De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op artikel 5.11, eerste lid, aanhef en onder f, aanhef en onderdeel 1°, van
de Omgevingswet, gelezen in samenhang met de artikelen 5.1, tweede lid, aanhef en
onder f, aanhef en onderdeel 1°, 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, 5.12, 5.18, 5.28,
5.34 en 5.36 van die wet, artikel 8.16 van het Besluit activiteiten leefomgeving,
artikel 8.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 4:2, tweede lid,
en 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
ARTIKEL I
In artikel 5, tweede lid, van de Tijdelijke beleidsregel inzake de toepassing van
de Omgevingswet op elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen, wordt ‘1 januari
2025’ vervangen door ‘1 januari 2026’.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst.
’s-Gravenhage, 11 december 2024
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Namens deze, De Directeur-Generaal Rijkswaterstaat M. Wijnen
TOELICHTING
Met ingang van 24 december 2022 is een tijdelijke beleidsregel van kracht op besluiten
over vergunningen voor elektrische laadpunten op verzorgingsplaatsen (Stcrt. 2022, 32554). Deze is in verband met de invoering van de Omgevingswet met ingang van 1 januari
2024 aangepast aan de regels van de Omgevingswet. De beleidsregel geldt tijdelijk,
in afwachting van de voorbereiding van wetgeving waarin een nieuwe uitgiftesystematiek
wordt geregeld voor snellaadkavels. De eerste grootschalige nieuwe uitgifte van snellaadkavels
wordt voorzien in 2028, het moment dat op een aanzienlijk aantal verzorgingsplaatsen
de looptijd afloopt van de energielaadpunten als basisvoorziening, die sinds 2012
op verzorgingsplaatsen zijn toegelaten. Naar verwachting zullen snellaadkavels vanaf
dan ook op verzorgingsplaatsen waarop geen energielaadpunt als basisvoorziening is
vergund volgens een nieuwe systematiek uitgegeven gaan worden. Om dit mogelijk te
maken, wordt wetgeving voorbereid. Deze Tijdelijke beleidsregel is noodzakelijk om
het risico weg te nemen dat de verwezenlijking van het nieuwe beleid op het hoofdwegennet
aanzienlijk kan worden vertraagd, wanneer vergunningen nog steeds voor 15 jaar worden
afgegeven.
De noodzaak voor de Tijdelijke beleidsregel met het oog op de nieuwe uitgiftesystematiek
vanaf 2028 is daarbij ongewijzigd gebleven. Wel is gebleken dat met de voorbereiding
van het wetsvoorstel wat deze nieuwe uitgiftesystematiek mogelijk dient te maken,
meer tijd is gemoeid dan eind 2022 was voorzien. Destijds werd verwacht dat het nieuwe
wetsvoorstel voor 1 januari 2025 zou kunnen worden ingediend bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal. De kamerbrief van 14 juli 2023 (Kst II
31 305, nr. 410) over het beleidstraject en de voorgenomen wetgeving is echter na de val van het
kabinet, op 8 september 2023 door de Tweede Kamer controversieel verklaard en gebleven
(Kst II 2022/23, 36 408, nr. 1 en 46) tot het aantreden van het nieuwe kabinet, op 2 juli 2024. Als gevolg daarvan
heeft de voorbereiding van de wetgeving aanzienlijke vertraging opgelopen en is het
niet mogelijk om het wetsvoorstel voor 1 januari 2025 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal
in te dienen.
De voorbereiding van de nieuwe wetgeving is inmiddels door de nieuwe Minister van
Infrastructuur en Waterstaat weer ter hand genomen. Dat geschiedt nog steeds met het
oog op een nieuwe uitgiftesystematiek in 2028. De noodzaak om dat streven niet door
de vergunningverlening te laten hinderen, blijft daarmee overeind staan. Vermeden
moet daarom worden dat het verwezenlijken van de nieuwe uitgiftesystematiek alsnog
wordt verhinderd door het per 1 januari 2025 vervallen van de Tijdelijke beleidsregel.
Om deze reden wordt de vervaldatum van de Tijdelijke beleidsregel aangepast naar 1 januari
2026, in verband met de voorgenomen indiening van het wetsvoorstel in de loop van
2025. Als dat plaatsvindt, zal de Tijdelijke beleidsregel vervallen zodra het voorgenomen
wetsvoorstel in werking treedt of, onverhoopt, door het parlement wordt verworpen.
Het doel van de beleidsregel bljift door deze technische verlenging ongewijzigd.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Namens deze, De Directeur-Generaal Rijkswaterstaat M. Wijnen