TOELICHTING
1. Algemeen
Met de Wet normering topinkomens (hierna: WNT) wordt beoogd bovenmatige bezoldigingen
en ontslaguitkeringen in de publieke en semipublieke sector tegen te gaan door deze
aan een maximum te binden en bezoldigingen van topfunctionarissen openbaar te maken.
Het bij die wet behorende normenkader, waar de Uitvoeringsregeling WNT (hierna: de
regeling) deel van uitmaakt, wordt jaarlijks geactualiseerd mede op basis van ervaringen
bij de uitvoering. Als eerste wordt door middel van wijziging van de artikelen 2,
tweede lid, en 2a, tweede lid, de premie of bijdrage van de werkgever voor bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeringen
uitgezonderd van de bezoldiging, ongeacht of de werkgever deze premie heeft ondergebracht
in de werkkostenregeling of niet (artikel I, onderdeel A, onder 3, en onderdeel B).
Hiermee wordt uitvoering en invulling gegeven aan een al langer bestaande wens vanuit
de WNT-instellingen en controlerende accountants. In de artikelen 5 en 5a (artikel
I, onderdeel C, onder 1, en onderdeel D) is een afronding van de deeltijdfactor als
uitdrukking en weergave van de omvang van het dienstverband in uren opgenomen. In
nieuwe leden van artikel 5 is verder verduidelijkt hoe een topfunctionaris bij de
Staat der Nederlanden verantwoord moet worden, en door welk orgaan van die rechtspersoon,
voor zover deze functionaris na het neerleggen van de functie een andere functie bij
die rechtspersoon behoudt en om die reden vier jaar lang aangemerkt blijft als topfunctionaris
(artikel I, onderdeel C, onder 2). Daarnaast is aan artikel 5c een lid toegevoegd
(vierde lid) over de verantwoording van de WNT bij toepassing van de doorbetaaldloonregeling
van artikel 32d Wet op de loonbelasting 1964 (artikel I, onderdeel E). Tot slot wordt
een aantal technische verbeteringen en aanpassingen van enkele bepalingen van de regeling
aangebracht (artikel I, onderdelen A, onder 1 en 2).
2. Wijzigingen
2.1 Artikel I, onderdelen A (wijziging artikel 2, tweede lid) en B (wijziging artikel
2a, tweede lid)
In artikel 2, tweede lid, onderdelen e en i, van de regeling wordt verwezen naar bepalingen
in andere wet- en regelgeving die vervallen of verouderd zijn. Dit betreft de artikelen
3.9 en 3.10 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 die op 1 januari 2024 respectievelijk
1 januari 2016 zijn vervallen (onderdeel e) en artikel 19b Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren dat op 1 juli 2023 is vervallen (onderdeel i, onder 1°, sub a en b, en
onder 2°, sub a, b en c). In deze wijzigingsregeling zijn deze verwijzingen technisch
aangepast of verbeterd. Hieruit vloeien geen inhoudelijke wijzigingen voort.
Naar aanleiding van signalen uit het veld en uit de praktijk van toezicht en handhaving
is het wenselijk om een bepaalde bezoldigingscomponent uit te zonderen van het bezoldigingsbegrip
voor de WNT. Dit betreft de werkgeverspremie of -bijdrage voor de zogenoemde bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeringen
van leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen, zowel in dienstbetrekking
als zonder dienstbetrekking1. Hierbij worden bedoeld verzekeringen voor de persoonlijke financiële aansprakelijkheid
voor bestuurders, directeuren en commissarissen voor beslissingen genomen en handelingen
verricht uit hoofde van hun functie. Weliswaar hebben deze topfunctionarissen voordeel
van het feit dat de werkgever deze premie of bijdrage voor hen betaalt of voldoet
en om die reden behoorde deze premie annex bijdrage tot de bezoldiging voor de WNT,
maar bij nader inzien kan worden geconcludeerd dat het hier gaat om verzekeringen
die onvermijdbaar en onontbeerlijk zijn om de functie als topfunctionaris in goede
orde en zonder grote persoonlijke aansprakelijkheidsrisico’s te kunnen vervullen.
Ofwel zonder een dergelijke verzekering kan een topfunctionaris zijn of haar functie
niet goed vervullen. Om die reden ligt het voor de hand om het bezoldigingsbegrip
op dit punt beleidsmatig te wijzigen. Met deze wijziging valt deze premie of bijdrage
dus voor alle topfunctionarissen met en zonder dienstbetrekking in alle gevallen buiten
het bezoldigingsbegrip. Deze uitzondering op het bezoldigingsbegrip is opgenomen in
artikel I, onderdeel A, sub 3 (artikel 2, tweede lid, nieuw onderdeel k) en onderdeel
B (artikel 2a, tweede lid, nieuw onderdeel c).
2.2 Artikel I, onderdelen C, onder 1, en D (wijziging artikel 5, eerste en vijfde
lid, en artikel 5a, eerste lid)
In artikel 5, eerste en vijfde lid, en artikel 5a, eerste lid, is thans niet voorgeschreven
op hoeveel decimalen de deeltijdfactor (als uitdrukking van de omvang het dienstverband)
moet worden weergegeven in de WNT-verantwoording. De afronding van de deeltijdfactor
kan aanzienlijke verschillen opleveren bij het individueel toepasselijke bezoldigingsmaximum,
zoals het volgende voorbeeld laat zien: stel dat een topfunctionaris een dienstverband
heeft van 32 uur en dat het gebruikelijke voltijds dienstverband bij de WNT-instelling
een omvang heeft van 38 uur. De daarbij behorende deeltijdfactor is 0,842 fte. Stel
vervolgens dat betrokkene het gehele jaar in dienst is geweest en dat het voor de
WNT-instelling geldende maximum € 233.000 bedraagt. Afhankelijk van het aantal decimalen
waarin de deeltijdfactor wordt uitgedrukt, bedragen de deeltijdfactor en het bijbehorende
individueel toepasselijke bezoldigingsmaximum:
-
• 0,8 en € 186.400 bij een decimaal;
-
• 0,84 en € 195.720 bij twee decimalen;
-
• 0,842 en € 196.186 bij drie decimalen.
De verschillen in maximaal toegestane bezoldiging kunnen dus aanzienlijk zijn en de
wijze van de afronding kan dus het verschil maken tussen wel of geen onverschuldigde
betaling. Het is daarom wenselijk en verdedigbaar om voor de berekening van het individueel
toepasselijk bezoldigingsmaximum nader te gaan voorschrijven op hoeveel decimalen
de deeltijdfactor, voor zover kleiner dan 1 fte, moet worden afgerond en gelet op
de eerdere keuze om de minimum deeltijdfactor op drie decimalen te bepalen, wordt
voorgeschreven dat de deeltijdfactor op drie decimalen wordt afgerond. Daarmee worden
alle topfunctionarissen en niet-topfunctionarissen met dienstbetrekking en, vanaf
de dertiende kalendermaand, alle topfunctionarissen zonder dienstbetrekking in dezelfde
positie gebracht wat de toepassing en verantwoording van de deeltijdfactor voor de
WNT betreft.
De afronding op drie decimalen geldt zowel voor de weergave van de deeltijdfactor
in de WNT-verantwoording als voor de vaststelling van de omvang van het dienstverband
in het kader van de vaststelling van het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum
(artikel 2.1, tweede lid, WNT). Er wordt één lijn gekozen op dit punt. Artikel 2.1,
tweede lid, WNT biedt ruimte voor deze afronding. De deeltijdfactor is de standaard
wijze waarop voor de WNT de omvang van het dienstverband wordt bepaald en waarin deze
wordt uitgedrukt. Vanuit de financiële belangen van de topfunctionarissen beredeneerd
zou een deeltijdfactor zonder afronding tot het hoogst mogelijke bezoldigingsmaximum
uitkomen. In het hierboven gegeven voorbeeld zou de deeltijdfactor zonder afronding
op drie decimalen uitkomen op 0,842105263 en zou het bezoldigingsmaximum € 24 hoger
zijn dan bij drie decimalen (€ 196.210). Uit dit voorbeeld wordt duidelijk dat het
grootste gunstige effect, de grootste meeropbrengst, voor de topfunctionaris naar
verhouding optreedt bij drie in plaats van een of twee decimalen. Het toevoegen van
een vierde of volgende decimaal in de afronding levert naar verhouding minder extra
bezoldigingsruimte op. Afronding op drie decimalen geeft daarom een proportionele
uitkomst voor de topfunctionaris. Daar komt bij dat het moeten werken met meer dan
drie decimalen niet praktisch is vanuit verantwoordings- en controlesystematiek bezien.
Afronden op drie decimalen geeft alles afwegende een evenwichtige uitkomst tussen
enerzijds het belang van de topfunctionaris en anderzijds de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid
en de transparantie en leesbaarheid van de WNT-verantwoording. Vandaar dat gekozen
is voor afronding op drie decimalen. Zie ook artikel 7, derde lid, Beleidsregels WNT
2025.
Het voorschrift van het uitdrukken van de deeltijdfactor in drie decimalen geldt ook
als de deeltijdfactor formeel, zonder afronding naar boven of beneden, uitkomt op
één of twee decimalen. In dat geval moet er een nul of twee nullen worden toegevoegd
aan de weergave van de deeltijdfactor. Een deeltijdfactor van bijvoorbeeld 0,5 fte
moet in de WNT-verantwoording worden weergegeven als 0,500 fte. Een deeltijdfactor
van 0,75 fte moet in de WNT-verantwoording worden weergegeven als 0,750 fte. Door
de deeltijdfactor altijd in drie decimalen uit te drukken, is het klip en klaar dat
er geen afronding heeft plaatsgevonden van bijvoorbeeld 0,495 fte op 0,5 fte. Er is
dus geen discussie mogelijk over het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum
bij functievervulling in deeltijd.
Bij een voltijds dienstverband van 1 fte, waarbij geen sprake is van afronding, is
het niet nodig om deze uit te drukken als 1,000 fte. Als echter sprake is van een
dienstverband van 0,995 fte, dan moet dat in de WNT-verantwoording worden uitgedrukt
als 0,995 fte en is het niet toegestaan om dit weer te geven als 1 fte.
Bij eerdere wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT2 was in de onderhavige bepalingen een minimumwaarde voor de deeltijdfactor opgenomen
(ter grootte van 0,025 fte) voor situaties waarin de deeltijdfactor niet kan worden
bepaald dan wel alleen met grote moeite kan worden bepaald. Door de letterlijke tekst
van deze bepaling zou echter ook in situaties waarin op reguliere wijze kan worden
vastgesteld dat de deeltijdfactor nul fte is de minimum deeltijdfactor (met daaraan
verbonden bezoldigingsminimum) toegepast moeten worden. Daarvoor was deze bepaling
niet bedoeld en dit wordt bij nader inzien dan ook als onwenselijk beschouwd. Overwogen
is om de werkingssfeer van de minimum deeltijdfactor nader in te perken tot situaties
waarin de deeltijdfactor niet of slechts met zeer veel moeite en inspanning kan worden
vastgesteld, maar omdat artikel 2.1, tweede lid, WNT bij nader inzien geen minimum
omvang van het dienstverband kent, zou dit neerkomen op afwijken van die wettelijke
bepaling en de artikelen 1.9 en 4.1, derde en vierde lid, WNT bieden alleen grondslag
voor nadere regels, niet voor van de WNT afwijkende regels. Bovendien blijkt dat erin
verreweg de meeste gevallen een deeltijdfactor kan worden vastgesteld. Als een deeltijdfactor
echter niet kan worden bepaald vanwege een ontbrekende of gebrekkige urenadministratie,
zou toepassing van de minimum deeltijdfactor ook onredelijke en onbillijke gevolgen
kunnen hebben voor de topfunctionaris. Bij toezicht op de WNT zijn er dan ook (bijna)
geen gevallen bekend waarin de minimum deeltijdfactor is toegepast en voor zover er
gevallen zijn waarin deze had kunnen worden toegepast, is daarvan in het toezicht
afgezien en is om redenen van redelijkheid en billijkheid overgegaan tot een oordeelsonthouding
vanwege gebreken in de administratie. Om deze redenen is de minimum deeltijdfactor
geschrapt uit deze bepalingen.
2.3 Artikel I, Onderdeel C, onder 2 (artikel 5, nieuwe zevende tot en met negende
lid)
Het nieuwe zevende tot en met negende lid van artikel 5 behelzen een verduidelijking
van de verantwoording van WNT-gegevens van functionarissen van de rechtspersoon Staat
der Nederlanden die na het neerleggen van hun topfunctie een dienstverband behouden
bij deze rechtspersoon en die op die grond nog vier jaar lang als topfunctionaris
van deze rechtspersoon worden aangemerkt (‘topfunctionaris zonder topfunctie’). De
aanleiding voor deze verduidelijking zijn vragen vanuit ministeries en andere organisatieonderdelen
van deze rechtspersoon over de verantwoording van deze categorie topfunctionarissen.
De rechtspersoon Staat der Nederlanden is de enige rechtspersoon waarop de WNT van
toepassing is waarbij sprake is van meerdere verantwoordelijken in de zin van de WNT.
Daardoor is het mogelijk en in de praktijk ook voorgekomen dat een functionaris van
deze rechtspersoon, bij functiewijziging gedurende het kalenderjaar, door twee of
meer verantwoordelijken van deze rechtspersoon is of wordt verantwoord voor de WNT
(dubbele verantwoording). De verduidelijking betreft drie elementen:
-
• de explicitering van de verantwoordelijke in de zin van de WNT voor de verantwoording
van de gegevens;
-
• de overdracht van de WNT-gegevens tussen de betreffende organen of onderdelen van
de Staat der Nederlanden; en
-
• de WNT-gegevens die door de betrokken organen of onderdelen van de Staat der Nederlanden
over de betrokken personen verantwoord moeten worden.
Om een dubbele verantwoording van de WNT-gegevens van een ‘topfunctionaris zonder
topfunctie’ binnen de Staat der Nederlanden te voorkomen, indien deze tijdens het
te verantwoorden kalenderjaar bij meerdere onderdelen van de Staat der Nederlanden
werkzaam is geweest, wordt in het zevende lid bepaald dat de WNT-gegevens worden verantwoord
door de verantwoordelijke van het orgaan of onderdeel van de Staat der Nederlanden
waar deze ‘topfunctionaris zonder topfunctie’ als laatste werkzaam was tijdens het
te verantwoorden kalenderjaar (ontvangende organisatieonderdeel). Uit deze openbaarmakingsplicht
vloeit voort dat het genoemde orgaan of onderdeel contact dient op te nemen met het
orgaan of onderdeel of, indien het er meer dan één was in dat kalenderjaar, de organen
of onderdelen van de Staat der Nederlanden waar deze functionaris het eerdere deel
of de eerdere delen van het te verantwoorden kalenderjaar gewerkt heeft (het overdragende
organisatieonderdeel of de overdragende organisatiedelen) voor het verkrijgen van
de WNT-gegevens over de betreffende periode van functievervulling aldaar.
Het ontvangende organisatieonderdeel dient van het overdragende organisatieonderdeel
de WNT-gegevens te verkrijgen over het deel van het te kalenderjaar waarin betrokkene
bij het overdragende organisatiedeel werkzaam was, zodat het ontvangende organisatieonderdeel
de ‘topfunctionaris zonder topfunctie’ voor het gehele kalenderjaar kan verantwoorden.
Dit is geregeld in het achtste lid. Het overdragende organisatieonderdeel draagt deze
gegevens op eerste verzoek van het ontvangende organisatieonderdeel over, maar is
daartoe ook verplicht uit eigen beweging voor zover een dergelijk verzoek uitblijft
of niet komt.
Het ontvangende organisatieonderdeel moet deze persoon, zoals gezegd, over het gehele
kalenderjaar verantwoorden, aangezien deze een dienstverband behoudt bij de Staat
der Nederlanden. Dit is zoals eveneens gezegd geregeld in het zevende lid. Het ontvangende
organisatieonderdeel dient in dat kader in haar WNT-verantwoording op te nemen ‘Functionaris
wordt aangemerkt als topfunctionaris tot uiterlijk < datum invullen > in verband met
eerdere functie als <omschrijving topfunctie > bij <naam van het organisatieonderdeel
van de Staat der Nederlanden waar deze functionaris een ‘topfunctie’ vervulde>. Het
ontvangende organisatieonderdeel is ook verantwoordelijk voor de verantwoording en
de terugvordering van een eventuele onverschuldigde betaling van de topfunctionaris
zonder topfunctie, ook als deze onverschuldigde betaling geheel of ten dele is terug
te voeren op het deel van het kalenderjaar dat de topfunctionaris nog werkzaam was
bij het overdragende organisatieonderdeel behorende tot de Staat der Nederlanden.
Dit volgt uit het zevende lid in combinatie met artikel 1.6 WNT.
Het overdragende organisatieonderdeel behorende tot de Staat der Nederlanden vermeldt
dan, vanuit oogpunt van transparantie, in eigen WNT-verantwoording voor deze ‘topfunctionaris
zonder topfunctie’ alleen zijn/haar naam en functie, plus datum aanvang en einde functievervulling.
Dit is geregeld in het negende lid. Het overdragende organisatieonderdeel verwijst
voor de overige gegevens naar de WNT-verantwoording van het ontvangende organisatieonderdeel.
Als de periode van maximaal vier jaar waarin de functionaris nog moet worden aangemerkt
als ‘topfunctionaris zonder topfunctie’ afloopt tijdens het te verantwoorden kalenderjaar
(bijvoorbeeld omdat betrokkene met pensioen gaat of een functie bij een andere rechtspersoon
of instelling gaat vervullen) dan geldt het volgende. In dat geval is het organisatieonderdeel
van de Staat der Nederlanden waar de functionaris op het moment van het aflopen van
deze periode van maximaal vier jaar werkzaam is de allerlaatste die de functionaris
moet verantwoorden als ‘topfunctionaris zonder topfunctie’ en uitsluitend tot en met
de periode van maximaal vier jaar gerekend vanaf het moment dat de voormalige ‘topfunctie’
niet langer door de betreffende functionaris wordt vervuld. Na deze periode van maximaal
vier jaar vervalt deze verplichting voor alle organisatieonderdelen van de Staat der
Nederlanden.
2.4 Artikel I, onderdeel E (artikel 5c, nieuw vierde lid)
Artikel 32d van de Wet op de loonbelasting 1964 is de grondslag voor de zogenoemde
doorbetaaldloonregeling. Die regeling kan worden toegepast in de situatie dat een
werknemer naast de hoofddienstbetrekking bij een werkgever (de hoofdwerkgever) een
nevendienstbetrekking heeft bij een andere werkgever (de doorbetaler). De doorbetaler
betaalt op grond van deze regeling het vastgestelde loon niet rechtstreeks aan de
werknemer, maar betaalt dit aan de hoofdwerkgever. De hoofdwerkgever betaalt het vastgestelde
loon uit aan de werknemer en doet aangifte loonheffingen. Toepassing van de doorbetaaldloonregeling
is een vrijwillige keuze van partijen. Bovendien moet de Belastinginspecteur instemmen
met de toepassing van deze regeling. Een van de voorwaarden voor deze regeling is
dat de nevendienstbetrekkingen moeten worden vervuld uit hoofde van de hoofddienstbetrekking.
Er moet dus sprake zijn van een samenhang tussen de dienstbetrekkingen. Deze situatie
verschilt van de zogenaamde intra concern detachering omdat bij de doorbetaaldloonregeling
sprake is van functievervulling op grond van dienstbetrekking met elk van de deelnemende
werkgevers, terwijl bij intra concern detachering sprake is van functievervulling
op grond van dienstbetrekking met één werkgever die deze werknemer ter beschikking
stelt aan de andere betrokken werkgevers alwaar de functie wordt vervuld anders dan
op grond van dienstbetrekking.
Ook WNT-instellingen kunnen deelnemen aan de doorbetaaldloonregeling. Dit heeft echter
wel gevolgen in de sfeer van de verantwoording van de WNT-gegevens. Artikel 5c, vierde
lid, bepaalt dat de WNT-gegevens van een functionaris die een dienstbetrekking heeft
met twee of meer WNT-instellingen die gezamenlijk deelnemen aan de doorbetaaldloonregeling
per dienstbetrekking (pro rata) openbaar gemaakt moeten worden in het financieel verslaggevingsdocument
van (en online op internet als bedoeld in artikel 5c, tweede lid, door) zowel de hoofdwerkgever
die WNT-instelling is als dat van de nevenwerkgever die WNT-instelling is, waarbij
elke WNT-instelling de WNT-gegevens van de dienstbetrekking van die instelling met
de topfunctionaris openbaar maakt. De hoofwerkgever verantwoordt uitsluitend de gegevens
van de dienstbetrekking van die hoofdwerkgever met de topfunctionaris. Er geldt dus
op grond van het vierde lid geen verplichting voor de hoofdwerkgever om de WNT-gegevens
van alle betreffende dienstbetrekkingen overkoepelend te verantwoorden. Wel kan het
zo zijn dat de rechtspersonen samen een groep van rechtspersonen vormen en gebruik
maken van de mogelijkheid, door artikel 5c, derde lid, geboden, om de WNT-gegevens
in een geconsolideerde jaarrekening of jaarrekening van een van de rechtspersonen
van de groep openbaar te maken. Voor zover de hoofdwerkgever ook de rechtspersoon
is die in een voorkomend geval de verantwoording van de WNT-gegevens op groepsniveau
opstelt, neemt de hoofdwerkgever op grond van het derde lid niet alleen de eigen WNT-gegevens
op maar ook die van de andere groepsentiteiten/WNT-instellingen. In hun financieel
verslaggevingsdocument mogen de nevenwerkgevers dan voor de WNT-gegevens verwijzen
naar de verantwoording op groepsniveau. Voor zover de hoofdwerkgever zelf geen WNT-instelling
is, geldt voor hem of haar weliswaar niet de openbaarmakingsverplichting van de WNT,
maar het is niet verboden dat de WNT-gegevens op groepsniveau wel in het betreffende
financieel verslaggevingsdocument van die hoofdwerkgever worden opgenomen conform
het derde lid.
De in het vierde lid, onder a, opgenomen verplichting geldt niet voor de hoofdwerkgever
die geen WNT-instelling is. De WNT is daarop immers niet van toepassing. In dit geval
moeten op grond van het vierde lid, onder b, alleen de doorbetalers, voor zover die
kwalificeren als WNT-instelling, ieder voor zich de WNT-gegevens van de hiervoor bedoelde
functionaris verantwoorden in hun eigen financieel verslaggevingsdocument (en online
op internet als bedoeld in artikel 5c, tweede lid). Dat zijn de gegevens op grond
van de dienstbetrekking van de doorbetaler met de functionaris.
Voor de WNT kwalificeert de bezoldiging die de doorbetaler/WNT-instelling aan de hoofdwerk-gever/WNT-instelling
overmaakt als betaling van bezoldiging ten behoeve van de topfunctionaris aan een
derde als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel k, WNT en daarmee als bezoldiging op grond
van dienstbetrekking.
Bij toepassing van de doorbetaaldloonregeling kan, afhankelijk van de kwalificatie
voor de WNT van de deelnemende rechtspersonen en van de aard van de functievervulling,
sprake zijn van het van toepassing zijn van artikel 1.6a WNT (anticumulatie bij gelijktijdige
functievervulling als leidinggevende topfunctionaris op grond van dienstbetrekking
met twee of meer WNT-instellingen) of artikel 2.1, vijfde lid, eerste volzin, WNT
(werkzaamheden bij een gelieerde rechtspersoon) of beide bepalingen. Als dat het geval
is, moet deze samenloop van functies of werkzaamheden eveneens worden verantwoord
voor de WNT door de daarvoor verantwoordelijke WNT-instelling(en).
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat het nieuwe vierde lid geen wijziging of
uitbreiding van de openbaarmakingsverplichting voor de WNT is maar een verduidelijking
van de openbaarmakingsverplichting bij toepassing van de doorbetaaldloonregeling.
Dit is hoe WNT-instellingen het altijd al hadden moeten doen, maar de reden voor deze
verduidelijking is pas naar voren gekomen toen er in 2024 vragen vanuit het veld werden
gesteld over dit onderwerp.
2.5 Consultatie Ex Ante Uitvoeringstoets panel (EAUT-panel)
Net als in voorgaande jaren, is ook dit keer een concept van de regeling tot wijziging
van de regeling voor een ex ante uitvoeringstoets voorgelegd aan het zogenaamde EAUT-panel
(bestaande uit deskundigen uit het veld van onder meer WNT-instellingen, accountantskantoren
en advocaten). Aan het EAUT-panel is, volgens vast gebruik, separaat teruggekoppeld
of en, zo ja, op welke wijze hun opmerkingen, vragen en aanbevelingen zijn verwerkt
in de voorliggende wijzigingsregeling.
De inbreng van het EAUT heeft er direct dan wel indirect toe geleid dat is afgezien
van enkele voorgenomen wijzigingen van de regeling. Dit betreft de voorgenomen bepaling
welk deel van een schadevergoeding bij onregelmatige opzegging wel en welk deel niet
kwalificeert als door de WNT gemaximeerde uitkering wegens beëindiging van het dienstverband
(deze bepaling is, met aanpassingen en verduidelijkingen op basis van de inbreng van
het EAUT, verplaatst naar de Beleidsregels WNT 2025 omdat deze naar aard en strekking
daar meer thuishoort dan in de regeling), en een voorgenomen uitbreiding van het in
artikel 5d, onder b, bepaalde foutherstel (deze is geschrapt vanwege de daarvan te
verwachten extra administratieve lasten en regeldruk).
Naar aanleiding van de inbreng van het EAUT zijn ook andere onderdelen van de regeling
en van de toelichting daarop aangepast dan wel aangevuld.
3. Regeldrukeffecten
3.1 Regeldrukeffecten voor WNT-instellingen
De wijziging van de Uitvoeringsregeling WNT zal op een onderdeel naar verwachting
leiden tot een marginale verlaging van de regeldruk voor WNT-instellingen. Dit betreft
het niet meer als bezoldiging aanmerken van de werkgeverspremie of -bijdrage voor
bestuurdersaansprakelijkheidsverzekeringen voor leidinggevende en toezichthoudende
topfunctionarissen (artikel I, onderdeel A, sub 3 (artikel 2, tweede lid, nieuw onderdeel
k) en onderdeel B (artikel 2a, tweede lid, nieuw onderdeel c)). Dit levert de werkgever
een structurele marginale administratieve vereenvoudiging op. Het uitzonderen van
deze component is een eenmalige aanpassing in de administratie (bij topfunctionarissen
in dienstbetrekking en bij topfunctionarissen zonder dienstbetrekking). Vanwege het
verwachte marginale effect zijn hiervan geen berekeningen gemaakt.
De overige wijzigingen van de Uitvoeringsregeling WNT, te weten het schrappen of aanpassen
van onjuiste verwijzingen naar bepalingen van andere regelingen (artikel I, onderdeel
A, onder 1 en 2 (artikel 2, tweede lid)), het schrappen van de minimum deeltijdfactor
en het afronden van de deeltijdfactor op drie decimalen (artikel I, onderdelen C,
onder 1 en 2, en D (artikelen 5, eerste en vijfde lid, en 5a, eerste lid)), de verduidelijking
van de verantwoording van een topfunctionaris zonder topfunctie van de Staat der Nederlanden
((Artikel I, onderdeel C, onder 3 (artikel 5, nieuwe zevende tot en met negende lid))
en de verduidelijking van de verantwoording van de WNT bij toepassing van de fiscale
doorbetaaldloonregeling (artikel I, onderdeel E (artikel 5c, vierde lid)) leiden naar
verwachting niet tot wijziging van de regeldrukeffecten of hooguit tot zeer marginale
wijzigingen daarvan. Om die reden zijn er geen berekeningen gemaakt van de regeldrukeffecten
van die wijzigingen.
Per saldo (de naar schatting zeer kleine plussen en minnen overziende) zullen de effecten
voor de regeldruk naar verwachting neutraal zijn.
3.2 Regeldrukeffecten voor controlerende accountants (out-of-pocket kosten voor WNT-instellingen)
De regeldrukeffecten voor controlerende accountants van de wijzigingen van de Uitvoeringsregeling
WNT ontwikkelen zich grosso modo langs dezelfde lijn en in dezelfde mate als de hiervoor
geschetste regeldrukeffecten voor de WNT-instellingen. De effecten zullen beperkt
zijn (op sommige onderdelen lichte toename, op andere onderdelen lichte afname, voor
de rest neutraal) en per saldo, net als voor de WNT-instellingen, grosso modo neutraal.
3.3 Advisering door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een advies, omdat het geringe gevolgen
voor de regeldruk heeft.
4. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2025. Daarmee is voldaan aan
de vaste verandermomenten.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark