Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2024, 37377 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2024, 37377 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op artikel 38, eerste lid, van de Meststoffenwet;
Besluit:
Aan artikel 72a van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt een lid toegevoegd:
4. Een landbouwer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die gebruik maakt van de uitzondering van artikel 33a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, of artikel 21, tweede lid, aanhef en onderdeel d, onder 2°, van de wet, is voor de hoeveelheid dierlijke meststoffen respectievelijk de hoeveelheid met melkvee geproduceerd fosfaat die hij overdraagt of laat overdragen, vrijgesteld van de verplichting, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, aanhef, respectievelijk artikel 21, tweede lid, aanhef, van de wet, dat in het desbetreffende kalenderjaar te doen.
De Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2014, houdende een vrijstelling voor het jaar 2014 van het verbod, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Meststoffenwet, voor landbouwers die bepaalde diersoorten houden (Stcrt. 2014, 35990), wordt ingetrokken.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 7 november 2024
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Naar aanleiding van controles is aan een aantal biologische veehouderijen en veehouderijen in omschakeling naar een biologische productiewijze een boete opgelegd, omdat zij niet aan de mestverwerkingsplicht van artikel 33a van de Meststoffenwet voldeden. Deze veehouderijen zijn uitgezonderd van de mestverwerkingsplicht en mogen (een deel van) het bedrijfsoverschot naar andere biologische landbouwers afvoeren, mits zij dat in het kalenderjaar doen waarin de meststoffen geproduceerd zijn. De desbetreffende veehouderijen hadden nagelaten de mest in hetzelfde kalenderjaar af te voeren. Het in deze gevallen opleggen van een boete is onwenselijk. Biologische veehouders zijn uitgezonderd van de mestverwerkingsplicht, en er is meer vraag naar dan aanbod van biologische mest. Gelet hierop is de verplichting om het overschot in het desbetreffende kalenderjaar af te voeren onnodig.
Met deze regeling wordt aan biologische landbouwers vrijstelling verleend van de verplichting om, als gebruik wordt gemaakt van de uitzondering op de mestverwerkingsplicht, bedoeld in artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2° dan wel artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2°, het bedrijfsoverschot of melkveefosfaatoverschot in het desbetreffende kalenderjaar af te voeren.
Artikel 33a van de Msw regelt de mestverwerkingsplicht. Deze verplichting is erop gericht dat een deel van het Nederlandse mestoverschot wordt afgezet buiten de Nederlandse landbouw. Voor het individuele bedrijf geldt hierbij de verplichting dat een veehouder een deel van zijn mestoverschot (bedrijfsoverschot) laat verwerken. Dat wil zeggen dat de mest verantwoord wordt afgezet buiten de Nederlandse landbouw. Het gaat daarbij om het bedrijfsoverschot binnen een bepaald kalenderjaar, dat in hetzelfde kalenderjaar verwerkt moet worden. De mestverwerkingsplicht is bedoeld om ervoor te zorgen dat de druk op de mestmarkt als gevolg van de mestproductie van de gangbare veehouderij wordt verminderd.
De biologische veehouderij is uitgezonderd van de verplichting van artikel 33a, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, van de Msw om een deel van het bedrijfsoverschot te laten verwerken. Dit is geregeld in artikel 72a Uitvoeringsregeling meststoffenwet (hierna: Urm). Ook bedrijven in omschakeling naar een biologische productiewijze vallen onder deze uitzondering. De mestverwerkingsplicht heeft geen meerwaarde voor de biologische sector, omdat er minder biologische mest beschikbaar is dan waar behoefte aan is bij biologische akkerbouwers in Nederland. Deze uitzondering ziet eveneens op de verplichting van artikel 21, tweede lid, onderdeel d, onder 2°, van de Msw waarin een aanvullende verwerkingsplicht voor het melkveefosfaatoverschot wordt geregeld voor melkveehouders die hun productie willen uitbreiden. Biologische melkveehouders mogen het bedrijfsoverschot of melkveefosfaatoverschot naar andere biologische landbouwers afvoeren en zijn op basis van de onderhavige regeling vrijgesteld van de verplichting dat in hetzelfde kalenderjaar te doen.
De huidige uitzondering ziet op landbouwers die in het desbetreffende kalenderjaar de af te voeren mest overdragen aan een andere biologische landbouwer. Voor biologische veehouders heeft de verplichting om het overschot in het kalenderjaar af te voeren geen meerwaarde, omdat de vraag naar biologische mest groter is dan het aanbod. Hoewel de meeste biologische veehouders geen bedrijfsoverschot of melkveefosfaatoverschot hebben, of dit overschot binnen het kalenderjaar kunnen afvoeren naar een andere biologische landbouwer, is het voor biologische veehouders niet altijd mogelijk dit binnen het kalenderjaar te doen. Zij zijn in het betreffende kalenderjaar bijvoorbeeld in omschakeling en beschikken in het voorjaar nog niet over de mest om af te voeren naar een biologische veehouder. Ook kunnen weersomstandigheden het heel moeilijk maken om mest af te zetten naar de reguliere relaties. Gelet op de vrijstelling van de mestverwerkingsplicht is het als alternatief afsluiten van een vervangende verwerkingsovereenkomst voor hen niet logisch of redelijk. Ook omdat er meer vraag naar dan aanbod van biologische mest is, heeft de verplichting om dit in het desbetreffende kalenderjaar af te voeren evenmin meerwaarde.
Op grond van artikel 38 van de Msw is het mogelijk om vrijstelling te verlenen van het bij of krachtens de Msw bepaalde. Met deze regeling is van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Biologische landbouwers die een deel van het bedrijfsoverschot of melkveefosfaatoverschot afvoeren naar andere biologische landbouwers, worden vrijgesteld van de verplichting dat in hetzelfde kalenderjaar te doen. Meer specifiek gaat het dan om landbouwers, bedoeld in artikel 72a, eerste lid, van de Urm, die gebruik maken van de uitzondering om het bedrijfsoverschot of melkveefosfaatoverschot af te voeren naar andere biologische landbouwers (artikel 33a, tweede lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, of artikel 21, tweede lid, aanhef en onderdeel d, onder 2°, van de Msw). Zij worden vrijgesteld van de verplichting dat in het desbetreffende kalenderjaar te doen (artikel 33a, tweede lid, aanhef, respectievelijk artikel 21, tweede lid, aanhef, van de Msw). Dit betekent dat biologische veehouders en veehouders in omschakeling naar een biologische productiewijze die hun mest afzetten naar een andere biologische landbouwer, dat ook in een volgend kalenderjaar kunnen doen. Landbouwers die van deze vrijstelling gebruik maken zal gevraagd worden dit in de Gecombineerde Opgave op te geven.
Met artikel II van deze regeling wordt de Regeling houdende een vrijstelling voor het jaar 2014 van het verbod, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Meststoffenwet, voor landbouwers die bepaalde diersoorten houden (Stcrt. 2014, 35990), ingetrokken. De reden hiervan is dat die regeling specifiek zag op het kalenderjaar 2014, en daarom niet meer van toepassing is.
In de praktijk heeft deze vrijstelling tot gevolg dat biologische veehouders die hun mest overdragen aan een andere biologische landbouwer, dit niet hoeven te doen in hetzelfde kalenderjaar als waarin deze mest geproduceerd wordt. Dat betekent dat deze bedrijven vaker gebruik kunnen maken van de voor hen in het leven geroepen uitzondering op de mestverwerkingsplicht en dan dus ook geen berekening meer hoeven te maken van welk deel van het mestoverschot onder de mestverwerkingsplicht van artikel 33a van de Msw zou vallen. Het gaat hier om circa 40 procent van de biologische veehouders (circa 550 bedrijven) in 2022. Van deze groep hebben enkele bedrijven problemen om het voorgeschreven deel van het overschot in het kalenderjaar af te voeren. Zij kunnen de mest die niet op het eigen bedrijf wordt toegepast in hetzelfde of in een opvolgend kalenderjaar met schriftelijke overeenkomsten afvoeren, zoals voorgeschreven in de Bio-verordening (Verordening (EU) nr. 2018/848). Deze vrijstelling van de verplichting mest in hetzelfde kalenderjaar af te voeren, betekent voor deze biologische veehouders dus een verlaging van de regeldruk.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft op 8 augustus advies over het aan haar voorgelegde ontwerp van de regeling uitgebracht. ATR adviseert de probleemanalyse aan te vullen en de omvang van het probleem in kaart te brengen. Verder ziet ATR geen minder belastende alternatieven en acht de voorgestelde wijziging werkbaar, maar adviseert wel de regeldrukgevolgen, waaronder de vermindering van de regeldruk, van de wijziging nader in beeld te brengen. In navolging hiervan zijn de omvang van het probleem en de regeldrukgevolgen in deze paragraaf concreter toegelicht.
RVO en NVWA zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van deze wijziging. Omdat de gevolgen van de wijziging beperkt zijn, hebben zij besloten geen uitvoering- en handhavingstoets uit te voeren.
Voor het ontwerp van deze regeling is gelet op artikel 43, eerste lid, onder c, van de Meststoffenwet de zienswijzeprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Dit betekent dat kennisgeving is gedaan van het ontwerp in de Staatscourant en dat de ontwerp regeling gedurende zes weken ter inzage is gelegd, gelijktijdig met de internetconsultatie. In de periode van 21 juni 2024 tot en met 1 augustus 2024 konden reacties worden ingestuurd. Er zijn twee reacties ontvangen.
In de ene reactie wordt opgemerkt dat ervan wordt uitgegaan dat de registratie door een onafhankelijke instantie wordt gedaan om onderhandse deals te voorkomen.
In de andere reactie wordt de vraag gesteld of deze regeling niet zorgt voor een groeiende berg mest, omdat in het volgende jaar opnieuw wordt geproduceerd.
Hierover wordt opgemerkt dat deze regeling geen wijziging aanbrengt in de algemeen geldende regels voor verantwoording en transport van dierlijke mest, die ook van toepassing zijn op biologische landbouwers. Evenmin ziet de regeling op de productie van dierlijke mest, en heeft daar daarom ook geen effect op.
De reacties hebben daarom geen aanleiding gegeven een wijziging in de regeling door te voeren.
De mestverwerkingsplicht borgt dat dierlijke meststoffen daadwerkelijk worden verwerkt. Voor de biologische veehouderij heeft de mestverwerkingsplicht echter geen meerwaarde, omdat er meer vraag naar biologische mest is dan aanbod. Artikel 72a van de Urm regelde al een uitzondering van de mestverwerkingsplicht voor biologische veehouders voor wat betreft de verplichting tot verwerken van de een deel van het bedrijfsoverschot. Met de onderhavige vrijstelling kunnen biologische veehouders een eventueel bedrijfsoverschot nu ook in een opvolgend kalenderjaar afzetten naar andere biologische landbouwers, zodat ze vaker gebruik kunnen maken van de uitzondering. Dat zal geen milieueffect hebben.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Hiermee wordt voor de minimuminvoeringstermijn afgeweken van het beleid van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn. Dat is in dit geval gerechtvaardigd, omdat het stelsel is gekoppeld aan kalenderjaren en de sector is gebaat bij een spoedige inwerkingtreding.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-37377.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.