning extern in. De genoemde HR-kosten zijn subsidiabel als wordt voldaan aan de in de regeling gestelde voorwaarden. Overigens worden naast inhuurkosten ook de loonkosten voor HR-ondersteuning van de deelnemende organisatie als externe kosten gezien, omdat de deelnemende organisatie geen deel uitmaakt van het samenwerkingsverband. De reden dat de deelnemende organisaties wel subsidiabel HR-ondersteuning extern kunnen inhuren is eveneens dat de deelnemende organisaties geen onderdeel zijn van het samenwerkingsverband. De eventuele kosten die het samenwerkingsverband maakt in het kader van de verzorging van HR-ondersteuning zijn dan ook interne kosten. Het heeft de voorkeur dat de deelnemende organisatie met eigen medewerkers in de HR-ondersteuning voorziet. Zo kunnen de resultaten van de activiteiten het best worden geborgd binnen de organisatie.
De deelnemende organisaties maken zelf geen deel uit van het samenwerkingsverband. Op die manier wordt ook bevorderd dat een samenwerkingsverband een aanvraag doet vanuit een breder maatschappelijk belang. De deelnemende organisaties worden wel benoemd in het activiteitenplan. Indien een deelnemende organisatie meerdere locaties of vestigingen heeft, dan worden deze gezien als onderdeel van één deelnemende organisatie. Een deelnemende organisatie kan in het kader van deze regeling deelnemen aan verschillende activiteiten, mits wordt geborgd dat individuele medewerkers niet aan meerdere activiteiten deelnemen. Een deelnemende organisatie kan voor aanvang van de interventie worden vervangen door een andere deelnemende organisatie – die nog geen onderdeel is van de aanvraag – met een wijzigingsverzoek dat is gericht aan de uitvoerder van de subsidieregeling (UVB).
Gemeenten en provincies kunnen geen deel uitmaken van een samenwerkingsverband. Als zij de doelen van deze regeling ondersteunen, kunnen zij zelf financiering beschikbaar stellen. Daarbij is het van belang dat subsidiabele activiteiten in het kader van deze regeling niet tevens op basis van een andere subsidieregeling of op andere wijze mogen worden gefinancierd. Het is wel mogelijk dat aanvragers op basis van een andere subsidieregeling de activiteiten uitbreiden naar deelnemende organisaties die geen onderdeel zijn van activiteiten waarvoor in het kader van deze regeling subsidie is aangevraagd. Samenwerkingsverbanden dienen in het kader van deze regeling aan te geven of er sprake is van financiering door andere partijen van activiteiten waarvoor door de aanvragers geen subsidie is aangevraagd in het kader van deze regeling. Zij dienen daarbij aan te geven wat de status van de aanvraag tot dergelijke financiering is en om welk bedrag het gaat.
De Universiteit Utrecht kan vervolgens in onderling overleg de activiteiten die zijn voortgekomen uit deze financiering bij haar onderzoek betrekken. Deze activiteiten staan echter los van deze regeling.
De hoofdaanvrager is verantwoordelijk voor het indienen van de subsidieaanvraag en de bijbehorende formulieren. Daarnaast is de hoofdaanvrager de directe ontvanger van de subsidie en dient deze subsidie, volgens afspraak, te verdelen binnen het samenwerkingsverband. Partijen mogen in meerdere samenwerkingsverbanden participeren, omdat denkbaar is dat bijvoorbeeld een interventiepartner van meerwaarde is bij verschillende projecten.
Voor de subsidieregeling is in 2025 in het eerste aanvraagtijdvak in totaal € 6,6 miljoen beschikbaar. Het is in eerste instantie niet de bedoeling dat het beschikbare budget volledig wordt ingezet voor slechts één sector. Voor de sectorspecifieke activiteiten (interventies) wordt daarom per activiteit en per sector (onderwijs, kinderopvang en zorg en welzijn) een evenredig maximum subsidiebedrag beschikbaar gesteld. Voor de sectorspecifieke activiteiten is er dan ook een subsidieplafond per activiteit en per sector. Indien vanuit een bepaalde sector geen aanvraag wordt ingediend of kan worden toegewezen voor een interventie, dan kan een tweede of derde aanvraag vanuit één van de overige twee sectoren worden toegewezen. Deze toewijzing gebeurt eveneens op basis van volgorde van binnenkomst.
De overige twee activiteiten (interventies) staan open voor aanvragers vanuit alle arbeidsmarktsectoren. Voor deze arbeidsmarktbrede activiteiten is er een subsidieplafond per activiteit en per aanvraag. Twee (of meer) aanvragen uit dezelfde sector kunnen bij de arbeidsmarktbrede activiteiten worden toegewezen. Voor de eerste vijf activiteiten (zoals bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a tot en met e) geldt dat de activiteit bij tien deelnemende organisaties dient te worden uitgevoerd. Per deelnemende organisatie dienen minimaal 25 deeltijdwerkers actief deel te hebben genomen aan de activiteit of aan de controlegroep.
Voor de activiteit ‘oudervriendelijke organisaties’ (zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a) geldt dat deze activiteit dient te worden uitgevoerd bij tien deelnemende organisaties. Per deelnemende organisatie dienen in totaal minimaal 25 werknemers actief deel te hebben genomen aan de activiteit of aan de controlegroep. Voor de activiteit ‘financiële inzichten’ (zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b) geldt dat de activiteit moet worden uitgevoerd bij twintig deelnemende organisaties. Per deelnemende organisatie dienen 25 werknemers actief deel te hebben genomen aan de activiteit of aan de controlegroep. Voor alle activiteiten geldt dat de groep actieve deelnemers en de controlegroep ongeveer gelijk verdeeld moeten worden, waarbij een minimum van dertien actieve deelnemers geldt.
Voor alle activiteiten geldt een maximale looptijd van 52 weken. De activiteiten dienen binnen drie maanden na de datum van de subsidieverlening te starten, uitgezonderd de activiteiten in de sector onderwijs. Voor de sector onderwijs geldt dat de activiteiten uiterlijk in februari 2026 moeten zijn gestart, omdat de uitvoering van de activiteit zo optimaal aan kan sluiten bij de formatiegesprekken in het onderwijs voor het aankomende schooljaar.
Het samenwerkingsverband dat een aanvraag toegewezen heeft gekregen informeert UVB over de feitelijke startdatum van de activiteit. De maximale looptijd van 52 weken wordt gerekend vanaf de feitelijke startdatum.
Voor de activiteiten betekent bovenstaande het volgende:
Activiteiten: roostersessies, herstructureren van taken en combinatiebanen
De duur van de activiteiten ‘roostersessies’, ‘herstructureren van taken’ en ‘combinatiebanen’ is per activiteit minimaal 26 weken. Voor deze activiteiten is per activiteit, per sector (kinderopvang, zorg en welzijn en onderwijs) en per toegewezen aanvraag in 2025 € 350.000 beschikbaar voor de implementatie door de interventiepartner. Het aandeel van deze € 350.000 dat door het samenwerkingsverband beschikbaar wordt gesteld voor de interventiepartner is afhankelijk van de onderlinge verdeling van de subsidiemiddelen en taken die wordt vastgelegd in de onderlinge samenwerkingsovereenkomst. Voor de kosten van HR-ondersteuning geldt binnen de beschikbare € 350.000 euro per activiteit een maximale vergoeding van € 100.000. HR-ondersteuning wordt gesubsidieerd in het belang van de implementatie en borging van de resultaten van de interventies. In de aanvraag moet worden benoemd bij welke tien deelnemende organisaties de activiteit (interventie) zal worden uitgevoerd. Bovendien dient te worden gespecificeerd op welke locatie(s) de activiteit wordt uitgevoerd. Gelet op het beschikbare budget wordt per activiteit maximaal één aanvraag per sector (kinderopvang, zorg of onderwijs) toegewezen, tenzij er vanuit een bepaalde sector geen aanvraag wordt gedaan of kan worden toegewezen. In dat geval kan een tweede of derde aanvraag vanuit één van de overige twee sectoren worden toegewezen. Deze toewijzing gebeurt eveneens op basis van volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen. Er geldt een maximum van in totaal drie aanvragen die kunnen worden gehonoreerd voor de activiteit. In totaal is per activiteit in 2025 € 1.050.000 beschikbaar.
Activiteiten: het goede gesprek en mantelzorgvriendelijke organisaties
De duur van de activiteiten ‘het goede gesprek’ en ‘mantelzorgvriendelijke organisaties’ is per activiteit minimaal zeventien weken. Voor deze activiteiten is per activiteit in 2025 per sector (kinderopvang, zorg en onderwijs) en per toegewezen aanvraag € 350.000 beschikbaar voor de implementatie door de interventiepartner. Het aandeel van deze € 350.000 dat door het samenwerkingsverband beschikbaar wordt gesteld voor de interventiepartner is afhankelijk van de onderlinge verdeling van de subsidiemiddelen en taken die wordt vastgelegd in de onderlinge samenwerkingsovereenkomst. Voor de kosten van HR-ondersteuning geldt binnen de beschikbare € 350.000 euro per activiteit een maximale vergoeding van € 100.000. HR-ondersteuning wordt gesubsidieerd in het belang van de implementatie en borging van de resultaten van de interventie. In de aanvraag moet worden benoemd bij welke tien deelnemende organisaties de activiteit (interventie) zal worden uitgevoerd. Bovendien dient te worden gespecificeerd op welke locatie(s) de activiteit wordt uitgevoerd. Gelet op het beschikbare budget wordt maximaal één aanvraag per sector (kinderopvang, zorg of onderwijs) toegewezen, tenzij er vanuit een bepaalde sector geen aanvraag wordt gedaan of kan worden toegewezen. In dat geval kan een tweede of derde aanvraag vanuit één van de overige twee sectoren worden toegewezen. Deze toewijzing gebeurt eveneens op basis van volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.
Er geldt een maximum van in totaal drie aanvragen die kunnen worden toegewezen voor de activiteit. In totaal is voor de activiteit in 2025 € 1.050.000 beschikbaar.
Activiteit het stimuleren van oudervriendelijke organisaties
De duur van de activiteit ‘het stimuleren van oudervriendelijke organisaties’ is minimaal 26 weken. Deze activiteit staat open voor aanvragen vanuit alle arbeidsmarktsectoren. Het is wenselijk dat diverse sectoren gebruik kunnen maken van de subsidie voor deze activiteit. Om die reden is er ruimte voor drie verschillende aanvragen. Daarbij geldt dat in de aanvraag moet worden benoemd bij welke tien deelnemende organisaties de activiteit wordt uitgevoerd en op welke locatie(s). Voor deze activiteit is ruimte voor het toewijzen van maximaal drie aanvragen. Voor iedere toegewezen aanvraag is in 2025 maximaal € 350.000 beschikbaar voor de implementatie door de interventiepartner. Het aandeel van deze € 350.000 dat door het samenwerkingsverband beschikbaar wordt gesteld voor de interventiepartner is afhankelijk van de onderlinge verdeling van de subsidiemiddelen en taken die wordt vastgelegd in de onderlinge samenwerkingsovereenkomst. Voor de kosten in het kader van HR-ondersteuning geldt binnen de beschikbare € 350.000 euro per toegewezen aanvraag voor deze activiteit een maximale vergoeding van € 100.000. HR-ondersteuning wordt gesubsidieerd in het belang van de implementatie en borging van de resultaten van de activiteit (interventie). In totaal is voor deze activiteit in 2025 € 1.050.000 beschikbaar.
Activiteit financiële inzichten
De duur van de activiteit ‘financiële inzichten’ is minimaal zeventien weken. Deze activiteit staat open voor aanvragen vanuit alle arbeidsmarktsectoren. Het streven is dat met deze activiteit (interventie) in totaal 2.000 werknemers worden bereikt (inclusief controlegroep). Er is ruimte voor de toewijzing van vier subsidieaanvragen. In de aanvraag moet worden benoemd bij welke twintig deelnemende organisaties de activiteit wordt uitgevoerd. Daarbij wordt gespecificeerd op welke locatie(s) de activiteit wordt uitgevoerd. Per toegewezen aanvraag is voor de activiteit een bedrag beschikbaar van € 75.000. In totaal is voor deze activiteit in 2025 € 300.000 beschikbaar.
Specifieke activiteit (interventie) |
Maximum beschikbaar subsidiebedrag voor de uitvoering van de interventie per toegewezen aanvraag (inclusief het maximale subsidiebedrag voor HR-ondersteuning) |
Maximum beschikbaar subsidiebedrag voor HR-ondersteuning per toegewezen aanvraag |
Aantal deelnemende organisaties |
Minimumaantal deeltijdwerkers per deelnemende organisatie dat deelneemt aan de activiteit of controlegroep |
Looptijd van de activiteit in weken (minimaal en maximaal) |
---|---|---|---|---|---|
Roostersessies |
€ 350.000 |
€ 100.000 |
10 |
25 |
26–52 |
Herstructurering van taken |
€ 350.000 |
€ 100.000 |
10 |
25 |
26–52 |
Combinatiebanen |
€ 350.000 |
€ 100.000 |
10 |
25 |
26–52 |
Het goede gesprek |
€ 350.000 |
€ 100.000 |
10 |
25 |
17–52 |
Mantelzorgvriendelijke organisaties |
€ 350.000 |
€ 100.000 |
10 |
25 |
17–52 |
Arbeidsmarktbrede activiteit (interventie) |
Maximum beschikbaar subsidiebedrag per toegewezen aanvraag (inclusief het maximale subsidiebedrag voor HR-ondersteuning indien van toepassing) |
Maximum beschikbaar subsidiebedrag voor HR-ondersteuning per toegewezen aanvraag |
Aantal deelnemende organisaties |
Minimumaantal medewerkers per deelnemende organisatie dat deelneemt aan de activiteit of controlegroep |
Looptijd van de activiteit in weken (minimaal en maximaal) |
---|---|---|---|---|---|
Oudervriendelijke organisaties |
€ 350.000 |
€ 100.000 |
10 |
25 (deeltijd- en/of voltijd-medewerkers) |
26–52 |
Financiële inzichten |
€ 75.000 |
n.v.t. |
20 |
25 (deeltijd- en/of voltijd-medewerkers) |
17–52 |
Voor de activiteiten geldt dat de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de activiteit in principe subsidiabel zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten voor de implementatie van de activiteit door de interventiepartner. Wat betreft de HR-ondersteuning komen de directe loonkosten van het samenwerkingsverband of de brutoloonkosten van de deelnemende organisatie in aanmerking voor subsidie. Ook kosten voor inhuur van HR-ondersteuning door de deelnemende organisatie komen in aanmerking voor subsidie. De brutoloonkosten van de deelnemende organisatie voor HR-ondersteuning door eigen medewerkers worden gezien als externe kosten, omdat de deelnemende organisatie geen onderdeel uitmaakt van het samenwerkingsverband. Externe inhuur van HR-ondersteuning door de deelnemende organisatie wordt eveneens onder ‘externe kosten’ geschaard. De externe inhuurkosten voor de HR-ondersteuning dienen marktconform te zijn. Deelnemende organisaties kunnen in het kader van deze subsidieregeling enkel een vergoeding krijgen voor de genoemde mogelijke kosten in het kader van HR-ondersteuning. De kosten van de inzet van eigen medewerkers van de deelnemende organisatie (verletkosten) – uitgezonderd HR-medewerkers – ten behoeve van de uitvoering van de activiteiten zijn niet subsidiabel.
Bij directe loonkosten gaat het om het brutoloon van de persoon of personen die zich binnen één van de organisaties in het samenwerkingsverband bezighoudt/bezighouden met de uitvoering van het initiatief. In deze regeling betreft dit primair de interventiepartner. De directe loonkosten van de medewerkers van de interventiepartner in het kader van de uitvoering van de activiteit zijn subsidiabel. Hiervoor wordt gekeken naar het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend tarief op basis van het brutoloon van de medewerker van de interventiepartner vermeerderd met een opslag van 32% naar rato van de individuele gerealiseerde uren en uitgaande van 1.565 werkbare uren op jaarbasis bij een 40-urig voltijds dienstverband. Bij een afwijkend voltijds dienstverband kunnen de werkbare uren naar rato worden bijgesteld. Er is daarmee geen sprake van een vaststaand uurtarief voor de werkzaamheden van de interventiepartner bij de uitvoering van de activiteit. De subsidiabele kosten worden begrensd door het maximale bedrag dat per toegewezen activiteit kan worden toegekend. Daarnaast zijn de opgevoerde kosten bijvoorbeeld niet subsidiabel als deze onredelijk worden geacht of niet in verhouding tot de geleverde prestatie staan. In de handleiding projectadministratie zal nader worden uitgelegd hoe de verantwoording van de gemaakte subsidiabele kosten plaats dient te vinden.
Bij de verlening van de subsidie wordt twintig procent van het beschikte subsidiebedrag bevoorschot. Na zestien weken wordt vervolgens nog eens veertig procent van het beschikte subsidiebedrag bevoorschot. Bij de subsidievaststelling ontvangen de samenwerkingsverbanden het resterende subsidiebedrag. Er is gekozen voor bevoorschotting, omdat samenwerkingsverbanden meerdere aparte aanvragen kunnen doen voor activiteiten. Zo kunnen de kosten van het samenwerkingsverband hoog oplopen, waardoor de drempel om een aanvraag in te dienen in het kader van deze subsidieregeling mogelijk te hoog wordt. Door bevoorschotting mogelijk te maken, wordt deze drempel weggenomen.
De subsidie kan worden aangevraagd door middel van een aanvraagformulier dat online beschikbaar zal worden gesteld via www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. De subsidieaanvraag kan worden ingediend in het vastgestelde aanvraagtijdvak. Een samenwerkingsverband kan per aanvraagtijdvak een aanvraag doen voor één, meerdere of alle verschillende soorten activiteit(en). Hierbij geldt wel dat voor iedere activiteit een aparte aanvraag ingediend moet worden. Daarbij gelden voor de specifieke activiteiten (interventies) de subsidieplafonds die per sector zijn ingesteld. Zo wordt geborgd dat de activiteiten in verschillende sectoren kunnen worden ingezet. In de subsidieaanvraag moet het samenwerkingsverband aangeven hoe de activiteiten bijdragen aan de uitvoering en evaluatie van de activiteiten en hoe de activiteiten worden opgezet en met welke deelnemende organisaties.
Het samenwerkingsverband moet een activiteitenplan meesturen, dat voldoet aan de eisen die worden gesteld in bijlage I. Daarnaast dient een samenwerkingsovereenkomst met de Universiteit Utrecht door de hoofdaanvrager te worden ondertekend en meegestuurd, zie bijlage II. Verder dient een onderlinge samenwerkingsovereenkomst te worden aangeleverd, hiervoor zal UVB een digitaal format beschikbaar stellen in de online aanvraagomgeving.
In de subsidieregeling zijn ook weigeringsgronden opgenomen. Deze weigeringsgronden maken het mogelijk om een aanvraag af te wijzen indien de aanvraag bijvoorbeeld niet voldoet aan de eisen van de regeling.
Na sluiting van het aanvraagtijdvak worden de volledige aanvragen op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Wanneer een aanvraag aan de geldende eisen voldoet, wordt subsidie verleend, totdat het subsidieplafond is bereikt. De aanvragen die niet volledig zijn krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken na het bericht hierover met de ontbrekende stukken te worden aangeleverd. Deze mogelijkheid zal echter alleen geboden worden indien het subsidieplafond nog niet is bereikt als gevolg van de honorering van andere volledige aanvragen.
Er is gekozen om de aanvragen op volgorde van binnenkomst te behandelen, omdat dit een eenduidige en transparante manier is van honorering van aanvragen. Een aanvraag wordt ook bij behandeling op volgorde van binnenkomst pas gehonoreerd als deze aan de voorwaarden van deze subsidieregeling voldoet. De behandeling van aanvragen op de volgorde van binnenkomst wordt bovendien gebruiksvriendelijker gedacht dan een subsidietenderprocedure, omdat voor de aanvragen die niet volledig zijn er nog ontbrekende stukken kunnen worden aangeleverd. Voor het bepalen van de volgorde van binnenkomst geldt het moment dat er een complete aanvraag is ontvangen. Gelet op het voorgaande wordt geen aanleiding gezien voor een uitgebreidere beoordeling van de aanvragen in het kader van honorering. Om potentiële samenwerkingsverbanden te faciliteren zal, voorafgaand aan de openstelling van het aanvraagtijdvak, een informatiebijeenkomst worden georganiseerd. Het doel daarvan is onder meer om mogelijke hoofdaanvragers, interventiepartners en deelnemende organisaties met elkaar in contact te brengen.
De hoofdaanvrager moet binnen 22 weken na afloop van de in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde looptijd een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen. Dit kan via een elektronisch formulier. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie geeft inzicht in de uitgevoerde activiteiten, resultaten van het onderzoek. Het gaat daarbij in elk geval om:
• een activiteitenverslag of een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten voor subsidies tussen 25.000 euro tot 125.000 euro;
• een verplichte controleverklaring voor subsidies vanaf 125.000 euro; en
• een financieel verslag met daarin een overzicht van de per activiteit gemaakte kosten waarin ook het daadwerkelijke aantal deelnemers wordt vermeld.
• Een verklaring van de Universiteit Utrecht op basis van een format van UVB waarin wordt verklaard of bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten aan de vereiste (wetenschappelijke) randvoorwaarden is voldaan.
Bij afronding van het project wordt getoetst hoeveel deelnemende organisaties of werknemers aan de activiteit hebben deelgenomen. Indien de activiteit is gerealiseerd met minder dan vijftig procent van het vereiste totaal aantal deelnemende organisaties of als het vereiste minimumaantal werknemers (zie artikel 2.2, vierde tot en met zesde lid) niet is behaald, kan de subsidie worden verlaagd of op nihil worden vastgesteld.
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemende medewerkers is een belangrijk aspect binnen de uitvoering van de regeling. Medewerkers nemen op vrijwillige basis deel aan de activiteiten en het gekoppelde onderzoek van de kennisinstelling. Het al dan niet deelnemen aan een activiteit heeft geen nadelige gevolgen voor het dienstverband. Om deze vrijwilligheid te borgen, informeert de deelnemende organisatie haar medewerkers over de activiteit(en) in het kader van deze subsidieregeling. Daarbij vermeldt de deelnemende organisatie dat medewerkers die mee willen doen aan een activiteit ook worden benaderd voor het aan de activiteit (interventie) gekoppelde wetenschappelijke onderzoek. Het is van belang dat geïnteresseerde medewerkers zich aanmelden bij de interventiepartner en niet direct bij de eigen leidinggevende. Zo wordt de vrijwilligheid van de aanmelding gewaarborgd.
De interventiepartner faciliteert de aanmelding van (potentiële) deelnemers. Daarbij worden geïnteresseerde medewerkers door de interventiepartner geïnformeerd over de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de activiteit. Via een toestemmingsverklaring van de interventiepartner zullen geïnteresseerde medewerkers worden gevraagd in te stemmen met de verwerking van de benodigde persoonsgegevens. Zo zal bijvoorbeeld na instemming van de medewerker het (zakelijk) e-mailadres van de medewerker door de interventiepartner worden gebruikt om deze namens de Universiteit Utrecht schriftelijk te informeren over de activiteit (interventie) en het gekoppelde onderzoek. Daarbij wordt onder andere gemeld wat deelname inhoudt en dat (bijzondere) persoonsgegevens verzameld zullen worden. Hierbij wordt aan medewerkers de mogelijkheid geboden vragen te stellen. De medewerker wordt dan schriftelijk gevraagd om toestemming te geven voor deelname en ermee akkoord te gaan dat de Universiteit Utrecht de medewerker zal benaderen voor het onderzoek.
Medewerkers die hiermee instemmen worden vervolgens door de interventiepartner – in afstemming met de kennisinstelling – aangemerkt als actieve deelnemer of als deelnemer in het kader van de controlegroep. De leidinggevende wordt vervolgens geïnformeerd over welke medewerkers actief deelnemen. Op basis van deze werkwijze dient de uitvoering van de activiteit binnen de deelnemende organisatie vervolg te krijgen. Wanneer de deelnemer een vragenlijst van de kennisinstelling ontvangt, wordt expliciet toestemming gevraagd voor de verwerking van de benodigde persoonsgegevens in het kader van het onderzoek. Daarbij wordt specifiek toestemming gevraagd voor de verwerking van de bijzondere persoonsgegevens en de koppeling van de data afkomstig uit de ingevulde vragenlijsten aan microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De verwerking van de persoonsgegevens gebeurt in het kader van deze regeling in lijn met de voorschriften artikel 5 AVG, wat onder andere inhoudt dat de gegevens enkel verzameld mogen worden in overeenstemming met de uitdrukkelijk omschreven doeleinden. In dit geval verwerken de interventiepartners en de kennisinstelling enkel persoonsgegevens met als doel de bevordering van de uitvoering van de activiteiten en het gekoppelde wetenschappelijke onderzoek.
Dit gebeurt via bovenstaande werkwijze op basis van uitdrukkelijke toestemming van de deelnemende werknemer (artikel 6, eerste lid, onderdeel a, en artikel 7 AVG), door middel van een toestemmingsverklaring aangeboden door de kennisinstelling en de interventiepartner. Op basis van artikel 7 AVG heeft de deelnemende werknemer altijd het recht om zijn of haar toestemming in te trekken. Hierop wordt voorafgaand aan het geven van de toestemming ook op gewezen door de interventiepartner en de kennisinstelling.
Bij de verwerking gaat het voor verschillende activiteiten om verschillende soorten persoonsgegevens. Dit zijn bijvoorbeeld: naam en geslacht van deelnemende medewerkers; bij welke organisatie zij werkzaam zijn; het aantal gewerkte uren; roostervoorkeuren en taken van de medewerker binnen de organisatie en welke onderdelen van het activiteitenplan de deelnemer heeft doorlopen. Daarnaast zal in het kader van de mantelzorgvriendelijke organisatie ook worden geregistreerd dat de deelnemende medewerker mantelzorg verricht. Verder worden door de kennisinstelling persoonsgegevens verwerkt op het gebied van: leeftijd, woonplaats, financiële situatie, opleidingsniveau, het aantal uren dat wordt besteed aan zorgtaken en vrijwilligerswerk, (mentale) gezondheidseffecten, verzuim en etniciteit. Gegevens over de financiële situatie kunnen van belang zijn voor de keuze om meer uren te werken. Gegevens over gezondheidseffecten en verzuim zijn van belang om de effecten van het werken van meer uren in beeld te brengen. Gegevens over etniciteit worden verwerkt om te onderzoeken voor wie de activiteiten (interventies) werken en zodat de onderzoekers kunnen beoordelen of de onderzoekspopulatie een goede afspiegeling is van de beroepsbevolking.
Deze laatste twee gegevenscategorieën behoren tot de bijzondere categorieën van persoonsgegevens, die op basis van artikel 9, eerste lid, AVG niet verwerkt mogen worden, als geen sprake is van een uitzonderingssituatie.
In het geval van deze regeling is sprake van de uitzonderingssituatie, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a, AVG, doordat aan de deelnemende werknemers om expliciete toestemming wordt gevraagd voor het verwerken van deze gegevens, indien voor de desbetreffende activiteit deze gegevens noodzakelijk zijn.
Deze regeling wordt niet opengesteld voor samenwerkingsverbanden uit de BES-eilanden. Het project ‘Meer uren werkt!’, dat ten grondslag ligt aan deze regeling, is sterk gericht op de situatie in Europees Nederland. Bovendien is er sprake van een onderzoek naar de effectiviteit van de activiteiten zoals die zijn benoemd in deze regeling. Het zou niet proportioneel zijn om dit onderzoek uit te breiden naar de BES-eilanden. Wanneer er zicht is op de effectiviteit van de diverse activiteiten in deze regeling, worden de opgedane inzichten in het kader van de opschalingsactiviteiten ook onder de aandacht gebracht op de BES-eilanden.
Er is sprake van staatssteun als aan de vijf cumulatieve criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voldaan. Voor deze regeling is de staatssteuntoets gedaan. Er is geen sprake van staatssteun, omdat de regeling in principe niet leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten. De in het kader van het onderzoek van de Universiteit Utrecht opgedane kennis over de effectiviteit en werkzame elementen van de interventies is vrijelijk toegankelijk en kan niet verhandelbaar worden gemaakt door de subsidieaanvrager. Verder worden in beginsel geen partijen uitgesloten en opdrachten die door de deelnemende organisaties worden uitgezet, zouden in beginsel ook door buitenlandse partijen kunnen worden uitgevoerd als zij via de offerteprocedure of de aanbestedingsprocedure de beste partij blijken. Bovendien zijn er waarborgen getroffen ten behoeve van de marktconformiteit van de externe kosten. Daarnaast valt de regeling onder een uitzonderingsgrond met betrekking tot fundamenteel onderzoek.
De regeling wordt namens de Minister uitgevoerd door UVB, onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van SZW. UVB heeft ruime ervaring met het uitvoeren van subsidieregelingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid (DI) en leven lang ontwikkelen (LLO). UVB heeft de regeling getoetst op uitvoerbaarheid en op risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (UMO-toets). Het advies ten aanzien van uitvoerbaarheid is positief: de regeling is uitvoerbaar. Ten aanzien van het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik signaleert UVB op basis van de UMO-toets vier risico’s en bijbehorende maatregel(en) om het risico te verkleinen:
• Het risico dat een deelnemende organisatie minder dan vijftig medewerkers in dienst heeft. Dit risico kan worden verkleind door op dit punt een controlemaatregel toe te voegen aan het interne inhoudelijke toetskader. Bij de beoordeling wordt dan gebruik gemaakt van ‘Companyinfo’, dat gegevens heeft over het aantal medewerkers van een organisatie op basis van data van de Kamer van Koophandel. De gegevens afkomstig van Companyinfo en de Kamer van Koophandel zijn echter niet altijd actueel, daarom kan steekproefsgewijs of bij twijfel een jaarrekening bij de aanvrager opgevraagd worden.
• Het risico als gevolg van het gegeven dat UVB niet kan controleren of de uitgevoerde activiteiten voldoen aan de doelstelling van het onderzoek van de Universiteit Utrecht. In het kader van de UMO-toets wordt geadviseerd de Universiteit Utrecht vóór afgifte van de vaststellingsbeschikking te laten beoordelen en verklaren dat bij de uitvoering van een activiteit aan de vereiste voorwaarden is voldaan.
• Het risico dat onvoldoende duidelijk is hoe de kwaliteit van de aanvragen en de kwaliteit van het onderzoek van de Universiteit Utrecht worden gewaarborgd. Om dit risico te verkleinen wordt eveneens geadviseerd per subsidiabele uitgevoerde activiteit de Universiteit Utrecht te laten verklaren of de uitvoering door de interventiepartner aan de vereiste voorwaarden heeft voldaan.
• Het risico dat een gefingeerde controleverklaring wordt meegestuurd bij de einddeclaratie. In het kader van de UMO-toets wordt geadviseerd een controlemaatregel op te nemen in het interne inhoudelijke toetskader.
Op basis van bovenstaande gesignaleerde risico’s en adviezen is de regeling gewijzigd. Er is in de in de regeling een artikellid (artikel 2.8, derde lid) opgenomen waarin bij het verzoek tot subsidievaststelling de hoofdaanvrager een verklaring overlegt van de kennisinstelling of bij de uitvoering van een activiteit aan de vereiste wetenschappelijke randvoorwaarden is voldaan. De in het kader van de UMO-toets belangrijkste gesignaleerde risico’s en bijbehorende adviezen worden daarmee opgevolgd en de weergegeven risico’s worden aanvaardbaar geacht.
De regeling stond open ter internetconsultatie in de periode van 24 juni tot 8 juli 2024. Er zijn in totaal achttien reacties ontvangen in het kader van de internetconsultatie. Potentiële aanvragers zijn overwegend positief. Zo is één partij blij met de kans om op een brede manier urenuitbreiding aan de slag te gaan. Ook wordt de aandacht voor urenuitbreiding in de huidige krappe arbeidsmarkt toegejuicht. Verder wordt door een partij ook de aandacht voor cultuurverandering binnen organisaties, specifiek met betrekking tot gendernormen, als positief benoemd. De partijen die hebben gereageerd benoemen echter ook een aantal aandachtspunten die voornamelijk zien op flexibiliteit ten aanzien van de invulling van de interventies, rollen en verantwoordelijkheden, het budget, de wijze van subsidietoewijzing en de herziening van het belastingstelsel.
Uit de internetconsultatie is naar voren gekomen dat potentiële aanvragers behoefte hebben aan flexibiliteit om op hun eigen manier invulling te geven aan de interventies. Zo zou beter kunnen worden aangesloten op de behoeften van de praktijk en bestaande kennis en ervaring. Een mogelijk gevolg van de huidige opzet is dat niet elke interventie voor alle sectoren interessant zal zijn. Mede om deze reden is de regeling gewijzigd voor de sectorspecifieke interventies. Als er vanuit een bepaalde sector geen aanvraag is voor een interventie, dan kan een tweede of derde aanvraag van één van de andere sectoren worden toegewezen. Verder is met het oog op flexibiliteit toegevoegd dat ook sectoren met sbi-code 88.99 (ambulante jeugdzorg, maatschappelijk werk en advies en lokaal welzijnswerk) in het kader van deze regeling worden gerekend tot de sector kinderopvang. Deze verbreding biedt naast meer flexibiliteit ook mogelijkheden voor combinatiebanen in de kinderopvang en bijvoorbeeld de ambulante jeugdzorg.
Verder is in het activiteitenplan meer aandacht voor de wensen en behoeftes van leidinggevenden en medewerkers in het kader van de uitvoering van de interventie. Daarnaast is in het kader van het activiteitenplan nader omschreven wat de taken van de interventiepartner zijn. De interventies zijn voor een groot deel uitgekristalliseerd. Het budget past bij de beoogde rol van de interventiepartner, die er hoofdzakelijk uit bestaat om de interventie te implementeren en de deelnemende organisatie te begeleiden. Voor de deelnemende organisaties worden reeds HR-kosten vergoed. Hiervoor is per toegewezen aanvraag maximaal € 100.000 beschikbaar voor de deelnemende organisaties, uitgezonderd de activiteit ‘financiële inzichten’. Overige kosten van de deelnemende organisatie zijn niet subsidiabel. Door deze (relatief beperkte) kosten op zich te nemen, toont de deelnemende organisatie haar intrinsieke motivatie om deel te nemen aan de interventie. De deelnemende organisatie heeft er immers voordeel van als de interventie inderdaad tot uitbreiding van de arbeidstijd van medewerkers leidt.
De argumentatie voor de toewijzing van aanvragen op basis van de volgorde van binnenkomst is uitgebreid naar aanleiding van de internetconsultatie. Zo is verduidelijkt dat deze wijze van toewijzing gebruiksvriendelijker wordt geacht. De reacties ten aanzien van de herziening van het belastingstelsel vallen grotendeels buiten de reikwijdte van deze subsidieregeling. Binnen de subsidieregeling is ruimte voor een interventie die ziet op het wegnemen van misverstanden over marginale druk en het verschaffen van financieel inzicht, door actieve deelnemers meer inzicht te geven in wat extra gewerkte uren hen financieel kan opleveren.
De subsidieregeling wordt geëvalueerd om zo de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling inzichtelijk te krijgen. In 2025 start een procesevaluatie om zo ervaringen op te halen en lessen te trekken voor het tweede aanvraagtijdvak dat is beoogd in 2027. Mede op basis van de procesevaluatie kan de regeling tussentijds worden gewijzigd voor nieuwe aanvragen. Subsidieontvangers zijn op basis van de regeling verplicht mee te werken aan het onderzoek van de kennisinstelling (de Universiteit Utrecht) en de evaluaties. Het onderzoek van de Universiteit Utrecht naar de effectiviteit van de activiteiten (interventies) zal leiden tot een deelrapport voor iedere activiteit.
Op basis van de deelrapporten zal de Universiteit Utrecht ook een eindrapport opleveren. De deelrapporten en het eindrapport in het kader van de evaluatie van deze subsidieregeling zullen openbaar worden gemaakt.
In het kader van het project ‘Meer uren werkt!’ heeft het Nationaal Groeifonds € 30 miljoen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling, uitvoering, evaluatie en opschaling van interventies. Voor deze subsidieregeling is in 2025 in het eerste aanvraagtijdvak in totaal € 6,6 miljoen beschikbaar. Bij de aanvraag ontstaan regeldrukkosten voor de samenwerkingsverbanden. Bij de vormgeving van de regeling is getracht deze kosten zo laag mogelijk te houden, bijvoorbeeld door aan te sluiten bij bepalingen uit de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
De regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie voor de activiteiten bestaan uit eenmalige kosten, zoals het kennisnemen van de regeling. Daarnaast worden er kosten gemaakt voor het invullen van: een elektronisch aanvraagformulier; de onderlinge samenwerkingsovereenkomst; een samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling (bijlage II); en het activiteitenplan (bijlage I). Voor de samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling, de onderlinge samenwerkingsovereenkomst en het activiteitenplan wordt door het Ministerie van SZW een format opgesteld. De eisen aan het activiteitenplan die in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies worden gesteld zijn opgenomen in bijlage I van deze regeling. Onder meer door gebruik te maken van formats heeft het invullen van deze onderdelen geen wezenlijke gevolgen voor de regeldruk. Bovendien zijn de onderdelen van de activiteiten (interventies) in het kader van het activiteitenplan duidelijk uitgewerkt en omschreven in bijlage I. Er wordt met het oog op de regeldruk dan ook ingeschat dat het voor een samenwerkingsverband betrekkelijk weinig moeite kost om aan de gestelde verplichtingen in het kader van de genoemde onderdelen te voldoen.
Er worden geen voortgangsrapportages gevraagd gedurende de looptijd van de activiteiten. De kennisinstelling evalueert de effectiviteit van de activiteiten (interventies). Hieruit vloeien geen aanvullende regeldrukkosten voort voor de samenwerkingsverbanden. De verplichte medewerking van het samenwerkingsverband aan de procesevaluatie van het subsidieproces kan bijvoorbeeld interviews met leden van het samenwerkingsverband vergen. De geschatte gevolgen voor de regeldruk van deze procesevaluatie zijn opgenomen in onderstaande tabel. Voor de verantwoording van de subsidie maakt het samenwerkingsverband zowel eenmalige als structurele kosten. De eenmalige kosten hebben betrekking op het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie. Structurele kosten ontstaan door het bijhouden van de administratie. Bij het invullen van een elektronisch formulier met verzoek tot vaststelling van de subsidie moeten de volgende onderdelen worden bijgevoegd:
− een activiteitenverslag of een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten voor subsidies tussen 25.000 euro tot 125.000 euro;
− een verplichte controleverklaring voor subsidies vanaf 125.000 euro; en
− een financieel verslag met daarin een overzicht van de per activiteit gemaakte kosten waarin ook het aantal daadwerkelijke deelnemers wordt vermeld;
− Een verklaring van de Universiteit Utrecht op basis van een format van UVB waarin wordt verklaard of bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten aan de vereiste (wetenschappelijke) randvoorwaarden is voldaan.
De kosten van een controleverklaring ter hoogte van € 7.500 zijn subsidiabel, indien deze controleverklaring verplicht is op grond van artikel 2.14, derde lid, onderdeel b. Deze kosten tellen niet mee in het kader van de regeldruk.
Er is een schatting gemaakt van de totale regeldrukkosten. In de schatting wordt uitgegaan van maximaal dertig aanvragen gedurende het aanvraagtijdvak. Vervolgens kunnen maximaal 22 aanvragen per aanvraagtijdvak worden toegewezen, waarvan achttien toegewezen aanvragen voor de activiteiten zoals bedoel in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a tot en met e, en tweede lid, onderdeel a en vier toegewezen aanvragen voor de activiteit zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel b. De totale regeldrukkosten voor deze regeling zijn geraamd op basis van de in de tabel opgenomen onderdelen. Voor de onderlinge samenwerkingsovereenkomst is uitgegaan van een uurtarief van € 77, omdat de betrokkenheid van bestuurders hiervoor vereist is. Het subsidiepercentage in het kader van de regeldruk van deze regeling bedraagt 2%.
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Taak (aanvraagfase) |
Uurtarief |
Eenheid (uren) |
Kosten per samenwerkingsverband |
Kosten dertig samenwerkingsverbanden |
---|---|---|---|---|
kennisnemingskosten |
€ 54 |
0,5 |
€ 27 |
€ 810 |
Invullen elektronisch aanvraagformulier |
€ 54 |
1 |
€ 54 |
€ 1.620 |
Uploaden statuten |
€ 54 |
0,25 |
€ 14 |
€ 420 |
Activiteitenplan |
€ 54 |
10 |
€ 540 |
€ 16.200 |
Onderlinge samenwerkingsovereenkomst samenwerkingsverband inclusief machtiging hoofdaanvrager |
€ 77 |
4 |
€ 308 |
€ 9.240 |
Samenwerkingsovereenkomst met Universiteit Utrecht |
€ 54 |
1 |
€ 54 |
€ 1.620 |
Totaal aanvraagfase |
€ 997 |
€ 29.910 |
Taak (na toewijzing aanvraag) |
Uurtarief |
Eenheid (uren) |
Kosten per samenwerkingsverband |
Kosten 22 samenwerkingsverbanden |
---|---|---|---|---|
Verslag prestatieverantwoording |
€ 54 |
32 |
€ 1.728 |
€ 38.016 |
Activiteitenverslag |
€ 54 |
32 |
€ 1.728 |
€ 38.016 |
Administratie bijhouden |
€ 54 |
24 |
€ 1.188 |
€ 26.136 |
Invullen elektronisch formulier verzoek tot vaststelling subsidie |
€ 54 |
0,25 |
€ 14 |
€ 308 |
Medewerking procesevaluatie |
€ 54 |
5 |
€ 270 |
€ 5.940 |
Totaal na toewijzing aanvraag |
€ 4.928 |
€ 108.416 |
||
Totaal aanvraagfase en fase na toewijzing |
€ 5.925 |
€ 138.326 |
Definities van aanvraagtijdvak, brancheorganisatie, werkgeversorganisatie en werknemersorganisatie zijn in lijn met de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. De meeste begrippen in deze regeling spreken voor zich. Enkele bepalingen worden hieronder nog nader toegelicht.
Brutoloon
Deze definitie is ontleend aan de SLIM-regeling. Het begrip ‘brutoloon’ wordt in deze regeling gebruikt om de directe loonkosten die op grond van deze regeling subsidiabel zijn nader in te vullen.
Deelnemende organisaties
Er is een definitie van deelnemende organisaties opgenomen om het onderscheid aan te geven tussen eventuele organisaties die onderdeel zijn van het samenwerkingsverband, en organisaties bij wie de interventies worden uitgevoerd.
O&O-fonds
Deze definitie is ook ontleend aan de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden. Daarbij is aangegeven dat Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen (O&O-fonds) financieel bijdragen aan de scholing van werknemers in een bepaalde sector. Werkgevers kunnen gebruikmaken van de middelen en diensten van een O&O-fonds. De mogelijkheden en voorwaarden verschillen per sector. Onder het begrip O&O-fonds wordt mede een A&O-fonds verstaan (een Arbeidsmarkt- en Opleidingsfonds).
In het eerste lid is een uitzondering gemaakt op de toepasselijkheid van de artikelen 3.1 en 7.1 van de Kaderregeling subsidies omdat daarin verwezen wordt naar documenten die op de website www.rijksoverheid.nl staan. Voor de onderhavige regeling moet echter gebruik gemaakt van formulieren die op een andere website staan, namelijk www.uitvoeringvanbeleidszw.nl (zie het tweede lid).
De hoofdaanvrager zal zich eerst als subsidieaanvrager moeten registreren en daarna kan digitaal subsidie worden aangevraagd. Ook gedurende de looptijd van het project zal de hoofdaanvrager digitaal informatie moeten verstrekken over het verloop en voor de behandeling van de subsidievaststelling. Voor een aantal andere zaken wordt de hoofdaanvrager gevraagd formulieren of formats te gebruiken. Ook deze zijn beschikbaar op de genoemde website of zijn toegevoegd als bijlage bij deze regeling.
Deze regeling beoogt de wetenschappelijke kennis op het gebied van inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten, door subsidiëring van activiteiten van samenwerkingsverbanden van interventiepartners en organisaties uit de praktijk. Om de wetenschappelijke kwaliteit te waarborgen is een van de criteria om voor de subsidie in aanmerking te komen het ondertekenen van een samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling (artikel 2.2, derde lid).
In het eerste en tweede lid worden de activiteiten omschreven die met deze regeling gesubsidieerd kunnen worden. Daarbij is onderscheid tussen de activiteiten die zien op de sectorspecifieke interventies (eerste lid) en activiteiten die zien op de arbeidsmarktbrede interventies (tweede lid). Zie voor de uitleg voor elke activiteit ook onder paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze toelichting.
In het derde lid is geregeld dat de activiteiten pas voor een subsidie in aanmerking komen als de activiteiten in samenwerking met de kennisinstelling wordt uitgevoerd. Dit is om te garanderen dat de uitgevoerde activiteiten bijdragen aan het vergroten van de wetenschappelijke kennis.
Om ervoor te zorgen dat voldoende data verzameld wordt om een bijdrage te kunnen leveren aan het wetenschappelijke onderzoek, zijn in het vierde tot en met zesde lid voorwaarden gesteld aan de hoeveelheid deelnemende organisaties per activiteit. Ook is hier per activiteit opgenomen hoeveel werknemers minimaal dienen deel te nemen.
In paragraaf 2.6 van het algemene deel van deze toelichting wordt aangegeven welke kosten subsidiabel zijn, namelijk de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de activiteit.
Eerste lid, onderdeel a (directe loonkosten)
De directe loonkosten worden berekend op basis van werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel bruto uurtarief. De berekening van de loonkosten bestaat uit de som van de componenten brutoloon (basisbedrag zonder toeslagen) en de (vaste) eindejaarsuitkering. Deze som wordt vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten. In dit percentage zijn de vakantie-uitkering (8%), gemiddelde pensioenpremies en gemiddelde sociale verzekeringspremies meegenomen.
Voor de bepaling van het uurtarief worden de jaarbrutoloonkosten (bij een voltijds dienstverband) gedeeld door de netto werkbare uren van 1.565 op basis van een 40-urige werkweek. Indien de in de CAO opgenomen voltijds arbeidsduur van een medewerker minder dan 40-uren bedraagt, dient het aantal werkbare uren evenredig te worden toegepast (dus bij een in de CAO opgenomen arbeidsduur van 36 uur worden de totale loonkosten gedeeld door 36/40 van 1.565 uur per jaar).
In andere subsidieregelingen, zoals de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, wordt uitgegaan van een norm van 1.720 werkbare uren per jaar. Gezien het karakter van deze regeling wordt uitgegaan van het aantal productieve uren per jaar. Er is geen sprake van cofinanciering; de subsidiabele kosten van het samenwerkingsverband moeten in zijn geheel vanuit de subsidie worden gedekt. Voor wat betreft het aantal werkbare uren is er aangesloten bij een meer bedrijfseconomische methode, waarbij rekening wordt gehouden met ziekte-uren en improductieve uren.
Eerste lid, onderdeel b (externe kosten)
Onder ‘externe kosten’ wordt verstaan kosten die in rekening gebracht worden door derden voor het uitvoeren van subsidiabele activiteiten. Hieronder vallen dus niet de kosten van de interventiepartner onder, omdat dat geen ‘derde’ is, maar een partij van het samenwerkingsverband. De kosten van personen die werkzaam zijn bij de deelnemende organisaties vallen wel onder de externe kosten, aangezien deze kosten niet onder de directe loonkosten binnen het samenwerkingsverband vallen. De directe loonkosten van de deelnemende organisatie voor HR-ondersteuning voor de uitvoering van de activiteit mogen worden opgevoerd. Ook als een deelnemende organisatie een externe partij inhuurt voor HR-ondersteuning voor het uitvoeren van de activiteit, mogen deze worden opgevoerd.
Deze kosten moeten voldoen aan de voorwaarde van marktconformiteit, zoals uitgewerkt in het derde lid van dit artikel. Kosten waarvan de marktconformiteit niet is aangetoond, komen niet voor subsidie in aanmerking.
Eerste lid, onderdeel c (toeslag)
Onder de subsidiabele kosten valt ook een toeslag van 15% over het totaal van de directe loonkosten. Deze kosten vertegenwoordigen overige kosten in verband met de eigen inzet van de onderneming (zoals overhead en aan overhead gerelateerde kosten). Het samenwerkingsverband dient afspraken te maken over de verdeling van de toeslag tussen de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband.
Eerste lid, onderdeel d (controleverklaring)
Het inschakelen van een accountant is verplicht voor subsidieaanvragen boven de € 125.000. De accountant moet na afronding van het project controles uitvoeren. De hoofdaanvrager mag, op grond van onderdeel d, een forfaitair bedrag van € 7.500 opvoeren als subsidiabele kosten.
Derde lid (marktconformiteit kosten)
In het derde lid is geregeld hoe de marktconformiteit van externe kosten wordt beoordeeld (zie ook bij het eerste lid, onder b). De inhuurder dient ervoor zorg te dragen dat de prijs voor externe opdrachten marktconform is. Bij externe kosten dient daarom een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbesteding te worden gevolgd (derde lid, onder b). De geldende nationale en Europese aanbestedingsregels, die aanbestedingsplichtige partijen in acht moeten nemen, zijn vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 en verder te vinden via: https://www.pianoo.nl/nl/inkoopproces/fase-1-voorbereiden/mogelijke-aanbestedingsprocedures.
Als een externe opdracht in het project het bedrag van € 50.000 te boven gaat maar niet hoger is dan de nationale aanbestedingsdrempels, dienen in ieder geval drie offertes opgevraagd en beoordeeld te worden (derde lid, onder a). Deze verplichting geldt ook indien de inhuurder niet aanbestedingsplichtig is.
Met dit bedrag is aangesloten bij de bovengenoemde nationale aanbestedingsregels, waarin vanaf € 50.000 tot de Europese aanbestedingsdrempel een meervoudig offertetraject proportioneel wordt geacht.
Vierde lid (verbonden organisaties)
In het vierde lid is bepaald dat voor de organisaties die nauw verbonden zijn aan de hoofdaanvrager voor werkzaamheden die worden verricht in het kader van de uitvoering van het activiteitenplan de interne personeelskosten (directe loonkosten) niet als externe kosten gefactureerd worden. Wordt dit toch gedaan, dan komen deze kosten niet voor subsidie in aanmerking. Het doel van dit lid is het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik door belangenverstrengeling bij uitbesteding van activiteiten binnen projecten, ook bij partijen binnen het samenwerkingsverband. Dit is een gelijke regeling als opgenomen in de ESF+ 2021-2027 regeling.
Onderdeel a (onredelijk, niet noodzakelijk)
Geen subsidie wordt verleend voor naar het oordeel van de Minister onredelijke of niet-noodzakelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van (een onderdeel van) de activiteit.
Onderdeel b (in redelijke verhouding)
Daarnaast moeten kosten in verhouding staan tot de prestaties.
Onderdeel c (projectperiode)
Kosten die buiten de projectperiode van de te subsidiëren activiteit worden gemaakt.
Onderdeel d (andere financiering overheidswege)
Het is in subsidieregelingen gebruikelijk om kosten die al op andere manier door de overheid gefinancierd worden, uit te sluiten. In artikel 2.12, aanhef en onderdeel f, is ook een weigeringsgrond opgenomen voor de situatie dat dezelfde kosten al uit hoofde van dezelfde of een andere regeling worden gefinancierd.
Onderdeel e (opleidings- en scholingskosten)
Scholings- en opleidingskosten worden niet gesubsidieerd, aangezien de activiteiten niet worden geclassificeerd als scholing of opleiding.
Onderdeel f (verbruiksgoederen)
Kosten voor verbruiksgoederen zijn eveneens uitgezonderd van subsidiering. Deze worden geacht te zijn inbegrepen in de toeslag voor overhead (zie artikel 2.3, eerste lid, onderdeel c).
Onderdeel g (loonverletkosten)
Loonverletkosten van werknemers die deelnemen aan een subsidiabele activiteit zijn geen subsidiabele kosten en mogen niet als directe loonkosten of externe kosten als bedoeld in artikel 2.3 worden opgevoerd.
Onderdeel h (externe kosten)
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, onderdeel b, zijn externe kosten subsidiabel, maar wel alleen als daarvoor een factuur of betaalbewijs kan worden overlegd en de marktconformiteit is aangetoond bij opdrachten boven de € 50.000.
Onderdeel i (btw)
Tenslotte kan btw niet worden opgevoerd, als die voor de betaler kan worden verrekend dan wel teruggevorderd. Voor niet btw-plichtige organisaties kunnen kosten gemaakt voor btw wel subsidiabel zijn.
In het eerste lid staat het bedrag dat de Minister beschikbaar stelt voor de activiteiten genoemd in deze regeling. Om ervoor te zorgen dat het beschikbare budget niet volledig wordt gebruikt voor slechts één aanvraag, zijn in het tweede en derde lid maximum bedragen opgenomen per aanvraag. Voor elke activiteit die het samenwerkingsverband wil uitvoeren, dient een aparte aanvraag te worden ingediend. Per sector (sector kinderopvang, sector onderwijs en sector zorg en welzijn) wordt er één aanvraag per activiteit toegewezen (vijfde lid). Een samenwerkingsverband in bijvoorbeeld de sector zorg mag alle vijf specifieke activiteiten apart aanvragen. Er kunnen dus meerdere aanvragen van een samenwerkingsverband worden toegekend.
Echter, indien in een sector voor een bepaalde activiteit geen aanvraag wordt gedaan of geen aanvraag kan worden toegekend en het maximale bedrag voor een activiteit daarom niet kan worden benut, wordt de volgende volledige subsidieaanvraag afkomstig uit een andere sector in behandeling genomen (zesde lid). Dit kan ertoe leiden dat in een bepaalde sector meer dan één aanvraag per activiteit wordt toegekend.
Een subsidieaanvraag op grond van deze regeling kan uitsluitend tijdens het aangegeven aanvraagtijdvak worden ingediend.
In het eerste lid wordt geregeld dat de activiteiten uiterlijk drie maanden na de datum van de subsidieverlening dienen te starten. Van deze hoofdregel mag worden afgeweken voor activiteiten in de sector onderwijs, met dien verstande dat de activiteiten uiterlijk in de maand februari, volgend na de datum van subsidieverlening dienen te zijn gestart. De hoofdaanvrager meldt de datum van aanvang binnen 2 dagen aan de Minister.
In het derde en vierde lid worden de minimale en maximale looptijden van de activiteiten bepaald. De activiteiten benoemd in het tweede lid kunnen in beginsel binnen minimaal zeventien weken worden afgerond, de activiteiten benoemd in het derde lid in beginsel binnen minimaal 26 weken. Omdat alle deelnemende organisaties echter niet tegelijkertijd beginnen aan de interventie is, om de fasering soepel te kunnen laten verlopen, voor een ruime maximale looptijd gekozen van maximaal 52 weken.
Bij subsidieverlening wordt in de beschikking, op grond van artikel 4.2 Kaderregeling subsidies de datum vermeld waarop de activiteit uiterlijk moet zijn gestart en afgerond. Deze data worden gebaseerd op het door de aanvrager ingediende activiteitenplan.
Dit artikel regelt hoe een subsidieaanvraag moet worden ingediend, welke onderwerpen onderdeel van deze aanvraag moeten zijn en welke documenten daarbij gevoegd moeten worden.
Er moet gebruikt gemaakt worden van een elektronisch formulier en in artikel 1.2, tweede lid, staat waar dit formulier te vinden is. Dit formulier staat in afwijking van artikel 3.1 Kaderregeling subsidies niet op de website www.rijksoverheid.nl, maar op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Eerste lid, onderdeel a (activiteitenplan)
In artikel 3.4 Kaderregeling subsidies staat aan welke eisen het activiteitenplan moet voldoen. Die eisen zijn in deze regeling nog nader ingevuld en aangevuld. In bijlage I zijn deze eisen ten aanzien van het activiteitenplan uitgewerkt.
Eerste lid, onderdeel b (bedrag subsidie)
In de subsidieaanvraag moet het bedrag worden aangegeven waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De maximale subsidiebedragen staan in artikel 2.5 van deze regeling.
Eerste lid, onderdeel c (noodzaak bijdrage Rijk)
In verband met de verantwoording van de doelmatige besteding van overheidsgeld moet de gevraagde omvang van de subsidie door de hoofdaanvrager onderbouwd of aannemelijk gemaakt worden.
Eerste lid, onderdeel d (data en planning)
Op grond van artikel 3.4, onderdeel b, Kaderregeling subsidies moet in het activiteitenplan de duur van de activiteiten zijn omschreven. Op grond van onderdeel d wordt tevens naar de verwachte startdatum en verwachte einddatum gevraagd en een planning van de stappen.
Eerste lid, onderdeel e (begroting)
Op grond van artikel 3.3, onderdeel b, Kaderregeling subsidies moet bij de subsidieaanvraag een begroting worden ingediend. Op grond van onderdeel e zijn aan die begroting nog meer specifieke eisen gesteld.
Tweede lid (samenwerkingsovereenkomst)
De eisen die gesteld worden aan de samenwerkingsovereenkomst staan in artikel 2.10 en in bijlage II.
Derde lid (bijdrage ander bestuursorgaan of rechtspersoon)
Artikel 3.6 van de Kaderregeling subsidies regelt dat als een aanvrager voor dezelfde begrote kosten een andere subsidie of financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een of meer bestuursorganen, hij dit dient te melden in de subsidieaanvraag. In aanvulling hierop regelt artikel 2.8, derde lid, dat als het samenwerkingsverband naast de aangevraagde activiteit(en) een of meer activiteiten zoals omschreven in deze subsidieregeling beoogt uit te voeren en hiervoor een financiële bijdrage heeft aangevraagd of zal aanvragen, hiervan een mededeling gemaakt dient te worden in de subsidieaanvraag. Hierbij moet zowel het aangevraagde bedrag als de stand van zaken van de beoordeling van die andere aanvraag gemeld worden. Deze gegevens zijn in ieder geval bij de aanvraag nodig. Dat laat onverlet dat het ook een verplichting is om dit in voorkomend geval later te melden. Zo kan beter zicht gehouden worden op de financieringsstromen, met name om te controleren of andere aangevraagde bedragen niet alsnog zijn ingezet voor reeds onder deze regeling gesubsidieerde activiteiten.
Vierde lid (openbaarmaking subsidiedossier)
Aangezien een bedrag van € 6,6 miljoen beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen wordt opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil de Minister informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Deze openbaarmaking ziet niet op persoonsgegevens. Daar stemt het samenwerkingsverband door het indienen van de aanvraag mee in. Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van het samenwerkingsverband behoeft te worden gevraagd.
In dit artikel wordt geregeld dat subsidieaanvragen worden behandeld op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen. Op grond van artikel 2.3 Kaderregeling subsidies geldt dat wanneer de hoofdaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan te vullen, het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag geldt als het tijdstip van ontvangst van de aanvraag. Een volledige aanvraag bestaat in ieder geval uit een volledig ingevuld aanvraagformulier via het e-portaal van Uitvoering van Beleid SZW, aangevuld met de verplichte bijlagen. Wanneer subsidieaanvragen, nadat de aanvrager al in de gelegenheid is geweest de aanvraag aan te vullen, niet voldoen aan de eis van volledigheid zullen deze niet in behandeling worden genomen. Als het aanvraagtijdvak op het moment van afwijzing nog openstaat, kan de aanvrager een nieuwe, herziene aanvraag indienen. Deze aanvraag wordt dan in de volgorde van de behandeling van de aanvragen op de nieuwe datum van ontvangst geregistreerd, mits deze aanvraag volledig is. Indien het aanvraagtijdvak al is gesloten is een eerste aanvulling van een tijdig ingediende onvolledige aanvraag nog mogelijk.
Aanvragen voor deze subsidie kunnen alleen worden gedaan door samenwerkingsverbanden. Zoals toegelicht in paragraaf 2.4 bestaat een samenwerkingsverband uit ten minste een O&O-fonds, brancheorganisatie, werkgeversorganisatie of werknemersorganisatie en een interventiepartner (eerste lid).
De in het tweede lid opgenomen eis dat de partijen in het samenwerkingsverband ten tijde van de subsidieaanvraag ten minste twee jaar bestaan wordt gesteld om te waarborgen dat deze een gevestigde positie hebben. Meer in het bijzonder is dit van belang met betrekking tot de hoofdaanvrager, aangezien deze partij namens het samenwerkingsverband optreedt. Hierop formuleert het tweede lid ook een uitzondering in het geval van onderwijsregio’s, aangezien zij als de opvolger van de RAP regio’s worden gezien.
De in het derde lid genoemde samenwerkingsovereenkomst is een vereiste voor het indienen van de subsidieaanvraag. Zo moet de hoofdaanvrager worden aangewezen en gemachtigd om namens de betrokken partijen de subsidie(s) op grond van deze regeling aan te vragen, en betalingen en voorschotten daarvan te ontvangen. De hoofdaanvrager is een O&O-fonds, brancheorganisatie, werkgeversorganisatie of werknemersorganisatie die onderdeel is van het samenwerkingsverband (vierde lid), zodat een breder maatschappelijk belang gestimuleerd wordt.
In het vijfde lid is opgenomen dat wanneer de Minister (voorschotten op) subsidie aan de hoofdaanvrager heeft betaald er bevrijdend is betaald aan de partijen binnen het samenwerkingsverband. De partijen in het samenwerkingsverband kunnen de Minister niet (nogmaals) om betaling van de subsidie vragen, als de hoofdaanvrager hen niet betaalt.
Eerste lid (termijn besluit)
Op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies geldt een beslistermijn van dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening of dertien weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend. In het eerste lid wordt geregeld dat dit is na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.
Hiervoor is gekozen omdat de regeling een relatief korte aanvraagperiode heeft en op deze manier bekeken kan worden of er overgebleven gelden zijn die op basis van artikel 2.5, zesde lid, overgeheveld kunnen worden.
Tweede lid (hoofdaanvrager)
Wie onder de hoofdaanvrager moet worden verstaan is gedefinieerd in artikel 1. Dat is de centrale partij bij de subsidieaanvraag en verlening. In paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting is nader toegelicht wat zijn taken en verantwoordelijkheden zijn. Op grond van artikel 2.10, derde lid, wordt de hoofdaanvrager gemachtigd om het samenwerkingsverband te vertegenwoordigen. Op grond van artikel 2.10, vijfde lid, gelden betalingen van subsidie en voorschotten aan de hoofdaanvrager als betalingen aan het samenwerkingsverband.
Derde lid (mogelijkheid nadere verplichtingen)
In dit lid wordt in aanvulling op artikel 4:37 Awb de mogelijkheid geboden om aan de beschikking waarmee een subsidie wordt verleend, nadere verplichtingen te verbinden. Die kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op het verkrijgen van een goed inzicht in de voortgang, administratie, verantwoording, evaluatie en controle van de activiteit.
Vierde en vijfde lid (voorschot)
De verlening van dit voorschot, bedoeld in het vierde en vijfde lid, is toegelicht in paragraaf 2.6 van het algemeen deel van de toelichting.
Op grond van artikel 4:35 Awb kan een subsidie in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, de aanvrager niet zal voldoen aan de subsidievoorwaarden of de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Daarnaast kan de subsidie worden geweigerd indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en die verstrekking tot een onjuiste beschikking zou hebben geleid of indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend.
Naast deze algemene weigeringsgronden kan de subsidie worden geweigerd indien de subsidieaanvraag niet voldoet aan de in de subsidieregeling gestelde eisen (onderdeel a). Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de aanvraag niet vergezeld is door een getekende samenwerkingsovereenkomst met de kennisinstelling (zie artikel 2.2, derde lid). Ook een aanvraag die voor het eerst wordt ingediend buiten het aanvraagtijdvak wordt afgewezen (onderdeel b).
Onderdeel d ziet op de verhouding tussen kosten en resultaten. Wanneer die verhouding niet redelijk is wordt de aanvraag geweigerd. Op basis van artikel 2.4, onderdeel a, wordt ook gekeken naar de kosten ter uitvoering van de activiteiten. Wanneer die verhouding niet redelijk is, wordt de aanvraag niet geweigerd, maar wordt de subsidie naar beneden bijgesteld en partieel verleend.
In artikel 5.2 van de Kaderregeling subsidies is (op hoofdlijnen) bepaald hoe de administratie van de ontvanger van een subsidie moet zijn ingericht. Uitgangspunt is dat de administratie op een overzichtelijk, controleerbare en doelmatige wijze is ingericht (artikel 5.2, tweede lid van de Kaderregeling subsidies).
Tevens is in het derde lid van artikel 5.2 Kaderregeling subsidies bepaald dat de administratie en de bijbehorende bescheiden gedurende 10 jaar na vaststelling worden bewaard.
In artikel 2.13 is nader ingevuld hoe de administratie moet zijn ingericht bij zowel subsidies die tussen de € 25.000 en € 125.000 bedragen, als subsidies die meer dan € 125.000 bedragen.
Eerste lid, onderdeel b (opdrachtbevestiging accountant)
Om zeker te stellen dat de hoofdaanvrager tijdig een accountant inschakelt, dient op grond van het eerste lid, onderdeel b, binnen drie maanden na ontvangst van de beschikking schriftelijk mededeling te worden gedaan van de opdrachtverstrekking aan de accountant en waarin tevens de toepassing en naleving van administratieverplichtingen wordt bevestigd.
Vierde lid (KvK-nummers)
In dit lid is bepaald dat de administratie een overzicht moet bevatten van de KvK-nummers van de deelnemers in het samenwerkingsverband. Dat kunnen ondernemingen zijn, maar ook organisaties die een bepaalde groep vertegenwoordigen, zoals werkgevers of werknemers of een branche.
Vijfde lid
De verplichting om de volledige administratie met betrekking tot de gesubsidieerde activiteit op één locatie beschikbaar te hebben betekent dat de hoofdaanvrager zelf verantwoordelijk is voor een juiste opslag van bescheiden, ook wanneer de hoofdaanvrager deze verplichting heeft uitbesteed aan een derde partij. De hoofdaanvrager dient er ook voor te zorgen dat de bescheiden vrij toegankelijk zijn en blijven, in acht genomen de ontwikkelingen met betrekking tot digitale netwerken en databases zoals clouds. De administratie moet voldoen aan de eisen in de AVG.
Zesde lid (inzage of informatieverstrekking Minister)
Dit lid betreft het verstrekken van informatie uit of inzage in de administratie van de hoofdaanvrager aan de Minister. De hoofdaanvrager verstrekt desgevraagd informatie aan de Minister. In het kader van de besluitvorming over het verstrekken van subsidie kunnen op grond van artikel 5.4 Kaderregeling subsidies bijvoorbeeld ook de statuten van de hoofdaanvrager worden opgevraagd door de Minister.
Eerste lid (aanvraag tot vaststelling)
Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt op grond van artikel 7.1 van de Kaderregeling subsidies ingediend door middel van een modelformulier dat bekend is gemaakt op www.rijkoverheid.nl, maar voor de onderhavige regeling is daarvan afgeweken (zie artikel 2, eerste lid). Het formulier wordt op grond van artikel 2, tweede lid, van de onderhavige regeling beschikbaar gesteld op www.uitvoeringvanbeleid.nl. Conform artikel 7.2 van de Kaderregeling subsidies is de aanvraagtermijn voor de subsidievaststelling 22 weken.
Tweede lid (inhoud aanvraag bij subsidie € 25.000 – € 125.000)
Op een vaststelling van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 euro is artikel 7.7 Kaderregeling subsidies van toepassing. De verplichting om een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten te overleggen geldt op grond van artikel 7.7 Kaderregeling subsidies.
Derde lid (inhoud aanvraag subsidie meer dan € 125.000)
Op een vaststelling van een subsidie vanaf € 125.000 is artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies van toepassing. De verplichting om door middel van een activiteitenverslag en financieel verslag rekening en verantwoording af te leggen geldt op grond van artikel 7.8 van de Kaderregeling subsidies.
De eis dat er een controleverklaring van een accountant moet worden bijgevoegd volgt ook al uit de definitie van artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies waarin een definitie van een ‘financieel verslag’ is opgenomen die inhoudt dat een dergelijke controleverklaring is vereist. Op grond van het derde lid, onderdeel b, dient de accountant te controleren of de subsidieontvanger bij de uitvoering van het activiteitenplan en de administratieve verantwoording daarvan heeft voldaan aan alle aan de subsidieverstrekking verbonden verplichtingen. De accountant is verplicht om bij zijn werkzaamheden te werken conform het op de website www.uitvoeringvanbeleid.nl voor deze subsidieregeling beschikbaar te stellen accountantsprotocol.
Vierde lid (verklaring kennisinstelling)
Het vierde lid regelt dat bij het indienen van het verzoek tot subsidievaststelling ook een verklaring van de kennisinstelling aangeleverd dient te worden, waarin de kennisinstelling bevestigt dat het samenwerkingsverband bij de uitvoering van de subsidiabele activiteiten de door de kennisinstelling wetenschappelijke randvoorwaarden heeft toegepast bij het uitvoeren van de activiteiten. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het samenwerkingsverband en de kennisinstelling (bijlage II) is als verplichting opgenomen dat het samenwerkingsverband bij het uitvoeren van de activiteiten de wetenschappelijke randvoorwaarden toepast. Door middel van een verklaring van de kennisinstelling na afronding van de subsidiabele activiteiten, kan door de Minister vastgesteld worden of het samenwerkingsverband de door de kennisinstelling gestelde wetenschappelijke randvoorwaarden heeft toegepast. De wetenschappelijke randvoorwaarden zijn nodig voor het waarborgen van de doelstellingen van de subsidieregeling, wetende het uitvoeren van activiteiten in het kader van wetenschappelijk onderzoek.
Vijfde lid (onderrealisatie)
Bij afronding van het project wordt getoetst hoeveel deelnemende organisaties of werknemers aan de activiteit hebben deelgenomen. Indien de activiteit is gerealiseerd met minder dan 50% van het totaal aantal deelnemende organisaties of als het vereiste minimumaantal werknemers, bedoeld in artikel 2.2, vierde tot en met zesde lid, niet is behaald, kan de subsidie worden verlaagd of op nihil worden vastgesteld.
Zevende lid
Indien er al voorschotten zijn uitbetaald, maar vervolgens de subsidie lager wordt vastgesteld (artikel 2:14, vierde lid) of de subsidieverleningsbeschikking wordt ingetrokken (zie artikel 2:15, vijfde lid), wordt het teveel uitbetaalde bedrag bij de hoofdaanvrager teruggevorderd.
In aanvulling op artikel 4:48 Awb regelen het eerste en tweede lid de situaties waarin de beschikking tot subsidieverlening geheel wordt ingetrokken of gedeeltelijk kan worden ingetrokken.
Zo kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken als de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten of als de subsidieontvanger niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Onder operationele capaciteit wordt ook verstaan het deelnemen van voldoende deelnemende organisaties. Indien deelnemende organisaties zich terugtrekken zal het samenwerkingsverband de activiteiten niet meer naar behoren kunnen uitvoeren. Op grond hiervan kan de beschikking tot subsidieverlening ingetrokken worden. In artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies is voor de subsidieontvanger een meldingsplicht geregeld.
Op grond van artikel 4:57 Awb kunnen ten onrechte betaalde subsidiebedragen of voorschotten worden teruggevorderd.
Wanneer betaalde bedragen worden teruggevorderd, ontvangt de hoofdaanvrager een (terugvordering)beschikking met daarin de vermelding van de te betalen geldsom. Conform artikel 4:87 Awb is de hoofdaanvrager verplicht binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot betaling over te gaan. Betaalt de hoofdaanvrager niet binnen de zes weken, dan is hij in verzuim en begint de termijn te lopen waarover de hoofdaanvrager wettelijke rente verschuldigd is over het te betalen bedrag. Betaalt de hoofdaanvrager niet binnen zes weken dan kan hij worden aangemaand binnen twee weken alsnog te betalen. Blijft betaling nog steeds uit dan zal betaling bij dwangbevel worden ingevorderd. De kosten verband houdend met de terugvordering worden bij de subsidieontvanger in rekening gebracht.
Daarnaast geldt artikel 4:95 Awb, dat bepaalt dat betaalde voorschotten kunnen worden verrekend met andere te betalen geldsommen en dat onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Op grond van artikel 1.8 van de Kaderregeling subsidies kan de Minister bij terugvordering ook de met de terugvordering verband houdende kosten terugvorderen, inclusief de verschuldigde wettelijke rente. Dit wordt in het derde lid uitgewerkt.
In het eerste lid is bepaald dat de Minister de subsidieregeling zal evalueren waarbij bezien wordt of deze doeltreffend en doelmatig is. De Minister zal daarvoor onderzoek verrichten (of laten verrichten). De hoofdaanvrager verstrekt in dat kader de daartoe benodigde inlichtingen, onderzoeksbestanden, gegevens en bescheiden. Op grond van het tweede lid is het samenwerkingsverband gehouden daaraan mee te werken door het verstrekken van inlichtingen.
De Minister verkrijgt daarnaast ook informatie uit de documenten die de hoofdaanvrager al op basis van de onderhavige regeling in het kader van de subsidieaanvraag en subsidievaststelling moet verstrekken. In paragraaf 6.3 Evaluatie van het algemeen deel van de toelichting is al aangegeven dat er in 2025 ook een procesevaluatie zal starten.
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2030, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een subsidie die krachtens deze regeling is verstrekt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-36894.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.