TOELICHTING ANVS-VERORDENING NUCLEAIRE DRUKAPPARATUUR, BEVEILIGING EN ONTMANTELING
1. ALGEMEEN
1.1 Inleiding, juridisch kader
Door het Besluit van 2 september 2024 tot wijziging van het Besluit kerninstallaties,
splijtstoffen en ertsen, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve
stoffen, het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming en het Besluit in-,
uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen in verband
met de herschikking en verbetering van delegatiegrondslagen en herstel van enkele
onvolkomenheden (Wijzigingsbesluit algemene maatregelen van bestuur Kernenergiewet
2024) (Stb. 2024, 265) (hierna: Wijzigingsbesluit algemene maatregelen van bestuur Kernenergiewet 2024,
of: het Wijzigingsbesluit) zijn
-
– het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (verder: het Bkse) (artikel
I),
-
– het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (verder: het Bvser)
(artikel II),
-
– het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming (verder: het Bbs) (artikel
III), en
-
– het Besluit in, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen
(artikel IV) gewijzigd. Deze wijzigingen hebben onder meer tot doel de herschikking
en verbetering van de bepalingen met delegatiegrondslagen. Voor de achtergronden van
deze wijzigingen wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit.
Door deze wijzigingen moeten sommige onderwerpen die in de hierna genoemde ministeriële
regelingen waren opgenomen, in een verordening van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid
en Stralingsbescherming (verder: de ANVS-verordening en ANVS) worden geregeld.
De ministeriële regelingen waarin de bepalingen over nucleaire drukapparatuur, beveiliging
en ontmanteling waren uitgewerkt,
-
– de Regeling nucleaire drukapparatuur (verder: de Rnd),
-
– de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen (verder: de Rbnis),
en
-
– de Regeling buitengebruikstelling en ontmanteling nucleaire inrichtingen (verder:
de Rboni), zijn gewijzigd dan wel ingetrokken.
De Rnd blijft bestaan, maar is aangepast om deze in overeenstemming te brengen met
de wijzigingen van artikel 21 Bkse. De Rbnis wordt op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het Wijzigingsbesluit ingetrokken. Veel bepalingen uit de Rbnis zijn opgenomen
in het Bkse (artikel I, onderdeel G en verder, van het Wijzigingsbesluit). De overige
bepalingen komen terug in deze verordening. Artikel 10 Rboni vervalt. Het bevat voorschriften
die onder de verantwoordelijkheid van de ANVS vallen.
De onderwerpen uit de ministeriële regelingen die regeling in de ANVS-verordening
behoeven, betreffen technische en organisatorische voorschriften over nucleaire drukapparatuur,
beveiliging van splijtstoffen en inrichtingen, en ontmanteling. Er is, gelet op het
specifieke karakter van de nucleaire drukapparatuur, van de beveiliging van inrichtingen
en andere locaties waar handelingen worden verricht met splijtstoffen en ertsen, en
van ontmanteling, voor gekozen om voor de uitwerking van deze onderwerpen een aparte
ANVS-Verordening nucleaire drukapparatuur, beveiliging en ontmanteling vast te stellen,
naast de bestaande ANVS-Verordening basisveiligheidsnormen stralingsbescherming.
Voor de formuleringen van de artikelen van deze verordening is teruggevallen op de
bewoordingen van de desbetreffende vervallen artikelen uit de genoemde ministeriële
regelingen. Er is geen sprake van inhoudelijke wijzigingen, met uitzondering van de
duur van de geldigheid van een aanwijzing als keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur.
Deze duur wordt op vijf jaar gesteld in plaats van twee jaar; zie daarvoor de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 2.11. In een aantal gevallen zijn de bepalingen aangepast
aan de nieuwe delegatiegrondslagen, waarbij geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
1.2 De bepalingen van het Wijzigingsbesluit
Artikel I van het Wijzigingsbesluit betreft regels in het Bkse met betrekking tot
nucleaire drukapparatuur en de beveiliging van kerninstallaties, splijtstoffen, ertsen
en radioactieve stoffen. Dit betreft de volgende bepalingen:
-
– Artikel 21 van het Bkse omvat de bepalingen met grondslagen voor het stellen van veiligheidsvoorschriften
voor nucleaire drukapparatuur, de goedkeuring voor ontwerp, fabricage en ingebruikneming
door een aangewezen instelling, het keuren van de drukapparatuur en het bijhouden
van een administratie. Het betreft voorschriften die voorheen al waren opgenomen in
de Rnd. Er is geen sprake van nieuwe of gewijzigde verplichtingen.
Door de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 12 november
2024, nr IENW/BSK-2024/295515, tot wijziging van de Regeling nucleaire drukapparatuur,
intrekking van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen en
wijziging van enkele andere regelingen (Stcrt. 2024, 37147) (verder: de Wijzigingsregeling) is artikel 2, tweede lid, Rnd gewijzigd. De in dat
artikellid genoemde leden van artikel 21 van het Bkse worden, met toepassing van artikel
21, zesde lid, tweede volzin, Bkse van overeenkomstige toepassing verklaard op andere,
niet speciaal voor nucleair gebruik in een inrichting ontworpen drukapparatuur die
door de Minister zijn aangewezen en die bij defecten de verspreiding van radioactiviteit
kan veroorzaken.
De bepalingen over nucleaire drukapparatuur zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van deze
verordening.
-
– Artikel 22 en verder Bkse bevatten bepalingen over:
-
– de beveiliging van het voorhanden hebben en het zich ontdoen van splijtstoffen of
ertsen en de beveiliging door de houder van een vergunning als bedoeld in artikel
15, onder b, van de Kernenergiewet (nieuwe paragraaf 3 van het Bkse);
-
– de beveiliging van splijtstoffen of ertsen door de houder van een vergunning als bedoeld
in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet (nieuwe paragraaf 4 van het Bkse). Dit
betreft het vervoeren, voorhanden hebben, binnen of buiten Nederlands grondgebied
(doen) brengen of zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen.
De bepalingen op grond van deze artikelen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van deze verordening.
Voor hoofdstuk 3 van deze verordening is met name het nieuwe hoofdstuk Ia van het
Bkse van belang, dat betrekking heeft op de beveiliging van het vervoer, de opslag
in verband met het vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen
of doen brengen van de in artikel 22 van het Bkse en de in artikel 4.7 van het Bbs
bedoelde radioactieve stoffen.
Artikel II heeft betrekking op de beveiliging van het vervoer van splijtstoffen en
radioactieve stoffen, en wijzigt het Bvser.
Artikel III (wijziging van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming)
en artikel IV (wijziging van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen
en bestraalde splijtstoffen) bevatten geen delegatiegrondslagen voor bepalingen in
deze verordening.
Ingevolge artikel V van de Wijzigingsregeling vervalt paragraaf 4 met artikel 10 Rboni.
De voorschriften van genoemd artikel 10 zijn opgenomen in artikel 4.1 van deze verordening.
De begripsbepalingen uit de Kernenergiewet en uit het Bkse, Bvser, en Bbs zijn mede
van toepassing op deze verordening. In deze toelichting worden de begrippen gehanteerd
zoals gedefinieerd in hoofdstuk 1.
1.3 Nucleaire drukapparatuur
De integriteit en de betrouwbare werking van nucleaire drukapparatuur zijn voorwaarden
voor een veilig gebruik van kernenergie. Die apparatuur moet daarom zodanig worden
ontworpen, gebouwd, geïnstalleerd, bedreven en onderhouden, dat recht wordt gedaan
aan het veiligheidsbelang ervan. De vergunninghouder moet tegenover de toezichthouder
en de keuringsinstelling aantonen dat de apparatuur in alle stadia voldoet aan de
geldende veiligheidseisen zoals neergelegd in wettelijke bepalingen, vergunningvoorschriften,
de ontwerp- en constructiecode en specifieke ontwerpeisen. De toezichthouder en de
keuringsinstellingen onderzoeken deze verplichting van de vergunninghouder door middel
van keuringen en inspecties vanaf het conceptuele ontwerp tot de definitieve buitengebruikstelling
van de installatie of de vervanging van de apparatuur. De aangewezen keuringsinstellingen
werken in opdracht van de vergunninghouder(s).
De regels voor conventionele drukapparatuur en voor de keuring daarvan, die zijn opgenomen
in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016, zijn niet van toepassing op de nucleaire
drukapparatuur die wordt toegepast in een inrichting of een nucleaire installatie.
De regels voor nucleaire drukapparatuur zijn van toepassing op nucleaire en andere
aangewezen drukapparatuur (waar het gaat om de fase van ingebruikneming en de gebruiksfase)
tot de buitengebruikstelling daarvan. Deze regels zijn niet meer van toepassing nadat
een kernreactor buiten gebruik is gesteld. Na de buitengebruikstelling bevat een kernreactor
geen onderdelen meer die onder druk staan. Omdat de apparatuur in deze fase blijvend
drukloos is, is niet langer sprake van drukapparatuur. Speciale eisen die voortkomen
uit de bijzondere zorg voor de nucleaire veiligheid zijn dan niet meer nodig.
In artikel 21, eerste lid, van het Bkse is een verbod opgenomen op het gebruik van
nucleaire drukapparatuur die niet is goedgekeurd door een aangewezen keuringsinstelling.
Het tweede lid van artikel 21 van het Bkse bevat de grondslag voor het stellen van
voorschriften in een ANVS-verordening, waaraan nucleaire drukapparatuur moet voldoen.
Voor de wijze waarop dat is vormgegeven wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting
op artikel 2.2. Zoals hierboven is vermeld zijn de voorschriften voor nucleaire drukapparatuur
van overeenkomstige toepassing verklaard op drukapparatuur in gebruik in een inrichting
als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet, die niet speciaal voor
nucleair gebruik in een inrichting is ontworpen, en die bij defecten de verspreiding
van radioactiviteit kan veroorzaken (artikel I, onderdeel B, van de Wijzigingsregeling
dat artikel 2, tweede lid, Rnd wijzigt, en artikel 2, eerste lid, van deze verordening).
De voorschriften aan de hand waarvan de nucleaire drukapparatuur wordt gekeurd worden
door de ANVS aangewezen op basis van artikel 2.5 van deze verordening, of in de vergunning
opgenomen. Het gaat om ontwerp- en keuringsvoorschriften uit internationaal geaccepteerde
technische documenten, de zogenoemde ontwerpcodes, die specifiek bij het gekozen type
nucleaire drukapparatuur behoren en die daardoor passen in het geheel van de inrichting,
zo nodig aangevuld met specifieke eisen in vergunningvoorschriften.
De keuringen van nucleaire drukapparatuur worden verricht door keuringsinstellingen
die bij beschikking door de ANVS zijn aangewezen. In de artikelen 2.10 tot en met
2.15 staan de regels waaraan instellingen moeten voldoen om voor aanwijzing als keuringsinstelling
in aanmerking te komen. Als keuringsinstellingen voor nucleaire drukapparatuur worden
alleen aangewezen NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 28
van het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016, of buitenlandse keuringsinstellingen
die daarmee gelijkwaardig zijn.
De NL-conformiteitsbeoordelingsinstantie is een onafhankelijke deskundige keuringsinstantie,
die door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder: Minister van SZW)
als zodanig is aangewezen ten behoeve van de diverse (her)keuringen, onderzoeken en
beoordelingen, zoals geregeld in de artikelen 21, 22, 23 en 26 van het Warenwetbesluit
drukapparatuur 2016. Onder het daaraan voorafgaande Warenwetbesluit drukapparatuur
diende een aangewezen keuringsinstelling een beoordeling te laten verrichten door
de Raad voor Accreditatie, waarbij deze gebruik maakte van door de Minister van SZW
vastgestelde schema’s voor aanwijzing en toezicht, zoals opgenomen in een bijlage
bij de Warenwetregeling drukapparatuur. Er waren negen instellingen aangewezen. De
beoordeling is vervangen door accreditatie door de Raad voor Accreditatie. Uitgangspunt
is dat accreditatie op basis van Richtlijn nr. 2014/68/EU van het Europees parlement
en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten
inzake het op de markt aanbieden van drukapparatuur (herschikking) (PbEU 2014, L 189;
rectificatie PbEU 2015, L 157) in principe steeds de grondslag is voor de aanwijzing
door de Minister van SZW. De SZW-schema’s voor aanwijzing en toezicht zijn vervallen.
Deze instanties voldoen aan de organisatorische- en deskundigheidseisen die vereist
zijn voor het uitvoeren van keuringen en beoordelingen van conventionele drukapparatuur.
Voor de aanwijzing als keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur moeten zij
aan aanvullende deskundigheidseisen voldoen, die samenhangen met de aard van de stoffen
die onder druk staan en de daarbij horende veiligheidsrisico’s. De toepasselijke,
aangewezen onderdelen van de ontwerp en inspectiecode bepalen de wijze waarop de beoordelingen
en keuringen worden verricht (artikel 2.5).
De duur van de aanwijzing van keuringsinstellingen is in deze verordening op vijf
jaar gesteld, in plaats van twee jaar. De beperking tot twee jaar is relatief kort
gebleken. De tweejaarlijkse aanvraag om aanwijzing biedt geen duidelijke voordelen
ten opzichte van een langere periode, die de keuringsinstellingen meer zekerheid geeft.
De verlenging van de periode verlaagt daarnaast de regeldruk.
1.4 Beveiliging inrichtingen en splijtstoffen
De regels voor de beveiliging van inrichtingen en splijtstoffen zijn thans opgenomen
in de nieuwe paragrafen 3 en 4, artikelen 22 tot en met 22j, van het Bkse. De regels
betreffen beveiliging van splijtstoffen door een vergunninghouder artikel 15, onder
a, van de Kernenergiewet (bijvoorbeeld bij het voorhanden hebben van splijtstoffen)
en de beveiliging van de inrichting door een vergunninghouder artikel 15, onder b,
van de Kernenergiewet. In deze verordening wordt deze volgorde aangehouden, waarbij
beveiliging bij vervoer van categorie I-, II- of III-materiaal als laatste is opgenomen.
Het betreft bepalingen over de inhoud of uitwerking van:
-
– de indeling van splijtstoffen of ertsen als categorie I-, II- of III-materiaal (artikel
22, zevende lid, van het Bkse);
-
– persoonlijk of elektronisch toezicht op categorie I-, II- of III-materiaal (artikel
22i, tweede lid, jo. artikel 22j, zesde lid, van het Bkse);
-
– het beveiligingspakket (artikel 22a, eerste lid, jo. vierde lid, van het Bkse);
-
– het plan interne beveiligingsorganisatie (artikel 22a, eerste lid, onder c, jo. vierde
lid, en artikel 22h, van het Bkse);
-
– de beveiliging van de alarmcentrale (artikel 22a, eerste lid, onder e, jo. vierde
lid, van het Bkse);
-
– de gebiedsindeling, bedoeld in artikel 22a, derde lid, onder b, Bkse, alsmede beveiligingsmaatregelen
dienaangaande (en artikel 22a, vierde lid, van het Bkse);
-
– de inhoud van het evaluatieprogramma, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, onder g,
Bkse, en de beoordeling van het beveiligingspakket, bedoeld in artikel 22f, tweede
lid, Bkse, jo. artikel 22a, vierde lid, en artikel 22h, van het Bkse.
Daarnaast zijn ter uitvoering van de artikelen 1d en 1h van het Bvser bepalingen opgenomen
over de fysieke beveiliging bij het vervoer van categorie I-, II- of III-materiaal,
en over de afspraken die de afzender, vervoerders en ontvanger van radioactieve stoffen,
bedoeld in artikel 4.7 van het Bbs, maken over met name het toezicht op de overdracht
van die radioactieve stoffen aan de volgende partij in de vervoersketen en aan de
ontvanger.
De basis voor deze regels in het Bkse en Bvser is niet gewijzigd: het Verdrag inzake
de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties (Trb. 1981, 7) (verder: het Verdrag), zoals gewijzigd bij het op 8 juli 2005 te Wenen tot stand
gekomen Verdrag tot wijziging van voornoemd verdrag (Trb. 2006, 81) en de ‘Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material
and Nuclear Facilities (INFCIRC/225/revision 5, IAEA Nuclear Security Series-13)’
(STI/PUB/1481 (iaea.org)), aanbevelingen van de International Atomic Energy Agency,
verder: IAEA).
Inhoudelijk is de uitwerking in hoofdstuk 3 van deze verordening daarom gelijk aan
de daarmee corresponderende bepalingen uit de Rbnis.
Door deze verordening zijn de grondbeginselen en andere regels uit het Verdrag mede
uitgewerkt. Door het opknippen van de Rbnis in artikelen in het Bkse en Bvser enerzijds
en in deze verordening anderzijds, zou voor de sector en de andere betrokkenen het
overzicht van de toepasselijke regelgeving minder helder kunnen worden. In bijlage
I bij deze toelichting is daarom het overzicht uit de nota van toelichting bij het
Wijzigingsbesluit, met aanvullingen uit deze verordening, opgenomen met daarnaast
een concordantietabel (Bijlage II). Het Bkse en Bvser tezamen met deze verordening,
geven bovendien invulling aan de verplichting van artikel 2A van het Verdrag om een
wet- en regelgevend kader in te stellen voor de beveiliging van bepaalde splijtstoffen
en inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder a en b, van de Kernenergiewet. Dit
gold eerder voor de in 2016 gewijzigde Rbnis waarbij de ‘Nuclear security recommendations
on physical protection of nuclear material and nuclear facilities (INFCIRC/225/revision
5, Nuclear Security Series-13 (STI/PUB/1481 (iaea.org)’ verder werd geïmplementeerd.
1.5 Uitvoering en handhaving
De bepalingen uit deze verordening zijn onderworpen aan een beoordeling van de handhaafbaarheid,
de uitvoerbaarheid en de fraudebestendigheid (HUF-beoordeling). Aan de Directie Bevoegd
Gezag van de ANVS, specifiek de teams Vergunningverlening Nucleaire Installaties en
Transport en Toezicht en Handhaving Nucleaire Installaties en Transport, is gevraagd
deze beoordeling uit te voeren.
Deze beoordeling kon beperkt zijn omdat inhoudelijk nagenoeg niets wordt gewijzigd
aan de inhoud van de verplichtingen vanuit de regelgeving. Zoals ook eerder in de
toelichting bij het Wijzigingsbesluit is aangegeven, is er volgens de ANVS een noodzaak
van extra op de uitvoeringspraktijk gerichte voorlichting, dat wil zeggen voor vergunninghouders
van inrichtingen en gespecialiseerde vervoerders.
Ten aanzien van hoofdstuk 2, Nucleaire drukapparatuur, is aandacht gevraagd voor de
gevolgen voor ondernemingen en keuringsinstellingen als de ANVS de aanwijzing terstond
zou intrekken als de keuringsinstelling niet meer aan de voorwaarden, genoemd in de
artikel 2.10 en 2.12 zou voldoen. Het proces dat leidt tot een intrekking van een
aanwijzing vergt onderzoek en overleg, waarbij ook de verschillende betrokken belangen
in kaart worden gebracht. Aan de hand daarvan wordt een besluit genomen over de intrekking
van de aanwijzing, en over het tijdstip van de eventuele intrekking. Hierin wordt
voldoende ruimte aanwezig geacht om een afgewogen besluit te nemen. Het is echter
ongewenst om de intrekking van een aanwijzing als keuringsinstelling, die ten behoeve
van de aanwijzing aan wettelijke eisen moet voldoen, als discretionaire bevoegdheid
van de ANVS te formuleren voor de gevallen waarin vast is komen te staan dat de aangewezen
keuringsinstelling niet meer aan de wettelijke eisen voldoet.
Ten aanzien van hoofdstuk 3, Beveiliging (beveiliging van inrichtingen en splijtstoffen),
wordt de verordening in algemene zin handhaafbaar en uitvoerbaar geacht. De beoordeling
heeft aan het licht gebracht dat er ANVS intern ook behoefte is aan voorlichting die
op de uitvoeringspraktijk is gericht. De eerdergenoemde voorlichting voor vergunninghouders
van inrichtingen en gespecialiseerde vervoerders zal mede worden opgesteld voor ANVS
interne voorlichting. De voorlichting is erop gericht dat zij nog steeds goed de weg
kunnen blijven vinden in de beveiligingsregelgeving die voorheen grotendeels in één
ministeriële regeling (de Rbnis) was ondergebracht. De ANVS heeft dit deels al opgepakt
door het opnemen van de concordantietabel in bijlage II bij deze toelichting. De ANVS
zal zowel voor de interne als externe betrokkenen een factsheet opstellen waarin expliciet
wordt gemaakt waar de artikelen uit de Rbnis terug te vinden zijn in de amvb’s en
deze verordening.
1.6 Regeldruk
De artikelen, met uitzondering van de artikelen 2.11 en 3.8, komen inhoudelijk overeen
met bestaande regels. Er zijn geen gevolgen voor de regeldruk of andere effecten voor
burgers, instellingen of bedrijven. Omdat er geen gevolgen zijn voor de regeldruk
is afgezien van het voorleggen van de ontwerpverordening ter toetsing aan het Adviescollege
toetsing regeldruk.
Artikel 2.11 regelt dat de normale duur van de aanwijzing van een erkende keuringsinstelling
voor nucleaire drukapparatuur op vijf jaar wordt gesteld, in plaats van de huidige
twee jaar. Dat betekent dat de keuringsinstelling een maal in de vijf jaar een aanvraag
indient, wat een besparing oplevert tegenover de huidige systematiek. Er worden geen
aanvullende verplichtingen opgelegd in verband met de verlenging van de aanwijzingsduur.
In artikel 3.8 is een verplichting opgenomen voor ondernemingen die radioactieve stoffen
als bedoeld in artikel 4.7 van het Bbs verzenden, vervoeren en ontvangen om over het
toezicht op die stoffen, met name bij de overdracht van verzender naar vervoerder,
maar ook bij de overdracht van de radioactieve stoffen aan de ontvanger, voorafgaand
afspraken te maken. Hetzelfde geldt voor de overdracht van de radioactieve stoffen
van de ene vervoerder aan de andere vervoerder, bijvoorbeeld bij multimodaal vervoer.
Dit is al een verplichting op grond van internationale regels over vervoer die ook
nu al dient te worden nageleefd en waarop door de ANVS wordt toegezien. In de Kernenergiewet-regelgeving
ontbrak deze verplichting. De verplichting levert geen extra regeldruklasten op voor
de ondernemingen die bij het vervoer van radioactieve stoffen betrokken zijn.
Er is voor alle hoofdstukken van deze verordening afgezien van het opnemen van overgangsrecht.
Er kan voor nucleaire en overige drukapparatuur geen misverstand over bestaan dat
de eisen aan apparatuur, keuringsinstellingen en deskundigen, en de beoordelingen
en keuringen en daarvoor gestelde regels die ongewijzigd zijn opgenomen in het Bkse
of de ANVS-verordening, een voortzetting zijn van hetgeen eerder in de Rnd werd geregeld.
Datzelfde geldt voor de verplichtingen en regels ten aanzien van beveiliging uit hoofde
van de Rbnis. Ook de terminologie is niet gewijzigd. Er is dus sprake van onmiddellijke
werking en continuïteit. Voor zover in de besluiten en documenten van de ANVS (zoals
vergunningen, goedkeuringen of plannen) wordt verwezen naar de voorheen geldende bepalingen
van de Rnd, Rbnis of Rboni kan, zolang deze besluiten en documenten nog niet zijn
aangepast aan de gewijzigde regelgeving, op basis van de concordantietabellen zoals
opgenomen in de nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit (Stb. 2024, 265, bijlage, pagina 93 e.v.), de toelichting bij de Wijzigingsregeling en in deze toelichting
bij deze verordening, zie ook Bijlage II (concordantietabel), eenvoudig bepaald worden
waar de (gewijzigde) grondslag en andere regels daarvoor voortaan in de regelgeving
zijn opgenomen. Er kan in elk geval geen misverstand over de rechtmatigheid en continuïteit
van de geldigheid van dergelijke besluiten en documenten bestaan. De rechtszekerheid,
uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn, met andere woorden, niet in het geding.
1.7 Internetconsultatie
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Kernenergiewet moet van het ontwerp van een
verordening op geschikte wijze kennis worden gegeven en moet aan eenieder de gelegenheid
worden geboden om binnen een bij die bekendmaking door de ANVS vast te stellen termijn
van ten minste vier weken na de dag waarop de kennisgeving is gedaan, zienswijzen
schriftelijk ter kennis van de ANVS te brengen. Ter uitvoering van dit voorschrift
is de ontwerpverordening van 30 september tot en met 28 oktober op de website internetconsultatie.nl
geplaatst.
Er is een reactie ontvangen, die niet openbaar is. Naar aanleiding van deze reactie
is de toelichting op het punt van de opneming van voorschriften voor nucleaire drukapparatuur
verduidelijkt, met name de toelichting bij artikel 2.2.
1.8 Inwerkingtreding
Het tijdstip van inwerkingtreding van deze ANVS-verordening is gekoppeld aan het tijdstip
van inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit en van de Wijzigingsregeling, naar
verwachting met ingang van 1 januari 2025.
2. ARTIKELEN
Hoofdstuk 1
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
De omschrijving van categorie I-, II- of III-materiaal is een voortzetting van de
omschrijving en indeling zoals voorheen opgenomen in artikel 1 van de Rbnis. De categorie-indeling
komt overeen met de ‘Table of Categorization of nuclear material’ behorend bij de
‘Nuclear Security Recommendations on Physical Protection of Nuclear Material and Nuclear
Facilities (INFCIRC/225/revision 5, Nuclear Security Series-13, http://www.pub.iaea.org/MTCD/publications/PDF/Pub1481_web.pdf), International Atomic Energy Agency, Vienna, 2011’. Daarbij is aangesloten bij bijlage
II bij het Verdrag. De splijtstoffen die onder het Verdrag vallen zijn verdeeld in
drie categorieën naar afnemende graad van gevaarzetting. Het niveau van de beveiligingsmaatregelen
zal correleren met deze categorie-indeling. Hoe gevaarlijker het materiaal des te
hoger het niveau van de beveiligingsmaatregelen moet zijn. In principe zijn er aldus
drie niveaus in de zwaarte van de beveiligingsmaatregelen.
Hoofdstuk 2 Nucleaire drukapparatuur
§ 2 Keuringen en beoordelingen
Artikel 2.1 (toepasselijkheid op andere drukapparatuur)
Dit artikel regelt dat hoofdstuk 2 van toepassing is met betrekking tot de drukapparatuur
die door de Minister in de Rnd is aangewezen, maar niet speciaal voor nucleair gebruik
in een inrichting is ontworpen. Dit artikel is de voortzetting van artikel 2, tweede
lid, van de Rnd (oud). Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is opgemerkt
is artikel 2, tweede lid, van de Rnd gewijzigd als gevolg van de wijziging van artikel
21 van het Bkse. Er worden voor deze andere, aangewezen drukapparatuur geen andere
voorschriften vastgesteld dan voor nucleaire drukapparatuur, met dien verstande dat
de verplichting, genoemd in artikel 2.8, eerste en tweede lid, niet geldt ten aanzien
van andere aangewezen drukapparatuur.
Artikel 2.2 (voorschriften voor drukapparatuur)
Drukapparatuur die wordt geïnstalleerd en toegepast in een inrichting, wordt ontworpen
en uitgevoerd met inachtneming van technische eisen die zijn vastgelegd in zogenoemde
ontwerpcodes. De toepasselijkheid van een ontwerpcode hangt af van het type inrichting
en het specifieke gebruik ervan. Deze ontwerpcodes zijn gewoonlijk vastgesteld door
de bevoegde overheden van het land waarin de productie van de apparatuur plaatsvindt.
Vanwege de geringe omvang van de Nederlandse nucleaire industrie is hier te lande
geen nationale ontwerpcode voor nucleaire drukapparatuur tot stand gekomen. Algemeen
geaccepteerde praktijk is dat gebruik wordt gemaakt van één van de gevestigde codes
uit enkele grote nucleaire staten. Langs deze lijn wordt vrijwel steeds gebruik gemaakt
van de betreffende ontwerpcode en technische normen, die de leverancier van de kerninstallatie
in eigen land zou hebben gebruikt.
De ANVS beslist op de aanvraag om vergunning voor het oprichten en voor het in werking
brengen of houden van een inrichting. Daarbij beslist hij tevens over de acceptatie
van de nucleaire ontwerpcode die door de vergunninghouder wordt voorgesteld. Bij de
oprichtingsvergunning is het conceptueel ontwerp van de reactor bekend, bij de vergunning
voor het in werking brengen zijn meer details bekend. In aanvulling op de nucleaire
ontwerpcode geeft de vergunninghouder bijbehorende normen aan met betrekking tot de
in de inrichting te plaatsen of aanwezige nucleaire drukapparatuur. Bij zijn beslissing
geeft de ANVS aan volgens welke onderdelen van de code moet worden gekeurd. In een
code worden namelijk verschillende veiligheidsclassificaties aangegeven, die bepalend
zijn voor de omvang van een keuring. Door de aanwijzing van een onderdeel van de code
geeft de ANVS aan welke veiligheidsclassificatie voor die bepaalde keuring van toepassing
is en welke omvang de keuring daarmee moet hebben.
De keuring van de nucleaire drukapparatuur vindt plaats aan de hand van aangewezen
onderdelen van de toegepaste ontwerpcode, dan wel, voor zover van toepassing, de bijbehorende
inspectiecode.
Artikel 2.2 is deels een voortzetting van artikel 6 van de Rnd met dien verstande
dat artikel 21, tweede lid, van het Bkse voor de ANVS de grondslag biedt om rechtstreeks
eisen te stellen aan de nucleaire drukapparatuur en niet impliciet via de keuring
of beoordeling. Het is gelet op het voorgaande niet goed mogelijk, maar ook niet noodzakelijk,
om vooraf de voorschriften waaraan nieuwe nucleaire drukapparatuur moet voldoen voor
elke inrichting afzonderlijk in een ANVS-verordening vast te stellen. Daarom is gekozen
voor een verwijzing naar de door de ANVS aangewezen onderdelen van de internationale
Codes.
Zie voor een uiteenzetting over de verhouding tussen artikel 21 Bkse, artikel 2 van
de Rnd en dit artikel, de onderdelen 1.2 en 1.3 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 2.3 (administratie drukapparatuur vergunninghouder)
Volgens artikel 21, zevende lid, van het Bkse moet de vergunninghouder een administratie
bijhouden van de in de inrichting aanwezige nucleaire drukapparatuur. In artikel 2.3
is geregeld wat in de administratie wordt vermeld of wordt opgenomen. In de administratie
is vastgelegd aan welke ontwerp of inspectiecodes de nucleaire drukapparatuur moet
(blijven) voldoen en welke eventuele afwijkingen van die codes voor de desbetreffende
drukapparatuur van kracht zijn.
De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat de gegevens die op de apparatuur betrekking
hebben, tijdens de keuringen ter beschikking staan van degenen die die keuringen verrichten.
Dat wil zeggen dat zij de betrokken gegevens en stukken desgevraagd moeten kunnen
inzien, voor zover zij daaraan bij de keuring behoefte hebben.
Dit artikel is de voortzetting van artikel 3 van de Rnd.
Artikel 2.4 (aanvraag beoordeling of keuring)
Nucleaire drukapparatuur mag niet worden gebruikt als die niet is goedgekeurd door
een aangewezen keuringsinstelling. Dit bepaalt artikel 21, eerste lid, van het Bkse.
In artikel 21, vierde lid, van het Bkse, staat de verplichting voor de vergunninghouder
van een inrichting om het ontwerp van de nucleaire drukapparatuur te laten beoordelen,
en om de drukapparatuur voor ingebruikname en daarna periodiek te laten keuren. Artikel
2.4 bevat een opsomming van de gegevens die de vergunninghouder bij de aanvraag van
een keuring of beoordeling moet verstrekken.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 5 van de Rnd.
Artikel 2.5 (referentie beoordeling of keuring)
De beoordelingen en keuringen van de nucleaire drukapparatuur worden verricht met
inachtneming van de toepasselijke ontwerpcodes en inspectiecodes, bedoeld in artikel
2.4, eerste lid, onderdeel e.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 6 van de Rnd.
Artikel 2.6 (kosten)
De vergunninghouder is gewoonlijk de gebruiker van de nucleaire drukapparatuur. Hij
draagt de kosten van de beoordelingen en keuringen.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 7 van de Rnd.
Artikel 2.7 (rapport)
De keuringsinstelling stelt een rapport op van elke keuring en zendt dit aan de vergunninghouder
en de ANVS. Deze verplichting heeft, voor wat betreft de toezending aan de ANVS, alleen
betrekking op het eindrapport van de keuring. Zij betreft niet eventuele tussenrapportages
en andere stukkenwisseling of communicatie tussen de keuringsinstelling en de vergunninghouder.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 8 van de Rnd.
Artikel 2.8 (verklaring van goedkeuring)
In dit artikel is omschreven dat de keuringsinstelling na een keuring van nucleaire
drukapparatuur verschillende verklaringen afgeeft, al naar gelang de aard van de keuring:
goedkeuring van het ontwerp, goedkeuring van fabricage, verklaring van ingebruikneming,
verklaring van herkeuring.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 9 van de Rnd.
Artikel 2.9 (beoordelingen keuring onder toezicht)
De keuringsinstelling zorgt dat de beoordeling of keuring worden gedaan door of onder
toezicht van een gekwalificeerde medewerker van de keuringsinstelling. Het betreft
hier een beoordelaar, een seniorbeoordelaar, een specialist materiaalkunde, een specialist
niet-destructief onderzoek, een inspecteur en een senior-inspecteur. Dit artikel is
een voortzetting van artikel 10 van de Rnd.
§ 3 Keuringsinstellingen
Artikel 2.10 (aanwijzing als keuringsinstelling)
Zoals in paragraaf 1.3 van het algemeen deel van deze toelichting is beschreven, komen
voor aanwijzing als keuringsinstelling in aanmerking de door de Minister van SZW aangewezen
NL-conformiteitsbeoordelingsinstanties, die ook aan de eisen van artikelen 2.12 tot
en met 2.15 voldoen. Hierdoor wordt de continuïteit van de kwaliteit van de beoordelingen
en keuringen geborgd. Dit artikel is een voortzetting van artikel 11 van de Rnd.
Artikel 2.11 (duur aanwijzing, voorschriften, intrekken aanwijzing)
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, wordt de duur van een
aanwijzing van een keuringsinstelling voor nucleaire drukapparatuur verlengd van twee
jaar naar vijf jaar.
De aanwijzing van keuringsinstellingen voor nucleaire drukapparatuur vindt plaats
bij beschikking van de ANVS. Aan een dergelijke aanwijzingsbeschikking kunnen voorschriften
worden verbonden (artikel 2.12, tweede lid). Het gaat hierbij om voorschriften die
een adequaat toezicht door de ANVS mogelijk moeten maken. Te denken valt aan rapportageverplichtingen
van de keuringsinstelling aan de ANVS, de verplichting wijzigingen in de organisatie
aan de ANVS te melden en de verplichting de administratie van de keuringswerkzaamheden
desgevraagd per omgaande aan de ANVS beschikbaar te stellen. Het gaat hierbij om voorschriften
die anders van inhoud zijn (en verder gaan) dan de reeds in artikel 2.7 opgenomen
verplichting om elk rapport in afschrift aan de ANVS te zenden.
Daarnaast zorgt de aangewezen instelling zelf voor de borging van de kwaliteit van
de beoordelingen en keuringen door een stelsel van regels, procedures en beheersaspecten
voor nucleaire drukapparatuur waarvoor dezelfde specifieke eisen van toepassing zijn.
De inhoudelijke (aanvullende) eisen voor aanwijzing, opgenomen in de artikelen 2.10
en 2.12 tot en met 2.15, blijven hetzelfde.
Artikelen 2.12 tot en met 2.15 (diverse deskundigheden)
Naast de basiseisen waaraan de keuringsinstelling ingevolge artikel 2.1 moet worden
voldaan, wordt in deze artikelen het deskundigheidsniveau op verschillende gebieden
aangegeven, waaraan een instelling moet voldoen om voor aanwijzing als keuringsinstelling
voor nucleaire drukapparatuur in aanmerking te komen. Het is niet voldoende om deskundigen
van het aangegeven niveau in dienst te hebben. Door of onder toezicht van die deskundigen
moeten ook de met hun deskundigheid overeenkomende onderdelen van de keuringen worden
verricht. Overigens wordt aan de eisen inzake het in dienst hebben van bijvoorbeeld
een beoordelaar en een seniorbeoordelaar ook voldaan als de keuringsinstelling twee
seniorbeoordelaars in dienst heeft.
Hoofdstuk 3 Beveiliging
§ 3.1 Beveiliging van splijtstoffen door een vergunninghouder artikel 15, onder a,
Kernenergiewet
Artikel 3.1 (toezicht op categorie I-, II- of III-materiaal)
De artikelen 22i en 22j van het Bkse betreffen de beveiliging van splijtstoffen of
ertsen door de houder van een vergunning artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet.
De vergunninghouder beschikt over een beveiligingsplan (artikel 22j, eerste lid, van
het Bkse). Daarin worden de gegevens opgenomen, bedoeld in het tweede lid en derde
lid.
Eerste lid
Ingevolge artikel 22i, tweede lid, Bkse houdt de houder van een vergunning als bedoeld
in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet, op persoonlijke dan wel elektronische
wijze toezicht op het categorie I-, II- of III-materiaal. De persoon die toezicht
houdt moet daarvoor zijn geautoriseerd door de vergunninghouder. Dit lid is een voortzetting
van artikel 1b, tweede lid, van de Rbnis.
Tweede lid
De eisen die aan een beveiligingsplan gesteld worden en die niet in artikel 22j, tweede
lid, van het Bkse zijn opgenomen, zijn in onderhavig lid opgenomen. In het beveiligingsplan
moet duidelijk zijn wat de taken en bevoegdheden zijn van de medewerkers die belast
zijn met de beveiliging. Dit lid is een voortzetting van artikel 1e, tweede lid, onderdelen
f en g, van de Rbnis.
Derde lid
Het onderhavige is complementair aan artikel 22i, tweede lid, van het Bkse, waarin
de verplichting wordt beschreven van persoonlijk toezicht, dan wel elektronische wijze
van toezicht. De vergunninghouder 15, onder a, van de Kernenergiewet moet de materialen
beveiligen. Wanneer het materiaal niet onder persoonlijk toezicht staat, moeten de
beveiligingsmaatregelen zodanig zijn dat tot ten minste tien minuten vertraging in
de tijd die iemand nodig heeft om wederrechtelijk de beschikking te krijgen over dit
materiaal. In aanvulling op de te treffen beveiligingsmaatregelen, bedoeld in artikel
22i van het Bkse, geldt een vertragingseis indien geen sprake is van persoonlijk toezicht.
In dergelijk geval vindt afstemming van de beveiligingsmaatregelen in het bijzonder
plaats op factoren als:
-
– De manier waarop het categorie I-, II-, of III-materiaal wordt gebruikt of opgeslagen;
-
– De verplaatsbaarheid van het categorie I-, II-, of III-materiaal
Dit lid is een voortzetting van artikel 1c, van de Rbnis.
§ 3.2 Beveiliging van inrichtingen en splijtstoffen door een vergunninghouder artikel
15, onder b, Kernenergiewet
Artikel 3.2 (beveiligingspakket)
Eerste lid
In bijlage II van deze verordening is aangegeven aan welke opleidingseisen de aangewezen
beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger van een vergunninghouder 15, onder
b, van de Kernenergiewet moeten voldoen. Het is ook mogelijk om aan het opleidingsniveau
te voldoen met een diploma van een andere opleiding dan de in de bijlage II genoemde
opleidingen, mits dit diploma van een gelijkwaardig niveau is als de in de bijlage
II genoemde opleidingen.
Dit lid is een voorzetting van artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Rbnis, voor
zover dit strekt tot de opleidingseisen die worden gesteld aan de beveiligingsdeskundige
en diens plaatsvervanger.
Tweede lid
In het beveiligingspakket moet, op grond van artikel 22a, eerste lid, onderdeel f,
van het Besluit een bedrijfsbeveiligingsdienst worden aangewezen.
De bedrijfsbeveiligingsdienst is een particuliere organisatie die ten behoeve van
de vergunninghouder beveiligingswerkzaamheden verricht. Op grond van de Wet particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus behoeft een bedrijfsbeveiligingsdienst
een vergunning van de Minister van Justitie en Veiligheid.
Dit lid is een voortzetting van artikel 4, tweede lid, onderdeel f, van de Rbnis,
voor zover dit strekt tot eisen ten aanzien van een bedrijfsbeveiligingsdienst.
Derde lid
Het beveiligingspakket moet voorts een procedure bevatten met een actuele registratie
van personen die toegang hebben of kunnen verlenen tot vitale gebieden (artikel 22a,
eerste lid, onder h, van het Bkse). Deze bepaling houdt verband met het belang van
de bescherming van de vitale onderdelen van inrichtingen tegen bedreigingen die vanuit
de eigen inrichting komen (‘insider threat’).
Dit lid is een voortzetting van artikel 4, tweede lid, onder h, van de Rbnis.
Artikel 3.3 (plan interne beveiligingsorganisatie)
Dit artikel bevat een uitwerking van artikel 22a, eerste lid, onder c, van het Bkse
dat bepaalt wat het plan interne beveiligingsorganisatie moet bevatten.
In het eerste lid worden de met de interne beveiligingsorganisatie verband houdende
verantwoordelijkheden opgesomd. Deze verantwoordelijkheden moeten in het plan interne
beveiligingsorganisatie worden omschreven.
Het tweede lid vereist dat het plan interne beveiligingsorganisatie een omschrijving
bevat van de taken en bevoegdheden van de beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger,
de bedrijfsbeveiligingsdienst en de alarmcentrale. Hieronder vallen ook de instructies
voor de beveiligingsdeskundige en diens plaatsvervanger en instructies ten aanzien
van de bedrijfsbeveiligingsdienst en de alarmcentrale.
Het derde lid omschrijft de gebeurtenissen waarvoor beveiligingsmaatregelen moeten
worden getroffen. Deze beveiligingsmaatregelen moeten door de vergunninghouder 15,
onder b, van de Kernenergiewet in het plan interne beveiligingsorganisatie worden
opgenomen.
Het vierde lid vereist dat het plan interne beveiligingsorganisatie aansluit op het
plan externe beveiligingsorganisatie (ook wel afgekort als EBO), dat wordt opgesteld
door de lokale driehoek. Het vijfde lid bevat een aantal specifieke eisen voor het
management van de vergunninghouder 15, onder b, van de Kernenergiewet op het punt
van beveiliging. De eisen aan het management of het managementsysteem maken onderdeel
uit van het plan interne beveiligingsorganisatie. Indien de vergunninghouder 15, onder
b, van de Kernenergiewet beschikt over een managementsysteem, worden de eisen daarin
opgenomen. De eisen zijn opgenomen in de nieuw toegevoegde Bijlage III van deze verordening.
Het stellen van specifieke eisen aan het management op het punt van beveiliging, op
te nemen in het managementsysteem van een inrichting, is essentieel. Ook in de grondbeginselen
van het Verdrag is de noodzaak van het hebben van een beveiligingscultuur opgenomen
(grondbeginsel F). Verwezen kan ook worden naar NSS 13 (3.48 en verder). Ook deze
eisen worden uitgewerkt in de Bijlage III van deze verordening.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 7 van de Rbnis.
Artikel 3.4 (beveiliging alarmcentrale)
De aanwijzing van een alarmcentrale maakt onderdeel uit van het beveiligingspakket
(artikel 22a, eerste lid, onder e, van het Bkse).
De alarmcentrale dient te worden beveiligd tegen de referentiedreiging. In overeenstemming
met de IAEA-aanbevelingen moeten er voorzieningen zijn voor de continuïteit van het
functioneren van de alarmcentrale. Deze voorzieningen behelzen beveiligingsmaatregelen
die de continuïteit van de alarmcentrale moeten waarborgen. Dit artikel is een voortzetting
van artikel 10 van de Rbnis. Om te voldoen aan de verplichting om de alarmcentrale
te beveiligen tegen de referentiedreiging, kan de vergunninghouder aansluiten bij
de eisen aan de te gebruiken apparatuur, de installateurs en de medewerkers van de
alarmcentrale, die zijn opgenomen in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties
en recherchebureaus en de daarop gebaseerde regeling.
Artikel 3.5 (indeling terrein)
In dit artikel worden op basis van artikel 22h van het Bkse de gebieden genoemd in
artikel 22a, derde lid, onder b, omschreven.
De gebiedsindeling in vitaal, beveiligd en observatiegebied is mede een invulling
van het grondbeginsel H (gradatiesysteem) uit het Verdrag. Bij het maken van deze
indelingen moeten de relatieve aantrekkelijkheid en de aard van het materiaal, alsmede
de mogelijke gevolgen van het ongeoorloofd wegnemen van het materiaal en van sabotage
van het materiaal of de inrichtingen, in ogenschouw worden genomen. Er is sprake van
een afnemende graad van gevaarzetting, waarbij die in het vitaal gebied het hoogst
is en die in het observatiegebied het laagst. De zwaarte van de toe te passen beveiligingsmaatregelen
neemt toe naarmate dichter bij het vitale gebied wordt gekomen. Om te voorkomen dat
onbevoegden het terrein van de kerninstallatie kunnen betreden zonder dat zij daarvoor
kunnen worden bestraft met een gevangenisstraf, of een geldboete, moet aan de grens
van het observatiegebied een bordje worden geplaatst met de tekst ‘Betreden van dit
terrein zonder toestemming van de beveiliging is een misdrijf, artikel 138 Wetboek
van Strafrecht’.
Het betreft maatregelen in verband met het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van
toegangscontrolesystemen (NSS 13: nr. 4.17) en het betreden of binnengaan van het
terrein, gebied of gebouw door voertuigen, personen en goederen (NSS 13: nr. 4.43)
zoals beschreven in het algemeen deel van de toelichting onder ‘defence in depth’
(NSS 13, nr. 3.46).
Dit artikel is een voortzetting van hetgeen voorheen bepaald is in artikel 11 van
de Rbnis, voor zover dit strekt tot de verdeling van het terrein van de inrichting
en gebouwen in de te beveiligen gebieden en de verplichting tot het treffen van beveiligingsmaatregelen.
Artikel 3.6 (evaluatieprogramma en beoordeling beveiligingspakket)
Dit artikel strekt tot de invulling van de (inhoud van de) uitvoering van het evaluatieprogramma
(eerste lid) en de jaarlijkse beoordeling van het beveiligingspakket (tweede lid).
Beide gelden voor de vergunninghouder 15, onder b, van de Kernenergiewet.
Om de doeltreffendheid van het beveiligingspakket en aldus de verplichting uit artikel
22, derde lid, van het Bkse te kunnen beoordelen, wordt het evaluatieprogramma uitgevoerd.
Het evaluatieprogramma, bedoeld in artikel 22a, eerste lid, onder g, van het Bkse
wordt conform artikel 22f, eerste lid, van het Bkse uitgevoerd door de vergunninghouder.
Dit gebeurt door middel van testen, controles, audits en oefeningen. De resultaten
worden jaarlijks binnen een maand na uitvoering aan de ANVS overgelegd. Dit artikel
is ook een invulling van het grondbeginsel J (kwaliteitsborging), uit het Verdrag.
In de praktijk wordt hiertoe gebruik gemaakt van § 8.2.2 van de ISO9001:2001.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 14 van de Rbnis.
§ 3.3 Beveiliging bij vervoer van categorie I-, II- of III-materiaal
Artikel 3.7 (niveaus van fysieke beveiliging van categorie I- II- of III-materiaal)
De te treffen beveiligingsmaatregelen waren voorheen opgenomen in artikel 16 van de
Rbnis en bijlage IV van die regeling en zijn nu geregeld in van het Bvser, als gewijzigd,
en in artikel 3.7 van deze verordening. In artikel 3.7 is bepaald dat aanvullend op
de te treffen beveiligingsmaatregelen uit artikel 1d, eerste en tweede lid, van het
Bvser, de vervoerder om categorie I-, II-, of III-materiaal te beveiligen tegen diefstal
en sabotage, beveiligingsmaatregelen als bedoeld in de bijlage IV treft.
In bijlage IV is de annex I bij het Verdrag overgenomen. Ter invulling van deze verplichtingen
kan gebruik worden gemaakt van de adviezen zoals opgenomen in hoofdstuk 8 van de IAEA-aanbevelingen.
Hierin staan concrete beveiligingsmaatregelen beschreven die kunnen worden toegepast
tijdens het vervoer.
§ 3.4 Beveiliging bij vervoer van de in artikel 4.7 van het Besluit basisveiligheidsnormen
stralingsbescherming bedoelde radioactieve stoffen
Artikel 3.8 (afspraken tussen vervoerder en verzender of ontvanger)
Het is voor de beveiliging tijdens het vervoer van de radioactieve stoffen, bedoeld
in artikel 4.7 van het Bbs, van groot belang dat er afspraken worden gemaakt tussen
enerzijds de verzender van radioactieve stoffen en de vervoerder, en anderzijds de
vervoerder en de ontvanger van die radioactieve stoffen, over de toepassing van de
beveiligingsmaatregelen die voor de verschillende categorieën radioactieve stoffen
gelden, teneinde daar zo goed mogelijk bij aan te sluiten. Zolang de radioactieve
stoffen zich bevinden op de locatie van de verzender, respectievelijk de ontvanger
van de radioactieve stoffen, gelden de beveiligingsmaatregelen die voor de vergunninghouder
van die locaties gelden. De vervoerder moet daarom op het juiste tijdstip bij de verzender
zijn om de lading te ontvangen, maar ook op het juiste tijdstip bij de ontvanger,
zodat de verzender, respectievelijk de ontvanger, kan zorgdragen voor toezicht en
gekwalificeerd personeel, een en ander overeenkomstig de van kracht zijnde beveiligingsplannen.
Hoofdstuk 4 (Ontmanteling)
Artikel 4.1 (aantonen voltooiing van de ontmanteling)
De Regeling buitengebruikstelling en ontmanteling nucleaire inrichtingen bevat bepalingen
over onder meer de wijze waarop de ontmanteling van inrichtingen moet plaatsvinden.
Voorafgaand aan de ontmanteling moet een ontmantelingsplan worden opgesteld, waarin
de gegevens van verschillende metingen en andere informatie is opgenomen (artikelen
2 en 3 Rboni). Na de ontmanteling wordt een eindrapport opgemaakt waaruit blijkt dat
de ontmanteling is voltooid. Daarin worden de geactualiseerde meetgegevens opgenomen.
In dit artikel zijn de eisen opgenomen waaraan dat eindrapport moet voldoen.
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen
Artikel 5.1 (inwerkingtreding)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening. Op het moment van vaststelling
van deze verordening stond het tijdstip van inwerkingtreding van de voor deze verordening
relevante onderdelen van het Wijzigingsbesluit nog niet vast. Deze onderdelen vormen
het juridische kader voor hoofdstukken 1, 2 en 3). Dat gold dientengevolge ook voor
het tijdstip van inwerkingtreding van de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat van 12 november 2024, nr. IENW/BSK-2024/295515, tot wijziging van de
Regeling nucleaire drukapparatuur, intrekking van de Regeling beveiliging nucleaire
inrichtingen en splijtstoffen en wijziging van enkele andere regelingen (Stcrt. 2024, 37147) (ten behoeve van hoofdstuk 4).
Dit artikel houdt daarom rekening met verschillende tijdstippen van inwerkingtreding
voor de onderdelen van het Wijzigingsbesluit die de juridische grondslag vormen voor
de hoofdstukken 1, 2 en 3 van deze verordening, en met het daarmee samenhangende tijdstip
van inwerkingtreding van de Wijzigingsregeling, waarvan artikel V gekoppeld is aan
hoofdstuk 4 van deze verordening.
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming, A. van Bolhuis, bestuursvoorzitter
M. Brugmans, plv. bestuursvoorzitter