Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 28 oktober 2024, nr. IENW/BSK-2024/294197, houdende vaststelling van tijdelijke regels voor het verlenen van subsidie voor de realisering van walstroomvoorzieningen voor zeeschepen 2024–2027 (Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onder b en e, van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, tweede lid, 6, zesde lid, 7, derde lid, 8, eerste en tweede lid, onder b, 9, 10, tweede lid, 13, 15, vijfde lid, 22, tweede lid, en 23, vijfde lid van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

een in Nederland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die voornemens is een project uit te voeren als bedoeld in deze regeling;

Kaderbesluit:

Kaderbesluit subsidies I en M;

Minister:

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

project:

een voor deze regeling subsidiabele activiteit, zijnde de aanschaf en installatie van een walstroomvoorziening voor zeeschepen;

RVO:

de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

stikstofgevoelig en met stikstof overbelast Natura 2000-gebied:

een Natura 2000-gebied waarbij de daarin gelegen habitat gevoelig is voor atmosferische stikstofdepositie en waarbij de habitat overbelast is met stikstofdepositie, zoals gehanteerd wordt in de in de Omgevingsregeling voorgeschreven AERIUS Calculator;

subsidiabele kosten:

in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 56 ter, tweede lid bis, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

walstroomvoorziening:

vaste of mobiele haveninfrastructuur waarmee een haven vaartuigen van elektrische stroom kan voorzien voor gebruik aan de kade;

zeehaven:

een haven zoals bedoeld in artikel 2 van verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PbEU 2017, L 57);

zeeschip:

een schip als bedoeld in artikel 1 van de Scheepvaartverkeerswet, met uitzondering van pleziervaartuigen.

Artikel 2. Doel en toepassingsbereik van de regeling

  • 1. Het doel van de regeling is het realiseren van enerzijds een reductie van de stikstofdepositie ten behoeve van stikstofgevoelige en met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden en ruimtelijke ontwikkelingen die gebruik maken van het stikstofregistratiesysteem (SSRS) en anderzijds het realiseren van een reductie van de geluidemissies en verbetering van de luchtkwaliteit door het stimuleren van de aanleg van walstroomvoorzieningen in Nederlandse zeehavens ten behoeve van de energievoorziening van zeeschepen.

  • 2. De Minister kan subsidie verstrekken voor een project.

Artikel 3. Subsidieplafond en subsidiemaximum

  • 1. Voor de periode tot en met 31 december 2027 is voor projecten, als bedoeld in artikel 1, ten hoogste € 18.800.000,00 beschikbaar:

    • a. € 4.700.000,00 voor de eerste tenderronde zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder a;

    • b. € 4.700.000,00 voor de tweede tenderronde zoals bedoeld in artikel 10, tweede, lid onder b;

    • c. € 4.700.000,00 voor de derde tenderronde zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder c;

    • d. € 4.700.000,00 voor de vierde tenderronde zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d.

  • 2. De subsidie wordt verleend met toepassing van artikel 56 ter van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 3.000.000,00 per project.

  • 4. Als standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven worden gehanteerd:

    • a. een berekening op basis van integrale kostensystematiek;

    • b. een berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of

    • c. een forfaitair vastgesteld uurtarief voor loonkosten.

  • 5. Subsidie die door de Commissie van de Europese Unie is verstrekt voor hetzelfde project, wordt niet in mindering gebracht op de subsidie waarvoor de aanvrager krachtens deze regeling in aanmerking komt.

Artikel 4. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing integrale kostensystematiek

  • 1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a, worden de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager berekend.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendrager te vermenigvuldigen met het ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

Artikel 5. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing kosten per kostendrager met opslag

  • 1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, worden de directe loonkosten per uur vermenigvuldigd met het aantal uren dat direct bij het project betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid berekende bedrag te vermeerderen met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten van 50 procent van de loonkosten;

    • b. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • c. aan derden betaalde kosten.

  • 3. Voor zover er geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van de arbeid uitgegaan van € 80,00 per uur.

Artikel 6. Berekening subsidiabele kosten bij toepassing forfaitair uurtarief loonkosten

  • 1. Bij het hanteren van uurtarieven die tot stand zijn gekomen met de standaardberekeningswijze bedoeld in artikel 3, vierde lid, onderdeel c, wordt een uurtarief gehanteerd van € 80,00 per uur.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend door het ingevolge het eerste lid gehanteerde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij het project betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gewerkt en te vermeerderen met:

    • a. kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn; en

    • b. aan derde betaalde kosten.

Artikel 7. Specifieke afwijzingsgronden

Onverminderd de in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit vermelde afwijzingsgronden, wordt een aanvraag tot subsidie in ieder geval afgewezen indien:

  • a. al subsidie is verstrekt voor hetzelfde project op grond van:

    • deze regeling;

    • de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2023;

    • de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026.

  • b. sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c. sprake is van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d. de werkzaamheden aan het project reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor de subsidie van dat project is ingediend;

  • e. de subsidieverstrekking niet in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

  • f. voor een project niet minimaal een stikstofdepositiereductie van 0,03 mol/hectare/jaar/miljoen euro subsidie per project wordt behaald.

Artikel 8. Subsidievoorwaarden en selectiecriteria

  • 1. Een aanvraag tot subsidie heeft betrekking op één project.

  • 2. Subsidieverlening vindt plaats door de subsidieaanvragen in een tenderronde, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, te rangschikken.

  • 3. De rangschikking wordt bepaald op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a. het aantal hectare met stikstof overbelaste stikstofgevoelige natuur binnen Natura 2000-gebieden in een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening uit het project;

    • b. het aantal inwoners in een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening uit het project;

    • c. de gemiddelde stikstofdepositiereductie in mol/hectare/jaar/euro subsidie in de met stikstof overbelaste stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening.

  • 4. Aan alle in het derde lid benoemde selectiecriteria wordt een gelijkwaardige wegingsfactor toegekend.

  • 5. De rangschikking wordt uitgevoerd door RVO.

Artikel 9. Voorschot

Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt een voorschot van 80% verleend.

Artikel 10. Aanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag tot subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

  • 2. Een aanvraag kan worden ingediend bij RVO:

    • a. in de eerste tenderronde die loopt vanaf 19 november 2024 09:00 uur tot en met 18 februari 2025 17:00 uur;

    • b. in de tweede tenderronde die loopt vanaf 3 juni 2025 09:00 uur tot en met 30 september 2025 17:00 uur;

    • c. in de derde tenderronde die loopt vanaf 2 juni 2026 09:00 uur tot en met 29 september 2026 17:00 uur; en

    • d. in de vierde tenderronde die loopt vanaf 1 juni 2027 09:00 uur tot en met 28 september 2027 17:00 uur.

  • 3. Onverminderd artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit bevat een aanvraag:

    • a. de gegevens bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. een berekening van de in artikel 8, derde lid, onder c, bedoelde gemiddelde stikstofdepositiereductie in mol/hectare/jaar;

    • c. een met de AERIUS-calculator uitgevoerde berekening van de stikstofdepositiereductie per hexagoon met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer rondom de walstroomvoorziening, die de basis vormt voor de onder a bedoelde berekening;

    • d. het in artikel 8, derde lid, onder a, bedoelde aantal hectare;

    • e. een situatieschets van de betreffende walstroomvoorziening;

    • f. een onderbouwde begroting;

    • g. een projectplan.

Artikel 11. Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. Het project wordt binnen 48 maanden na de startdatum van het project afgerond. De startdatum is maximaal 6 maanden na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. De subsidieontvanger doet gedurende de uitvoering van het project, onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 8 van het Kaderbesluit, middels een jaarrapport en een eindrapport verslag van de voortgang van het project. Het eindrapport geeft de mate weer waarin het project naar verwachting gaat bijdragen aan het doel van deze regeling zoals opgenomen in artikel 2, eerste lid.

  • 3. De subsidieontvanger toont aan dat het project waarvoor de subsidie is verleend is verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een evaluatie door middel van verstrekking van gegevens die betrekking hebben op de effecten van de door hem op grond van deze regeling uitgevoerde activiteiten tot vijf jaar na de datum van de subsidievaststelling en voor zover medewerking redelijkerwijs van hem verwacht kan worden.

  • 5. De subsidieontvanger verschaft aan de Minister desgevraagd tot vijf jaar na de datum van subsidievaststelling gegevens over de hoeveelheid jaarlijkse geleverde elektriciteit van de walstroomvoorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 6. Met de Minister voor Natuur en Stikstof kunnen gegevens van de aanvrager worden gedeeld met betrekking tot de criteria genoemd in artikel 8, derde lid, het aanvraagvereiste in artikel 10, derde lid, en de verplichting in het vijfde lid van dit artikel.

Artikel 12. Subsidievaststelling

Binnen dertien weken nadat het project is afgerond dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in met gebruikmaking van een door de Minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat wordt geplaatst op de website van RVO.

Artikel 13. Verslag

Uiterlijk op 1 juli 2032 stelt de Minister een verslag op over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2028, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de voor die datum aangevraagde subsidies.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener

TOELICHTING

Algemeen

1. Doel en aanleiding

Deze subsidieregeling is een vervolg op de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2023. Beide regelingen dragen als bronmaatregel bij aan de structurele stikstofaanpak van het kabinet om de stikstofdepositie te verlagen ten behoeve van natuurbehoud en -verbetering en dragen daarnaast gedeeltelijk ook bij aan ruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen die voor toestemmingsverlening gebruik maken van het stikstofregistratiesysteem (hierna: SSRS), waaronder woningbouw.

De middelen (€ 18,8 miljoen) voor de onderhavige subsidieregeling zijn deels à € 10,5 miljoen afkomstig uit de versterking van het pakket aan stikstofbronmaatregelen, dat door het kabinet is aangekondigd bij invoering van de maximale rekenafstand van 25 kilometer voor projectspecifieke berekeningen in het kader van de toestemmingverlening1. Dit aanvullende pakket bronmaatregelen versterkt het pakket aan passende maatregelen dat Rijk en provincies nemen en is bedoeld als extra waarborg om te voorkomen dat het totaal aan (achtergrond)deposities, inclusief de projectbijdragen buiten de maximale rekenafstand, leidt tot verslechtering van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Daarnaast is er á € 8,3 miljoen beschikbaar vanuit de onderuitputting van de eerdere regeling.

Het doel van deze regeling is het realiseren van een vermindering van de stikstofemissies om zo de stikstofdepositie in stikstofgevoelige en met stikstof overbelaste natuur in Natura 2000-gebieden te verlagen. Dit gebeurt door het stimuleren van de aanleg van walstroomvoorzieningen in Nederlandse zeehavens ten behoeve van de energievoorziening van zeeschepen.

Met stikstofgevoelige natuur worden de aangewezen habitattypen en leefgebieden bedoeld. De verlaging van de stikstofdepositie draagt bij aan natuurbehoud en -verbetering en daarnaast draagt de regeling gedeeltelijk ook bij aan ruimte voor ruimtelijke ontwikkelingen die voor toestemmingsverlening gebruik maken van het SSRS, waaronder woningbouw. Ook draagt deze regeling bij aan de Europese Green Deal, door het realiseren van een CO2-reductie. Bovendien zullen de door deze regeling gerealiseerde projecten bijdragen aan de vermindering van geluidsemissies en verbetering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. De subsidieregeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO).

Zonder afbreuk te doen aan de doelen van deze regeling is het voor de subsidieontvanger mogelijk het deel van de stikstofreductie, dat buiten deze subsidie om wordt gerealiseerd, in te zetten voor interne of externe saldering. Het te salderen gedeelte is beperkt tot een maximum. Alleen dat gedeelte van de stikstofdepositiereductie dat niet voortvloeit uit de subsidie (dus minimaal 65%, want deze subsidieregeling dekt op grond van artikel 3, derde lid, maximaal 35% van de subsidiabele kosten) kan worden ingezet voor interne dan wel externe saldering door de subsidieontvanger. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met de geldende wet- en regelgeving (zoals de Omgevingswet) en de voorwaarden die gesteld worden door de vergunningverlenende bevoegde autoriteit.

2. Verhouding tot bestaande regelgeving

Deze subsidieregeling is gebaseerd op het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: Kaderbesluit) en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet Subsidies I en M. De bepalingen van het Kaderbesluit zijn van toepassing op de subsidieverstrekking op grond van deze regeling, ook wanneer er niet expliciet in de regeling naar verwezen wordt. Voor de subsidieontvangers is dan ook niet alleen deze regeling, maar ook het Kaderbesluit van belang. In het Kaderbesluit zijn onder andere artikelen opgenomen over de subsidiabele kosten (hoofdstuk 3), het indienen van de aanvraag (hoofdstuk 5), afwijzingsgronden van een aanvraag (hoofdstuk 6), verplichtingen voor de subsidieontvanger (hoofdstuk 8) en de subsidievaststelling (hoofdstuk 10) die relevant zijn voor de subsidieontvanger. Er zijn ook andere stimuleringsmaatregelen beschikbaar vanuit het Schone Luchtakkoord, en fiscale stimulering Mia/VAMIL. Deze zien echter onvoldoende op stikstofdepositiereductie, waarvoor deze tijdelijke regeling dient, maar kunnen extra helpen om wat eerst nog onrendabel is, versneld te realiseren. Voorts zijn de bepalingen van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Van belang daarbij zijn onder andere de bepalingen uit afdeling 4.2.5. over lagere vaststelling van de subsidie, afdeling 4.2.6. over intrekking van de subsidie en afdeling 4.2.7. over terugvordering van de subsidie.

Naast de onderhavige subsidieregeling kunnen walstroomprojecten, die bijdragen aan reductie van CO2 en/of bijdragen aan de walstroomverplichtingen zoals opgenomen in artikel 9 van de Alternative Fuels Infrastructure Regulation (AFIR)2 in aanmerking komen voor de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026, die op 16 februari 2024 is gepubliceerd3. Het is niet mogelijk om voor eenzelfde project uit beide subsidieregelingen subsidie te ontvangen.

3. Staatssteun

Deze regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconstateerd is dat de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze regeling voor het realiseren van reductie van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige en met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden door middel van het stimuleren van de aanleg van walstroomvoorzieningen in Nederlandse zeehavens ten behoeve van de energievoorziening van zeeschepen kan worden aangemerkt als staatssteun.

In beginsel is staatssteun strijdig met de interne markt. Om deze strijdigheid op te heffen wordt daarom in deze subsidieregeling gebruik gemaakt van de algemene groepsvrijstellingsverordening4 (hierna: AGVV), meer in het bijzonder met artikel 56 ter (‘steun voor zeehavens’). De toepassing van dit artikel uit de AGVV betekent dat indien aan de in dat artikel opgenomen voorwaarden voldaan wordt, de staatssteun verenigbaar kan worden beschouwd met de interne markt. De subsidieaanvragen zullen mede worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die voor de betreffende vrijstelling gelden. In deze regeling is daarom rekening gehouden met de door de AGVV gestelde eisen. De maximale steunintensiteit en het maximale steunbedrag dat in deze regeling wordt aangehouden blijft onder de maxima die zijn toegestaan in artikel 56 ter.

Ook gelden de algemene eisen van de AGVV voor de toepassing van deze regeling. Deze algemene eisen betreffen onder andere de voorwaarde dat de Europese Commissie na publicatie van deze regeling in de Staatscourant door middel van een kennisgeving geïnformeerd wordt over de toepassing van de AGVV. Deze kennisgevingsplicht geldt ook indien subsidieplafonds verhoogd worden, of de regeling anderszins inhoudelijk wordt veranderd. Indien er sprake is van een individuele steunverlening van meer dan € 100.000,00 zullen bovendien de gegevens van die steun openbaar gepubliceerd worden, conform artikel 9 van de AGVV.

4. Regeldruk

De regeldrukeffecten voor bedrijven bestaan uit de aanvragen om subsidieverlening- en vaststelling, het bijhouden van de nodige administratie, het opstellen en onderbouwen van voortgangrapportages, een eindverslag en het aanleveren van gebruiksgegevens na ingebruikname van de met deze subsidie aangelegde walstroomvoorziening. De lasten met betrekking tot het aanvragen zullen gemiddeld naar schatting 22 uur á € 70,00 bedragen. Uitgaande van naar verwachting 10 tot 15 aanvragen zullen de totale geschatte lasten voor het bedrijfsleven, die verbonden zijn met het aanvragen, derhalve € 15.400,00 tot € 23.100,00 bedragen. Zeer grote of complexe projecten zullen mogelijk meer regeldrukeffecten met zich meebrengen, doordat bijvoorbeeld de jaarrapportages uitgebreider of complexer zijn. Er wordt uitgegaan van een afgifte van 2 tot 3 subsidiebeschikkingen per jaar. Voor elke subsidieontvanger wordt voorzien dat er gemiddeld 2 uur per jaar á € 70,00 voor het jaarrapport en 16 uur á € 70,00 voor het eindrapport, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, benodigd zijn. Voor het aanleveren van de gebruiksgegevens na ingebruikname van de walstroomvoorziening, als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, wordt rekening gehouden met 1 uur per jaar á € 70,00. De totale geschatte lasten voor het bedrijfsleven, die verbonden zijn met de rapportageverplichtingen van de subsidieontvangers zullen, uitgaande van gemiddeld 2 jaarrapporten, derhalve € 10.600,00 tot € 16.000,00 bedragen. De geschatte totale lasten voor aanvragers en subsidieontvangers gezamenlijk liggen daarmee tussen de € 26.000,00 en € 39.000,00. Er zijn, behoudens het realiseren van de walstroomvoorziening, geen inhoudelijke nalevingskosten verbonden aan deze regeling. Deze becijfering van de regeldrukeffecten is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het dossier is niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Risicoanalyse

De voorloper op deze regeling (de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2023) is voorafgaand aan publicatie getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is niet gebleken dat er risico’s zijn die tot aanvullende maatregelen leiden. Aangezien de onderhavige regeling in essentie gelijk is aan de eerdere regeling en de omstandigheden niet zijn gewijzigd, is deze conclusie ook van toepassing op de onderhavige regeling.

6. Consultatie

Bij de voorbereiding van deze subsidieregeling zijn de havenbeheerders van de vijf grootste Nederlandse zeehavens, verenigd in de Branche Organisatie Zeehavens (hierna: BOZ) en overige zeehavens reeds geconsulteerd. Zij hebben positief gereageerd op het voornemen om een vervolg te geven aan de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2023. Omdat deze partijen al in een vroegtijdig stadium zijn geconsulteerd, is afgezien van internet-consultatie. Een dergelijke consultatie zou niet meer in betekenende mate tot aanpassing van het voorstel kunnen leiden.

7. Betrokkenheid Tweede Kamer

Artikel 4.10, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 bepaalt dat een subsidieregeling die strekt tot voortzetting van een eerdere subsidieregeling onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden voor overwegend dezelfde activiteiten niet eerder wordt vastgesteld dan 30 dagen nadat het ontwerp van die regeling schriftelijk ter kennis is gebracht van de Tweede Kamer. De regeling is tussen 4 juni 2024 en 17 september 2024 voorgelegd aan de Tweede Kamer. Dit heeft niet geleid tot wijziging van de regeling.

8. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Uitgangspunt daarbij is dat bekendmaking uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding geschiedt. In deze regeling wordt op grond van artikel 4.17, vijfde lid, onder a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving afgeweken van de vaste verandermomenten en wordt tevens een kortere invoeringstermijn dan twee maanden aangehouden. Dat is geen probleem omdat de komst van deze regeling reeds langer bekend was binnen de doelgroep. Bovendien zou uitstel, gelet op diezelfde doelgroep, tot aanmerkelijke ongewenste private en publieke nadelen zou leiden. Bovendien zijn de desbetreffende sector en uitvoeringsinstantie betrokken geweest bij de voorbereiding en nadere invulling van deze regeling.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 van deze regeling zijn de begripsbepalingen opgenomen.

Voor wat betreft de term ‘aanvrager’ wordt opgemerkt dat de in Nederland gevestigde (rechts)persoon die de aanvraag indient ook verantwoordelijk is voor de uitvoering voor het aan die aanvraag ten grondslag liggende project.

Het begrip ‘subsidiabele kosten’ verwijst naar artikel 56 ter, tweede lid bis, van de AGVV. Op grond van deze bepaling gaat het om de kosten van aanschaf en installatie van een walstroomvoorziening en de direct daaraan voorafgaande planningskosten voor die aanschaf en installatie. Hieronder wordt ook de aanleg van ondersteunende infrastructuur zoals stroomkabels geschaard voor zover deze tot de walstroomvoorziening zelf behoren, inclusief een zakelijke netaansluiting ten behoeve van de walstroomvoorziening. Kabels van het algemene elektriciteitsdistributienet, die tot het beheer van de netwerkbeheerder behoren, vallen niet onder de subsidiabele kosten.

Verder is in dit artikel onder meer ook een definitie van zeeschip opgenomen. Hieronder vallen ook vissersvaartuigen.

Artikel 2. Doel en toepassingsbereik van de regeling

De regeling is primair gericht op de verdere uitrol van walstroomvoorzieningen voor de zeescheepvaart, teneinde een verlaging van de stikstofdepositie te bewerkstelligen. Dat de regeling zich primair richt op zeeschepen laat onverlet dat binnenvaartschepen gebruik kunnen maken van de aangelegde walstroominstallatie. Door gebruik te maken van walstroom in plaats van stroom die aan boord wordt opgewekt door middel van scheepsmotoren of generatoren, vindt lokaal een verlaging van de stikstofemissies plaats. Lagere stikstofemissies betekenen een lagere stikstofdepositie in de omgeving. Dit draagt bij aan verbetering van de op dit moment met stikstof overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Een deel van de behaalde stikstofreductie kan ingezet worden voor de SSRS-doelen, met name voor woningbouw in de kustprovincies. Secundair beoogt deze regeling met de aanleg van walstroomvoorzieningen bij te dragen aan een vermindering van de geluidemissies en een verbetering van de luchtkwaliteit in de directe leefomgeving. De regeling richt zich op het subsidiëren van walstroomvoorzieningen die geschikt zijn voor en gebruikt worden door zeeschepen. Hoewel er zeer incidenteel ook zeeschepen zijn die zich landinwaarts begeven en binnenhavens aandoen, is ervoor gekozen deze regeling te beperken tot zeehavens vanwege onder andere de grotere te behalen stikstofreducties. Dit draagt bij aan natuurverbetering van overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de kuststreek, nabij de zeehavens.

De subsidiabele activiteiten zijn de aanleg van walstroomvoorzieningen voor bedrijfsmatig gebruik door zeeschepen, inclusief de aanleg van ondersteunende infrastructuur zoals stroomkabels voor zover deze tot de walstroomvoorziening zelf behoren. Investeringen in zowel vaste als mobiele walstroomvoorzieningen kunnen in aanmerking komen voor de subsidieregeling. De regeling ziet op het bedrijfsmatig gebruik van walstroom. De regeling is expliciet niet gericht op de (zeegaande) pleziervaart en de jachthavens. De pleziervaart wordt omschreven als vaartuigen die zijn bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding. De potentiële milieuwinst is in vergelijking met het bedrijfsmatig gebruik van walstroom minder groot. Subsidie voor de pleziervaart is daarom minder nodig.

Artikel 3. Subsidieplafond en subsidiemaximum

In totaal is voor deze subsidieregeling voor de periode tussen 3 september 2024 tot en met 31 december 2027 een bedrag van € 18.800.000,00 beschikbaar gesteld ten behoeve van projecten met betrekking tot de aanschaf en de installatie van een walstroomvoorziening voor bedrijfsmatig gebruik van stroom door zeeschepen. Het voor deze periode beschikbare bedrag is verdeeld over vier jaren, waarbij in elk jaar één tenderronde zal worden georganiseerd, zoals in het eerste lid uiteen is gezet.

Er geldt een subsidiemaximum van € 3.000.000,00 per project. Het maximum voorkomt dat het totaalbudget naar één of enkele grote projecten zou kunnen gaan, waardoor in minder havens en met minder walstroomprojecten ervaring wordt opgedaan. Andere overheden kunnen het subsidiebedrag boven het subsidiemaximum van deze subsidieregeling aanvullen, zolang de cumulatieve steun past binnen de geldende staatsteunkaders van artikel 8, derde lid, onder b, van de AGVV.

Projectplannen die door een aanvrager ingediend worden, zullen getoetst worden aan artikel 56 ter van de AGVV. In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaronder steun voor zeehavens verenigbaar is met de interne markt en vrijgesteld is van de aanmeldingsverplichting. Projecten worden tot maximaal 35% van de totale subsidiabele kosten van het project gesubsidieerd.

Het is mogelijk dat personeelskosten onder de subsidiabele kosten vallen. Voor de berekening van uurtarieven laat artikel 7, derde lid, van het Kaderbesluit ruimte om meerdere standaardberekeningswijzen bij ministeriële regeling van toepassing te verklaren en daarbij nadere regels te stellen. In dit geval regelt het vierde lid van artikel 3 dat uurtarieven mogen worden berekend op basis van integrale kostensystematiek, kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitaire opslag voor indirecte kosten of een forfaitair uurtarief. Forfaitaire elementen zijn een hulpmiddel om de bepaling van de subsidiabele kosten, en daarmee van het subsidiebedrag, te vereenvoudigen en te uniformeren, om zo de administratieve lasten van de subsidieontvangers te verlagen.

Ten slotte volgt uit het vijfde lid dat voorgaande cofinanciering door de Europese Commissie voor hetzelfde project niet van invloed is op de hoogte van de subsidie die de aanvrager krachtens de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2024–2027 ten hoogste kan verkrijgen. Artikel 5, tweede lid, van het Kaderbesluit biedt hiertoe de grondslag. Uiteraard dient wel de maximale steunintensiteit voor walstroomvoorzieningen in zeehavens te worden gerespecteerd, zoals die volgt uit artikel 56 ter van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikelen 4, 5 en 6. Berekeningswijzen uurtarieven

In artikel 4 wordt bepaald hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven met behulp van de integrale kostensystematiek moet worden toegepast en hoe vervolgens daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. In artikel 5 is opgenomen hoe de standaardberekeningswijze voor de berekening van uurtarieven op basis van de kosten per kostendrager met forfaitaire opslag moet worden gehanteerd en hoe daarmee de subsidiabele kosten kunnen worden berekend. In artikel 6 is ten slotte de standaardberekeningswijze opgenomen voor zover gebruik wordt gemaakt van een forfaitair vastgesteld uurtarief. Het forfaitaire uurtarief wordt vastgesteld op € 80,00. Dit tarief is marktconform en daarmee in lijn met de gangbare tarieven die worden gehanteerd in de markt voor vergelijkbare diensten en expertise en met wat professionals in het vakgebied vragen voor vergelijkbare werkzaamheden. In dit bedrag zijn zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten begrepen. Ook is in dit artikel opgenomen hoe in dit geval de subsidiabele kosten kunnen worden berekend.

Artikel 7. Specifieke afwijzingsgronden

In deze regeling zijn gronden opgenomen op grond waarvan de Minister afwijzend op een subsidieaanvraag zal beslissen. Deze vormen een aanvulling op de in artikel 11 en 12 van het Kaderbesluit opgenomen gronden. Zo is in onderdeel a opgenomen dat als reeds een subsidie is verstrekt voor hetzelfde project op grond van deze regeling, de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2024 of de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen klimaat 2024–2026, de subsidieaanvraag om die reden wordt afgewezen. In de onderdelen b tot en met e is een aantal afwijzingsgronden opgenomen, dat afgeleid is uit de eisen die de AGVV stelt. Wanneer niet aan die eisen voldaan kan worden zal de Minister afwijzend beslissen op een subsidieaanvraag.

Onderdeel b van artikel 7 ziet op één van de uit de AGVV afkomstige eisen betreffende de regels omtrent cumulatie van steun. Het subsidiebedrag kan boven het subsidiemaximum van deze subsidieregeling worden aangevuld, zolang de cumulatieve steun past binnen de geldende staatsteunkaders van artikel 8, derde lid, onder b van de AGVV. In dit geval betekent dat dat de in aanmerking komende kosten kunnen worden aangevuld, afhankelijk van welke situatie zich voordoet uit hoofde van artikel 56 ter, vijfde lid, van de AGVV.

De weigeringsgrond die in onderdeel d is opgenomen, ziet op het vereiste dat er een stimulerend effect uitgaat van de subsidieverlening, als bedoeld in artikel 6 van de AGVV. Dit vereiste houdt in dat het project waarvoor subsidie verleend wordt alleen kan plaatsvinden doordat die subsidie verleend wordt. Anders gezegd: er is geen sprake van stimulerend effect als het project ook had kunnen plaatsvinden zonder de subsidieverlening. De AGVV acht stimulerend effect aanwezig wanneer de begunstigde van die subsidie, voordat de werkzaamheden aan het project zijn aangevangen, schriftelijk een steunaanvraag heeft ingediend.

In de praktijk zal de toepassing van deze omschrijving meer dan eens problematisch blijken. Zo zullen vaak al voorbereidingshandelingen zijn verricht voordat een partij een subsidieaanvraag zal indienen. Van belang is dat niet al met de uitvoering van het project is begonnen (bijvoorbeeld door de oprichting van een nieuwe entiteit of het aangaan van contracten). Om deze situatie te ondervangen kunnen partijen ervoor kiezen contracten onder voorbehoud op te stellen. Hiermee wordt het conditionele karakter van de voorbereidingshandelingen weergegeven en doet het bestaan van die situatie niet af aan de aanwezigheid van stimulerende effect.

In onderdeel f is ten slotte een ondergrens voor stikstofdepositiereductie opgenomen in de vorm van een specifieke afwijzingsgrond. De ondergrens is vastgesteld op 0,03 mol/hectare/jaar/miljoen euro subsidie. Dit komt overeen met de berekende relatieve stikstofdepositiereductie van het op dit aspect minst goed scorende project uit de eerste tender van de Tijdelijke subsidieregeling walstroom zeeschepen 2022–2023.

Artikel 8. Subsidievoorwaarden en selectiecriteria

In dit artikel zijn de selectievoorwaarden en -criteria opgenomen. Deze selectiecriteria houden direct verband met het doel van de regeling: de verlaging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden die met stikstof overbelast is. De selectiecriteria hebben een gelijke wegingsfactor van één derde van het totaal.

Naast deze verlaging van de stikstofdepositie zullen naar verwachting ook andere positieve effecten optreden, waaronder een verbetering van de luchtkwaliteit en een vermindering van geluid- en stankemissies in de omgeving van de locaties waar de projecten worden uitgevoerd. Deze effecten op geluid, lucht en stank zullen vooral gevoeld worden in gebieden waar meer mensen woonachtig zijn. De hoeveelheid inwoners die hiervan profiteert wordt daarom van belang geacht voor de beoordeling van de subsidieaanvraag: hoe meer inwoners potentieel profiteren van deze effecten hoe beter. Omdat het zwaartepunt van de regeling ligt bij de stikstofreductie in met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden en daarnaast voor een deel bij de ruimtelijke ontwikkelingen die voor toestemmingsverlening gebruik maken van het SSRS, zal naar verwachting dit criterium alleen een rol spelen wanneer projecten een gelijkwaardige stikstofreductie teweegbrengen volgens de door deze regeling verplicht gestelde berekening. De onder het derde lid in de onderdelen a tot en met c opgenomen criteria gaan uit van een gebiedsaanduiding met een straal van 25 kilometer, gemeten rondom de precieze locatie van de geplande walstroomvoorziening (dus niet: de buitengrens van het terrein waarop de walstroomvoorziening zich bevindt). Om dit gebied zo precies mogelijk te bepalen geeft de aanvrager bij de aanvraag aan vanuit welk bepaald middelpunt in de aan te leggen walstroomvoorziening de straal van 25 kilometer moet worden getrokken. Het criterium om uit te gaan van het aantal hectare overbelaste, stikstofgevoelige natuur binnen Natura 2000-gebieden in een straal van 25 kilometer rondom de walstroomlocatie sluit aan bij de maximale rekenafstand van 25 km in het kader van vergunningverlening. Het kabinet heeft in 2021 besloten om bij het berekenen van stikstofneerslag voor toestemmingverlening een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor alle typen emissiebronnen te hanteren. Daarbij zijn technisch modelmatige argumenten betrokken die volgen uit de onderzoeken die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en TNO zijn uitgevoerd, in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en in reactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. De argumenten waaruit volgt dat depositiebijdragen op grotere afstanden niet meer redelijkerwijs toerekenbaar zijn aan een project zijn ook van toepassing op de doorrekening van de depositiereductie als gevolg van individuele walstroomprojecten.

Op basis van de in het derde lid genoemde selectiecriteria zal een rangschikking gemaakt worden die door RVO wordt opgesteld.

Artikel 10. Aanvraagvereisten

De organisatorische en administratieve uitvoering van de subsidieregeling geschiedt door RVO, dat hiertoe is gemandateerd5. Het aanvragen van de subsidie is mogelijk met het digitale aanvraagformulier op de website van RVO. De aanvraag bevat de in artikel 10, vierde lid, van de in het Kaderbesluit genoemde gegevens en wordt ingediend door middel van een volledig ingevuld aanvraagformulier. Zo wordt, ter ondersteuning van de aanvraag, bij het aanvraagformulier alle benodigde informatie toegevoegd waarmee de criteria, genoemd in artikel 8, derde lid, afdoende kunnen worden getoetst. In het derde lid is opgenomen van welke berekeningen en andere bescheiden de aanvraag wordt vergezeld. Er dient een berekening te worden uitgevoerd door middel van de AERIUS-calculator. Deze uitkomst alleen is echter niet voldoende, omdat de calculator slechts reducties berekent op hexagoon-niveau. Van belang is dat er een gemiddelde wordt uitgerekend. Daarom dient na de berekening door middel van de calculator ook nog een gemiddelde stikstofdepositiereductie in mol/hectare/jaar uitgerekend te worden door de aanvrager. Hierbij dient gebruik te worden gemaakt van een handleiding die door RVO beschikbaar wordt gesteld op de website van RVO. Daarnaast dient een situatieschets op een kaart aangeleverd te worden met de precieze locatie waar de walstroomvoorziening aangelegd wordt. Bij deze op de kaart weergegeven locatie wordt gedetailleerd aangegeven waar het middelpunt van de locatie ligt van waaruit de straal van 25 kilometer getrokken wordt. Ook wordt een beschrijving en onderbouwing gegeven van de uitgangspunten van de voorgestelde depositiereductie die de te realiseren walstroomvoorziening teweeg zal brengen. Voor het tevens in het vierde lid benoemde projectplan is een format beschikbaar gesteld op de website van RVO. Dit geldt ook voor de in dit lid genoemde begroting. Dit verplichte format gaat vergezeld van een handleiding. Daarin is onder andere vermeld dat de begroting moet worden onderbouwd met behulp van offertes, kosteninschattingen en een toelichting op eigen uren.

Artikel 11. Verplichtingen

Zoals in het eerste lid van dit artikel is vastgesteld, moeten de activiteiten waarvoor de subsidie verleend is binnen 48 maanden na de startdatum van het project zijn afgerond. De subsidie wordt vervolgens op verzoek van de subsidieontvanger vastgesteld door de subsidieverstrekker. Op grond van artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit dient de subsidieontvanger daartoe uiterlijk dertien weken nadat de maatregelen zijn verricht een aanvraag voor subsidievaststelling in door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat verkrijgbaar is bij RVO. Voorts kan ook van een eerdere vaststelling sprake zijn indien een vaststelling op nihil plaatsvindt.

Naast de verslaglegging door middel van een jaarrapport en een eindrapport, is via artikel 18 van het Kaderbesluit een meldingsplicht voor de subsidieontvanger opgenomen. Deze is onder andere van toepassing in geval de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig, of niet geheel zullen worden verricht. Hetzelfde geldt in geval er niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan. Zodra het aannemelijk is dat van het voorgaande sprake is, meldt de subsidieontvanger zich zo snel mogelijk bij RVO. In dat geval kan de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was.

Het tweede lid voorziet in een jaarlijkse voortgangsrapportage en een eindrapportage van de subsidieontvanger. In de eindrapportage dient opgenomen te worden wat het verwachte gebruik van de walstroominstallatie is (in kWh) in het eerste jaar na ingebruikname.

Met het vierde lid is geregeld dat de subsidieontvanger meewerkt aan een evaluatie om de effecten van de onder deze regeling verleende subsidie te onderzoeken. Daarbij kan van hem verlangd worden dat hij binnen de maatstaven van de redelijkheid gehouden kan worden gegevens te delen. De te delen gegevens zien op de uitvoering van de activiteiten die op basis van de beschikking die op grond van deze regeling is vastgesteld. Om voldoende tijd te hebben een dergelijke evaluatie uit te voeren, kan medewerking tot de evaluatie worden verlangd gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling. Het vijfde lid regelt dat de subsidieontvanger desgevraagd gedurende vijf jaar na de ingebruikname van de walstroomvoorziening gegevens aan de Minister verstrekt over de geleverde elektriciteit aan schepen. Hiermee wordt bijgedragen aan de gegevensverstrekking ten behoeve van de borging van een blijvende vermindering van de stikstofdepositie als gevolg van de walstroomvoorziening. Deze gegevens kunnen met het oog daarop gedeeld worden met de Minister voor Natuur en Stikstof.

Met het zesde lid is gewaarborgd dat de gegevens die voortkomen uit hetgeen bepaald is in artikel 8, derde lid, artikel 10, derde lid en artikel 11, vijfde lid, gedeeld kunnen worden met de Minister voor Natuur en Stikstof.

Artikel 12. Subsidievaststelling

Voor de aanvraag tot een beschikking tot subsidievaststelling wordt op grond van artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit, een termijn aangehouden van dertien weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier, dat gepubliceerd wordt op de website van RVO. Op dat formulier is aangegeven welke bescheiden moeten worden toegevoegd. Onder de aan de aanvraag toe te voegen bescheiden vallen in ieder geval een verslag van het verloop, de uitvoering en de resultaten van het uitgevoerde project. In het geval van een subsidievaststelling voor meer dan € 125.000,00 wordt tevens een financiële verantwoording en een controleverklaring aangeleverd. Ook wordt, indien de gemaakte kosten 10% of meer afwijken van de onderbouwde begrotingspost van de aanvraag, een toelichting toegevoegd.

Artikel 13. Verslag

De verslagen over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk worden door de Minister gepubliceerd. De termijn hiervoor is gesteld op 1 juli 2032.

Artikel 14. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Vanaf 29 oktober 2024 kunnen voor de eerste tenderronde aanvragen worden ingediend met inachtneming van de in artikel 7 aangegeven vereisten. De regeling loopt tot en met 31 december 2027 en vervalt daarna. De regeling blijft van toepassing op voor 1 januari 2028 aangevraagde subsidies.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Madlener


X Noot
1

Kamerstukken II, 2020/21, 35 334, nr. 158.

X Noot
2

Verordening (EU) 2023/1804 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 2014/94/EU (PbEU 2023, L 234).

X Noot
4

Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187).

X Noot
5

Besluit mandaat, volmacht en machtiging directeur-generaal Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Naar boven