Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 8761 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2024, 8761 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gelet op de artikelen 2.5, zevende lid en 3.1, eerste lid, van het Besluit Erfgoedwet archeologie;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Erfgoedwet.
Als de richtlijn, bedoeld in artikel 5.5, onderdeel b, van de Erfgoedwet worden aangewezen:
a. versie 4.2 van de Beoordelingsrichtlijn 4000 Archeologie, zoals gepubliceerd op de website van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, en
b. van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, van het deel Landbodems versie 4.2, de volgende onderdelen:
1°. het Protocol 4001 Programma van eisen,
2°. het Protocol 4002 Bureauonderzoek,
3°. het Protocol 4003 Inventariserend veldonderzoek,
4°. het Protocol 4004 Opgraven,
5°. het Protocol 4006 Specialistisch onderzoek, en
6°. het Protocol 4010 Depotbeheer.
c. van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, van het deel Waterbodems versie 4.2, de volgende onderdelen:
1°. het Protocol 4001 Programma van eisen,
2°. het Protocol 4002 Bureauonderzoek,
3°. het Protocol 4103 Inventariserend veldonderzoek,
4°. het Protocol 4104 Opgraven,
5°. het Protocol 4006 Specialistisch onderzoek,
6°. het Protocol 4107 Archeologische begeleiding, en
7°. het Protocol 4010 Depotbeheer.
1. Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit Erfgoedwet archeologie wordt ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier.
2. Het aanvraagformulier wordt vastgesteld door de minister en gepubliceerd op www.cultureelerfgoed.nl.
3. De aanvraag bevat in ieder geval:
a. een projectplan;
b. de gedragscode van de vereniging, die een goede omgang met archeologische monumenten en archeologische vondsten voldoende waarborgt;
c. de interne sancties die zijn verbonden aan het schenden van de gedragscode.
4. Voor het projectplan wordt het model gebruikt dat is gepubliceerd op www.cultureelerfgoed.nl.
5. Het projectplan geeft in ieder geval weer:
a. de aard en duur, en indien van toepassing de financiering, van de activiteiten, en de gebruikte hulpmiddelen;
b. wanneer de activiteiten worden verricht;
c. het gebied waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd;
d. welk lid van de vereniging de projectcoördinator is en, indien van toepassing, welk lid als plaatsvervanger optreedt;
e. welke leden van de vereniging de verstorende handelingen verrichten;
f. het opleidingsniveau van degenen genoemd in de onderdelen d en e, dat tenminste een equivalent is van de Basiscursus Maritieme Archeologie; en
g. indien van toepassing, met welke partijen wordt samengewerkt.
1. De ontheffinghouder meldt telkens voor aanvang de activiteiten bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed onder verwijzing naar de desbetreffende ontheffing.
2. De ontheffinghouder meldt de archeologische vondsten binnen twee weken na het opgraven daarvan aan de minister.
3. De ontheffinghouder volgt aanwijzingen van de minister ten aanzien van de conservering op.
De aanvraag kan worden afgewezen:
a. als het projectplan onvoldoende concreet is;
b. als niet aannemelijk is gemaakt dat de activiteiten op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de verstoring van cultureel erfgoed onderwater zo beperkt mogelijk blijft;
c. als in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde of de voorschriften van een eerdere ontheffing is gehandeld;
d. voor zover activiteiten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, van een certificaathouder voorzien zijn op een locatie binnen het gebied als bedoeld in artikel 3, aanhef en vijfde lid, onder c;
e. als het college van burgemeester en wethouders, gedeputeerdestaten, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat of een staat met een verifieerbare band met het desbetreffende cultureel erfgoed onderwater bezwaren heeft; of
f. als voor de voorgenomen activiteiten een vergunning is vereist en deze niet is verleend.
De ontheffing kan op verzoek of ambtshalve worden gewijzigd als gewijzigde omstandigheden of nieuwe informatie daartoe aanleiding geven.
De ontheffing kan worden ingetrokken als:
a. de ontheffinghouder in afwijking van de ontheffing handelingen verricht waarop het opgravingsverbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de wet, van toepassing is;
b. de ontheffinghouder niet voldoet aan de aan de ontheffing verbonden verplichtingen;
c. de ontheffinghouder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot weigering van de aanvraag om ontheffing zou hebben geleid;
d. de ontheffing anderszins onjuist was en de ontheffinghouder dit wist of behoorde te weten; of
e. de ontheffinghouder anderszins in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde handelt.
Het Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 juli 2016, nr. 1014109 houdende aanwijzing van de richtlijn, bedoeld in artikel 5.5, onderdeel b, van de Erfgoedwet, voor het op professionele wijze verrichten van opgravingen (Stcrt. 2016, 36440) wordt ingetrokken.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap F.Q. Gräper-van Koolwijk
Met deze regeling wordt een drietal zaken geregeld. Twee daarvan hangen met elkaar samen.
Op basis van artikel 5.5, onderdeel b, van de Erfgoedwet, nader uitgewerkt in artikel 3.1 van het Besluit Erfgoedwet archeologie, wijst de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) een beoordelingsrichtlijn aan. Deze wordt door certificerende instellingen gebruikt om te toetsen of een aanvrager in aanmerking komt voor een certificaat voor het mogen verrichten van opgravingen. De richtlijn wordt inhoudelijk door de sector opgesteld. De minister toetst of deze in overeenstemming is met de Erfgoedwet, het Besluit Erfgoedwet archeologie en andere wet- en regelgeving. In deze regeling wordt versie 4.2 van de Beoordelingsrichtlijn 4000 Archeologie aangewezen als richtlijn, bedoeld in artikel 5.5, onderdeel b, van de Erfgoedwet. Tegelijkertijd wordt het besluit van 2 juli 2016 ingetrokken (Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 juli 2016, nr. 1014109 houdende aanwijzing van de richtlijn, bedoeld in artikel 5.5, onderdeel b, van de Erfgoedwet, voor het op professionele wijze verrichten van opgravingen (Stcrt. 2016, 36440)).
Tenslotte bevat deze regeling nadere regels omtrent de ontheffing van verenigingen van vrijwilligers in de onderwaterarcheologie, die is opgenomen in artikel 2.5 van het gewijzigde Besluit Erfgoedwet archeologie. Deze regels betreffen de aanvraagvereisten, de aan de ontheffing te verbinden voorschriften, de gronden voor weigering van een aanvraag en de gronden voor wijziging of intrekking van een ontheffing. Het uitgangspunt is dat vrijwilligers, mits er goede afspraken gemaakt worden over wat wel en niet mag of kan, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de erfgoedzorg. Het doenvermogen en de deskundigheid van vrijwilligers is echter anders dan dat van professionals. Daarom moet er op diverse momenten contact en samenwerking zijn tussen vrijwilligers en professionals. De nadere regels zijn opgesteld in samenspraak met de koepels van de vrijwilligers.
Gevolgen voor regeldruk
Deze ministeriële regeling heeft uitsluitend gevolgen voor verenigingen van vrijwilligers in de onderwaterarcheologie. Het betreft enkele verenigingen met in totaal circa 300 leden. De verwachting is dat maximaal 80 burgers zich zullen gaan verdiepen in de nieuwe regelgeving en een actieve rol zullen spelen bij het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in deze regeling. Er wordt uitgegaan van een totaal van maximaal 15 aanvragen op jaarbasis.
De nieuwe regelgeving brengt eenmalige kennisnamekosten met zich mee. Het verkrijgen van een ontheffing vraagt om jaarlijkse aanvraagkosten, omdat een ontheffing steeds voor maximaal één jaar wordt verleend. Aan het uitvoeren van de werkzaamheden die onder de ontheffing vallen, zijn bepaalde voorwaarden verbonden waaruit informatieverplichtingen voortvloeien. De kosten die daarvoor moeten worden gemaakt, worden gemaakt per ontheffing en zijn daardoor ook terugkerend.
Onderstaande tabel maakt de totale verwachte regeldruklast inzichtelijk. Het betreft tijdsinvestering door burgers, uitgedrukt in euro’s. Voor de berekening is gebruik gemaakt van het Standaardkostenmodel (SKM). In het SKM is een uurtarief van € 17 opgenomen voor het berekenen van regeldrukkosten voor burgers. De overige cijfers uit de tabel zijn aannames, gebaseerd op contacten met het veld en de ruime ervaring van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
|
Handeling eenmalig |
Wie |
Tijd in minuten |
Kosten per uur |
Aantal personen |
Totaal |
|
Kennisnemen nieuwe regelgeving |
Vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
120 |
€ 17,– |
80 |
€ 2.720,– |
|
Handeling jaarlijks |
Wie |
Tijd in minuten |
Kosten per uur |
Aantal aanvragen |
Totaal |
|
Indienen aanvraag ontheffing, inclusief opstellen projectplan |
2x vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
109 |
€ 17,– |
15 |
€ 926,– |
|
Handeling per ontheffing |
Wie |
Tijd in minuten |
Kosten per uur |
Aantal keer |
Totaal |
|
Melding activiteiten |
Vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
23 |
€ 17,– |
5 x per ontheffing = 75 x |
€ 489,– |
|
Vondstmeldingen1 |
Vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
58 |
€ 17,– |
3 x per ontheffing waarbij vondsten worden geborgen = 45 x |
€ 592,– |
|
Indienen rapport1 |
Vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
106 |
€ 17,– |
1 x per ontheffing waarbij vondsten worden geborgen = 12 x |
€ 360,– |
|
Vondsten en opgravingsdocumentatie deponeren1 |
Vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
63 |
€ 17,– |
1 x per ontheffing waarbij vondsten worden geborgen = 12 x |
€ 214,– |
|
Vondst laten conserveren2 |
Vrijwilliger in de onderwater-archeologie |
41 |
€ 17,– |
6 |
€ 70,– |
Deze handeling is alleen verplicht wanneer archeologische vondsten worden geborgen. Aangenomen wordt dat dit bij maximaal 12 ontheffingen het geval is.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Door de RCE is een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. De RCE acht de regeling uitvoerbaar.
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft een handhaafbaarheidstoets uitgevoerd. De regeling wordt als handhaafbaar aangemerkt. Beide benadrukken het belang van een goede communicatie met de vrijwilligers in de onderwaterarcheologie.
Consultatie
Er is gekozen voor een rechtstreekse consultatie onder betrokken partijen en niet voor een bredere internetconsultatie. Naar aanleiding van de ontvangen reacties is de term ‘vaarplan’ in de regeling vervangen door ‘melding’. Dit omdat een vaarplan een andere connotatie heeft die verwarring schiep. Verder is in de toelichting de procedure rondom het doen van meldingen verduidelijkt.
In dit artikel zijn enkele begripsomschrijvingen opgenomen.
Dit artikel is (in aangepaste vorm) overgenomen uit het Besluit aanwijzing richtlijn op professionele wijze verrichten van opgravingen. Dat besluit wordt ingetrokken (zie artikel 8). Ook zijn het versienummer van de beoordelingsrichtlijn in het eerste lid en de versienummers van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, deel Landbodems en deel Waterbodems, gewijzigd in de versie 4.2.
In dit artikel zijn de indieningsvereisten opgenomen waaraan een aanvraag om een ontheffing op grond van artikel 2.5, eerste lid, van het Besluit Erfgoedwet archeologie moet voldoen. Een aanvraag voor in het verleden verrichtte handelingen is niet mogelijk. De ontheffinghouder is de vereniging bedoeld in artikel 2.5 van het Besluit Erfgoedwet archeologie.
In het eerste lid is bepaald dat de aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier. Dit formulier wordt vastgesteld door de minister en gepubliceerd op www.cultureelerfgoed.nl (tweede lid). In het derde lid is in de onderdelen a tot en met c opgenomen wat in elk geval onderdeel is van de aanvraag. Onderdeel a (projectplan) komt in het vijfde lid aan de orde. In de gedragscode (onderdeel b) moet in ieder geval zijn opgenomen dat de leden van de vereniging zich zullen houden aan de wet- en regelgeving. De code moet vastleggen dat het uitgangspunt te allen tijde het behoud van het cultureel erfgoed onderwater ter plaatse (in situ) is en dat het documenteren en rapporteren van onderzoekshandelingen conform de Basiscursus Maritieme Archeologie (of een equivalent daarvan) gebeuren. Ook moet de gedragscode ingaan op ethisch handelen in geval van oorlogsgraven, of de vondst van menselijke resten, en het tegengaan van illegale handel borgen. Het schenden van de interne code moet leiden tot interne sancties. Welke dat zijn, kan bijvoorbeeld blijken uit het huishoudelijk reglement (onderdeel c).
Het projectplan is een belangrijk onderdeel van de aanvraag (onderdeel a). Voor het projectplan moet een model worden gebruikt dat te vinden is op www.cultureelerfgoed.nl (vierde lid). In het vijfde lid is opgenomen wat in ieder geval in het projectplan moet staan (onderdelen a tot en met g). In onderdeel a wordt gevraagd naar de aard van het onderzoek. Hier wordt mee bedoeld welke handelingen verricht gaan worden, met welk doel en met welke hulpmiddelen. Onder hulpmiddelen wordt verstaan met welke gereedschappen en technische hulpmiddelen er wordt gedoken en onderzocht (bijv. borstels). Het is niet de bedoeling dat hier zwaar materieel wordt ingezet zoals grijpers en dergelijke. Daarvoor kan geen ontheffing worden verleend. Inzicht in de financiering heeft in het bijzonder betrekking op de analyse en conservering van monsters. Onderdeel b vraagt aan te geven in welke periode of periodes de activiteiten plaatsvinden. Onderdeel c vraagt om aan te geven voor welk gebied de ontheffing wordt aangevraagd. De omvang en locatie van het gebied moeten een logische relatie hebben met de onderzoeksvraag en voldoende specifiek zijn. ‘De Noordzee’ of ‘de Waddenzee’ is niet voldoende. Onderdelen d en e vragen om aan te geven wie de projectcoördinator is en diens vervanger en welke leden de verstorende handelingen verrichten.
Onderdeel f vraagt om het opleidingsniveau en de ervaring van de projectcoördinator, diens vervanger en de leden die de verstorende handelingen verrichten. De Basiscursus Maritieme Archeologie is hiertoe in ieder geval geschikt. Een equivalent kan zijn een opleiding vastgesteld door de Nautical Archaeology Society of een hbo- of wo-opleiding archeologie met een maritiem onderdeel. Onderdeel g vraagt naar de eventuele samenwerkingspartners, zoals musea, wetenschappelijke instellingen en gemeenten.
Gedurende de looptijd van een ontheffing kunnen meerdere kleinere opgravingen plaatsvinden.
Met ‘opgraving’ wordt hier bedoeld: het verrichten van kleine onderzoekshandelingen tijdens duikend onderzoek. Gezien de specifieke aard van de activiteiten van de vrijwilligers in de onderwaterarcheologie worden in artikel 4 de verplichtingen uit artikel 5.6 van de Erfgoedwet als volgt nader ingevuld.
Het eerste lid bepaalt dat de ontheffinghouder telkens voorafgaand aan de activiteiten een melding doet bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, inclusief een verwijzing naar de ontheffing. Met ‘activiteiten’ wordt hier gedoeld op duikactiviteiten gericht op het onderzoeken van een vindplaats. Dit betekent dat de handelingen waarvoor de ontheffing verleend is slechts dan mogen worden uitgevoerd wanneer vooraf een melding bij de inspectie is gedaan. Deze melding geldt als de melding van de aanvang van een opgraving als bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, van de Erfgoedwet.
Mogelijk is daarnaast ook toestemming van een ander bevoegd gezag nodig voor de activiteiten, bijvoorbeeld het duiken in een verkeersbaan op de Noordzee (Kustwacht) of de aanloop naar een haven (havenmeester). Voor het verkrijgen van toestemming voor deze activiteiten is de ontheffinghouder zelf verantwoordelijk.
In het tweede lid van artikel 4 is bepaald dat vondsten binnen twee weken na het feitelijk opgraven aan de minister moeten worden gemeld. Deze melding maakt onderdeel uit van de melding van de eerste bevindingen als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Een vondstmelding kan worden gedaan door het invullen van een vondstmeldingsformulier in het Centraal archeologisch informatiesysteem (Archis), of het registeren van de vondsten in PAN (Portable Antiquities of the Netherlands). In het geval van melden via PAN, dient de melder de RCE hiervan per e-mail op de hoogte te stellen, onder vermelding van het kenmerk van de ontheffing en het Archiszaaknummer. Dit laatste nummer wordt gegenereerd op het moment dat de RCE de ontheffing in Archis registreert. Dit gebeurt bij verlening van de ontheffing. In beide gevallen koppelt de RCE de vondstmeldingen vervolgens aan het Archiszaaknummer.
Na de laatste melding van eerste bevindingen die tijdens de looptijd van de ontheffing wordt gedaan, registreert de RCE de afronding van het project in Archis. Hiermee start de tweejaarstermijn voor de overdracht van (geconserveerde) vondsten, de daarbij behorende opgravingsdocumentatie en het rapport, als bedoeld in artikel 5.6, derde en vierde lid, van de Erfgoedwet.
Het derde lid bepaalt dat, indien de minister van oordeel is (op basis van de melding uit het eerste lid) dat het noodzakelijk is bepaalde archeologische vondsten te conserveren, hij daartoe een aanwijzing zal geven. Deze aanwijzing bevat inhoudelijke voorschriften over de wijze waarop een vondst geconserveerd moet worden. Bij deze aanwijzing betrekt de minister de houder van het betreffende depot. De ontheffinghouder is verplicht om de aanwijzingen van de minister op te volgen ten aanzien van conservering. Dit borgt de kwaliteit van de conservering.
In dit artikel zijn de gronden opgenomen om een aanvraag om een ontheffing te weigeren. Dat kan op grond van het eerste lid als het projectplan onvoldoende concreet is. Dat is bijvoorbeeld het geval als het aangegeven gebied waar men wil duiken niet genoeg gespecificeerd is, of als de eindverantwoordelijken niet worden genoemd. Het is daarom zaak om in het projectplan zo precies mogelijk te zijn. De ontheffing kan ook worden geweigerd als niet duidelijk is dat de activiteiten gericht zijn op het zoveel mogelijk beperken van de verstoring van het cultureel erfgoed (onderdeel b).
Als bekend is dat er door de aanvrager in strijd is gehandeld met een eerdere ontheffing, kan een nieuwe ontheffing worden geweigerd (onderdeel c). In onderdeel d is de weigeringsgrond opgenomen voor de situatie dat een certificaathouder handelingen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet op de aangevraagde locatie gaat verrichten of daarmee is begonnen. Als andere bestuursorganen, opgenomen in onderdeel e, of een andere staat die een verifieerbare band met het cultureel erfgoed bezwaren heeft, kan de ontheffing ook geweigerd worden. Het is ook mogelijk een ontheffing te weigeren als voor de desbetreffende activiteiten een vergunning vereist is en deze niet is verleend.
Dit artikel regelt dat de minister bevoegd is om ambtshalve of op verzoek de ontheffing te wijzigen als nieuwe informatie of omstandigheden daartoe aanleiding geven. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het dan gaat om een wijziging van het bestaande besluit en er geen sprake is van een nieuwe ontheffing met een nieuwe looptijd. Bij een gewijzigde omstandigheid of nieuwe informatie valt bijvoorbeeld te denken aan een wijziging in het plan van aanpak, bijvoorbeeld een wijziging in de samenstelling van het duikteam of het toevoegen van een eerder onbekend wrak. Denkbaar is ook dat in het onderzoeksgebied een wrak wordt geïdentificeerd dat van een andere staat is of een oorlogsschip betreft, en dat de desbetreffende staat om toestemming gevraagd moet worden voor de handelingen in de ontheffing. Uiteindelijk moet het wel gaan om een beperkte wijziging voor onvoorziene omstandigheden waar de ontheffinghouder geen invloed op heeft. Ook de aanwijzing van het desbetreffende gebied als beschermd archeologisch monument kan reden zijn tot aanpassing van de ontheffing.
Behalve wijziging van de ontheffing (zie artikel 6) kan de minister een ontheffing ook intrekken. In dit artikel zijn daarvoor de gronden opgenomen. Ten eerste betreft dat de situatie dat de ontheffinghouder handelingen verricht die niet vallen onder de ontheffing en waar artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet op van toepassing is (onderdeel a). Een tweede grond voor intrekking is het geval waarbij de ontheffinghouder zich niet houdt aan de verplichtingen uit de ontheffing (onderdeel b). Ook het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie kan leiden tot intrekking, als deze informatie, indien bekend ten tijde van de aanvraag, geleid zou hebben tot afwijzing van de aanvraag (onderdeel c). Ook als de verleende ontheffing onjuist was en de ontheffinghouder dit wist of behoorde te weten, kan de minister de ontheffing intrekken (onderdeel d). Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij evidente fouten en als de ontheffinghouder in strijd met de wet heeft gehandeld (onderdeel e). In deze gevallen kan de minister besluiten tot intrekking van de ontheffing.
Het oude besluit wat de beoordelingsrichtlijn 4.1 aanwees, wordt ingetrokken als gevolg van de aanwijzing van versie 4.2 in artikel 2.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper-van Koolwijk
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-8761.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.