TOELICHTING
Algemeen deel
1. Doel en aanleiding
Met deze regeling, de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders 2024 (Rpmp 2024),
komt € 226,9 miljoen1 beschikbaar ter versnelling van het Legalisatieprogramma PAS-meldingen.2 Deze regeling kan worden gezien als ‘opvolger’ van de Regeling provinciale maatregelen
PAS-melders (Rpmp), die tot eind augustus 2023 heeft opengestaan voor aanvragen.
Op grond van de Omgevingswet draagt de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur tezamen met de provincies zorg voor het legaliseren van de projecten waarvoor
ten tijde van het Programma aanpak stikstof (PAS)3 geen natuurvergunning nodig was vanwege hun geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.4 Die projecten zijn alsnog vergunningplichtig geworden doordat die vrijstelling op
29 mei 2019 door de bestuursrechter onverbindend is verklaard.5
Het legalisatieprogramma en ook de Rpmp 2024 richten zich op activiteiten waarvoor
ten tijde van het PAS een meldingsplicht gold en die destijds ook zijn gemeld, en
ten aanzien waarvan het bevoegd gezag voor de natuurvergunning heeft vastgesteld dat
zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 17a.14 van de Omgevingsregeling (positief
geverifieerde meldingen).
Voor veel van de gemelde activiteiten is nog geen toereikende natuurvergunning verleend
vanwege het ontbreken van beschikbare stikstofdepositieruimte. Het Rijk en de provincies
zijn samen van mening dat de legalisatie versneld uitgevoerd moet worden en PAS-melders
sneller geholpen moeten kunnen worden met een (maatwerk)oplossing. Provincies hebben
aangegeven mogelijkheden te zien om hier met provinciale maatregelen aan bij te dragen
en hebben het Rijk gevraagd om hen in staat te stellen die maatregelen te treffen
door middelen beschikbaar te stellen. De Rpmp 2024 is ondersteunend aan mogelijkheden
1, 2 en 3 die beschreven zijn in de Kamerbrief van 15 april 2024 (legaliseren bestaande
situatie, maatwerk en vrijwillige beëindiging).6
De rijksbijdrage die op grond van de Rpmp 2024 wordt verstrekt, is een specifieke
uitkering als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet,
maar is ook een subsidie waarop de subsidieregels van de Awb van toepassing zijn.7
Deze regeling is tot stand gekomen in overleg met de provincies, BIJ12 en de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO).
2. Doelbereik van de regeling in termen van beoogde prestaties en effecten
De legalisatieopgave is groot en complex en moet binnen afzienbare termijn worden
afgerond. Binnen dat kader wordt alle focus gelegd op het versnellen van de uitvoeringsopgave.
De € 226,9 miljoen die met deze regeling beschikbaar wordt gesteld, draagt eraan bij
dat voor zoveel mogelijk melders (agrarische en niet-agrarische ondernemingen) op
een zo kort mogelijke termijn een oplossing wordt gevonden. De stikstofruimte die
beschikbaar komt, mag door de provincie alleen aan PAS-melders worden uitgegeven.
Zie artikel 9, derde lid, en de artikelsgewijze toelichting daarbij.
3. Hoofdlijnen mogelijke bestedingen
Voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aankopen
– met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte
te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen
van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones
en ontwikkelen van bufferzones. Ook kunnen er wellicht innovatieve of technische oplossingen
worden gevonden waarmee de betreffende PAS-melders binnen hun bestaande toestemming
kunnen blijven en geen aanvullende vergunning meer nodig hebben voor het deel van
hun activiteiten waarvoor de PAS-melding was gedaan. Daarnaast is het mogelijk (zie
artikel 2, vierde lid) om de middelen te gebruiken om de PAS-melder financieel te
ondersteunen bij het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie
van stikstof of verplaatsing en zodoende tot een oplossing te komen. De voorbeelden
van het aankopen van het bedrijf van de PAS-melder, verplaatsen en omschakelen laten
zien dat de uitkering ook mag worden besteed aan andersoortige ‘oplossingen voor gemelde
PAS-projecten’ dan alleen aan ‘legalisatie’ in de strikte betekenis van het alsnog
voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor het gemelde PAS-project.
4. Kaders besteding
4.1 Inhoudelijke kaders
De essentie is dat versneld maatwerk geleverd wordt bij het oplossen van de problematiek.
De kaders zijn zo vormgegeven dat daar maximaal invulling aan kan worden gegeven.
Zodoende bevat de Rpmp 2024 geen sterk belemmerende kaders. Immers: maatwerk laat
zich vooraf slecht in kaders vangen. Hiermee wordt ruimte gelaten voor een eigen invulling
door provincies, maar zijn provincies ook zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan
de staatssteunkaders. Het is van belang dat de besteding niet alleen doeltreffend
maar ook doelmatig is. Daarom wordt van provincies gevraagd zich voor de meest kostenefficiënte
besteding per PAS-melding in te zetten (artikel 7, eerste lid). Om dat te bereiken
mogen voor het oplossen van een PAS-melding niet meer middelen worden besteed dan
de waarde van het bedrijf waarvoor de PAS-melding is gedaan, met een maximum van € 2 miljoen
(artikel 2, tweede lid) bij maatwerkoplossingen. Dit bedrag is slechts in uitzonderingsgevallen
nodig om te besteden. In het geval de maatwerkoplossing een cluster van meerdere saldogevers
en saldonemers beslaat, wordt aan deze grens getoetst aan de hand van het gemiddelde.
Naast het toepassen van maatwerkoplossingen biedt deze regeling de mogelijkheid voor
provincies om de middelen te besteden aan provinciale subsidieregelingen voor PAS-melders
voor het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, reductie van stikstofemissie
of verplaatsing.
Voor deze oplossingsrichtingen gelden maxima per gemeld PAS-project. De maxima zijn
gebaseerd op de staatssteunkaders. Voor de verwerving van stikstofdepositieruimte
is het maximum momenteel € 20.000, de huidige de-minimisgrens voor landbouwsteun.
De Europese Commissie is voornemens om die grens te verhogen naar € 37.000.8 Voor omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing is het maximum € 600.000.
Zie nadere toelichting in paragraaf 4.2.
Het plafond van artikel 2, tweede lid, geldt niet voor subsidies die de provincie
uit de specifieke uitkering wil verstrekken aan ondernemingen waarvoor de PAS-melding
is gedaan. In die gevallen hoeft de waarde van de onderneming dus niet te worden bepaald
door een taxateur. De reden van deze uitzondering is dat mag worden aangenomen dat
de waarde van de betrokken onderneming altijd hoger zal zijn dan het maximale subsidiebedrag
van artikel 2, vijfde lid.
Per aanvraag mag 5% van de totale waarde van de aanvraag bestaan uit apparaatskosten
(zie artikel 5, tweede lid).
Vermogensopbouw komt niet voor vergoeding in aanmerking. Als de oplossing voor een
of meer gemelde PAS-projecten het kopen van onroerende goederen omvat, kan de provincie
die goederen in bezit houden of later weer verkopen. Ook kan zij de bestemming van
de door haar gekochte grond (laten) wijzigen. In veel gevallen leiden deze maatregelen
tot een daling van de waarde van de door de provincie gekochte goederen, bijvoorbeeld
als landbouwgrond wordt bestemd tot natuur. Een afwaardering van maximaal 85% komt
voor vergoeding in aanmerking (zie artikel 2, derde lid). Een eventueel verschil tussen
de opbrengst- of restwaarde en de betaalde voorschotten (die 100% bedragen, zie artikel
6, derde lid), wordt door RVO verrekend bij de vaststelling van de uitkering.9 Daartoe stelt de provincie RVO uiterlijk op 15 juli 2029 tegelijk met de jaarlijkse
verantwoording, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet,
in kennis van de opbrengst- of restwaarde van de betrokken onroerende goederen. Zij
doet dat in één keer voor de hele uitkering (artikel 8, eerste lid). Voor de gebruiksverandering
of herbestemming van door de provincie gekochte grond kan overigens een eerdere deadline
gelden.10 Die laatste datum volgt uit de verleningsbeschikking (artikel 10, eerste lid). Zowel
de deadline voor het in kennis stellen als de deadline voor de uitvoering van de maatregelen
kan zo nodig op verzoek van de provincie worden verlengd (artikel 10, tweede lid).
De waarde van door de provincie te kopen onroerende goederen, de waarde van het bedrijf
waarvoor de PAS-melding is gedaan en de hierboven besproken restwaarde worden bepaald
door een onafhankelijke taxateur (zie de artikelen 2, tweede lid, en 8, tweede lid).
Als zodanig wordt aangemerkt een taxateur die is ingeschreven in de van toepassing
zijnde Kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (zie de definitie in artikel
1). Als het gaat om de taxatie van een veehouderij, dan is dat de Kamer Landelijk
en Agrarisch Vastgoed.
De provincies moeten rekening houden met hun voornemens voor het landelijk gebied
en de opgaven voor stikstof, natuur, water en klimaat (artikel 7, tweede lid). Desinvesteringen
en afwentelingseffecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld
een PAS-melder met een veehouderij op een uitspoelingsgevoelige locatie na beëindiging
van zijn bedrijf zijn grond verpacht aan een lelieteler, wordt weliswaar het probleem
van de PAS-melder opgelost, maar wordt een ander probleem gecreëerd. Via het omgevingsplan
of de omgevingsverordening kan eenvoudig worden voorkomen dat gronden worden benut
voor teelten die op een locatie niet passend zijn, vanwege de waterkwaliteit of de
volksgezondheid. Het is onwenselijk als de wijze waarop de provincie de uitkering
van de Rpmp 2024 besteedt andere voornemens voor het landelijk gebied en opgaven voor
stikstof, natuur, water en klimaat tegenwerkt.
4.2 Procedurele kaders
Er is in totaal € 226,9 miljoen beschikbaar voor deze regeling, verdeeld over 2024,
2025 en 2026. Op de financiële verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering
is artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet van toepassing. De besteding van de
specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar
verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. De financiële
verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single audit, zoals
bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa.
Voor deze regeling is in de eerste suppletoire begroting 202411 € 250 miljoen begroot. Het beschikbaar gestelde bedrag in deze regeling is lager
omdat hiervan een deel apart wordt gehouden voor voorziene kosten. Dat betreft € 17,5 miljoen
voor de inzet van zaakbegeleiding voor PAS-melders,12 € 5 miljoen budgetkorting in 2026 en € 600.000 aan uitvoeringskosten.13 Deze reserveringen zijn gebaseerd op inschattingen. Mochten de benodigde bedragen
veranderen, dan kan dat aanleiding zijn om deze regeling te wijzigen en het regelingsbudget
te verhogen of te verlagen.
De specifieke uitkering wordt verstrekt voor de financiering van de kosten van maatwerkmaatregelen
die door de provincie worden getroffen ten behoeve van het legaliseren of faciliteren
van een andersoortige oplossing waarmee de PAS-melder geholpen is. De maatregelen
worden onderbouwd in een plan van aanpak dat bij de aanvraag wordt aangeleverd. De
kosten per oplossing voor een PAS-melder mogen niet meer bedragen dan de waarde van
diens onderneming met een maximum van € 2 miljoen.
Dat plafond geldt niet als de provincie de uitkering aanvraagt ter ondersteuning van
provinciale subsidieregelingen voor het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling,
reductie van stikstofemissie of verplaatsing. Voor een dergelijke aanvraag geldt dat
het aantal beoogde deelnemers per provincie nooit hoger kan zijn dan het aantal positief
geverifieerde meldingen in die provincie. Bij vaststelling van de specifieke uitkering
wordt gerekend op basis van het aantal daadwerkelijke deelnemers met een maximum van
het verleende bedrag.
Voor de verwerving van stikstofdepositieruimte bedraagt het maximum op dit moment
€ 20.000, het totale bedrag aan de-minimissteun dat mag worden verleend op grond van
artikel 3, tweede lid, van Verordening (EU) 1408/2013.14
Voor omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing bedraagt het maximum
€ 600.000. Dat maximum is ontleend aan de Landbouwvrijstellingsverordening (artikel
4, eerste lid, onder a).15 Echter kan uit de staatssteunkaders een lager maximumbedrag volgen, bijvoorbeeld
omdat er sprake is van een industrieel bedrijf waarvoor een ander staatssteunkader
geldt dan voor een agrarisch bedrijf.
De subsidie wordt alleen verleend voor daadwerkelijk gemaakte kosten. Het is van belang
dat de provincies bij hun aanvraag rekening houden met de informatie die zij op dat
moment hebben over de potentiële deelnemers en de benodigde maximumbedragen. Daarnaast
is het van belang dat de provincies bij het verstrekken van de subsidie aan een gemeld
PAS-project vooraf beoordelen of de staatsteunregels door het verstrekken van de subsidie
niet overschreden worden.
Voorbeeld
Een provincie heeft 100 positief geverifieerde PAS-melders. 15 daarvan hebben interesse
getoond in de mogelijkheid om door middel van reductie van stikstofemissie tot een
oplossing te komen. De provincie vraagt voor de 15 potentiële agrarische deelnemers
via de specifieke uitkering hiervoor middelen aan en krijgt hiervoor 15 x 600.000
= € 9 miljoen per beschikking (= 100% voorschot) uitgekeerd. Op basis van deze beschikking
opent de provincie een provinciale subsidieregeling waarop PAS-melders kunnen inschrijven.
Bij vaststelling van de specifieke uitkering blijkt dat uiteindelijk 11 PAS-melders,
waarvan 1 industriële PAS-melder, hebben deelgenomen aan de provinciale regeling en
hiermee een oplossing hebben waarmee de PAS-melding niet langer een probleem vormt.
Bij 3 agrarische deelnemers bleek dat zij € 100.000 minder subsidie konden ontvangen
omdat zij anders meer zouden ontvangen dan volgens de staatssteunregels zou zijn toegestaan.
Bij de industriële PAS-melder was het maximaal subsidiabele bedrag € 300.000. De uitkering
wordt verlaagd met € 3 miljoen.
4.3 Budgetverdeling en aanvraagperiodes
Voor deze regeling is in totaal € 226,9 miljoen beschikbaar. Het budget wordt verdeeld
over vier aanvraagperiodes:
Aanvraagperiode
|
Beschikbaar budget
|
Maximumbedrag per aanvraag
|
9 september 2024 9 uur tot 4 oktober 2024 17 uur
|
€ 94,8 miljoen
|
€ 7,9 miljoen
|
3 februari 2025 9 uur tot 28 februari 2025 17 uur
|
€ 46,15 miljoen
|
€ 4,615 miljoen
|
1 september 2025 9 uur tot 30 september 2025 17 uur
|
€ 46,15 miljoen
|
€ 4,615 miljoen
|
2 februari 2026 9 uur tot 27 februari 2026 17 uur
|
€ 39,8 miljoen
|
€ 3,98 miljoen
|
Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst en per aanvraagronde geldt
een maximumbedrag per aanvraag. Provincies kunnen bij elke ronde één aanvraag doen.
Indien het budget niet toereikend is om alle aanvragen volledig toe te kennen geldt
‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ (artikel 4, tweede lid). Alleen volledige aanvragen
gelden als ontvangen (artikel 4, derde lid). Provincies mogen uiteraard ook voor minder
dan het maximumbedrag aanvragen. Zodoende kunnen er mogelijk méér aanvragen gehonoreerd
worden.
RVO zal een aanvraag die vanwege een tekort aan budget niet kan worden gehonoreerd,
wel inhoudelijk beoordelen. Dat vergroot de kans dat die aanvraag meteen zal gelden
als volledige aanvraag als zij bij een volgende aanvraagperiode opnieuw wordt ingediend.
Dat verkleint het risico dat ook die aanvraag moet worden afgewezen vanwege een tekort
aan budget.
5. Plan van aanpak
5.1 Inleiding
De uitkering wordt op aanvraag aan provincies verstrekt. Maatregelen waarvoor op grond
van de Rpmp 2024 middelen worden aangevraagd, moeten met voldoende zekerheid leiden
tot een oplossing voor ten minste één PAS-melder (artikel 2, eerste lid). Daartoe
voegt de provincie bij de aanvraag een plan van aanpak waaruit blijkt dat de voorgenomen
maatregel met voldoende zekerheid een oplossing biedt voor gemelde PAS-projecten (artikel
5, eerste lid, onder b en c). Wat er moet worden aangeleverd bij de aanvraag en meegenomen
in het plan van aanpak verschilt per type maatregel. Binnen deze regeling maken we
een onderverdeling op basis van twee categorieën: 1. maatwerkoplossingen en 2. provinciale
subsidieregelingen.
5.2 Maatwerkoplossingen
Voor maatwerkoplossingen moet het plan van aanpak ten minste de volgende gegevens
bevatten:
-
– de AERIUS-berekeningen van de positief geverifieerde PAS-melding(en) waarvoor de maatregel
een oplossing beoogt te bieden;
-
– de waarde van deze onderneming(en);
-
– een beschrijving van de (voorgenomen) maatregel (hoe zorgt de maatregel voor een oplossing
voor de PAS-melder);
-
– de kosten van de maatregel(en) inclusief de te verwachten afwaardering indien aankoop
van onroerende goederen onderdeel is van de maatregel;
-
– een AERIUS-verschilberekening of uitdraai van QGIS die onderbouwt dat de beoogde maatregel(en)
leidt of leiden tot een oplossing op basis van de stikstofdepositie van de saldogever
en/of van de saldogevende activiteit(en) en van de saldonemer(s).
Daarnaast wordt bij dit type maatregelen een verklaring van de provincie gevraagd
dat de voorgestelde oplossing voldoet aan het zogenoemde additionaliteitsvereiste:
een maatregel die als instandhoudings- of passende maatregel kan worden ingezet, kan
alleen als mitigerende maatregel in een passende beoordeling worden betrokken als
– gelet op de staat van instandhouding en de instandhoudingsdoelstelling – het behoud
van natuurwaarden is verzekerd of, als een verbeter- of hersteldoelstelling geldt,
dat doel ook op andere wijze kan worden gerealiseerd.
5.3 Provinciale subsidie
Bij een aanvraag voor provinciale subsidieregelingen voor het verwerven van stikstofdepositieruimte,
omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing van PAS-melders moet het
plan van aanpak ten minste de volgende gegevens bevatten:
-
– het type regeling dat de provincie wil inzetten en een beschrijving van hoe die regeling
leidt tot een oplossing voor de PAS-melders;
-
– het totaal aantal positief geverifieerde PAS-melders in die provincie;
-
– het aantal positief geverifieerde PAS-melding(en) waarvoor de provinciale subsidieregeling
een oplossing beoogt te bieden;
-
– de looptijd van de regeling.
Bij voorkeur blijken de bovenstaande gegevens uit een bij de aanvraag gevoegde concepttekst
van de subsidieregeling en de toelichting daarbij. Een taxatierapport om de waarde
van de melder vast te stellen is voor dit type maatregelen niet nodig omdat naar verwachting
de kosten van de maatregelen de waarde van de melder niet overstijgen.
5.4 Latere wijzigingen
Hoe om te gaan met wijzigingen waarvan de noodzaak of wenselijkheid opkomt na de verlening
van de uitkering?
-
– Administratieve wijzigingen hoeven niet gemeld te worden.
-
– Verschuivingen binnen de beschikking die geen nadelige gevolgen hebben voor het doelbereik
en niet meer middelen vergen, zullen over het algemeen gehonoreerd kunnen worden.
Deze wijzigingen moeten wel worden aangevraagd, zodat de verleningsbeschikking daar
eventueel op kan worden aangepast.
-
– Een verzoek tot wijziging van de verleningsbeschikking mag niet zo ingrijpend zijn
dat het in feite gaat om een geheel nieuwe aanvraag.
6. Verhouding tot bestaande regelgeving
6.1 Wettelijke opgave legalisatieprogramma
Het Legalisatieprogramma PAS-meldingen is vastgesteld op 28 februari 2022.16 Artikel 22.21, vierde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de in het programma opgenomen
maatregelen worden uitgevoerd binnen drie jaar na de vaststelling van het programma,
dus uiterlijk in februari 2025. Zoals aangegeven in een Kamerbrief van 15 april 202417 verloopt het legaliseren van meldingen minder snel dan gehoopt, omdat sommige oplossingen
meer tijd kosten.
Daarom wordt op dit moment samen met de provincies bekeken hoe de aanpak verder verbreed
kan worden. Deze regeling loopt daarop vooruit en helpt om de actuele mogelijkheden
met maatwerk op te blijven pakken. Hiermee wordt ongewenste stilstand voorkomen.
In artikel 17a.14 van de Omgevingsregeling zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een
melding moet voldoen om te worden gelegaliseerd.
6.2 Europeesrechtelijke aspecten
Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan het verstrekken van
opdrachten aan door derden verleende diensten of via een subsidieverlening aan ondernemingen,
is het van belang dat de provincies bij de besteding de – Europese – regels inzake
aanbestedingen en staatssteun in acht nemen.
Gezien de ruimte die de Rpmp 2024 de provincies geeft om zelf de concrete maatregelen
te bepalen die nodig zijn om de problemen van de PAS-melders op te lossen, is ervan
afgezien om een concept van de Rpmp 2024 te notificeren bij de Europese Commissie.
De Europese Commissie moet immers de precieze kenmerken en voorwaarden van een voorgenomen
overheidsmaatregel kennen om er een oordeel over te kunnen vellen. Het is dan ook
aan de provincies om voorgenomen staatssteun zo nodig18 te notificeren bij de Europese Commissie. Als bijvoorbeeld de middelen worden aangewend
voor alleen het doen sluiten van productiecapaciteit op vrijwillige basis, ziet de
Europese Commissie dat als staatssteun. Als een staatssteunkader ontbreekt is notificatie
nodig. Ook kunnen de staatssteunregels ertoe dwingen om voorwaarden te stellen, zoals
een doorstartverbod.19
In aanvulling op en deels in afwijking van de algemene regels over subsidies van de
Awb stelt artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies regels voor zover subsidieverstrekking
in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de Staat geldende verplichtingen,
zoals de bepalingen over staatssteun in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie. Voor staatssteun kan ook artikel 7 van de Wet Naleving
Europese regelgeving publieke entiteiten relevant zijn.
Wanneer blijkt dat de provincie heeft nagelaten te zorgen voor een melding of notificatie
bij de Europese Commissie, al naar gelang wat is vereist, zal de Minister van Landbouw,
Visserij, Voedselzekerheid en Natuur dat deel van de specifieke uitkering lager vaststellen
dan wel terugvorderen.
Met concrete vragen over staatssteun kan een provincie contact opnemen met Europa
Decentraal.
7. Persoonsgegevens
Bij de uitvoering van de Rpmp 2024 worden persoonsgegevens verwerkt in de zin van
de Algemene verordening gegevensbescherming. Veel PAS-melders zijn veehouders en voeren
hun bedrijf veelal in de vorm van een eenmansbedrijf, een maatschap of een vennootschap
onder firma. Gegevens over een dergelijk bedrijf zijn gemakkelijk te herleiden tot
de natuurlijke persoon die het bedrijf voert. Gelet hierop zijn de effecten van deze
gegevensverwerking voor betrokkenen in kaart gebracht.
Ten eerste vindt gegevensverwerking plaats in het kader van de toetsing door RVO. RVO toetst
of de bij de aanvraag overgelegde gegevens sporen met de gegevens waarover RVO uit
anderen hoofde beschikt. Het gaat daarbij in het bijzonder om gegevens die door veehouders
zijn verstrekt op grond van de Wet dieren, de Meststoffenwet en de Landbouwwet.
Ten tweede is sprake van gegevensverwerking als stikstofruimte die wordt verkregen met Rpmp
2024-maatregelen, wordt toegevoegd aan de SSRS-bank, bedoeld in artikel 17a.6 van
de Omgevingsregeling. Ik ben voornemens om de Rpmp 2024 daartoe als bronmaatregel
toe te voegen aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling.20 Om in een concreet geval te kunnen bepalen welke stikstofruimte in de SSRS-bank kan
worden opgenomen, moeten bijvoorbeeld bedrijfsgegevens (mogelijkerwijs ook persoonsgegevens)
van veehouders die hun productielocatie hebben gesloten en/of hun activiteiten gedeeltelijk
hebben gewijzigd, gebruikt kunnen worden. Hiervoor is in artikel 11, tweede lid, onder
a, onder 1°, een aparte grondslag opgenomen.
Toevoeging van deze stikstofruimte aan de SSRS-bank is in ieder geval van toepassing
op de ruimte die de provincie zelf niet tijdig kan gebruiken voor de in artikel 2,
eerste lid, bedoelde maatregelen (zie artikel 9, derde lid, Rpmp 2024), maar de provincie
mag, nadat de Rpmp 2024 als bronmaatregel is toegevoegd aan artikel 17a.4, eerste
lid, van de Omgevingsregeling, de SSRS-bank ook van meet af aan benutten in plaats
van extern salderen of een provinciale stikstofbank.
Ten derde kunnen de in het kader van deze regeling verstrekte gegevens ook worden verwerkt
ten behoeve van de monitoring van en rapportage over onder meer de wettelijke omgevingswaarden
voor stikstofdepositie, het Programma stikstofreductie en natuurverbetering en het
Legalisatieprogramma PAS-meldingen. Artikel 11, tweede lid, onderdeel a, onder 2°,
en onderdeel b, bieden daarvoor een grondslag.
8. Regeldruk
De regeling bevat geen verplichtingen voor burgers en bedrijven en heeft daarmee ook
geen gevolgen voor de regeldruk.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
De term gemeld PAS-project doelt op de positief geverifieerde PAS-meldingen, zie paragraaf 1 van het algemeen
deel van deze toelichting. Zie voor de term onafhankelijke taxateur paragraaf 4.1.
Artikel 2 Specifieke uitkering
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur kan op grond van dit
artikel, in combinatie met artikel 4, eerste lid, aan elke provincie in maximaal vier
tranches een specifieke uitkering verstrekken voor maatregelen die in de periode vanaf
de inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2026 met voldoende zekerheid
een oplossing bieden voor gemelde PAS-projecten. Op deze specifieke uitkering zijn
de subsidieregels van de Awb van toepassing (zie paragraaf 1 van het algemeen deel
van deze toelichting).
De in het eerste lid bedoelde oplossing kan bestaan uit het legaliseren van de gemelde
PAS-projecten in de strikte zin van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming
voor de betrokken PAS-melders. Een dergelijke vergunning vereist het creëren van toereikende
stikstofruimte, bijvoorbeeld door stikstofreducerende maatregelen binnen het bedrijf
van de PAS-melder of door andere bedrijven bereid te vinden om hun milieutoestemming
geheel of gedeeltelijk te laten intrekken. Maar de middelen kunnen ook worden ingezet
als vergoeding voor de kosten van het beëindigen van de gemelde activiteiten of zelfs
van het hele bedrijf van de PAS-melder. In dat opzicht is de reikwijdte van de Rpmp
2024 dus breder dan de legalisatieopdracht van artikel 22.21 van de Omgevingswet en
het daarop gebaseerde Legalisatieprogramma PAS-meldingen. En daarmee leidt dit ertoe
dat oplossingen sneller worden gerealiseerd.
Een belangrijke voorwaarde is wel (zie het tweede lid) dat de oplossing voor een gemeld
PAS-project niet meer mag kosten dan de waarde van de onderneming van de betrokken
PAS-melder, met een maximum van € 2 miljoen, zoals bepaald door een onafhankelijke
taxateur. De provincie hoeft het rapport van de taxateur niet te voegen bij de aanvraag,
maar moet het desgevraagd wel aan RVO verstrekken ten behoeve van de verlening of
vaststelling van de uitkering.
In geval van een cluster van meerdere saldogevers en saldonemers wordt aan deze grens
getoetst aan de hand van het gemiddelde.
Het plafond van het tweede lid geldt niet voor de subsidies, bedoeld in het vierde
en vijfde lid. Daarvoor is gekozen omdat mag worden aangenomen dat de waarde van de
betrokken onderneming altijd hoger zal zijn dan het maximale subsidiebedrag van € 600.000.
De voorwaarde dat de maatregelen met voldoende zekerheid een oplossing moeten bieden,
is bij de huidige stand van de rechtspraak21 met name van belang als de benodigde stikstofruimte wordt verkregen door de bouw
van emissiearme stallen op het ‘stikstofgevende’ bedrijf of op het bedrijf van de
PAS-melder zelf. Gezien die rechtspraak bieden de emissiefactoren zoals vermeld in
bijlage V bij de Omgevingsregeling niet altijd voldoende basis voor toestemmingverlening.22
Anderzijds is voor een rechtmatige besteding van de specifieke uitkering bijvoorbeeld
niet vereist dat de natuurvergunning die ter legalisatie aan een PAS-melder wordt verleend,
uiteindelijk in rechte standhoudt. Wat dat betreft is het voldoende als de maatregelen
waaraan de middelen worden besteed, voldoen aan de op het moment van besteding geldende
juridische en beleidsmatige kaders inzake toestemmingverlening van het Rijk en de
betrokken provincie en de op dat moment geldende rechtspraak. Een voorbeeld van zo’n
kader is de op het moment van besteding geldende versie van AERIUS Calculator.
Derde lid: voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het
aankopen – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte
te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen
van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones
en ontwikkelen van bufferzones. Als deze aankoop leidt tot een waardedaling van de
gekochte onroerende goederen (zoals landbouwgrond en de grond onder en rond de bedrijfswoning
met opstallen), dan kan voor die waardedaling een uitkering worden verstrekt op grond
van de Rpmp 2024, voor maximaal 85% van het aankoopbedrag. Een eventueel verschil
met de uiteindelijke opbrengst- of restwaarde (zie artikel 8, eerste lid) wordt door
RVO verrekend bij de vaststelling van de uitkering.23
Vierde, vijfde en zesde lid: zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Zevende lid: de verplichtingen mogen niet zijn aangegaan voordat de Rpmp 2024 in werking
is getreden, maar mogen wél zijn aangegaan voordat de aanvraag wordt ingediend. Dat
biedt provincies de mogelijkheid om een aanvraag die in een van de eerste drie aanvraagrondes
(zie de tabel in artikel 4, eerste lid) vanwege een tekort aan budget wordt afgewezen,
opnieuw in te dienen bij een volgende aanvraagronde. Om de reikwijdte van het zevende
lid te vergroten, treedt de Rpmp 2024 in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant
(zie artikel 13, eerste lid). Anders dan bij de eerdere Rpmp mogen provincies verplichtingen
waarvoor een aanvraag wordt ingediend, ook na de aanvraag aangaan.
Achtste lid sub b: de uitkering wordt niet verstrekt voor kosten waarvoor de PAS-melder
al een vergoeding heeft ontvangen van de Commissie schadevergoeding PAS-melders (hierna:
schadecommissie). De schadecommissie kan namelijk ook kosten voor de verwerving van
stikstofruimte (zelflegalisatie) toekennen als schadevergoeding aan de PAS-melders.
Daarnaast kan de schadecommissie ook eventueel gemaakte (juridische) advieskosten
vergoeden aan de PAS-melders. Dit heeft als gevolg dat de PAS-melders twee keuzemogelijkheden
hebben, te weten: 1) gebruikmaking van de subsidieregeling of 2) indienen van een schadeverzoek bij de schadecommissie. Meer informatie over de
schadecommissie is te vinden via https://www.rvo.nl/onderwerpen/schadevergoeding-pas-melders#wetten-en-regels.
Artikel 3 Uitkeringsplafond
De term uitkeringsplafond is bedoeld als synoniem van de Awb-term subsidieplafond: ‘het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de
verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift’ (artikel 4:22
Awb). De Awb bevat enkele algemene bepalingen over het subsidieplafond.24
De compensabele btw voor deze regeling is geraamd op nihil, maar het is denkbaar dat
uit de aanvragen blijkt dat provincies toch btw verschuldigd zijn (zie artikel 5,
eerste lid, onder a). In dat geval wordt het btw-bedrag in mindering gebracht op het
uitkeringsplafond en overgemaakt naar het BTW-compensatiefonds, waaruit de provincie
dat deel dan ontvangt. Op deze wijze wordt overcompensatie van de provincie voorkomen.
Artikel 4 Beschikbaar budget per aanvraagperiode, wijze van verdeling en maximumbedrag
per aanvraag
Eerste lid: zie paragraaf 4.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Tweede lid: het beschikbare budget wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van
de aanvragen.
Het derde lid is ontleend aan artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit EZK- en
LNV-subsidies. De bepaling regelt dat alleen volledige aanvragen gelden als ontvangen.
RVO zal een aanvraag die vanwege een tekort aan budget niet kan worden gehonoreerd,
wel inhoudelijk beoordelen. Dat vergroot de kans dat die aanvraag meteen zal gelden
als volledige aanvraag als zij bij een volgende aanvraagperiode opnieuw wordt ingediend.
Artikel 5 Aanvraag
Eerste lid, onder a (btw): zie de tweede alinea van de toelichting bij artikel 3.
Eerste lid, onder b: de berekeningen met AERIUS Calculator moeten zijn uitgevoerd
met de versie van dat rekeninstrument die gold op de datum waarop de provincie de
verplichtingen is aangegaan.25
Eerste lid, onder c: in de bij provincies gebruikelijke terminologie duidt de term
‘regeling’ op regelgeving van gedeputeerde staten (GS). Dergelijke subsidieregelingen
worden gebaseerd op een door provinciale staten vastgestelde (kader)verordening.
Derde lid: voor het indienen van de aanvraag zal RVO een (pagina op een) website beschikbaar
stellen.
Artikel 6 Beslistermijn, verlening en voorschot
Eerste lid: de beslistermijn van zes weken kan zo nodig worden verlengd, zie artikel
4:14, eerste lid, Awb: ‘Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift
bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager
mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking
wel tegemoet kan worden gezien.’
Artikel 7 Verplichtingen met het oog op een doelmatige besteding
Zie paragraaf 4.1, laatste alinea, van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 8 Verplichtingen als de uitkering is verstrekt voor waardedaling onroerende
goederen
Zie paragraaf 4.1 van het algemeen deel van deze toelichting. Vermogensopbouw komt
niet voor vergoeding in aanmerking.
Een eventueel verschil tussen de opbrengst- of restwaarde en het betaalde voorschot
wordt door RVO verrekend bij de vaststelling van de uitkering.26
De aankoopwaarde en de restwaarde moeten worden bepaald door een onafhankelijke taxateur
(zie de definitie in artikel 1). Het rapport van de taxateur over de aankoopwaarde
hoeft door de provincie niet te worden gevoegd bij de in artikel 5 bedoelde aanvraag
van de uitkering. Wel moet de provincie dat rapport desgevraagd aan RVO verstrekken.
Het rapport van de taxateur over de restwaarde wordt door de provincie aan RVO verstrekt
tegelijk met de in artikel 8, eerste lid, bedoelde kennisgeving.
In geval van grondruil wordt voor de toepassing van artikel 8 uitgegaan van de restwaarde
van de grond die de provincie bij de ruil heeft verworven.
Artikel 9 Andere verplichtingen
Eerste lid (Unierecht): zie paragraaf 6.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Het tweede lid gaat over de beleidsmatige voortgangsrapportage.
Derde lid: oogmerk van de Rpmp 2024 is om de vermindering van stikstofdepositie op
overbelaste Natura 2000-gebieden die gerealiseerd wordt door de met deze regeling
bekostigde provinciale maatregelen zoveel mogelijk te gebruiken voor het legaliseren
van PAS-meldingen. Gerealiseerde stikstofruimte zal mogelijk niet altijd volledig
benut kunnen worden. Het is mogelijk dat er na het legaliseren van PAS-meldingen nog
ruimte resteert. Met het oog daarop biedt het verzamelen en bewaren van de niet benutte
ruimte in de nationale stikstofbank (‘SSRS-bank’) de mogelijkheid om die ruimte te
benutten voor het legaliseren van andere PAS-meldingen of, als ook dat niet mogelijk
is, voor een of meer van de andere projecten waarvoor SSRS-ruimte kan worden gebruikt.
Het is denkbaar dat het de provincie niet lukt om de stikstofruimte vóór de vaststelling
van de uitkering volledig te benutten voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen.
Om ervoor te zorgen dat die ruimte niet verloren gaat voor de legalisatieopgave, schrijft
artikel 8, vierde lid, voor dat de provincie ervoor zorgt dat die ‘restruimte’ beschikbaar
blijft om te worden opgenomen in de SSRS-bank.
Overigens kan de provincie er ook voor kiezen, nadat de Rpmp 2024 als bronmaatregel
is toegevoegd aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling (zie paragraaf
7 van het algemeen deel van de toelichting), om de stikstofruimte die wordt verkregen
door de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen, al van meet af aan beschikbaar
te stellen ten behoeve van toevoeging aan de SSRS-bank. De provincie blijft daarbij
gehouden aan de verplichting dat de verkregen stikstofruimte met voldoende zekerheid
een oplossing biedt voor de betrokken gemelde PAS-projecten. Die ruimte kan dan aan
de SSRS-bank worden toegevoegd zodra de Rpmp 2024 als bronmaatregel is toegevoegd
aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling.
Vijfde lid: deze bepaling is opgenomen met het oog op het opnemen in de SSRS-bank
van de stikstofruimte die de provincie zelf niet tijdig kan gebruiken voor de in artikel
2, eerste lid, bedoelde maatregelen. Zie artikel 11, tweede lid, onder a, 1°, en paragraaf
7 van het algemeen deel van deze toelichting. Ten behoeve daarvan kan het wenselijk
zijn om in de verleningsbeschikking verplichtingen op te leggen over de wijze van
vastlegging van de gegevens die zijn gebruikt bij het in kaart brengen van de effecten
van de maatregelen waarvoor de uitkering is verstrekt. De vraag of en zo ja welke
verplichtingen wenselijk zijn, hangt af van de door de provincie getroffen of nog
te treffen maatregelen en kan dus per provincie verschillen.
Artikel 10 Periode voor afronden maatregelen
In de verleningsbeschikking wordt bepaald wanneer de maatregelen moeten zijn afgerond.
Voor zover de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen strekken tot de legalisatie
van gemelde PAS-projecten in de strikte zin van het alsnog voorzien in een toereikende
natuurtoestemming voor de betrokken PAS-melders, is herbestemming van door de provincie
gekochte cultuurgrond geen onderdeel van de maatregelen als de voor de legalisatie
benodigde stikstofruimte wordt verkregen door de intrekking van de natuurvergunning
of andere milieutoestemming. In die gevallen geldt de in de verleningsbeschikking
genoemde deadline dus niet voor de herbestemming van de grond. Voor dat laatste geldt
dan de deadline van artikel 9, eerste lid: 15 juli 2029.
De in de beschikking genoemde deadline geldt wél voor de herbestemming van de grond
als die herbestemming nodig is om de verkregen stikstofruimte te kunnen gebruiken
voor de legalisatie. Dat is het geval als de door de provincie gekochte onderneming
legaal functioneerde zonder vergunning, met een referentiesituatie27 op grond van het omgevingsplan.
Als afronding van de betrokken maatregelen binnen de in de beschikking gestelde termijn
niet mogelijk is, kan de minister deze periode op verzoek van de provincie voor een
of meer maatregelen eenmalig verlengen met een periode van ten hoogste vier jaar.
Zo’n verzoek moet het volgende bevatten:
-
• een beschrijving van de activiteiten die zijn ondernomen om tot uitvoering van de
maatregelen te komen;
-
• een toelichting op de achtergrond van het verlengingsverzoek;
-
• een beschrijving van de te nemen stappen voor realisatie van de maatregelen in de
komende periode.
Ook de deadline van 15 juli 2029 kan zo nodig eenmalig worden verlengd, tot uiterlijk
15 juli 2033, bijvoorbeeld als dat nodig is voor de realisatie van afwaardering van
grond.
Artikel 11 Verwerking van gegevens
Zie paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 12 Verantwoording en vaststelling
De besteding van de specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend
op het begrotingsjaar verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
De financiële verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single
audit, zoals bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa.
Het tweede lid geeft toepassing aan de door artikel 4:47, onder a, Awb geboden mogelijkheid
om bij wettelijk voorschrift een termijn te bepalen waarbinnen de subsidie ambtshalve
wordt vastgesteld. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
stelt de uitkering vast binnen 22 weken nadat de maatregelen zijn afgerond en zij
de relevante eindverantwoordingsinformatie heeft ontvangen van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De provincie heeft tot 15 juli 2029 de tijd voor
het verzenden van de eindverantwoordingsinformatie en voor de in artikel 8, eerste
lid, bedoelde kennisgeving van de opbrengst- of restwaarde (behoudens eventuele verlenging
op grond van artikel 10, tweede lid, tot uiterlijk 15 juli 2033).
In beginsel stelt de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur de
uitkering overeenkomstig de verlening vast. De uitkering kan lager worden vastgesteld
als:28
-
a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
-
b. de provincie niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;
-
c. de provincie onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van
juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening
zou hebben geleid, of
-
d. de verlening anderszins onjuist was en de provincie dit wist of behoorde te weten.
Voordat de uitkering lager wordt vastgesteld, zal navraag bij de provincie worden
gedaan.
Zo nodig kan worden overgegaan tot terugvordering van (een deel van) de uitkering
met toepassing van de regels in de Awb over subsidies.
Artikel 13 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Met de inwerkingtreding van de Rpmp 2024 op de dag na publicatie wordt afgeweken van
het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten.29 Voor die afwijking is niet gekozen vanwege de eerste aanvraagperiode (vanaf 2 september
2024), maar ter vergroting van de reikwijdte van artikel 2, zevende lid, zie de toelichting
bij die bepaling. De provincies zijn voldoende voorbereid, nu de Rpmp 2024 in overleg
met hen tot stand is gekomen.
Het tweede lid is een horizonbepaling, zoals voor subsidieregelingen wordt voorgeschreven
door artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016. De derde en laatste
aanvraagperiode eindigt eind februari 2026, zie de tabel in artikel 4, eerste lid.
In verband daarmee geldt de Rpmp 2024 tot 1 januari 2027, maar zij blijft van toepassing
op uitkeringen die voordien zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.
De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
F.M. Wiersma