Aanwijzing slachtoffers in het strafproces

Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van art. 130 lid 6 Wet RO

Van: College van procureurs-generaal

Aan: Hoofden van de OM-onderdelen, korpschef van de politie, Hoofden van de Bijzondere

Opsporingsdiensten, Commandant van de Koninklijke Marechaussee

Registratienummer: 2024A001

Datum inwerkingtreding: 01-03-2024

Publicatie in Stcrt.: PM

Vervallen: Aanwijzing slachtofferrechten (2021A003)

Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) (2018A004); Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling

(2022A001); Aanwijzing zeden (2016A004)

Wetsbepalingen: Art. 51a t/m 51h Sv; art. 1, vijfde lid, Wet tarieven in strafzaken; Besluit slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 2016, 310); Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2017 houdende regels voor de algemene informatievoorziening aan slachtoffers (Stcrt. 2017, 18951); Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2017, houdende regels voor de verstrekking van zaaksinformatie aan slachtoffers (Stcrt. 2017, 18999)

SAMENVATTING

De aanwijzing bevat een uitwerking van de taken en bevoegdheden die het openbaar ministerie heeft in relatie tot slachtoffers. In de aanwijzing staan de uitgangspunten over de verhouding tussen het openbaar ministerie en slachtoffers en de wijze waarop recht wordt gedaan aan de belangen van slachtoffers. Meer in het bijzonder bevat de aanwijzing regels over de omgang met het slachtoffer bij aangifte en het verhoor, bij vervolging en bij het onderzoek ter terechtzitting en over informatievoorziening aan slachtoffers, kennisneming van processtukken door slachtoffers, de schadebehandeling en het slachtoffer in relatie tot onderwerpen als bijstand, bemiddeling, beslag en internationale samenwerking.

1. UITGANGSPUNTEN

1.1 Recht doen aan belangen vanaf eerste contact

Het openbaar ministerie doet recht aan de belangen van het slachtoffer en geeft uitvoering aan de wettelijke rechten van het slachtoffer vanaf het eerste moment dat het slachtoffer contact heeft met de politie en het openbaar ministerie.1

1.2 Definitie slachtoffer

Een slachtoffer van een strafbaar feit kan verschillende hoedanigheden hebben. Het Wetboek van Strafvordering kent rechten toe aan een bepaalde hoedanigheid van het slachtoffer. Die hoedanigheden zijn: slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 51a Sv, benadeelde partij, rechtstreeks belanghebbende, spreekgerechtigde, klachtgerechtigde, getuige, nabestaande en familielid. Welke rechten een slachtoffer van een strafbaar feit heeft, hangt af van zijn hoedanigheid.

In deze Aanwijzing wordt met slachtoffer bedoeld het slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 51a Sv, tenzij anders aangegeven. Onder artikel 51a lid 1 onder a Sv vallen twee categorieën slachtoffers: rechtstreekse slachtoffers en niet-rechtstreekse slachtoffers. Een rechtstreeks slachtoffer (sub 1°) is degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Een rechtspersoon kan ook een rechtstreeks slachtoffer zijn. Een niet-rechtstreeks slachtoffer (sub 2°) is de nabestaande van een overleden rechtstreeks slachtoffer.

Elk slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv kan zich ook voegen als benadeelde partij.2 Zowel voor de hoedanigheid van slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv als voor de hoedanigheid van benadeelde partij is van belang dat het slachtoffer 1) schade heeft geleden en 2) de schade het rechtstreekse gevolg is van een strafbaar feit.3 Onder schade valt naast materiele schade ook immateriële schade zoals geestelijke letsel, shockschade en schade na ernstige normschendingen. Van rechtstreekse schade is sprake indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat. De schade hoeft geen betrekking te hebben op de voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld, bij vermogensschade is de schade niet beperkt tot het bedrag dat door de verdachte is verworven en niet is vereist dat het slachtoffer is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.

De hoedanigheid van rechtstreeks belanghebbende omvat alle slachtoffers in de zin van artikel 51a Sv. Verder valt onder rechtstreeks belanghebbende ook de rechtspersoon die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt dat door de beslissingen van het openbaar ministerie wordt getroffen. In bepaalde gevallen kunnen ook familieleden van het rechtstreekse slachtoffer, gesubrogeerde verzekeraars en de verdachte als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt.

De hoedanigheid van spreekgerechtigde omvat alle slachtoffers in de zin van artikel 51a Sv die slachtoffer zijn van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en van enkele in artikel 51e lid 1 Sv genoemde misdrijven met een lager strafmaximum. In aanvulling daarop zijn krachtens artikel 51e lid 3 Sv ook de vader, moeder of verzorgende van een niet-overleden minderjarig slachtoffer van bovenstaande misdrijven spreekgerechtigd. Krachtens artikel 51e lid 4 zijn eveneens spreekgerechtigd verzorgenden van een overleden slachtoffer en personen uit het gezin van het overleden slachtoffer die een nauwe persoonlijke betrekking met dit slachtoffer hadden.

De hoedanigheid van klachtgerechtigde ziet op degene die een klacht kan indienen inzake een klachtdelict. Klachtgerechtigd is degene tegen wie het feit is begaan (artikel 64 Sr). In de in artikel 65 Sr bepaalde gevallen zijn de wettige vertegenwoordiger van het slachtoffer of bepaalde nabestaanden van het slachtoffer klachtgerechtigd.

De hoedanigheid van getuige is voor elk slachtoffer dat aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit (aangever) of tijdens een verhoor een verklaring heeft afgelegd die redelijkerwijs van belang kan zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. In de hoedanigheid van getuige heeft het slachtoffer de rechten en plichten van een getuige, zoals het verschoningsrecht en de plicht te verschijnen na dagvaarding als getuige.

Familieleden van overleden rechtstreekse slachtoffers zijn nabestaanden en daarmee slachtoffers in de zin van artikel 51a Sv. Familieleden van niet-overleden rechtstreekse slachtoffers zijn geen slachtoffers in de zin van artikel 51a Sv, tenzij de familieleden schade (zoals shockschade) hebben opgelopen als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. Familieleden zijn in artikel 51a lid 1 onder b Sv gedefinieerd als: de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel van het slachtoffer, de bloedverwanten in de rechte lijn, de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn. Familieleden van niet-overleden rechtstreekse slachtoffers hebben recht op toegang tot instellingen voor slachtofferhulp en recht op beschermingsmaatregelen. Een deel van de familieleden die geen slachtoffer zijn in de zin van artikel 51a Sv kan affectieschade vorderen (artikel 6:107 BW). Het gaat om de volgende naasten van een rechtstreeks slachtoffer met ernstig en blijvend letsel: de echtgenoot/geregistreerd partner, levensgezel, ouder, kind, duurzaam verzorgende, duurzaam verzorgde en elk ander persoon met een zodanig nauwe relatie tot het rechtstreeks slachtoffer dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat deze persoon als naaste kan worden aangemerkt

1.3 Slachtofferpresumptie

Het openbaar ministerie gaat uit van een slachtofferpresumptie. Uitgangspunt is dat het vermoedelijke slachtoffer van een strafbaar feit een slachtoffer is totdat het tegendeel komt vast te staan. Het openbaar ministerie draagt zorg voor de correcte bejegening van het slachtoffer.

1.4 Procesdeelnemer

Het slachtoffer in het strafproces is een procesdeelnemer en geen procespartij. Het uitoefenen van bevoegdheden als benadeelde partij doet het slachtoffer wel als procespartij.

1.5 Onpartijdigheid

Het openbaar ministerie treedt op vanuit zijn rol als magistraat en is onpartijdig. Het openbaar ministerie staat – behalve voor de belangen van individuele burgers (slachtoffers en verdachten) – ook voor collectieve waarden, zoals een eerlijke strafrechtspleging en de integriteit van de samenleving. Het openbaar ministerie is hierover helder in de communicatie met het slachtoffer.

1.6 Recht doen aan de slachtofferbelangen

Het openbaar ministerie doet recht aan de belangen van het slachtoffer en geeft uitvoering aan de wettelijke rechten als het slachtoffer aangeeft daarvan gebruik te willen maken. De officier van justitie heeft in een aantal, in de wet genoemde gevallen, beoordelingsruimte.4 Bij het behartigen van de belangen van het slachtoffer door het openbaar ministerie geldt het uitgangspunt van actieve wederkerigheid. Het openbaar ministerie zorgt ervoor dat het slachtoffer informatie ontvangt over zijn rechten. Het slachtoffer heeft de vrijheid om te kiezen van welke rechten het slachtoffer gebruik wil maken. Van het slachtoffer wordt verwacht dat verzoeken tijdig worden doorgegeven aan het openbaar ministerie en zo kenbaar wordt gemaakt welke belangen en wensen het slachtoffer heeft in een strafzaak. Op een verzoek gebruik te maken van een niet-wettelijk recht wordt tijdig beslist. Voor zover mogelijk wordt maatwerk geleverd.

2. DE BESCHERMING VAN DE ALGEMENE BELANGEN VAN HET SLACHTOFFER

2.1 Recht doen aan de algemene belangen van het slachtoffer

De officier van justitie heeft bij het nemen van beslissingen die het slachtoffer kunnen raken aandacht voor de kenbaar gemaakte belangen en wensen van het slachtoffer, de voorspelbaarheid van zijn beslissingen, de proportionaliteit van zijn beslissingen en de veiligheid van het slachtoffer. Naast de specifieke belangen die het slachtoffer kenbaar heeft gemaakt aan het openbaar ministerie, zijn er ook algemene belangen van slachtoffers waar het openbaar ministerie rekening mee houdt. Het strafproces kan een zware belasting vormen voor het slachtoffer, net zoals de confrontatie met de verdachte tijdens het proces. Elk slachtoffer krijgt een individuele beoordeling ter identificatie van specifieke beschermingsbehoeften.

2.2 Individuele beoordeling

Elk slachtoffer wordt door een opsporingsambtenaar individueel beoordeeld om specifieke beschermingsbehoeften te onderkennen. Doel van de individuele beoordeling is een systematische bescherming van slachtoffers tegen secundaire victimisatie, herhaald slachtofferschap, intimidatie en vergelding. Daartoe kunnen bijzondere beschermingsmaatregelen worden aangeboden om een passende bescherming te bieden. De opsporingsinstantie draagt in beginsel zorg voor de individuele beoordeling, waarna het openbaar ministerie deze beoordeling waar nodig kan actualiseren. De officier van justitie treft of vordert beschermende maatregelen wanneer dit gezien de individuele beoordeling noodzakelijk is.

2.3 Fysieke integriteit

Er wordt rekening gehouden met de fysieke integriteit van het slachtoffer door fysiek onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer, bijvoorbeeld in het kader van forensisch-medisch onderzoek, niet vaker en uitgebreider te verrichten dan nodig is. Is de fysieke integriteit van het slachtoffer in gevaar vanwege gedragingen van de verdachte of veroordeelde, dan kan het slachtoffer worden beschermd door de inzet van beschermingsmaatregelen zoals een contact, gebieds- dan wel locatieverbod.

2.4 Geestelijke integriteit

Tijdens het opsporingsonderzoek wordt rekening gehouden met de geestelijke integriteit van het slachtoffer door de ondervraging van het slachtoffer niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk is, waarbij onnodige herhaling wordt vermeden. Zo wordt het slachtoffer niet langer dan nodig geconfronteerd met het strafbare feit. Bij confrontaties met de verdachte wordt de correcte bejegening van het slachtoffer door de verdachte of diens raadsman te allen tijde in het oog gehouden.

2.5 Het delen van persoonlijke gegevens

Uitgangspunt is dat het openbaar ministerie geen informatie over het slachtoffer vrijgeeft indien deze informatie herleidbaar is tot individuele personen. Persoonlijke gegevens van het slachtoffer, zoals adresgegevens, worden niet vermeldt in processen-verbaal of documenten van het openbaar ministerie, tenzij deze gegevens redelijkerwijs van belang zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Het openbaar ministerie deelt alleen de persoonlijke gegevens van het slachtoffer met de verdachte en derden als dit strafvorderlijk strikt noodzakelijk is. Met dit uitgangspunt wordt rekening gehouden bij het opstellen en vrijgeven van de tenlastelegging. Bij de voorlichting over strafzaken aan de pers wordt zeer terughoudend omgegaan met het verstrekken van persoonlijke gegevens van het slachtoffer.5 In het kader van de opsporing van strafbare feiten worden persoonlijke gegevens van het slachtoffer alleen gedeeld als dit dringend noodzakelijk is en het slachtoffer hier uitdrukkelijk toestemming voor heeft verleend.6 De brieven die het openbaar ministerie aan het slachtoffer stuurt hebben een apart adresblad dat niet wordt opgenomen in het procesdossier.

3. AANGIFTE EN VERHOOR

3.1 Correcte bejegening bij aangifte en verhoor

Slachtoffers worden door opsporingsambtenaren correct bejegend tijdens het doen van aangifte en tijdens het verhoor, opdat secundaire victimisatie zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij het horen van slachtoffers die in het bijzonder kwetsbaar zijn voor secundaire of herhaalde victimisatie, intimidatie en vergelding kan de politie beschermingsmaatregelen treffen.

3.2 Taalkundige bijstand

Het slachtoffer dat aangifte wil doen en de Nederlandse taal niet beheerst, wordt in staat gesteld aangifte te doen in een taal die hij begrijpt of krijgt kosteloos de benodigde taalkundige bijstand. Aan het slachtoffer dat de Nederlandse taal niet beheerst, wordt een kosteloze vertaling verstrekt van de schriftelijke bevestiging van de aangifte in een taal die hij begrijpt.

3.3 Privacybescherming

Bij het opnemen van de aangifte of de start van een verhoor informeert de opsporingsinstantie het slachtoffer dat alle informatie in de aangifte of het verhoor in beginsel wordt gedeeld met het openbaar ministerie, bij vervolging met de verdachte en bij dagvaarding met de rechter. Er zijn mogelijkheden om bepaalde persoonsgegevens, zoals de naam en het adres van het slachtoffer, buiten de aangifte of het proces-verbaal van verhoor te houden. Er kan – afhankelijk van de omstandigheden – in overleg met het slachtoffer gekozen worden voor de in 3.4 en 3.5 genoemde modaliteiten. Voorwaarde is in ieder geval dat de betreffende persoonsgegevens afzonderlijk worden geregistreerd en de identiteit van het slachtoffer genoegzaam kan worden vastgesteld.

3.4 Domiciliekeuze

Elk slachtoffer mag domicilie kiezen. Van domiciliekeuze is sprake indien het slachtoffer bij aangifte of verhoor een ander adres opgeeft dan zijn woonadres, zoals het adres van een slachtofferhulporganisatie, raadsman of werkgever. Door domiciliekeuze wordt voorkomen dat de verdachte of diens raadsman bekend wordt met het adres van het slachtoffer. Het woonadres van het slachtoffer is wel bekend bij de opsporingsinstanties en het openbaar ministerie, maar wordt afzonderlijk geregistreerd en niet gevoegd bij de processtukken. Opsporingsinstanties en het openbaar ministerie verzenden alle communicatie naar het door het slachtoffer opgegeven domicilieadres. Kan het slachtoffer geen alternatief adres doorgeven, dan kan bij wijze van uitzondering worden gekozen voor een overheidsdomicilieadres. In dat geval wordt het woonadres niet gevoegd bij de processtukken, maar wordt de post wel verstuurd naar het woonadres of emailadres van het slachtoffer.

3.5 Aangifte/verhoor onder nummer

Een slachtoffer dat een gegrond vermoeden heeft dat een aangifte of verhoor kan leiden tot overlast, zoals gevaar voor de persoonlijke veiligheid of veiligheid van anderen, of tot belemmering in de uitoefening van beroep kan aangifte onder nummer doen of door opsporingsambtenaren worden verhoord onder nummer. Bij aangifte of verhoor onder nummer wordt de identiteit van het slachtoffer niet prijsgegeven: naam, geboortedatum en adresgegevens worden niet in de aangifte of het proces-verbaal van verhoor opgenomen en het slachtoffer wordt met een specifieke code aangeduid. Deze gegevens zijn wel bekend bij de opsporingsinstanties en het openbaar ministerie, maar worden afzonderlijk geregistreerd en niet gevoegd bij de processtukken. Het slachtoffer dat bij opsporingsambtenaren aangifte heeft gedaan of is gehoord onder nummer kan in de regel als beperkt anonieme getuige worden gehoord door de rechter-commissaris (artikel 190 lid 3 Sv) of de zittingsrechter (artikel 290 lid 3 Sv).

4. INFORMATIEVERSTREKKING

4.1 Informatieverstrekking in algemene zin

Het openbaar ministerie stuurt in beginsel aan elk slachtoffer een bericht als het proces-verbaal tegen de verdachte door de opsporingsinstantie naar het openbaar ministerie is gestuurd. Bij de ontvangstbevestiging wordt gevoegd algemene informatie over de gang van zaken bij het openbaar ministerie, waarin onder meer wordt gewezen op de mogelijkheden tot bemiddeling en het bestaan van slachtofferhulporganisaties. De informatie wordt gegeven in eenvoudige en toegankelijke bewoordingen.

Bij de ontvangstbevestiging worden ook gevoegd een wensenformulier en een schadevergoedingsformulier. Het slachtoffer kan het wensenformulier gebruiken om aan het openbaar ministerie zijn belangen kenbaar te maken en aan te geven van welke rechten hij gebruik wil maken. Wanneer het wensenformulier en het schadevergoedingsformulier niet binnen de daarvoor gestelde termijn worden ingevuld en teruggestuurd, gaat het openbaar ministerie ervan uit dat het slachtoffer er bewust voor kiest niet bij de zaak betrokken te zijn, tenzij het slachtoffer op andere wijze zijn belangen kenbaar heeft gemaakt.

Bij een ZSM-afdoening van een strafbaar feit kan worden afgezien van het sturen van een bericht over het insturen van de zaak, een wensenformulier en een schadeformulier indien het feit direct met een OM-strafbeschikking wordt afgedaan en de officier van justitie of beoordelaar zich ervan hebben verzekerd op de hoogte te zijn van eventuele wensen van het slachtoffer. Voorwaarde is tevens dat deze wensen schriftelijk zijn vastgelegd en zijn toegevoegd aan het dossier.

4.2 Informatieverstrekking op verzoek

Verzoekt het slachtoffer in het algemeen om informatie over de aanvang en voortgang van de zaak, dan wordt door of namens het openbaar Ministerie van het begin tot het einde van de strafzaak alle informatie verstrekt die conform artikel 51ac Sv aan het slachtoffer moet worden verstrekt. Bij een verzoek om specifieke informatie, wordt alleen deze specifieke informatie verstrekt.

4.3 Informatieverstrekking over contact- en gebiedsverboden

Het slachtoffer wordt altijd door of namens het openbaar ministerie geïnformeerd over een door de officier van justitie of de rechtbank opgelegd of opgeheven contact- of gebiedsverbod gerelateerd aan het slachtoffer, ook als het slachtoffer niet om informatie over de zaak heeft verzocht. Deze informatie wordt verstrekt in het belang van een correcte executie van het opgelegde contact- of gebiedsverbod.

4.4 Informatie over rechterlijke beslissingen, hoger beroep en cassatie

Het slachtoffer wordt op zijn verzoek door of namens het openbaar ministerie geïnformeerd over de inhoud van de in de strafzaak gewezen uitspraken. Het slachtoffer wordt op zijn verzoek geïnformeerd over het in de strafzaak ingestelde hoger beroep of cassatie en over het intrekken van een reeds ingesteld hoger beroep of cassatiemiddel.

4.5 Informatieverstrekking over invrijheidstelling

Het slachtoffer wordt op zijn verzoek door of namens het openbaar ministerie geïnformeerd over de schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis, over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling na de gevangenisstraf, de jeugddetentie, de ISD-maatregel, de terbeschikkingstelling met dwangverpleging of de PIJ (terbeschikkingstelling voor jeugdigen), over het toegekende eerste verlof en over de ontsnapping van een verdachte of veroordeelde. Hiermee wordt getracht te voorkomen dat het slachtoffer onverwacht en ongewenst wordt geconfronteerd met de verdachte of veroordeelde.

4.6 Vertaling van informatie en processtukken

Op verzoek van het slachtoffer dat de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpt, verstrekt het openbaar ministerie kosteloos een schriftelijke vertaling van de informatie over het verloop van de strafzaak in een voor hem begrijpelijke taal. Op verzoek van het slachtoffer dat de Nederlandse taal niet of onvoldoende begrijpt, kunnen ook de onderdelen van de processtukken die noodzakelijk zijn voor het slachtoffer om zijn rechten uit te kunnen oefenen worden vertaald in een voor hem begrijpelijke taal. Een vertaling van deze delen van de processtukken wordt in beginsel schriftelijk verstrekt, maar er kan eventueel ook een mondelinge vertaling of samenvatting van de processtukken worden gegeven. De schriftelijke vertaling van processtukken is kosteloos. Het slachtoffer kan bij de rechter-commissaris bezwaar maken tegen de beslissingen van de officier van justitie inzake de vertaling van informatie en processtukken. De behandeling van het bezwaar mag niet leiden tot een onredelijke verlenging van de strafprocedure.

5. VERVOLGING

5.1 Sepot

Bij het nemen van een sepotbeslissing worden de belangen van het slachtoffer uitdrukkelijk meegewogen. Op verzoek van het slachtoffer informeert het openbaar ministerie het slachtoffer schriftelijk over de sepotbeslissing. In de sepotmededeling worden de redenen voor de sepotbeslissing gegeven. Bij de sepotmededeling wordt het slachtoffer ook gewezen op de mogelijkheid om een klacht als bedoeld in artikel 12 Sv in te dienen bij het gerechtshof vanwege het uitblijven van strafvervolging. Het slachtoffer ontvangt op zijn verzoek informatie om te beslissen over het doen van klacht bij het gerechtshof als bedoeld in artikel 12 Sv.

5.2 Strafbeschikking en transactie

Het openbaar ministerie houdt bij aanbieding van een strafbeschikking of transactie zo veel mogelijk rekening met de belangen van slachtoffers.7 Het OM-hoorgesprek met de verdachte is niet openbaar en het slachtoffer kan hier niet bij aanwezig zijn. Het slachtoffer kan wel zijn wensen kenbaar maken, zoals de wens dat bij de oplegging van de OM-strafbeschikking rekening wordt gehouden met geleden schade. Het OM brengt het slachtoffer tijdig op de hoogte van de datum van het OM-hoorgesprek met de verdachte, zodat het slachtoffer stukken ter onderbouwing van een mogelijk schadeverhaal tijdig kan indienen en een schriftelijke slachtofferverklaring tijdig kan laten voegen. Na oplegging van de strafbeschikking, wordt het slachtoffer op verzoek door of namens het openbaar ministerie geïnformeerd over de inhoud van een strafbeschikking. Tevens wordt het slachtoffer op verzoek door het openbaar ministerie geïnformeerd over de voorwaarden van het transactieaanbod. Het openbaar ministerie wijst het slachtoffer op de mogelijkheid om een klacht als bedoeld in art. 12 Sv bij het gerechtshof in te dienen tegen het uitvaardigen van de strafbeschikking of het aanbieden van een transactie.

5.3 Uitleggen afdoeningsbeslissing

Als de officier van justitie daartoe aanleiding ziet, kan de officier van justitie voorafgaand of na het nemen van de afdoeningsbeslissing van een spreekrechtwaardig feit (sepot, strafbeschikking, dagvaarding) deze beslissing mondeling toelichten of laten toelichten. Het voornemen om een ernstig geweldsdelict, ernstig verkeersdelict of ernstig zedendelict af te doen met een sepot wordt altijd mondeling toegelicht.

5.4 De schriftelijke slachtofferverklaring

Elk slachtoffer kan een schriftelijke slachtofferverklaring opstellen om de rechter, de officier van justitie en de verdediging te informeren over zaken die relevant worden geacht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte. De officier van justitie voegt gezien artikel 51b lid 2 Sv de schriftelijke slachtofferverklaring in beginsel als processtuk toe aan het procesdossier. In het wensenformulier wordt het slachtoffer gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van een schriftelijke slachtofferverklaring.

5.5 Het slachtoffergesprek bij zaken die gedagvaard worden

Aan het slachtoffer van een spreekrechtwaardig delict wordt een gesprek aangeboden met de officier van justitie als de strafzaak voor de meervoudige kamer wordt gebracht. Het gesprek heeft tot doel het slachtoffer informatie te verschaffen over de gang van zaken ter terechtzitting, de bewijspositie en de strafeis en voor te bereiden op de confrontatie met de verdachte. Het slachtoffer wordt in de gelegenheid gesteld tijdens het gesprek zijn wensen delen met de officier van justitie, zoals de wens tot oplegging van een contact- of gebiedsverbod of wensen over het onderzoek ter terechtzitting. In het geval het slachtoffer tijdens de terechtzitting gebruik wil maken van het spreekrecht, heeft de officier van justitie in het bijzonder de verantwoordelijkheid om het slachtoffer hierover voor te lichten. Vraagt het slachtoffer na dagvaarding van de verdachte op eigen initiatief om een gesprek met de officier van justitie, dan wordt dit gesprek het slachtoffer in beginsel niet onthouden.

6. ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

6.1 Bijwonen terechtzitting

Het slachtoffer dat daarom verzoekt krijgt informatie over de datum, tijd en plaats van het onderzoek ter terechtzitting. Zonder verzoek om informatie wordt het slachtoffer niet geïnformeerd over de datum, tijd en plaats van het onderzoek ter terechtzitting.

6.2 Bijstand tolk op de zitting

Indien het slachtoffer de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan het slachtoffer het openbaar ministerie verzoeken om een tolk op te roepen die bijstand kan verlenen. Deze mogelijkheid bestaat voor het slachtoffer in de zin van artikel 51a Sv, de benadeelde partij en het spreekgerechtigde slachtoffer. Als het slachtoffer aan het openbaar ministerie laat weten aanwezig te willen zijn tijdens de terechtzitting, draagt de officier van justitie zorg voor het oproepen van een tolk.

6.3 Terechtzitting en belangen slachtoffer

Wanneer de aard van de zaak en de leeftijd van de slachtoffers daartoe aanleiding geeft, vordert de officier van justitie behandeling van de strafzaak achter gesloten deuren conform artikel 269 Sv, zoals bij minderjarige slachtoffers van seksueel misbruik. Bij het formuleren van de strafeis houdt het openbaar ministerie rekening met de belangen van het slachtoffer. Het openbaar ministerie staat indien het slachtoffer dat wenst tijdens het requisitoir nadrukkelijk stil bij de gevolgen die het strafbaar feit heeft (gehad) voor het slachtoffer. Bij het eisen van een voorwaardelijke straf vordert het openbaar ministerie zo mogelijk voorwaarden als genoemd in artikel 14c onder 1 tot en met 7 Sr als dit in het belang van het slachtoffer is.

7. KENNISNEMING EN AFSCHRIFTVERSTREKKING VAN (PROCES)STUKKEN

7.1 Kennisneming van processtukken

Het slachtoffer kan op grond van artikel 51b lid 1 Sv buiten het onderzoek ter terechtzitting de officier van justitie verzoeken om kennis te nemen van processtukken die voor hem van belang zijn. Het belang van het slachtoffer ziet zowel op strafvorderlijke belangen als op niet-strafvorderlijke belangen. De officier van justitie mag de kennisneming van processtukken door het slachtoffer weigeren als processtukken niet van belang zijn voor het slachtoffer. Processtukken zijn niet van belang voor het slachtoffer als deze processtukken geen betrekking hebben op het strafbare feit waardoor het slachtoffer schade heeft geleden. Artikel 51b Sv bevat geen expliciete grondslag voor het afwegen van het belang van het slachtoffer tegen andere belangen, maar gezien de wetsgeschiedenis wordt aangenomen dat de mogelijkheid tot deze belangenafweging wel bestaat. De officier van justitie mag de kennisneming van processtukken door het slachtoffer weigeren als het belang voor het slachtoffer onvoldoende opweegt tegen het belang van het onderzoek, het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten dan wel tegen zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend. Het slachtoffer moet het verzoek tot kennisneming van processtukken voldoende motiveren. De weigering om het slachtoffer kennis te laten nemen van processtukken omdat kennisneming niet in het belang van het slachtoffer is of het belang van het slachtoffer onvoldoende opweegt tegen andere belangen wordt schriftelijk en voorzien van een motivering aan het slachtoffer doorgegeven. De officier van justitie heeft geen toestemming nodig van de rechter-commissaris om de kennisneming van processtukken door het slachtoffer te weigeren, en het slachtoffer kan tegen deze beslissing geen bezwaar maken. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting kan het slachtoffer een (herhaald) verzoek tot kennisneming van processtukken richten tot het gerecht in feitelijke aanleg.

7.2 Verstrekken afschrift van processtukken

Een slachtoffer ontvangt van het openbaar ministerie in beginsel een afschrift van de processtukken waar kennis van mag worden genomen. De officier van justitie kan echter besluiten dat er geen afschrift van bepaalde processtukken wordt verstrekt in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend. Dit besluit wordt schriftelijk medegedeeld aan het slachtoffer en hiertegen kan het slachtoffer binnen veertien dagen bezwaar maken bij de rechter-commissaris

7.3 Kennisneming van stukken door nabestaanden van een overleden persoon

Als het opsporingsonderzoek naar het overlijden van een persoon niet tot de vervolging van een verdachte leidt, kunnen de stukken die tijdens het onderzoek zijn verzameld niet worden aangemerkt als processtukken. Evenmin kunnen nabestaanden informatie over het onderzoek naar het overlijden opvragen op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, omdat de gegevens over een overleden persoon geen persoonsgegevens zijn. In de Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden staat onder welke voorwaarden niettemin informatie over de zaak aan de nabestaanden kan worden verstrekt.8

8. SCHADEBEHANDELING

8.1 Rekening houden met de schadevordering

Als het slachtoffer te kennen geeft dat schade is geleden en het slachtoffer de wens uit deze schade te willen verhalen binnen het strafproces, houdt het openbaar ministerie daar rekening mee bij de vervolgings- en afdoeningsbeslissing. Het openbaar ministerie kan geen rekening houden met door het slachtoffer geleden schade als het slachtoffer de omvang van deze schade niet tijdig en onderbouwd met bewijsstukken heeft doorgegeven.

8.2 Schadevordering en de OM-strafbeschikking

De officier van justitie houdt bij het opleggen van een OM-strafbeschikking rekening met de door het slachtoffer geleden schade. Een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer laat weten dat een schadevergoeding gewenst is en het slachtoffer het openbaar ministerie tijdig en onderbouwd heeft geïnformeerd over de geleden schade. Een schadevergoedingsmaatregel wordt in beginsel alleen opgelegd bij niet-complexe schadevorderingen. De officier van justitie mag uitgaan van door het slachtoffer aangedragen feiten en omstandigheden, tenzij de schadevordering de officier van justitie onrechtmatig of ongegrond voorkomt of te complex is.

8.3 Schadevordering tijdens de zitting

De officier van justitie kan de niet-ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij, of een deel daarvan, vorderen wanneer wordt geoordeeld dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De officier van justitie hoeft geen inhoudelijk oordeel te geven over de vordering benadeelde partij. Acht de officier van justitie de schadevordering toewijsbaar, dan wordt ten behoeve van natuurlijke personen altijd de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel gevorderd. Het openbaar ministerie kan ook een schadevergoedingsmaatregel vorderen als geen vordering benadeelde partij is ingediend, indien duidelijk is dat het slachtoffer schadevergoeding wenst en dat de verdachte naar burgerlijk recht voor de schade aansprakelijk is. Het openbaar ministerie kan als voorwaarde bij een voorwaardelijke straf eisen dat de verdachte een geldbedrag stort in het schadefonds geweldsmisdrijven of andere instelling die zich ten doel stelt de belangen van slachtoffer van strafbare feiten te behartigen (artikel 14c lid 2 onder 4⁰ Sr).

Als blijkt dat de benadeelde partij die een vordering heeft gedaan niet is ingelicht over de plaats, datum en tijdstip van de terechtzitting, verzoekt het openbaar ministerie in beginsel om de zaak aan te houden om de benadeelde partij alsnog in de gelegenheid te stellen de zaak bij te wonen.

8.4 Omissie openbaar ministerie bij schadebehandeling

Het is mogelijk dat de benadeelde partij zich door een omissie van het openbaar ministerie niet heeft kunnen voegen in het strafproces. In dat geval kan het slachtoffer aan het openbaar ministerie een verzoek doen om een tegemoetkoming. Een tegemoetkoming kan worden toegekend als voldaan wordt aan twee voorwaarden. Ten eerste dient de voeging door de benadeelde partij beoogd te zijn geweest. Ten tweede moet de vordering, zo de benadeelde partij zich wel had kunnen voegen, toewijsbaar zijn geweest.

9. BIJSTAND, BEMIDDELING EN BESLAG

9.1 Bijstand

Bijstand aan het slachtoffer vanaf het eerste contact met de politie en het openbaar ministerie door een advocaat, een wettelijk vertegenwoordiger of een persoon naar keuze kan eraan bijdragen dat het slachtoffer begrijpt wat er gebeurt en dat het slachtoffer begrepen wordt. Degene die bijstand verleent kan namens het slachtoffer de rechten van het slachtoffer uitoefenen. Tijdens het voorbereidend onderzoek kan het slachtoffer zich gezien artikel 51c lid 3 Sv niet doen vertegenwoordigen door een advocaat of andere gemachtigde. De bepalingen over de bevoegdheden van de advocaat van de verdachte uit artikel 37 tot en met 48 Sv zijn niet van overeenkomstige toepassing op de advocaat van het slachtoffer.

9.2 Toegang slachtofferhulporganisaties

Het openbaar ministerie verwijst slachtoffers voor ondersteuning en hulp naar een instelling voor slachtofferhulp. Familieleden van in leven zijnde slachtoffers die zelf geen slachtoffer zijn in de zin van artikel 51a Sv hebben ook recht op toegang tot instellingen voor slachtofferhulp, maar worden hier niet actief naar doorverwezen door het openbaar ministerie.

9.3 Herstelrechtvoorzieningen

Het slachtoffer wordt in staat gesteld om deel te nemen aan een proces dat is gericht op het herstellen van de gevolgen van het strafbare feit. Deelname aan herstelrechtvoorzieningen is vrijwillig. Herstelrechtvoorzieningen worden verzorgd door een onpartijdige derde. Het openbaar ministerie beoordeelt in elke zaak of bemiddeling kan bijdragen aan herstel, en verwijst indien dit het geval is door naar mediation in strafzaken. In het geval dat mediation in strafzaken heeft geleid tot een overeenkomst tussen het slachtoffer en de verdachte houdt het openbaar ministerie daarmee rekening bij de afdoening van de zaak.

9.4 Conservatoir beslag

Het openbaar ministerie kan conservatoir beslag leggen op het vermogen van de verdachte om daaruit het met een schadevergoedingsmaatregel opgelegde bedrag dat de verdachte aan de overheid moet betalen te kunnen verhalen. Beoogd wordt het vermogen van de verdachte veilig te stellen om zo de schadeafhandeling voor slachtoffers te vergemakkelijken.

10. INTERNATIONAAL

10.1 Overdracht van strafvervolging

Het slachtoffer wordt door het openbaar ministerie geïnformeerd indien de strafzaak voor overdracht aan een buitenlandse autoriteit krachtens artikel 5.3.1 Sv wordt voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid. Voordat de officier van justitie een voorstel voor overdracht van strafvervolging doet, wordt aan de benadeelde partij die zich heeft gevoegd om schriftelijke instemming gevraagd. Stemt de benadeelde partij niet in met de overdracht van strafvervolging, dan vordert de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris als het belang van overdracht zwaarder wordt gewogen dan het belang van de benadeelde partij.

10.2 Het Europees Beschermingsbevel

De officier van justitie kan op verzoek van het slachtoffer een Europese beschermingsmaatregel uitvaardigen in het geval dat in Nederland een locatieverbod of contactverbod is uitgevaardigd die het slachtoffer beschermd en het slachtoffer in een andere EU-lidstaat woont of verblijft.9

10.3 Rechten van slachtoffers die in een andere EU-lidstaat wonen

Het slachtoffer dat woont in een andere EU-lidstaat kan van een strafbaar feit dat is gepleegd in Nederland aangifte doen in een andere EU-lidstaat, als het slachtoffer geen aangifte heeft kunnen doen in Nederland of – indien er sprake is van een ernstig strafbaar feit – als het slachtoffer geen aangifte wenst te doen in Nederland.10

Het slachtoffer dat woont in Nederland kan in Nederland aangifte doen van een strafbaar feit dat is gepleegd in een andere EU-lidstaat, als het slachtoffer geen aangifte heeft kunnen doen in de EU-lidstaat waar het strafbare feit is gepleegd of – indien er sprake is van een ernstig strafbaar feit – als het slachtoffer geen aangifte wenst te doen in die EU-lidstaat.

De officier van justitie stuurt de aangifte van een slachtoffer dat in Nederland aangifte doet via een Internationaal Rechtshulp Centrum door naar de bevoegde autoriteit van de EU-lidstaat waar het strafbare feit is gepleegd, indien in Nederland geen vervolging wordt ingesteld tegen de verdachte.11

Indien een slachtoffer dat woont in een andere EU-lidstaat moet worden gehoord als getuige doet de officier van justitie indien mogelijk een rechtshulpverzoek als bedoeld in artikel 5.1.3a Sv om het slachtoffer per videoconferentie te doen verhoren door de rechter-commissaris.12

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.


X Noot
1

Waar in de aanwijzing politie staat, worden ook andere opsporingsdiensten bedoeld.

X Noot
2

Het omgekeerde geldt overigens niet, want het begrip benadeelde partij is iets breder en dus is niet elke benadeelde partij is ook een slachtoffer is in de zin van artikel 51a Sv

X Noot
3

HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.

X Noot
4

Waar in deze aanwijzing officier van justitie of rechter staat kan respectievelijk ook advocaat-generaal of raadsheer worden gelezen.

X Noot
5

Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging, onder 2.3.2.

X Noot
6

Aanwijzing opsporingsberichtgeving, onder 3. In bijzondere gevallen kan bij een dringende reden en een zwaarwegend belang hierop na toestemming van het College van procureurs-generaal een uitzondering worden gemaakt.

X Noot
7

In bijlage 1 bij de Aanwijzing OM-strafbeschikking staan contra-indicaties voor het opleggen van een OM-strafbeschikking, waaronder dat het slachtoffer te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht.

X Noot
8

Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (aanwijzing wet justitiële en strafvorderlijke gegevens), onder VI.4.

X Noot
9

Artikel 5.8.10 en 5.8.11 Sv

X Noot
10

Artikel 17 lid 2 EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.

X Noot
11

Artikel 17 lid 3 EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.

X Noot
12

Artikel 17 lid 1 onder b EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.

Naar boven