TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling houdt verband met de implementatie van de richtlijn 2012/29/EU van het
Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen
voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare
feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ. Artikel 6 van deze richtlijn
verplicht lidstaten ertoe ervoor ter zorgen dat het slachtoffer zonder onnodige vertraging
in kennis wordt gesteld van zijn recht om informatie te ontvangen over de strafprocedure
die is ingesteld naar aanleiding van zijn aangifte van een tegen hem gepleegd strafbaar
feit, en dat hij deze informatie op verzoek ontvangt.
De genoemde bepaling van de richtlijn is geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering
(hierna: de wet), door het invoegen van een nieuw artikel 51ac. De officier van justitie
draagt er zorg voor dat het slachtoffer onverwijld in kennis wordt gesteld van zijn
recht om informatie te ontvangen over de aanvang en de voortgang van de zaak, naar
aanleiding van een tegen het slachtoffer gepleegd strafbaar feit. Het slachtoffer
wordt in het bijzonder in kennis gesteld van zijn recht om de in artikel 51ac, eerste
lid, onder a tot en met h, genoemde informatie te ontvangen. Daarnaast wordt het slachtoffer
desgewenst geïnformeerd over de invrijheidsstelling of ontsnapping van de verdachte
of veroordeelde en over maatregelen die voor bescherming van het slachtoffer zijn
genomen.
Het slachtoffer wordt in beginsel schriftelijk geïnformeerd over de aanvang en voortgang
van de zaak, tenzij mondelinge informatievoorziening noodzakelijk is omdat het slachtoffer
binnen zeer korte termijn op de hoogte gesteld moet worden. Schriftelijke informatievoorziening
kan ook via elektronische weg geschieden. Daarnaast staat het de organisaties in de
strafrechtketen vrij om slachtoffers persoonlijk te informeren over het verloop van
de zaak, in aanvulling op de schriftelijke informatievoorziening.
Zo worden nabestaanden vaak persoonlijk door de familierechercheur van de politie
of de zaakscoördinator van het Openbaar Ministerie geïnformeerd over de stand van
zaken. Artikel 51ac, zevende lid, bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen
worden gesteld inzake het recht van het slachtoffer om informatie te ontvangen en
inzake het doen van mededeling aan het slachtoffer. Deze regeling stelt die nadere
voorschriften. Het gaat hier om instructienormen voor het openbaar ministerie, de
politie of een andere overheidsorganisatie die opsporing van strafbare feiten tot
taak heeft.
Net als de hiervoor genoemde wettelijke bepaling is deze regeling van toepassing op
het strafproces. Alleen voor zover het gaat om informatievoorziening aan het slachtoffer
wanneer de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld of uit de gevangenis is ontsnapt
(artikelen 3 en 4 van deze regeling), ziet deze regeling ook op de fase van de tenuitvoerlegging.
Voor een toelichting op deze reikwijdte verwijs ik naar de memorie van toelichting
op de implementatiewet.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Artikel 2, eerste lid
Op grond van de verplichtingen die voortvloeien uit de EU-richtlijn moet het slachtoffer,
indien hij te kennen heeft gegeven daarover geïnformeerd te willen worden, door de
politie of de officier van justitie op de hoogte worden gebracht van de informatie
als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h, Sv.
Een slachtoffer dient zelf aan te geven of hij op de hoogte gehouden wil worden van
de aanvang en de voortgang van de zaak, naar aanleiding van het tegen hem gepleegde
strafbare feit. Veelal zal hij door de ambtenaar van politie, een andere opsporingsambtenaar
of de officier van justitie gevraagd worden of hij deze informatie wenst te ontvangen.
Met ‘aanvang en voortgang van de zaak’ wordt bedoeld de periode vanaf de aangifte
of zaken waarvan geen aangifte is gedaan maar die door de politie of het OM ambtshalve
worden onderzocht/vervolgd tot en met de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.
Daarbij kan het slachtoffer geen onderscheid maken tussen schriftelijke informatie
die hij wel, en schriftelijke informatie die hij niet wenst te ontvangen. Hij ontvangt
ofwel alle zaaksinformatie waar hij recht op heeft, ofwel in het geheel geen zaaksinformatie.
De reden hiervan is dat het voor de politie en het Openbaar Ministerie niet uitvoerbaar
is om per zaak bij te houden welke informatie aan een slachtoffer moet worden verstrekt
en welke niet. Daarom is gekozen voor een variant die voor de politie en het Openbaar
Ministerie gemakkelijk in de systemen te registreren is. Wel kan het slachtoffer op
elk moment zijn wens om informatie te ontvangen wijzigen.
Het slachtoffer kan het verzoek op elk moment vanaf de aanvang van de zaak (en in
bepaalde gevallen tot en met de tenuitvoerlegging) doen. Als slachtoffer het verzoek
niet bij het eerste contact, maar pas op een later moment doet, kan de politie of
de officier van justitie een kort resumé geven van belangrijkste informatie over voortgang
zaak in de voorliggende periode. De verwachting is echter dat dit in de praktijk weinig
zal voorkomen. Een verzoek van het slachtoffer kan niet worden geweigerd, tenzij de
wet hierin voorziet.
Voor de politie en het Openbaar Ministerie is het belangrijk om in de systemen te
kunnen achterhalen dat het slachtoffer te kennen heeft gegeven al dan niet van zijn
recht op zaaksinformatie gebruik te willen maken. De ambtenaar van politie, een andere
opsporingsambtenaar of de officier van justitie registreren daarom dat het slachtoffer
het verzoek heeft gedaan dan wel te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken
van zijn recht om zaaksinformatie te ontvangen. Indien het slachtoffer in een later
stadium aangeeft zijn wens om zaaksinformatie te ontvangen te willen wijzigen, wordt
dit ook geregistreerd.
De registratie in de systemen zorgt ervoor dat de politie en het Openbaar Ministerie
niet meerdere malen aan het slachtoffer hoeven te vragen of hij gebruik wil maken
van zijn recht om informatie te ontvangen. Wanneer het slachtoffer na bekend te zijn
geworden van zijn rechten nog geen keuze heeft gemaakt, vindt er geen registratie
plaats. Op het moment van de totstandkoming van deze regeling beschikken politie en
Openbaar Ministerie nog niet over één gemeenschappelijk systeem. Registratie van zaken
rondom het slachtoffer vindt daarom plaats in de afzonderlijke systemen van de politie
en het openbaar ministerie.
Artikel 2, tweede lid
Naast de informatie als bedoeld in artikel 51ac, eerste lid, onder a tot en met h,
Sv kan het slachtoffer de officier van justitie gedurende het strafproces en de fase
van de tenuitvoerlegging te allen tijde verzoeken om hem te informeren over andere
informatie over de voortgang van de zaak en die relevant is voor het slachtoffer.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan informatie over belangrijke ontwikkelingen
in het opsporingsonderzoek of aan informatie over een TBS-verlenging van de veroordeelde
of andere informatie die relevant kan zijn voor het slachtoffer om te weten. Niet
vereist is dat deze aanvullende informatie schriftelijk wordt verstrekt. Zo kan de
opsporingsambtenaar of bijvoorbeeld een medewerker van het Openbaar Ministerie een
slachtoffer ook telefonisch informeren over de stand van het onderzoek, indien een
slachtoffer daarom heeft verzocht. In sommige gevallen zal de politie het slachtoffer
hierover informeren, op verzoek van de officier van justitie. Indien er redenen zijn
om het slachtoffer bepaalde informatie over de voortgang van de zaak te onthouden,
bijvoorbeeld wanneer er naar inschatting van de officier van justitie een risico is
voor represailles van het slachtoffer richting de verdachte of getuigen, dan kan de
officier van justitie weigeren zulke informatie te verstrekken.
Artikel 2, derde lid
Gekozen is voor een termijn van 14 dagen omdat het slachtoffer met enige voortvarendheid
moet worden geïnformeerd over zijn zaak. Het niet verbinden van een termijn aan deze
informatie is daarom onwenselijk. Of de termijn van 14 dagen in de praktijk daadwerkelijk
haalbaar is, zal na de inwerkingtreding van deze regeling moeten blijken. Zo nodig
kan de regeling in de toekomst nog op dit punt worden aangepast. Het voorgaande geldt
ook voor de termijn van 14 dagen die in het vierde lid van dit artikel is opgenomen.
Artikel 2, vierde lid
In bepaalde situaties is het niet mogelijk om het slachtoffer tijdig te informeren
over het inzenden van een proces-verbaal naar het Openbaar Ministerie, conform artikel
51ac, eerste lid onder c Sv.
Indien een zaak wordt afgedaan door middel van de ZSM-werkwijze of door de toepassing
van supersnelrecht, is het door de snelheid van het proces niet mogelijk het slachtoffer
hierover schriftelijk te informeren. In het kader van het ZSM-werkproces worden slachtoffers
door Slachtofferhulp Nederland geïnformeerd over het verloop van de procedure. Het
Openbaar Ministerie informeert slachtoffers over de wijze van afdoening.
Artikel 2, zesde lid
De zinsnede ‘Indien en voor zover de wet daartoe verplicht’ verwijst naar het feit
dat de wet slechts de oproeping van een slachtoffer verplicht voor zover hem de nieuwe
datum/tijdstip van de zitting niet is aangezegd door de zittingsrechter (o.g.v. artikelen
319 en 320 Sv). In het geval van een aanzegging hoeft het slachtoffer niet nog eens
te worden opgeroepen. Aanzeggingen worden gedaan in het geval van het onderbreken
of voor bepaalde tijd schorsen van het onderzoek ter terechtzitting en wanneer het
slachtoffer in kwestie daarbij aanwezig is.
Artikel 2, zevende lid
Deze bepaling gaat over het verstrekken van informatie aan het slachtoffer over de
beslissing van de rechter op een vordering tot schadevergoeding wanneer het slachtoffer
als benadeelde partij een dergelijke vordering heeft ingediend. Deze beslissing kan
volgens de wet inhouden het (al dan niet gedeeltelijk) toewijzen of afwijzen, dan
wel het (al dan niet gedeeltelijk) niet ontvankelijk verklaren van de vordering. De
officier van justitie informeert het slachtoffer tevens schriftelijk over de gevolgen
van de beslissing op de vordering. Dit betekent bijvoorbeeld dat het slachtoffer wordt
geïnformeerd over het feit dat bij toekenning van schadevergoeding aan de verdachte
een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van de wet aan de verdachte
wordt opgelegd met een bepaling dat de Staat de schadevergoeding vooruit betaalt wanneer
de verdachte in gebreke blijft. Voorts kan een gevolg van de beslissing tot het niet-ontvankelijk
verklaren van het slachtoffer in zijn of haar vordering tot schadevergoeding betekenen
dat het slachtoffer wordt verwezen naar de burgerlijke rechter omdat de vordering
volgens de strafrechter te ingewikkeld is.
Artikel 3
Deze bepaling ziet op de informatie zoals omschreven in artikel 51ac, vierde lid,
Sv., namelijk het onverwijld mededeling doen door de officier van justitie aan het
slachtoffer van de invrijheidstelling of ontsnapping van de verdachte, die zich in
voorlopige hechtenis bevindt, of van de veroordeelde. Artikel 3 stelt regels aan het
Openbaar Ministerie voor de wijze en termijn waarop deze informatie moet worden verstrekt.
Met ‘onverwijld’ wordt bedoeld dat het slachtoffer zo spoedig mogelijk geïnformeerd
moet worden en dat dit niet onnodig moet worden uitgesteld. De informatievoorziening
over het detentieverloop van de verdachte of de veroordeelde betreft verschillende
modaliteiten. Het gaat om verlof, beëindiging van of een harde onttrekking aan een
gevangenisstraf van een veroordeelde. Met een harde onttrekking wordt gedoeld op onttrekking
aan het toezicht vanaf het inrichtingsterrein of vanuit een (zeer) beperkt beveiligde
inrichting. Ook worden slachtoffers desgewenst op de hoogte gehouden van het verloop
van voorlopige hechtenis van een verdachte. In geval van een maatregel ter beschikkingstelling
met dwangverpleging wordt op verzoek informatie verstrekt over verlof, verlenging,
beëindiging, een harde onttrekking of overlijden van de tbs-gestelde. Bij jeugddetentie
of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen worden slachtoffers op verzoek geïnformeerd
over plaatsing, verlof, beëindiging, een harde onttrekking of overlijden van de jeugdige.
Artikel 3, tweede lid
Wanneer de verdachte binnen zeven dagen na de (eind)uitspraak in vrijheid wordt gesteld,
stelt de officier van justitie het slachtoffer hiervan mondeling in kennis. Hieronder
valt zowel de situatie dat bij tussenbeslissing op verzoeken omtrent de opheffing
of schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter wordt besloten om de verdachte
in vrijheid te stellen, als de situatie dat dit bij eindbeslissing wordt besloten.
Reden van het mondeling op de hoogte stellen is de snelheid waarmee het slachtoffer
op de hoogte moet worden gebracht.
Onder mondeling wordt ook telefonisch verstaan, dus het is niet noodzakelijk dat de
officier van justitie en het slachtoffer elkaar fysiek treffen voor een gesprek. In
aanvulling op de mondelinge mededeling van invrijheidsstelling van de verdachte of
de veroordeelde, informeert de officier van justitie het slachtoffer hierover schriftelijk.
Indien het na een herhaalde poging niet is gelukt om het slachtoffer mondeling op
de hoogte te stellen, volstaat een schriftelijke verstrekking van de informatie dat
de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.
Artikel 3, derde lid
Bij invrijheidstelling zeven dagen na de uitspraak volstaat een schriftelijke verstrekking
van de informatie dat de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.
Artikel 3, vijfde lid
Het slachtoffer wordt desgewenst door de officier van justitie in kennis gesteld van
een ontsnapping of niet terugkeren van begeleid of onbegeleid verlof van de verdachte
of de veroordeelde. Aangezien het slachtoffer hierover moet worden geïnformeerd binnen
1 uur nadat dit de officier van justitie bekend is geworden, zal de officier van justitie
hem hierover mondeling informeren. Onder mondeling wordt ook telefonisch verstaan,
dus een fysiek treffen van de officier van justitie en het slachtoffer is niet noodzakelijk.
Indien het na een herhaalde poging niet is gelukt om het slachtoffer mondeling op
de hoogte te stellen, volstaat een schriftelijke verstrekking van de informatie dat
de verdachte of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld.
Artikel 3, zesde lid
Wanneer naar het oordeel van de officier van justitie er een risico bestaat dat de
verdachte of veroordeelde door die mededeling als bedoeld in artikel 51ac, vierde
lid, schade wordt berokkend, dan blijft die mededeling achterwege. Hierbij moet worden
gedacht aan gevallen waarin de officier van justitie concrete aanwijzingen heeft dat
het slachtoffer wraak wil nemen jegens de verdachte of veroordeelde.
Artikel 4
Deze bepaling ziet op de informatie zoals omschreven in artikel 51ac, vijfde lid,
Sv, namelijk het op verzoek van het slachtoffer mededeling doen door de officier van
justitie van de maatregelen die zijn voor zijn bescherming zijn genomen indien de
verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, of de veroordeelde in vrijheid
wordt gesteld of is ontsnapt.
Artikel 4 stelt regels aan het Openbaar Ministerie voor de wijze en termijn waarop
deze informatie moet worden verstrekt. Vanzelfsprekend is het ook van belang dat de
officier van justitie waar mogelijk, bijvoorbeeld bij een van tevoren geplande invrijheidsstelling,
in contact treedt met het slachtoffer om kennis te kunnen nemen van eventuele risico’s
en dreigingen richting het slachtoffer. Deze kennis kan dan vervolgens meegewogen
worden bij de beslissing of beschermingsmaatregelen moeten worden ingezet.
Artikel 4, vijfde lid
In het vijfde lid wordt bepaald dat bij onvoorzien op vrije voeten komen van de dader
de officier van Justitie het slachtoffer binnen 1 uur nader het hem bekend is geworden
informeert over de genomen beschermingsmaatregelen.
Artikel 4, zevende lid
Voor de toelichting op de achtergrond van deze bepaling verwijs ik naar hetgeen ik
hierover onder artikel 3, derde lid, heb toegelicht.
Artikel 5
De informatie als bedoeld in artikel 2, 3 en 4 van deze regeling wordt kosteloos verstrekt
omdat het niet van de draagkracht van het slachtoffer mag afhangen of hij voldoende
wordt geïnformeerd.
De verstrekking van zaaksinformatie dient in eenvoudige bewoordingen plaats te vinden.
Bij mondelinge verstrekking betekent dit dat de officier van justitie in zo begrijpelijk
mogelijk taalgebruik de bewuste informatie moet overbrengen. Ter controle kan hij
het slachtoffer vragen of deze de door de officier van justitie overgebrachte informatie
voldoende begrijpt.
Schriftelijke verstrekking van zaaksinformatie dient eveneens in zo begrijpelijk mogelijk
taalgebruik plaats te vinden. Hierbij zou kunnen worden vermeld dat het slachtoffer
contact kan opnemen met de desbetreffende autoriteit of met Slachtofferhulp Nederland
wanneer hij alsnog de verstrekte informatie niet (voldoende) begrijpt.
Artikel 6
In de meeste gevallen zijn wettelijk vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers
betrokken bij de afhandeling van een strafbaar feit door de politie. Vaak doen zij
aangifte namens het minderjarige slachtoffer.
Indien een slachtoffer jonger is dan twaalf jaar wordt de informatie over de aanvang
en voortgang van de zaak in beginsel verstrekt aan de wettelijke vertegenwoordigers
van het slachtoffer, indien zij hebben aangegeven deze informatie te willen ontvangen.
In bepaalde gevallen is het echter niet wenselijk om de wettelijke vertegenwoordigers
te informeren, bijvoorbeeld in de situatie dat een wettelijk vertegenwoordiger niet
in staat is om de belangen van het minderjarige slachtoffer te behartigen, zoals in
de situatie wanneer een wettelijk vertegenwoordiger tevens verdachte is in de desbetreffende
zaak. De politie en het openbaar ministerie zullen hier maatwerk toepassen en kijken
naar de omstandigheden van de zaak. Indien de politie of het openbaar ministerie besluit
de wettelijke vertegenwoordigers niet te informeren, raden zij het slachtoffer aan
om contact te zoeken met iemand die hij of zij vertrouwt.
Aan minderjarige slachtoffers van twaalf jaar of ouder wordt zaaksinformatie in beginsel
wel direct verstrekt. De politie en het Openbaar Ministerie kunnen besluiten om ook
de wettelijke vertegenwoordigers te informeren, als de ernst van het feit of andere
omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
In de gevallen waarin de wettelijk vertegenwoordigers van minderjarige slachtoffers
vanaf twaalf jaar (nog) niet betrokken zijn in de contact n met de politie, worden
alleen de slachtoffers geïnformeerd. De politie raadt e het slachtoffer daarbij aan
om contact te zoeken met iemand die hij of zij vertrouwt. Hiervan kan de politie afwijken,
als de ernst van het feit of andere omstandigheden hiertoe aanleiding geven.