Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 18 december 2024, nr. WJZ/87523093, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling GLB 2023

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op de artikelen 15, 19, 27 en 28 van de Landbouwwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling GLB 2023 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ingeval de landbouwer over het voorgaande aanvraagjaar rechtstreekse betalingen heeft ontvangen en deze vóór het toepassen van sancties en verlagingen minder dan 5.000 euro bedroegen, of ingeval in het voorgaande aanvraagjaar geen rechtstreekse betalingen zijn toegekend, de landbouwer voor het huidige aanvraagjaar rechtstreekse betalingen zal ontvangen en deze minder dan 5.000 euro zullen bedragen, berekend op basis van het aantal in het huidige aanvraagjaar opgegeven hectaren, vermenigvuldigd met de eenheidsbedragen als bedoeld in artikel 2, derde lid, die in het voorgaande aanvraagjaar van toepassing waren.

2. Het zesde lid vervalt.

3. Het zevende lid wordt vernummerd tot zesde lid.

B

In artikel 7, vierde lid, onderdeel e, wordt ‘landbouwpercelen’ vervangen door ‘landbouwareaal’.

C

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

  • 1. Ten behoeve van de controle op de naleving van de voorwaarden en de uitvoering van eco-activiteiten kan aan de landbouwer als bewijs daarvan een gegeotagde foto als genoemd in artikel 11 van verordening (EU) 2022/1173 worden gevraagd.

  • 2. De gegeotagde foto wordt ingestuurd met een door de minister beschikbaar gesteld middel binnen de daarvoor gestelde termijn, bij gebreke waarvan de betreffende eco-activiteit als niet uitgevoerd wordt beschouwd.

  • 3. De minister kan op aanvraag een ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde verplichting in geval de landbouwer met een door de minister beschikbaar gesteld middel aantoont:

    • a. te behoren tot een geloofsgemeenschap die het gebruik van de elektronische weg in zijn geheel afwijst; of

    • b. niet te beschikken over apparatuur om de gegeotagde foto te maken en in te sturen.

D

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32 Conditionaliteiten

Een landbouwer die deelneemt aan één of meer van de onder artikel 2, eerste en tweede lid, bedoelde regelingen, neemt de volgende bepalingen in acht:

E

Artikel 40, derde lid, onderdelen b en c, worden vervangen door de volgende onderdelen:

  • b. de overnemer vanaf het moment van de overdracht actieve landbouwer is als bedoeld in artikel 5;

  • c. ingeval de overdracht dateert van na de peildatum, de overdrager op de peildatum actieve landbouwer was als bedoeld in artikel 5; en

  • d. de overnemer, na de melding van de bedrijfsoverdracht, een aanvraag als bedoeld in artikel 10 heeft gedaan die overeenkomt met de aanvraag zoals deze, na eventuele wijzigingen, door de overdrager is gedaan.

F

Bijlage 4, § 1. Klimaatverandering, GLMC 2, komt als volgt te luiden:

2. GLMC 2 – Bescherming van veengebieden

  • 1. De landbouwer beïnvloedt het waterpeil op veengrond, bedoeld in bijlage 1 bij het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, dat onderhevig is aan een peilbesluit als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de Omgevingswet, niet.

  • 2. Blijvend grasland op veengrond wordt niet omgezet.

  • 3. Een landbouwer die blijvend grasland op veengrond heeft omgezet in land voor andere vormen van grondgebruik wordt verplicht dit areaal om te zetten in grasland overeenkomstig de voorwaarden die in de kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, zijn geformuleerd.

  • 4. De minister stelt de betrokken landbouwer zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 1 maart van het kalenderjaar volgend op het aanvraagjaar, in kennis van de oppervlakte waarop de omzetverplichting, bedoeld in het derde lid, betrekking heeft en de voorwaarden die aan de omzetverplichting worden gesteld. Voor de toepassing van deze bepaling wordt na de omzetting deze oppervlakte direct aangemerkt als blijvend grasland.

  • 5. Blijvend grasland op veengrond wordt niet geploegd, tenzij dit nodig is voor het herstel van beschadigd grasland.

  • 6. Voor percelen bouwland op veengrond geldt een verbod op ploegen dieper dan 40 centimeter.

G

In Bijlage 4, § 2. Water, GLMC 4, worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. In uitzondering op het eerste lid wordt het in de bufferstrook toegestaan gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken voor de bestrijding van knolcyperus en invasieve exoten waarvoor een bestrijdingsverplichting geldt en door het bevoegd gezag een gewasaanzegging is gedaan of een teeltverbod is opgelegd, met inachtneming van de nationale regelgeving met betrekking tot de teeltvrije zone.

  • 5. In uitzondering op het eerste lid wordt het in de bufferstrook toegestaan gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken voor de bestrijding van wilde haver waarvoor een bestrijdingsverplichting geldt, in het geval er een melding is gedaan bij het bevoegd gezag en bij controle aantoonbaar kan worden gemaakt dat er sprake was van wilde haver op het perceel, met inachtneming van de nationale regelgeving met betrekking tot de teeltvrije zone.

H

In Bijlage 4, § 2. Water, GLMC 10, worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In uitzondering op het eerste lid wordt het in de bufferstrook toegestaan gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken voor de bestrijding van knolcyperus en invasieve exoten waarvoor een bestrijdingsverplichting geldt en door het bevoegd gezag een gewasaanzegging is gedaan of een teeltverbod is opgelegd, met inachtneming van de nationale regelgeving met betrekking tot de teeltvrije zone.

  • 4. In uitzondering op het eerste lid wordt het in de bufferstrook toegestaan gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken voor de bestrijding van wilde haver waarvoor een bestrijdingsverplichting geldt, in het geval er een melding is gedaan bij het bevoegd gezag en bij controle aantoonbaar kan worden gemaakt dat er sprake was van wilde haver op het perceel, met inachtneming van de nationale regelgeving met betrekking tot de teeltvrije zone.

I

Aan Bijlage 4, § 3. Bodem, GLMC 6, worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Op kleigronden is tussen 1 augustus en 30 november minimaal 80 procent van het bouwland op het bedrijf minimaal 8 weken bedekt met een bodembedekker. 8. Het zevende lid is niet van toepassing:

    • a. voor bedrijven in de streek Oldambt en het eiland Hoekse waard die op zware kleigrond continuteelt van wintergewassen toepassen; en

    • b. indien de landbouwer als gevolg van een contract voor agrarisch natuurbeheer op basis van de subsidieregelingen ANLb of de Catalogus Groenblauwe diensten een beheer uitvoert waardoor hij niet aan de voorwaarde kan voldoen.

J

In Bijlage 4, § 4. Biodiversiteit en landschap, GLMC 9, komt het derde lid te luiden:

  • 3. In afwijking van het tweede lid mag ecologisch kwetsbaar blijvend grasland of blijvend grasland worden geploegd en opnieuw ingezaaid, mits dit nodig is voor het herstel van beschadigd grasland en is vastgelegd in het beheerplan.

K

Na bijlage 4 wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage 4a bij artikel 32, onderdeel c.

Sociale conditionaliteiten

Artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 10 en 13 van Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europese Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (Pb EU 2019, L 186)

12.1

Artikel 655, eerste lid, van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

Arbeidsvoorwaarden moeten schriftelijk worden verstrekt

12.2

Artikel 610, eerste lid, van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

Werkgelegenheid in de landbouw moet worden geregeld in een arbeidsovereenkomst

12.3

Artikel 655, derde lid, van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

De arbeidsovereenkomst moet binnen de eerste zeven dagen worden opgesteld

12.4

Artikel 655, derde lid, van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

Wijzigingen in de arbeidsrelatie moeten schriftelijk worden vastgelegd

12.5

Artikel 652 van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

Regels met betrekking tot proeftijd

12.6

Artikel 655, eerste lid, onderdeel i, van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

Voorwaarden met betrekking tot de minimale voorspelbaarheid van het werk

12.7

Artikel 611a, van Boek 7, Titel 10 van het Burgerlijk Wetboek

Verplichte opleiding

Artikelen 5 tot en met 12 van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (Pb EG 1989, L 183)

12.8

Artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet

Zorgplicht

Verplichting werkgever voor veiligheid en gezondheid van werknemers

12.9

Artikelen 14 en 14a van de Arbeidsomstandighedenwet

Deskundige bijstand door externen

Voor specifieke taken op gebied van bescherming en preventie wordt beroep op externe deskundigen gedaan

12.10

Artikel 5, derde en vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Risico-inventarisatie en -evaluatie

Werkgever stelt risico-inventarisatie en -evaluatie op waarin maatregelen staan in verband met de bedoelde risico’s en houdt dit actueel

12.11

Artikelen 3, 5 en 8 van de Arbeidsomstandighedenwet, artikelen 3.16, vijfde lid, 4.4, vierde lid, 4.18, tweede lid, 4.87a, derde lid, onderdeel c, 7.23, eerste lid, onderdeel a, zevende, achtste en elfde lid, 7.23b, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Principes voor goed arbobeleid

De werkgever neemt algemene preventieprincipes in acht en geeft werknemers passende instructies

12.12

Artikelen 3, 5, 12 en 13 van de Arbeidsomstandighedenwet, 1.36, 3.5, 3.5e, 3.5f, 3.5g en 141 tot en met 142a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Risico-inventarisatie en -evaluatie bij gevaarlijke omstandigheden

De werkgever neemt specifieke preventieprincipes in acht en geeft werknemers passende instructies

12.13

Artikel 19 van de Arbeidsomstandighedenwet

Samenwerking

Werknemers van verschillende werkgevers worden bij samenwerking goed geïnstrueerd over samenwerking en voorzieningen

12.14

Artikel 13, eerste, tweede, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet

Bijstand deskundigen

Werkgever wijst werknemers of anderen aan als deskundigen op het gebied van preventie en veiligheid

12.15

Artikel 13, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Geen benadeling aangewezen deskundige werknemers

De aangewezen werknemers mogen niet worden benadeeld in het bedrijf

12.16

Artikel 15, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Bedrijfshulpverlening

De werkgever treft maatregelen op het gebied van de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers

12.17

Artikel 15, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Taakvervulling bedrijfshulpverlening

De werkgever stelt al het benodigde beschikbaar voor goede taakvervulling bedrijfshulpverleners

12.18

Artikelen 3, eerste lid, onderdelen b en e, van de Arbeidsomstandighedenwet

Beschermende maatregelen bij gevaar

Gevaren en risico’s zoveel mogelijk voorkomen en beperken, en maatregelen nemen voor collectieve bescherming, zoals EHBO, brandbestrijding en evacuatie

12.19

Artikel 29, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Werkonderbreking bij ernstig gevaar

Geen nadelige gevolgen voor werknemer bij werkonderbreking bij ernstig gevaar

12.20

Artikel 3, eerste lid, onderdeel f en artikel 29, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Passende maatregelen

Zorgplicht werkgever dat werknemer passende maatregelen kan nemen voor eigen/andermans veiligheid ter voorkoming van gevaar

12.21

Artikel 9, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Bijhouden arbeidsongevallen

Werkgever houdt lijst bij van arbeidsongevallen

12.22

Artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Rapport arbeidsongevallen

Werkgever meldt ernstige arbeidsongevallen

12.23

Artikel 14, twaalfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

risico-inventarisatie en -evaluatie kleine bedrijven

vereenvoudigd model voor bedrijven < 40 werknemers

12.24

Artikel 8 van de Arbeidsomstandighedenwet

Voorlichting en opleiding werknemers

Inlichten over werk, risico’s en maatregelen en benodigde scholing geven

12.25

Artikel 5, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Voorlichting externe werknemers

Inlichten over werk, risico’s en maatregelen aan ter beschikking gestelde werknemers

12.26

Artikel 12, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Medezeggenschap arbeidsomstandigheden

Werkgever voert overleg over arbobeleid met medezeggenschapsorganen

12.27

Artikelen 13, eerste lid, en 15a van de Arbeidsomstandighedenwet

Bijstand en informatieplicht deskundige werknemers

Werkgever laat zich bijstaan door deskundige werknemers en informeert hun op het gebied van preventie en bescherming

12.28

Artikel 12, vierde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet

Contact toezichthouder

Leden van medezeggenschap mogen contact met toezichthouders hebben

Artikelen 3 tot en met 9 van Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (Pb EU 2009, L260)

12.29

Artikel 7.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Toegelaten arbeidsmiddelen

Werkgever moet arbeidsmiddelen met een CE-markering beschikbaar stellen

12.30

Artikel 7.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Onderhoud arbeidsmiddelen

Alle maatregelen worden genomen om de arbeidsmiddelen bruikbaar te houden

12.31

Artikelen 7.3, 7.4 en 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Geschiktheid en deugdelijkheid arbeidsmiddelen en -ruimte

Werkgever stelt geschikte en deugdelijke arbeidsmiddelen en veilige arbeidsruimte ter beschikking

12.32

Artikel 7.4a van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Keuring arbeidsmiddelen

Werkgever zorgt dat arbeidsmiddelen die met veiligheid te maken hebben tijdig worden gekeurd en hersteld

12.33

Artikel 7.11a, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Voorlichting

Werkgever zorgt voor begrijpelijke gebruiksaanwijzingen

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2025, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 2024

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze wijzigingsregeling betreft met name de verdere invulling van de conditionaliteiten van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Na overleg met de Europese Commissie wordt de invulling van een aantal goede landbouw- en milieucondities aangepast. Daarnaast worden de conditionaliteiten aangevuld met de sociale conditionaliteit.

De conditionaliteiten van het GLB verplichten alle deelnemers aan de rechtstreekse betalingen en de regeling voor zeldzame landbouwhuisdierrassen om goede landbouw- en milieucondities (GLMC) in acht te nemen en bepaalde nationale regelgeving (beheerseisen) na te volgen. Bij de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB in de periode 2023–2027 is met de Europese Commissie overeengekomen dat vanaf 1 januari 2025 de sociale conditionaliteit zou worden toegevoegd en de bescherming van veengronden (GLMC 2) zou worden uitgebreid. Dat gebeurt met deze wijziging.

Daarnaast heeft de Europese Commissie op 14 mei 2024 met Verordening (EU) 2024/1468 aanpassing van een aantal GLMC’s onder voorwaarden mogelijk gemaakt. De minimale bodembedekking (GLMC 6) en het verbod op omzetten en ploegen van ecologisch kwetsbaar blijvend grasland (GLMC 9) worden daarom met deze wijzigingsregeling versoepeld.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (artikel 5)

In de wijziging van dit artikel in de wijzigingsregeling die is gepubliceerd in Staatscourant Nr. 32483 van 5 november 2024 is verduidelijkt dat nieuwe landbouwers niet zonder inschrijving in het handelsregister als actieve landbouwer worden aangemerkt indien het veronderstelde bedrag aan rechtstreekse betalingen in het eerste aanvraagjaar meer dan 5.000 euro zal bedragen. Met onderhavige wijziging wordt dit nog wat meer aangescherpt.

Onderdeel B (artikel 7)

In artikel 7, vierde lid, wordt een opsomming gegeven van landschapselementen, zijnde overige elementen met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare. Hier is ‘ruigtes op landbouwpercelen’ als landschapselement opgenomen. Het niet gedefinieerde begrip landbouwpercelen wordt vervangen door het wel gedefinieerde begrip landbouwareaal. Daarmee wordt ook duidelijk dat wordt gedoeld op ruigtes die op of aan de rand gelegen zijn van landbouwareaal, en niet op ruigtes op van het landbouwareaal gescheiden oppervlakte. Met deze wijziging komt dat duidelijker naar voren.

Onderdeel C (artikel 27a)

In artikel 11 van Verordening (EU) 2022/1173 wordt gesproken over gegeotagde foto’s. Deze kunnen door een lidstaat gebruikt worden om te bepalen of is voldaan aan een specifieke subsidiabiliteitsvoorwaarde of verplichting voor het areaal waarvoor de betrokken voorwaarde geldt. Met ingang van 2025 gaat Nederland ten behoeve van de controle op naleving van de voorwaarden en uitvoering van eco-activiteiten aan landbouwers als bewijs een gegeotagde foto (bevat de geo-locatie en het tijdstip waarop de foto is gemaakt) vragen in de vorm van een taakbericht. De attendering op deze vraag en taak zal per e-mail worden gedaan en houdt een verplichting in. Deze gevraagde foto, gemaakt en verstuurd met het door de minister beschikbaar gesteld middel, moet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingestuurd. Wanneer geen overtuigend bewijs in de vorm van een gegeotagde foto wordt aangeleverd binnen de gestelde termijn, wordt de verplichting als niet nageleefd en de activiteit als niet uitgevoerd beschouwd.

Wanneer een landbouwer ten behoeve van de controle op naleving van de voorwaarden of uitvoering van de subsidiabele activiteiten expliciet gevraagd wordt een gegeotagde foto in te sturen als bewijs, maar hij is daartoe niet in staat vanwege geloofsovertuiging of ontbreken van de benodigde apparatuur, dan moet hij om een ontheffing bij de minister verzoeken. De controle zal dan door een inspecteur ter plaatse of op een andere door RVO bepaalde wijze worden uitgevoerd.

Onderdelen D en K (artikel 32, onderdeel c en Bijlage 4a)

Met ingang van 1 januari 2025 treedt bijlage IV van verordening (EU) 2021/2115 in werking. Het betreft de sociale conditionaliteiten, waar bij overtreding daarvan een korting op de rechtstreekse betalingen wordt toegepast. In artikel 32 worden naast de beheerseisen van bijlage 3 en de GLMC’s van bijlage 4 nu ook de sociale conditionaliteiten van bijlage 4a opgenomen als onderdeel van de conditionaliteiten. In bijlage 4a zijn de eisen met bijbehorende nationale regelgeving opgenomen. Het betreft eisen op het gebied van werkgelegenheid en veiligheid en gezondheid van werknemers.

De Arbeidsomstandighedenwetgeving gaat in de eerste plaats over verplichtingen van werkgevers voor werknemers om te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Art. 16, zevende lid, Arbowet regelt dat, bij AMvB, ook een zelfstandige, een werkgever die deze arbeid zelf verricht, degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn of een vrijwilliger onder aangewezen voorschriften van deze wet of de daarop berustende bepalingen vallen.

Volgens de Arbowet wordt de inlener aangemerkt als werkgever. Dit kan in de agrarische sector van belang zijn, ook bij seizoensarbeid en ingeleend personeel. Voor een loonwerker geldt dat wanneer sprake is van werken onder gezag geldt een werkgever – werknemersrelatie en wordt een loonwerker aangemerkt als (tijdelijke werknemer).

Onderdeel E (artikel 40)

Met deze wijziging wordt bij bedrijfsoverdracht verduidelijkt wanneer de overdrager of de overnemer actieve landbouwer moet zijn om de overnemer de steun te laten ontvangen. Tevens wordt bepaald dat bij bedrijfsoverdracht de overnemer die aanspraak op steun wil maken een gelijkluidende aanvraag om steun moet indienen als de overdragen conform artikel 10 heeft gedaan.

Onderdeel F (Bijlage 4, GLMC 2)

Bij de goedkeuring van het NSP door de commissie in 2022 is vastgelegd dat per 2025 aanvullende maatregelen genomen worden voor de bescherming van veengrond. Reeds eerder was in deze conditionaliteit opgenomen dat de waterstand op veengrond niet wordt beïnvloed waar een peilbesluit geldt. Daar komt nu een omzetverbod voor blijvend grasland op percelen veengrond bij en een herstelverplichting als hier niet aan is voldaan. Blijvend grasland op veengrond mag ook niet geploegd worden, met uitzondering van ploegen voor graslandvernieuwing. Tenslotte wordt aanvullend de voorwaarde gesteld dat percelen bouwland op veengrond niet dieper dan 40 cm geploegd mogen worden. Het gaat hierbij om de periodieke grondbewerking die wordt uitgevoerd in voorbereiding op de volgende teelt zoals bijvoorbeeld ploegen, cultiveren, spitten en frezen.

Onderdelen G en H (Bijlage 4, GLMC 4 en 10)

Met de introductie van de bufferstroken in het GLB is er vanuit de sector op gewezen dat agrariërs voor wilde haver, knolcyperus en bepaalde invasieve exoten een verplichting hebben deze te bestrijden. In uiterste gevallen kan de bestrijding van deze soorten alleen gedaan worden met chemische gewasbeschermingsmiddelen. Met een algeheel verbod op de toepassing van chemische gewasbeschermingsmiddelen en biociden in de bufferstrook (GLMC 4 en 10), is hier sprake van conflicterende regelgeving. Vandaar dat deze GLMC’s worden aangepast om ruimte te bieden aan chemische bestrijding in het geval er geen alternatieve bestrijdingsmogelijkheden zijn en de agrariër door bevoegd gezag wordt verplicht de bestrijding uit te voeren. In het geval van wilde haver moet bij controle aangetoond kunnen worden dat er melding is gemaakt bij de bevoegde instantie (NAK) van de aanwezigheid van wilde haver.

Onderdeel I (Bijlage 4, GLMC 6)

Voor 2024 is de verplichte minimale bodembedekking van 6 of 8 weken op kleigrond tussen 1 augustus en 30 november vervallen op grond van de geboden versoepelingen in Verordening (EU) 2024/1468. De Europese Commissie heeft in haar observaties echter aangegeven dat dit voorschrift voor 2025 weer aangescherpt moet worden.

Het voorschrift komt met ingang van 2025 weer terug, maar voor de gebieden met de zwaarste kleigrond geldt een uitzondering. In deze gebieden, ook genoemd in GLMC 7, vindt voor diversificatie continuteelt van wintergewassen plaats.

Onderdeel J (Bijlage 4, GLMC 9)

Overeenkomstig het beheerplan, mag ecologisch kwetsbaar blijvend grasland worden geploegd en opnieuw ingezaaid, mits dit nodig is voor het herstel van beschadigd grasland en de voorwaarden waaronder ploegen is toegestaan ook zijn vastgelegd in het beheersplan. Dit moet ook gelden voor blijvend grasland, gelegen in gebieden die op grond van artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet door de minister zijn aangewezen ter uitvoering van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEu 2010, L 20). Daarom is blijvend grasland toegevoegd aan het derde lid, dat deze uitzondering op het ploegverbod regelt.

3. Regeldrukeffecten

De in deze regeling opgenomen wijzigingen van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 hebben geen effect op de berekende administratieve lasten van de oorspronkelijke regelgeving. De aanpassingen aan de conditionaliteiten van het GLB kunnen wel effect hebben op de ervaren regeldruk voor agrariërs. Enerzijds zorgen de aanpassingen aan GLMC 4, 9 en 10 voor verlichting. Agrariërs worden niet langer gesanctioneerd voor de verplichte bestrijding van invasieve exoten in bufferstroken en krijgen onder strenge voorwaarden de mogelijkheid om beschadigd grasland in Natura2000-gebieden te herstellen. Anderzijds kan de ervaren regeldruk toenemen door de aanscherping van GLMC 2 en 6. Agrariërs in veengebieden mogen blijvend grasland niet langer omzetten naar bouwland en agrariërs op reguliere kleigronden moeten opnieuw zorgen voor een minimale bedekking in de herfst.

Deze wijziging is ter toetsing voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025, een vast verandermoment. Dit is in overeenstemming met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309). Wel wordt afgeweken van de minimale publicatietermijn van twee maanden. Aangezien de meeste wijzigingen in het belang van de ondernemers zijn en wat betreft de sociale conditionaliteiten voortvloeien uit de Europese regelgeving en al eerder zijn gecommuniceerd is dit te rechtvaardigen.

In deze regeling worden ook artikelen per 1 januari 2025 gewijzigd die eerder zijn gewijzigd bij de wijzigingsregeling die is gepubliceerd in Staatscourant Nr. 32483 van 5 november 2024. Overeenkomstig Aanwijzing voor de regelgeving 5.70, onderdeel b, treden eerst de wijzigingen van deze eerder gepubliceerde regeling in werking en daarna de wijzigingen van onderhavige regeling.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

Naar boven