Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 31586 | advies Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2024, 31586 | advies Raad van State |
12 september 2024
2024-0000527700
Nader rapport inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning in 2025
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 september 2024, nr. 2024001809, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 september 2024, nr. W12.24.00234/III, bied ik U hierbij aan.
Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies over het bovenvermelde voorstel is uitgebracht.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 2 september 2024, nr. 2024001809, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning, met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen en zij adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bedragen, genoemd in artikel I, onderdeel B, onder 5, te wijzigen. Per abuis was in het wetsvoorstel de cumulatieve verhoging van de bedragen vanaf de inwerkingtreding tot en met het jaar 2028 opgenomen. Het opnemen van een cumulatieve verhoging strookt echter niet met de werking van het artikellid en zorgt daarmee voor een onjuiste uitwerking in de praktijk. In dit artikellid moet niet de optelsom van de totale verhoging door de jaren heen, maar enkel de jaarlijkse verhoging van het bedrag worden opgenomen. Dit is aangepast en toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum.
No. W12.24.00234/III
’s-Gravenhage, 9 september 2024
Aan de Koning
Bij Kabinetsmissive van 2 september 2024, no.2024001809, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Voorstel van wet tot wijziging Wet op het kindgebondenbudget in verband met koopkrachtondersteuning, met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de koopkrachtondersteuning het kindgebonden budget in 2025 te intensiveren en een herverdeling toe te passen binnen het kindgebonden budget door een verhoging van het afbouwpercentage van het kindgebonden budget;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘€ 2.436’ telkens vervangen door ‘€ 2.511’.
2. In het zesde lid wordt ‘€ 3.480’ vervangen door ‘€ 3.389’.
3. In het zevende en achtste lid wordt ‘6,75%’ vervangen door ‘7,10%’.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd ‘en percentages’.
2. In het eerste lid wordt ‘de artikelen 1, vierde lid, 2, tweede, vierde tot en met zesde en achtste lid, en 3, zesde lid,’ vervangen door ‘de artikelen 1, vierde lid, 2, tweede, vierde tot en met zesde en achtste lid, en 3, zesde en zevende lid,’.
3. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Met ingang van de hieronder genoemde data komen de percentages, genoemd in artikel 2, zevende en achtste lid, te luiden:
a. met ingang van 1 januari 2026 7,60%;
b. met ingang van 1 januari 2027 8,05%;
c. met ingang van 1 januari 2028 8,50%.
4. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a vervalt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.
b. In onderdeel a (nieuw) wordt ‘€ 62’ vervangen door ‘€ 69’.
c. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘€ 17’ vervangen door ‘€ 19’.
5. Het zevende lid komt te luiden:
7. Met ingang van de hieronder genoemde data worden de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, telkens als volgt verhoogd, waarbij de gewijzigde bedragen in de plaats treden van die bedragen en die gewijzigde bedragen door of namens Onze Minister worden medegedeeld in de Staatscourant:
a. met ingang van 1 januari 2026 met € 250;
b. met ingang van 1 januari 2027 met € 314;
c. met ingang van 1 januari 2028 met € 380.
6. Er worden twee leden [waarvan de nummering aansluit op het laatste lid van dat artikel] toegevoegd, luidende:
#. De verlaging, bedoeld in het zesde lid, en de verhoging, bedoeld in het zevende lid, vinden plaats nadat het eerste lid toepassing heeft gevonden.
#. Het eerste lid vindt met ingang van 1 januari 2025 eenmalig geen toepassing voor de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede en zesde lid, en artikel 3, zesde en zevende lid.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
In het Hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat er maatregelen nodig zijn die de bestaanszekerheid van mensen versterken. Maatregelen gericht op zekerheid, meedoen op de arbeidsmarkt en het verlagen van (kinder-)armoede.1 Voor dat laatste doel heeft het kabinet onder andere structureel 300 miljoen euro gereserveerd voor een intensivering van het kindgebonden budget.2 Met dit wetvoorstel verhoogt het kabinet het kindbedrag structureel met ingang van 1 januari 2025. Dit wetsvoorstel is daarmee onderdeel van een pakket koopkrachtmaatregelen dat per 1 januari 2025 van kracht wordt. De intensivering van het kindgebonden budget is gericht op het verminderen van de (kinder-)armoede.
Als het om armoede en bestaanszekerheid gaat zijn kinderen in Nederland kwetsbaar.3 Om op een gerichte manier de financiële positie van gezinnen te verbeteren verhoogt het kabinet het kindbedrag van de Wet op het kindgebonden budget. Daarnaast wordt het afbouwpercentage elk jaar stapsgewijs verhoogd om het kindgebonden budget gerichter te maken. Met de middelen die hierdoor beschikbaar komen wordt het kindbedrag verder verhoogd en de (kinder-)armoede verder verlaagd. Zo komen de hiermee gemoeide middelen terecht bij de huishoudens die dit het hardst nodig hebben.
Het kindgebonden budget is in de afgelopen jaren meermaals verhoogd, waardoor een groot deel van het kindgebonden budget inmiddels ook terechtkomt bij huishoudens die minder aangewezen zijn op deze tegemoetkoming. Met dit wetsvoorstel wordt de regeling gerichter vormgegeven. Door een iets steiler afbouwpad kunnen de middelen die daardoor beschikbaar komen worden ingezet voor de verhoging van het kindbedrag.
Met het kindgebonden budget ontvangen ouders een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Het totale bedrag aan kindgebonden budget dat een huishouden ontvangt, hangt af van het aantal kinderen en hun leeftijd, het huishoudtype, de hoogte van het inkomen en het eventueel aanwezig vermogen. Het verhogen van het kindbedrag is een doeltreffende manier om (kinder-)armoede te bestrijden.
Huishoudens met laag en (laag) middeninkomen hebben het meeste profijt van de voorgestelde wijzigingen. Dit draagt bij aan een doelmatige besteding van middelen.
Als onderdeel van de maatregelen uit de augustusbesluitvorming 2024 stelt het kabinet een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor bovenop de jaarlijkse inflatiecorrectie. Deze aanpassingen worden toegepast na doorvoering van de beleidsmatige aanpassingen die volgen uit het Belastingplan 20254 en de reguliere indexering, met 1 januari 2025 als beoogde inwerkingtredingsdatum. Per 1 januari 2026 stelt de regering vervolgens de volgende aanpassingen voor:
1. Het verhogen van het maximumbedrag van het eerste kind met € 66,– in 2026, € 64,– in 2027 en € 66,– in 2028.
2. Het verhogen van het maximumbedrag voor het tweede en volgende kind met € 66,– in 2026, € 64,– in 2027 en € 66,– in 2028.
3. Het verhogen van het afbouwpercentage naar 7,60% per 1 januari 2026.
4. Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,05% per 1 januari 2027.
5. Het verhogen van het afbouwpercentage naar 8,50% per 1 januari 2028.
De aanpassingen van de genoemde (maximum)bedragen in het kindgebonden budget vinden plaats nadat de bedragen van het kindgebonden budget uit 2024 beleidsmatig zijn aangepast5 en zijn geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor (tcf) die voor 2025 1,2% bedraagt (zie onderstaande tabel).6 Indexering gebeurt jaarlijks, op basis van artikel 3, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget. Van deze indexering doet de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mededeling in de Staatscourant.7 Een en ander is in tabel 1 schematisch weergegeven.
Parameter |
Bedrag en afbouwpercentage 2024 |
Afbouw basispad |
Na indexering met tcf 2025 |
Beleidsmatige mutatie 2025 huidig wetsvoorstel |
Bedrag en afbouwpercentage 2025 |
---|---|---|---|---|---|
(1) |
(2) |
(3) |
(4) |
(5) = (3) + (4) |
|
1e kindbedrag |
€ 2.436,– |
– € 136,– |
€ 2.327,– |
€ 184,– |
€ 2.511,– |
2e kindbedrag e.v. |
€ 2.436,– |
– € 136,– |
€ 2.327,– |
€ 184,– |
€ 2.511,– |
Afbouwpercentaqe |
6,75% |
n.v.t. |
n.v.t. |
0,35%-punt |
7,10% |
Voor de leesbaarheid is de indexering van het kindbedrag en het afbouwbedrag in 1 stap weergegeven, terwijl wettelijk de volgorde van de berekening andersom is. Dit heeft geen invloed heeft op de hoogte van de bedragen.
Tabel 1 toont de ontwikkeling van het kindbedrag in het kindgebonden budget geldend in 2024, naar de beoogde bedragen voor 2025 als gevolg van de reguliere indexering, de afbouw van de incidentele verhoging zoals afgesproken in het koopkrachtpakket voor de tijdelijke WKB-intensivering van 2023 en de beleidsmatige mutaties die onderdeel uitmaken van het onderhavige wetsvoorstel. Als gevolg van dit wetsvoorstel ontvangen huishoudens met kinderen die recht hebben op kindgebonden budget per 2025 maximaal € 184,– meer per kind. In de jaren daaropvolgend, in de periode 2026 t/m 2028, wordt het maximale kindbedrag in vrijwel gelijke stappen verder verhoogd naar in totaal € 380,– per kind vanaf 1 januari 2028. De jaarlijkse verdere verhoging van het kindbedrag komt daarmee gemiddeld uit op zo’n € 65,– in de periode 2026 t/m 2028.
De maatregelen in dit wetsvoorstel richten zich, zoals in paragraaf 2.1 is uiteengezet op het verlagen van de kinderarmoede. De maatregelen richten zich daarnaast vooral op het verbeteren van de positie van gezinnen met een inkomen tot het afbouwpunt van het kindgebonden budget.
Per saldo daalt het aantal huishoudens met recht op kindgebonden budget. Door het afbouwpercentage te verhogen wordt het kindgebonden budget gerichter gemaakt, waardoor huishoudens met een relatief hoger inkomen geen of minder recht (meer) hebben op kindgebonden budget. Hierdoor komen er middelen beschikbaar om de maximale hoogte van het kindbedrag verder te verhogen en de (kinder-)armoede te laten dalen.
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
2029 |
|
---|---|---|---|---|---|
Aantal huishoudens totaal |
+10.000 |
–15.000 |
–35.000 |
– 50.000 |
–50.000 |
Wv. verhogen WKB-tarieven |
+35.000 |
+45.000 |
+55.000 |
+70.000 |
+70.000 |
Wv. verhogen afbouwpercentage |
–25.000 |
–60.000 |
–90.000 |
–120.000 |
–120.000 |
De inkomenseffecten van de maatregelen uit deze wetswijziging zijn zichtbaar in tabel 2, waarin enkel ontvangers van het kindgebonden budget zijn meegenomen. Tabel 2 toont de inkomenseffecten in 2028, dan is het inkomenseffect maximaal. Daaruit valt af te lezen dat gezinnen met een lager inkomen een positief inkomenseffect ervaren (+1,6%). Huishoudens met een hoger inkomen ervaren een negatief inkomenseffect (–0,2%) door de steilere afbouw van het kindgebonden budget. Voor de totale groep huishoudens (circa 1 miljoen huishoudens van de circa 8 miljoen huishoudens) met kindgebonden budget is het mediane inkomenseffect +0,4% in 2028.
Inkomensgroep |
Inkomenseffect ontvangers kindgebonden budget |
Aantal gezinnen (afgerond op duizendtallen) |
---|---|---|
1e (<=112% WML) |
1,6% |
200 |
2e (112–179% WML) |
1,0% |
100 |
3e (179–274% WML) |
0,5% |
300 |
4e (274–405% WML) |
0,0% |
300 |
5e (>405% WML) |
–0,2% |
100 |
Inkomensbron |
||
Werkenden |
0,3% |
900 |
Uitkeringsgerechtigden |
1,4% |
100 |
Gepensioneerden |
n.v.t. |
|
Huishoudtype |
||
Tweeverdieners |
0,2% |
700 |
Alleenstaanden |
1,0% |
300 |
Alleenverdieners |
1,0% |
100 |
Kinderen |
||
Huishoudens met kinderen |
0,4% |
1.000 |
Huishoudens zonder kinderen |
n.v.t. |
|
Alle WKB-ontvangers |
0,4% |
1.000 |
Tabel 3 laat zien wat het geïsoleerde effect is van de onderhavige maatregelen in het kindgebonden budget voor de (kinder-)armoedecijfers in 2028. Hierbij is geen rekening gehouden met interactie-effecten.
Effect personen in armoede (%-punt) |
Effect kinderen in armoede (%-punt) |
|
---|---|---|
Maatregelen WKB uit deze wetswijziging |
–0,1 |
–0,4 |
De kosten omvatten de verhoging van de maximumbedragen in het kindgebonden budget in combinatie met de stapsgewijze introductie van een steiler afbouwpad. Deze uitgaven worden via de ontwerpbegroting SZW 2025 en de 2e suppletoire begroting 2024 verwerkt in de begroting van SZW.
in mln. € (prijspeil 2024) |
20241 |
2025 |
2026 |
2027 |
2028 |
Struc. |
---|---|---|---|---|---|---|
Meeruitgaven WKB |
24 |
282 |
281 |
288 |
298 |
286 |
In verband met de voorschotsystematiek van de toeslagen doen er zich op kasbasis reeds in 2024 budgettaire effecten voor. Het betreft hier de voorschotbetaling voor januari 2025 die reeds in december 2024 wordt uitgekeerd.
Het kabinet wil de bestaanszekerheid en de voorzieningen in Caribisch Nederland verbeteren. Dat doen we samen met Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit betekent dat alle verbeteringen die we voorstellen voor Europees-Nederland in principe van toepassing zijn voor Caribisch Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. In de augustusbesluitvorming 2024 is afgesproken dat middelen worden gereserveerd voor inkomensverbeterend beleid voor gezinnen in Caribisch Nederland.
De groep ouders met recht op kindgebonden budget zal in 2025 beperkt toenemen en daarna elk jaar kleiner worden tot en met 2028. Om die reden worden beperkte beperkt hogere administratieve lasten voorzien in 2025 en structureel vanaf 2026 lagere administratieve lasten voorzien als gevolg van de voorgestelde wijzigingen.
De Dienst Toeslagen heeft een weging op de hand gedaan van het wetsvoorstel. Het is mogelijk dat een uitgebreide uitvoeringstoets andere of aanvullende inzichten brengt. Op grond van die weging worden geen gevolgen voor handhaafbaarheid verwacht of een procesverstoring. De Dienst Toeslagen oordeelt dat de maatregel uitvoerbaar is per 1 januari 2025, mits uiterlijk 15 oktober zekerheid bestaat over de parameterwijziging.
Het recht op en de hoogte van het kindgebonden budget is voor de SVB van belang in geval van samenloop met een buitenlandse gezinsuitkering van dezelfde aard. De SVB voert in dat geval de anticumulatiebepalingen uit Verordening (EG) nr. 883/20048 uit waarbij de SVB na anticumulatie naast de kinderbijslag, het kindgebonden budget uitbetaalt. De SVB schat de impact van het wetsvoorstel als beperkt in en acht het voorstel uitvoerbaar, mits de bedragen uiterlijk 1 december beschikbaar zijn.
Het beleid gericht op de tegemoetkoming van ouders wordt periodiek geëvalueerd.9 De laatste evaluatie vond plaats in 2018, de eerstvolgende wordt eind 2025 naar de Kamer gestuurd. De huidige aanpassingen van het kindgebonden budget zullen onderdeel uitmaken van een daarop volgende evaluatie die de periode vanaf 2024 zal bestrijken. Daarbij zal de vraag naar de doeltreffendheid en doelmatigheid aan de orde komen.
De aanpassingen van de wet treden in werking met ingang van 1 januari 2025. Daarmee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Aan het kabinetsbeleid voor de minimuminvoeringstermijn van regelgeving wordt niet voldaan. De reden hiervan is dat de regering recentelijk heeft besloten deze maatregelen te nemen en het onwenselijk wordt geacht als de beoogde aanpassingen niet per 1 januari a.s. kunnen worden ingevoerd.
Met de voorgestelde wijziging van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: de wet) worden de kindbedragen gewijzigd. Het bedrag dat dat ouders ontvangen aan kindgebonden budget, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en b, van de wet, wordt met dit wetsvoorstel opgehoogd. Een dergelijke ophoging kan in beginsel bij algemene maatregel van bestuur worden doorgevoerd, overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de wet. Maar omdat met dit wetsvoorstel ook het afbouwpercentage van de WKB wordt verhoogd, wordt voorgesteld om artikel 3, tweede lid, van de wet niet toe te passen en de wijziging van de bedragen mee te nemen in dit wetsvoorstel. Zie voor een nadere toelichting op de wijziging van de bedragen paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.
In 2023 heeft een incidentele ophoging van de kindbedragen plaatsgevonden. De incidentele ophoging wordt in de jaren 2025, 2026 en 2028 geleidelijk afgebouwd. Deze afbouw blijft in stand en werkt ook door in de nu voorstelde ophoging van de bedragen van het kindgebonden budget. De afbouw voor 2025 is verwerkt in gewijzigde bedragen in artikel 2, tweede en zesde lid. De verdere afbouw in 2026 en 2028 is opgenomen in artikel 3, zesde lid, van de wet (zie ook de toelichting bij onderdeel B, vierde onderdeel).
Het bedrag in artikel 2, zesde lid, wordt met dit wetsvoorstel niet beleidsmatig aangepast. In de wijziging van dit bedrag zijn de afbouw voor 2025 die in het huidige artikel 3, zesde lid, staat, en de indexatie per 1 januari 2025 verwerkt.
Het derde onderdeel wijzigt het afbouwpercentage in artikel 2, zevende en achtste lid. Het afbouwpercentage wordt stapsgewijs verhoogd van 6,75% naar 8,50%. De verhoging zal plaatsvinden tussen 2025 en 2028.
De eerste stap van de verhoging, die plaatsvindt in 2025, wordt met dit onderdeel verwerkt in artikel 2, zevende en achtste lid, van de wet. De verdere verhoging wordt geregeld met het nieuwe artikel 3, vijfde lid, van de wet, zoals voorgesteld in onderdeel B, onder 3.
Allereerst is een wijziging van het opschrift van artikel 3 noodzakelijk. Niet alleen de wijziging van bedragen, maar ook de wijziging van percentages wordt opgenomen in dit artikel.
Met het voorgestelde zevende lid, wordt de stapsgewijze verhoging van de kindbedragen over de periode 2026 tot en met 2028 toegevoegd aan artikel 3. De bedragen in artikel 3, zevende lid, moeten net als de bedragen in artikel 3, zesde lid, jaarlijks geïndexeerd worden. Dit onderdeel voegt het zevende lid daarom toe aan de indexeringsbepaling van artikel 3, eerste lid.
In het huidige artikel 3, vijfde lid, is geregeld dat in 2024 eenmalig de indexatie achterwege bleef voor de bedragen die met ingang van 1 januari 2024 bij wet zijn gewijzigd. Daarmee is dit lid uitgewerkt. De inhoud van dit lid wordt vervangen door de percentages die onderdeel zijn van de stapsgewijze verhoging van het afbouwpercentages over de periode 2026 tot en met 2028.
Met dit wetsvoorstel worden de bedragen in artikel 2, tweede en zesde lid, die gelden per 1 januari 2025, vastgesteld, inclusief indexering per die datum. Daarmee kan onderdeel a vervallen.
Daarnaast staan de bedragen in het zesde lid nog in het prijspeil van 1 januari 2023 vermeld. Deze zijn met deze wijziging verhoogd naar het prijspeil van 1 januari 2025, dus ook inclusief indexering.
Dit onderdeel komt in de plaats van het huidige zevende lid, dat is uitgewerkt.
Het zesde onderdeel voegt twee nieuwe leden toe aan artikel 3. Omdat ook het wetsvoorstel voor een fiscale verzamelwet een lid toevoegt aan artikel 3, is de nummering van de nieuwe artikelleden nog opengelaten.
Op 1 januari van elk kalenderjaar worden de bedragen geïndexeerd, overeenkomstig de tabelcorrectiefactor. Zowel de verhoging op basis van het zevende lid (nieuw) als de verlaging op basis van het zesde lid vindt plaats na het toepassen van de tabelcorrectiefactor op de bedragen in de betreffende leden. Daarin voorziet het eerste toe te voegen lid.
De gebruikelijke systematiek op basis van de wet is dat de bedragen met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar worden geïndexeerd, overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Net als de ophoging die vorig jaar is toegepast, is de indexering voor het jaar 2025 al verdisconteerd in de gewijzigde bedragen. Dat betekent dat de bedragen in het wetsvoorstel de bedragen zijn die per 1 januari 2025 zullen gelden. Deze bedragen zullen per 1 januari 2025 daarom ook niet worden geïndexeerd. Dat stelt het tweede nieuwe lid voor.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Een zeker bestaan, naar een toekomstbestendig stelsel van het sociale minimum, rapport II, p. 16.
Wetsvoorstel Belastingplan 2025 en wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2025, 23 augustus 2024.
Kamerstukken II 2022/23, 36 208, nr. 2. Hierin is geregeld dat er afbouw plaatsvindt van de tijdelijke verhoging van het kindgebonden budget die onderdeel was van het koopkrachtpakket voor 2023.
Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PBeU 2004, L 166).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-31586.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.