36 208 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning en tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en enkele andere wetten in verband met het afschaffen van de inkomensondersteuning voor AOW’ers

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met de koopkrachtondersteuning het kindgebonden budget tijdelijk te intensiveren en geleidelijk af te bouwen en in verband met de verhoging van de AOW ten gevolge van de bijzondere verhoging van het minimumloon de Inkomensondersteuning AOW’ers (IOAOW) af te schaffen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In Hoofdstuk III vervalt de vierde paragraaf.

B

Artikel 62a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «eerste of tweede lid» telkens vervangen door «eerste lid».

ARTIKEL II. WIJZIGING WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

Artikel 83, tweede lid, onderdeel c, van de Wet financiering sociale verzekeringen vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP DE HUURTOESLAG

De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14, tweede lid, vervalt «het bedrag van de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, per kalenderjaar, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, onderscheidenlijk twee maal dat bedrag, en verder vermeerderd met».

B

Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt «en de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van die wet, per kalenderjaar, zoals die inkomensondersteuning naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden,».

2. In onderdeel d vervalt «en twee maal de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van die wet, per kalenderjaar, zoals die inkomensondersteuning naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden,».

ARTIKEL IV. WIJZIGING PARTICIPATIEWET

Artikel 31, tweede lid, onderdeel x, van de Participatiewet vervalt.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het kindgebonden budget bedraagt voor een berekeningsjaar:

    • a. indien de ouder aanspraak heeft voor een kind: € 1.653;

    • b. indien de ouder aanspraak heeft voor twee of meer kinderen: € 1.532 per kind voor het tweede of volgende kind.

B

In artikel 2, zesde lid, wordt «€ 3.285» vervangen door «€ 3.848».

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «genoemd in de artikelen 1, vierde lid, en 2, tweede, vierde tot en met zesde, en achtste lid» vervangen door «genoemd in de artikelen 1, vierde lid, 2, tweede, vierde tot en met zesde en achtste lid, en 3, zesde lid».

2. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Het eerste lid vindt met ingang van 1 januari 2023 eenmalig geen toepassing voor de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede en zesde lid, en artikel 3, zesde lid.

  • 6. Met ingang van de hieronder genoemde data worden de bedragen, bedoeld in artikel 2, tweede en zesde lid, telkens als volgt verlaagd, waarbij de gewijzigde bedragen in de plaats treden van die bedragen en die gewijzigde bedragen door of namens Onze Minister worden medegedeeld in de Staatscourant:

    • a. met ingang van 1 januari 2024 met € 119;

    • b. met ingang van 1 januari 2025 met € 119;

    • c. met ingang van 1 januari 2026 met € 62;

    • d. met ingang van 1 januari 2028 met € 17.

  • 7. De verlaging, bedoeld in het zesde lid, vindt plaats nadat het eerste lid toepassing heeft gevonden, onverminderd het vijfde lid.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel V dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2023.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,

Naar boven