Regeling van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 4 september 2024, nr. WJZ/86218195, houdende regels over het verstrekken van een specifieke uitkering aan provincies ten behoeve van PAS-melders (Regeling provinciale maatregelen PAS-melders 2024)

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op de artikelen 2a, eerste lid, onder d, en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

gemeld PAS-project:

Natura 2000-activiteit die voldoet aan de voorwaarden van artikel 17a.14 van de Omgevingsregeling;

minister:

Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur;

onafhankelijke taxateur:

taxateur die is ingeschreven in de van toepassing zijnde Kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs.

Artikel 2 Specifieke uitkering

  • 1. De minister kan aan een provincie op aanvraag een specifieke uitkering verstrekken voor maatregelen die met voldoende zekerheid een oplossing bieden voor gemelde PAS-projecten en getroffen worden in de periode vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2026.

  • 2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid komt slechts in aanmerking voor een uitkering als voor het bieden van een oplossing voor een gemeld PAS-project niet meer middelen worden besteed dan de waarde van de onderneming waarvoor de melding is gedaan, met een maximum van € 2.000.000, zoals bepaald door een onafhankelijke taxateur.

  • 3. Als de oplossing het kopen van onroerende goederen omvat, kan de uitkering alleen worden verstrekt voor de waardedaling van de onroerende goederen door functieverandering of gebruiksbeperkingen. De uitkering bedraagt maximaal 85% van het aankoopbedrag.

  • 4. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan inhouden dat de provincie een subsidie verstrekt aan ondernemingen waarvoor de melding is gedaan. De subsidie kan worden verstrekt voor verwerving van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie van stikstofemissie of verplaatsing.

  • 5. Een subsidie als bedoeld in het vierde lid bedraagt per gemeld PAS-project voor:

    • a. verwerving van stikstofdepositieruimte: maximaal het totale bedrag aan de-minimissteun dat mag worden verleend op grond van artikel 3, tweede lid, van Verordening (EU) 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector;

    • b. omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing: maximaal € 600.000.

  • 6. Het tweede lid geldt niet voor een subsidie als bedoeld in het vierde en vijfde lid.

  • 7. De uitkering kan alleen worden verstrekt voor de kosten van verplichtingen die door de provincie zijn of worden aangegaan na de inwerkingtreding van deze regeling.

  • 8. De uitkering wordt niet verstrekt voor:

    • a. de omzetbelasting die de provincie kan aftrekken op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968;

    • b. kosten waarvoor de betrokken ondernemer al een vergoeding heeft ontvangen van de Commissie schadevergoeding PAS-melders;

    • c. kosten waarvoor al uit anderen hoofde een uitkering of subsidie is of wordt verstrekt.

Artikel 3 Uitkeringsplafond

Het uitkeringsplafond bedraagt in totaal € 226.900.000, inclusief de omzetbelasting waarvoor de provincie op grond van de Wet op het BTW-compensatiefonds voor compensatie in aanmerking komt.

Artikel 4 Beschikbaar budget per aanvraagperiode, maximumbedrag per aanvraag en wijze van verdeling

  • 1. Een provincie kan in de periodes, genoemd in de tabel, telkens één aanvraag indienen. Voor elke periode geldt het daarbij genoemde beschikbare budget en maximumbedrag per aanvraag, beide inclusief de compensabele omzetbelasting, bedoeld in artikel 3.

    Aanvraagperiode

    Beschikbaar budget

    Maximumbedrag per aanvraag

    9 september 2024 9 uur tot 4 oktober 2024 17 uur

    € 94,8 miljoen

    € 7,9 miljoen

    3 februari 2025 9 uur tot 28 februari 2025 17 uur

    € 46,15 miljoen

    € 4,615 miljoen

    1 september 2025 9 uur tot 30 september 2025 17 uur

    € 46,15 miljoen

    € 4,615 miljoen

    2 februari 2026 9 uur tot 27 februari 2026 17 uur

    € 39,8 miljoen

    € 3,98 miljoen

  • 2. Het beschikbare budget wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3. Als een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt voor de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als dag van binnenkomst.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. de hoogte van de gevraagde uitkering, waaruit blijkt welk deel de btw, de daarvan compensabele btw en welk deel apparaatskosten betreft;

    • b. voor zover de uitkering wordt aangevraagd ter financiering van een of meer gemelde PAS-projecten die worden genoemd in de aanvraag: een plan van aanpak met een beschrijving van de getroffen of voorgenomen maatregelen inclusief de bijbehorende berekeningen met AERIUS Calculator of Qgis en de waarde van de onderneming of ondernemingen waarvoor de melding of de meldingen is of zijn gedaan;

    • c. voor zover de uitkering wordt aangevraagd ter financiering van een door de provincie voorgenomen subsidieregeling: een plan van aanpak waaruit blijkt dat de regeling met voldoende zekerheid een oplossing biedt voor gemelde PAS-projecten;

    • d. een verklaring dat de provincie voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 7.

  • 2. Het aangevraagde bedrag kan maximaal 5% apparaatskosten bevatten.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking gesteld middel.

Artikel 6 Beslistermijn, verlening en voorschot

  • 1. De minister geeft binnen zes weken na het indienen van de aanvraag een beschikking omtrent verlening van de uitkering.

  • 2. De beschikking vermeldt het bedrag van de uitkering en het bedrag van de compensabele omzetbelasting dat wordt toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds.

  • 3. De minister betaalt binnen 12 weken na de verzending van de beschikking een voorschot van 100%.

Artikel 7 Verplichtingen met het oog op een doelmatige besteding

  • 1. De provincie spant zich ervoor in om de uitkering te besteden op de meest kostenefficiënte wijze per gemeld PAS-project.

  • 2. De provincie houdt bij de besteding van de middelen rekening met haar voornemens voor het landelijk gebied en de opgaven voor stikstof, natuur, water en klimaat.

Artikel 8 Verplichtingen als de uitkering is verstrekt voor waardedaling onroerende goederen

  • 1. Voor zover de uitkering is verstrekt voor de waardedaling, bedoeld in artikel 2, derde lid, stelt de provincie de minister in één keer voor de hele uitkering, uiterlijk 15 juli 2029 gelijktijdig met de jaarlijkse verantwoording, bedoeld in artikel 12, eerste lid, in kennis van de aankoopwaarde en van de opbrengst- of restwaarde van die goederen.

  • 2. De aankoopwaarde en de restwaarde van de betrokken goederen worden bepaald door een onafhankelijke taxateur. Het rapport van de taxateur over de restwaarde wordt door de provincie verstrekt bij de inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9 Andere verplichtingen

  • 1. De provincie neemt bij de besteding van de uitkering het Unierecht met betrekking tot mededinging, aanbesteding en staatssteun in acht.

  • 2. De provincie informeert de minister op verzoek over de voortgang van de maatregelen waarvoor de uitkering is verstrekt.

  • 3. De provincie zorgt ervoor dat de verkregen stikstofdepositieruimte die zij niet vóór de vaststelling van de uitkering gebruikt voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen, beschikbaar blijft om te worden opgenomen in de SSRS-bank, bedoeld in art. 17a.6 van de Omgevingsregeling.

  • 4. De minister kan in de beschikking tot verlening verplichtingen opleggen over de wijze van vastlegging van de gegevens die zijn gebruikt bij het in kaart brengen van de effecten van de maatregelen waarvoor de uitkering is verstrekt.

  • 5. De minister kan in de beschikking tot verlening andere verplichtingen opleggen in het belang van het legaliseren van de projecten, bedoeld in artikel 22.21, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 10 Periode voor afronden maatregelen

  • 1. De minister bepaalt in de beschikking tot verlening tot wanneer de maatregelen kunnen worden uitgevoerd.

  • 2. De minister kan voor een of meer maatregelen de in het eerste lid bedoelde periode en de termijn, genoemd in artikel 8, eerste lid, op verzoek van de provincie eenmalig verlengen met ten hoogste vier jaar.

Artikel 11 Verwerking van gegevens

  • 1. De minister kan voor een beoordeling van de juistheid van de informatie die is verstrekt bij de indiening van aanvragen op grond van deze regeling gebruikmaken van de daarvoor noodzakelijke gegevens die zijn opgenomen in registraties op grond van de volgende wettelijke voorschriften:

    • a. Meststoffenwet;

    • b. Wet dieren;

    • c. Landbouwwet;

    • d. Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (‘diergezondheidswetgeving’);

    • e. Gedelegeerde verordening (EU) 2019/2035 van de Commissie van 28 juni 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft regels voor inrichtingen waar landdieren worden gehouden en broederijen, alsmede voor de traceerbaarheid van bepaalde gehouden landdieren en broedeieren.

  • 2. De minister kan gegevens die in het kader van deze regeling zijn verstrekt:

    • a. ook verwerken voor:

      • 1°. het opnemen van stikstofdepositieruimte in AERIUS register;

      • 2°. de toepassing van artikel 20.1, eerste lid, van de Omgevingswet, de artikelen 11.68, 11.69, 11.69a, 11.69c, 12.26b en 12.26c van het Besluit kwaliteit leefomgeving en de artikelen 10.36dc en 15.5 van het Omgevingsbesluit;

    • b. verstrekken aan kennisinstellingen met het oog op monitoring, voortgang en evaluatie.

Artikel 12 Verantwoording en vaststelling

  • 1. De provincie legt jaarlijks verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Nadat de minister de relevante verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, heeft ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, stelt de minister de uitkering binnen 22 weken na die ontvangst ambtshalve vast.

Artikel 13 Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2027, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.

Artikel 14 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling provinciale maatregelen PAS-melders 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 4 september 2024

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Doel en aanleiding

Met deze regeling, de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders 2024 (Rpmp 2024), komt € 226,9 miljoen1 beschikbaar ter versnelling van het Legalisatieprogramma PAS-meldingen.2 Deze regeling kan worden gezien als ‘opvolger’ van de Regeling provinciale maatregelen PAS-melders (Rpmp), die tot eind augustus 2023 heeft opengestaan voor aanvragen.

Op grond van de Omgevingswet draagt de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur tezamen met de provincies zorg voor het legaliseren van de projecten waarvoor ten tijde van het Programma aanpak stikstof (PAS)3 geen natuurvergunning nodig was vanwege hun geringe stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.4 Die projecten zijn alsnog vergunningplichtig geworden doordat die vrijstelling op 29 mei 2019 door de bestuursrechter onverbindend is verklaard.5

Het legalisatieprogramma en ook de Rpmp 2024 richten zich op activiteiten waarvoor ten tijde van het PAS een meldingsplicht gold en die destijds ook zijn gemeld, en ten aanzien waarvan het bevoegd gezag voor de natuurvergunning heeft vastgesteld dat zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 17a.14 van de Omgevingsregeling (positief geverifieerde meldingen).

Voor veel van de gemelde activiteiten is nog geen toereikende natuurvergunning verleend vanwege het ontbreken van beschikbare stikstofdepositieruimte. Het Rijk en de provincies zijn samen van mening dat de legalisatie versneld uitgevoerd moet worden en PAS-melders sneller geholpen moeten kunnen worden met een (maatwerk)oplossing. Provincies hebben aangegeven mogelijkheden te zien om hier met provinciale maatregelen aan bij te dragen en hebben het Rijk gevraagd om hen in staat te stellen die maatregelen te treffen door middelen beschikbaar te stellen. De Rpmp 2024 is ondersteunend aan mogelijkheden 1, 2 en 3 die beschreven zijn in de Kamerbrief van 15 april 2024 (legaliseren bestaande situatie, maatwerk en vrijwillige beëindiging).6

De rijksbijdrage die op grond van de Rpmp 2024 wordt verstrekt, is een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, maar is ook een subsidie waarop de subsidieregels van de Awb van toepassing zijn.7

Deze regeling is tot stand gekomen in overleg met de provincies, BIJ12 en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

2. Doelbereik van de regeling in termen van beoogde prestaties en effecten

De legalisatieopgave is groot en complex en moet binnen afzienbare termijn worden afgerond. Binnen dat kader wordt alle focus gelegd op het versnellen van de uitvoeringsopgave. De € 226,9 miljoen die met deze regeling beschikbaar wordt gesteld, draagt eraan bij dat voor zoveel mogelijk melders (agrarische en niet-agrarische ondernemingen) op een zo kort mogelijke termijn een oplossing wordt gevonden. De stikstofruimte die beschikbaar komt, mag door de provincie alleen aan PAS-melders worden uitgegeven. Zie artikel 9, derde lid, en de artikelsgewijze toelichting daarbij.

3. Hoofdlijnen mogelijke bestedingen

Voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aankopen – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones en ontwikkelen van bufferzones. Ook kunnen er wellicht innovatieve of technische oplossingen worden gevonden waarmee de betreffende PAS-melders binnen hun bestaande toestemming kunnen blijven en geen aanvullende vergunning meer nodig hebben voor het deel van hun activiteiten waarvoor de PAS-melding was gedaan. Daarnaast is het mogelijk (zie artikel 2, vierde lid) om de middelen te gebruiken om de PAS-melder financieel te ondersteunen bij het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, de reductie van stikstof of verplaatsing en zodoende tot een oplossing te komen. De voorbeelden van het aankopen van het bedrijf van de PAS-melder, verplaatsen en omschakelen laten zien dat de uitkering ook mag worden besteed aan andersoortige ‘oplossingen voor gemelde PAS-projecten’ dan alleen aan ‘legalisatie’ in de strikte betekenis van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor het gemelde PAS-project.

4. Kaders besteding

4.1 Inhoudelijke kaders

De essentie is dat versneld maatwerk geleverd wordt bij het oplossen van de problematiek. De kaders zijn zo vormgegeven dat daar maximaal invulling aan kan worden gegeven. Zodoende bevat de Rpmp 2024 geen sterk belemmerende kaders. Immers: maatwerk laat zich vooraf slecht in kaders vangen. Hiermee wordt ruimte gelaten voor een eigen invulling door provincies, maar zijn provincies ook zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de staatssteunkaders. Het is van belang dat de besteding niet alleen doeltreffend maar ook doelmatig is. Daarom wordt van provincies gevraagd zich voor de meest kostenefficiënte besteding per PAS-melding in te zetten (artikel 7, eerste lid). Om dat te bereiken mogen voor het oplossen van een PAS-melding niet meer middelen worden besteed dan de waarde van het bedrijf waarvoor de PAS-melding is gedaan, met een maximum van € 2 miljoen (artikel 2, tweede lid) bij maatwerkoplossingen. Dit bedrag is slechts in uitzonderingsgevallen nodig om te besteden. In het geval de maatwerkoplossing een cluster van meerdere saldogevers en saldonemers beslaat, wordt aan deze grens getoetst aan de hand van het gemiddelde.

Naast het toepassen van maatwerkoplossingen biedt deze regeling de mogelijkheid voor provincies om de middelen te besteden aan provinciale subsidieregelingen voor PAS-melders voor het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing.

Voor deze oplossingsrichtingen gelden maxima per gemeld PAS-project. De maxima zijn gebaseerd op de staatssteunkaders. Voor de verwerving van stikstofdepositieruimte is het maximum momenteel € 20.000, de huidige de-minimisgrens voor landbouwsteun. De Europese Commissie is voornemens om die grens te verhogen naar € 37.000.8 Voor omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing is het maximum € 600.000. Zie nadere toelichting in paragraaf 4.2.

Het plafond van artikel 2, tweede lid, geldt niet voor subsidies die de provincie uit de specifieke uitkering wil verstrekken aan ondernemingen waarvoor de PAS-melding is gedaan. In die gevallen hoeft de waarde van de onderneming dus niet te worden bepaald door een taxateur. De reden van deze uitzondering is dat mag worden aangenomen dat de waarde van de betrokken onderneming altijd hoger zal zijn dan het maximale subsidiebedrag van artikel 2, vijfde lid.

Per aanvraag mag 5% van de totale waarde van de aanvraag bestaan uit apparaatskosten (zie artikel 5, tweede lid).

Vermogensopbouw komt niet voor vergoeding in aanmerking. Als de oplossing voor een of meer gemelde PAS-projecten het kopen van onroerende goederen omvat, kan de provincie die goederen in bezit houden of later weer verkopen. Ook kan zij de bestemming van de door haar gekochte grond (laten) wijzigen. In veel gevallen leiden deze maatregelen tot een daling van de waarde van de door de provincie gekochte goederen, bijvoorbeeld als landbouwgrond wordt bestemd tot natuur. Een afwaardering van maximaal 85% komt voor vergoeding in aanmerking (zie artikel 2, derde lid). Een eventueel verschil tussen de opbrengst- of restwaarde en de betaalde voorschotten (die 100% bedragen, zie artikel 6, derde lid), wordt door RVO verrekend bij de vaststelling van de uitkering.9 Daartoe stelt de provincie RVO uiterlijk op 15 juli 2029 tegelijk met de jaarlijkse verantwoording, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, in kennis van de opbrengst- of restwaarde van de betrokken onroerende goederen. Zij doet dat in één keer voor de hele uitkering (artikel 8, eerste lid). Voor de gebruiksverandering of herbestemming van door de provincie gekochte grond kan overigens een eerdere deadline gelden.10 Die laatste datum volgt uit de verleningsbeschikking (artikel 10, eerste lid). Zowel de deadline voor het in kennis stellen als de deadline voor de uitvoering van de maatregelen kan zo nodig op verzoek van de provincie worden verlengd (artikel 10, tweede lid).

De waarde van door de provincie te kopen onroerende goederen, de waarde van het bedrijf waarvoor de PAS-melding is gedaan en de hierboven besproken restwaarde worden bepaald door een onafhankelijke taxateur (zie de artikelen 2, tweede lid, en 8, tweede lid). Als zodanig wordt aangemerkt een taxateur die is ingeschreven in de van toepassing zijnde Kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (zie de definitie in artikel 1). Als het gaat om de taxatie van een veehouderij, dan is dat de Kamer Landelijk en Agrarisch Vastgoed.

De provincies moeten rekening houden met hun voornemens voor het landelijk gebied en de opgaven voor stikstof, natuur, water en klimaat (artikel 7, tweede lid). Desinvesteringen en afwentelingseffecten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld een PAS-melder met een veehouderij op een uitspoelingsgevoelige locatie na beëindiging van zijn bedrijf zijn grond verpacht aan een lelieteler, wordt weliswaar het probleem van de PAS-melder opgelost, maar wordt een ander probleem gecreëerd. Via het omgevingsplan of de omgevingsverordening kan eenvoudig worden voorkomen dat gronden worden benut voor teelten die op een locatie niet passend zijn, vanwege de waterkwaliteit of de volksgezondheid. Het is onwenselijk als de wijze waarop de provincie de uitkering van de Rpmp 2024 besteedt andere voornemens voor het landelijk gebied en opgaven voor stikstof, natuur, water en klimaat tegenwerkt.

4.2 Procedurele kaders

Er is in totaal € 226,9 miljoen beschikbaar voor deze regeling, verdeeld over 2024, 2025 en 2026. Op de financiële verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering is artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet van toepassing. De besteding van de specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. De financiële verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single audit, zoals bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa.

Voor deze regeling is in de eerste suppletoire begroting 202411 € 250 miljoen begroot. Het beschikbaar gestelde bedrag in deze regeling is lager omdat hiervan een deel apart wordt gehouden voor voorziene kosten. Dat betreft € 17,5 miljoen voor de inzet van zaakbegeleiding voor PAS-melders,12 € 5 miljoen budgetkorting in 2026 en € 600.000 aan uitvoeringskosten.13 Deze reserveringen zijn gebaseerd op inschattingen. Mochten de benodigde bedragen veranderen, dan kan dat aanleiding zijn om deze regeling te wijzigen en het regelingsbudget te verhogen of te verlagen.

De specifieke uitkering wordt verstrekt voor de financiering van de kosten van maatwerkmaatregelen die door de provincie worden getroffen ten behoeve van het legaliseren of faciliteren van een andersoortige oplossing waarmee de PAS-melder geholpen is. De maatregelen worden onderbouwd in een plan van aanpak dat bij de aanvraag wordt aangeleverd. De kosten per oplossing voor een PAS-melder mogen niet meer bedragen dan de waarde van diens onderneming met een maximum van € 2 miljoen.

Dat plafond geldt niet als de provincie de uitkering aanvraagt ter ondersteuning van provinciale subsidieregelingen voor het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing. Voor een dergelijke aanvraag geldt dat het aantal beoogde deelnemers per provincie nooit hoger kan zijn dan het aantal positief geverifieerde meldingen in die provincie. Bij vaststelling van de specifieke uitkering wordt gerekend op basis van het aantal daadwerkelijke deelnemers met een maximum van het verleende bedrag.

Voor de verwerving van stikstofdepositieruimte bedraagt het maximum op dit moment € 20.000, het totale bedrag aan de-minimissteun dat mag worden verleend op grond van artikel 3, tweede lid, van Verordening (EU) 1408/2013.14

Voor omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing bedraagt het maximum € 600.000. Dat maximum is ontleend aan de Landbouwvrijstellingsverordening (artikel 4, eerste lid, onder a).15 Echter kan uit de staatssteunkaders een lager maximumbedrag volgen, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een industrieel bedrijf waarvoor een ander staatssteunkader geldt dan voor een agrarisch bedrijf.

De subsidie wordt alleen verleend voor daadwerkelijk gemaakte kosten. Het is van belang dat de provincies bij hun aanvraag rekening houden met de informatie die zij op dat moment hebben over de potentiële deelnemers en de benodigde maximumbedragen. Daarnaast is het van belang dat de provincies bij het verstrekken van de subsidie aan een gemeld PAS-project vooraf beoordelen of de staatsteunregels door het verstrekken van de subsidie niet overschreden worden.

Voorbeeld

Een provincie heeft 100 positief geverifieerde PAS-melders. 15 daarvan hebben interesse getoond in de mogelijkheid om door middel van reductie van stikstofemissie tot een oplossing te komen. De provincie vraagt voor de 15 potentiële agrarische deelnemers via de specifieke uitkering hiervoor middelen aan en krijgt hiervoor 15 x 600.000 = € 9 miljoen per beschikking (= 100% voorschot) uitgekeerd. Op basis van deze beschikking opent de provincie een provinciale subsidieregeling waarop PAS-melders kunnen inschrijven. Bij vaststelling van de specifieke uitkering blijkt dat uiteindelijk 11 PAS-melders, waarvan 1 industriële PAS-melder, hebben deelgenomen aan de provinciale regeling en hiermee een oplossing hebben waarmee de PAS-melding niet langer een probleem vormt. Bij 3 agrarische deelnemers bleek dat zij € 100.000 minder subsidie konden ontvangen omdat zij anders meer zouden ontvangen dan volgens de staatssteunregels zou zijn toegestaan. Bij de industriële PAS-melder was het maximaal subsidiabele bedrag € 300.000. De uitkering wordt verlaagd met € 3 miljoen.

4.3 Budgetverdeling en aanvraagperiodes

Voor deze regeling is in totaal € 226,9 miljoen beschikbaar. Het budget wordt verdeeld over vier aanvraagperiodes:

Aanvraagperiode

Beschikbaar budget

Maximumbedrag per aanvraag

9 september 2024 9 uur tot 4 oktober 2024 17 uur

€ 94,8 miljoen

€ 7,9 miljoen

3 februari 2025 9 uur tot 28 februari 2025 17 uur

€ 46,15 miljoen

€ 4,615 miljoen

1 september 2025 9 uur tot 30 september 2025 17 uur

€ 46,15 miljoen

€ 4,615 miljoen

2 februari 2026 9 uur tot 27 februari 2026 17 uur

€ 39,8 miljoen

€ 3,98 miljoen

Aanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst en per aanvraagronde geldt een maximumbedrag per aanvraag. Provincies kunnen bij elke ronde één aanvraag doen.

Indien het budget niet toereikend is om alle aanvragen volledig toe te kennen geldt ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ (artikel 4, tweede lid). Alleen volledige aanvragen gelden als ontvangen (artikel 4, derde lid). Provincies mogen uiteraard ook voor minder dan het maximumbedrag aanvragen. Zodoende kunnen er mogelijk méér aanvragen gehonoreerd worden.

RVO zal een aanvraag die vanwege een tekort aan budget niet kan worden gehonoreerd, wel inhoudelijk beoordelen. Dat vergroot de kans dat die aanvraag meteen zal gelden als volledige aanvraag als zij bij een volgende aanvraagperiode opnieuw wordt ingediend. Dat verkleint het risico dat ook die aanvraag moet worden afgewezen vanwege een tekort aan budget.

5. Plan van aanpak

5.1 Inleiding

De uitkering wordt op aanvraag aan provincies verstrekt. Maatregelen waarvoor op grond van de Rpmp 2024 middelen worden aangevraagd, moeten met voldoende zekerheid leiden tot een oplossing voor ten minste één PAS-melder (artikel 2, eerste lid). Daartoe voegt de provincie bij de aanvraag een plan van aanpak waaruit blijkt dat de voorgenomen maatregel met voldoende zekerheid een oplossing biedt voor gemelde PAS-projecten (artikel 5, eerste lid, onder b en c). Wat er moet worden aangeleverd bij de aanvraag en meegenomen in het plan van aanpak verschilt per type maatregel. Binnen deze regeling maken we een onderverdeling op basis van twee categorieën: 1. maatwerkoplossingen en 2. provinciale subsidieregelingen.

5.2 Maatwerkoplossingen

Voor maatwerkoplossingen moet het plan van aanpak ten minste de volgende gegevens bevatten:

  • de AERIUS-berekeningen van de positief geverifieerde PAS-melding(en) waarvoor de maatregel een oplossing beoogt te bieden;

  • de waarde van deze onderneming(en);

  • een beschrijving van de (voorgenomen) maatregel (hoe zorgt de maatregel voor een oplossing voor de PAS-melder);

  • de kosten van de maatregel(en) inclusief de te verwachten afwaardering indien aankoop van onroerende goederen onderdeel is van de maatregel;

  • een AERIUS-verschilberekening of uitdraai van QGIS die onderbouwt dat de beoogde maatregel(en) leidt of leiden tot een oplossing op basis van de stikstofdepositie van de saldogever en/of van de saldogevende activiteit(en) en van de saldonemer(s).

Daarnaast wordt bij dit type maatregelen een verklaring van de provincie gevraagd dat de voorgestelde oplossing voldoet aan het zogenoemde additionaliteitsvereiste: een maatregel die als instandhoudings- of passende maatregel kan worden ingezet, kan alleen als mitigerende maatregel in een passende beoordeling worden betrokken als – gelet op de staat van instandhouding en de instandhoudingsdoelstelling – het behoud van natuurwaarden is verzekerd of, als een verbeter- of hersteldoelstelling geldt, dat doel ook op andere wijze kan worden gerealiseerd.

5.3 Provinciale subsidie

Bij een aanvraag voor provinciale subsidieregelingen voor het verwerven van stikstofdepositieruimte, omschakeling, reductie van stikstofemissie of verplaatsing van PAS-melders moet het plan van aanpak ten minste de volgende gegevens bevatten:

  • het type regeling dat de provincie wil inzetten en een beschrijving van hoe die regeling leidt tot een oplossing voor de PAS-melders;

  • het totaal aantal positief geverifieerde PAS-melders in die provincie;

  • het aantal positief geverifieerde PAS-melding(en) waarvoor de provinciale subsidieregeling een oplossing beoogt te bieden;

  • de looptijd van de regeling.

Bij voorkeur blijken de bovenstaande gegevens uit een bij de aanvraag gevoegde concepttekst van de subsidieregeling en de toelichting daarbij. Een taxatierapport om de waarde van de melder vast te stellen is voor dit type maatregelen niet nodig omdat naar verwachting de kosten van de maatregelen de waarde van de melder niet overstijgen.

5.4 Latere wijzigingen

Hoe om te gaan met wijzigingen waarvan de noodzaak of wenselijkheid opkomt na de verlening van de uitkering?

  • Administratieve wijzigingen hoeven niet gemeld te worden.

  • Verschuivingen binnen de beschikking die geen nadelige gevolgen hebben voor het doelbereik en niet meer middelen vergen, zullen over het algemeen gehonoreerd kunnen worden. Deze wijzigingen moeten wel worden aangevraagd, zodat de verleningsbeschikking daar eventueel op kan worden aangepast.

  • Een verzoek tot wijziging van de verleningsbeschikking mag niet zo ingrijpend zijn dat het in feite gaat om een geheel nieuwe aanvraag.

6. Verhouding tot bestaande regelgeving

6.1 Wettelijke opgave legalisatieprogramma

Het Legalisatieprogramma PAS-meldingen is vastgesteld op 28 februari 2022.16 Artikel 22.21, vierde lid, van de Omgevingswet bepaalt dat de in het programma opgenomen maatregelen worden uitgevoerd binnen drie jaar na de vaststelling van het programma, dus uiterlijk in februari 2025. Zoals aangegeven in een Kamerbrief van 15 april 202417 verloopt het legaliseren van meldingen minder snel dan gehoopt, omdat sommige oplossingen meer tijd kosten.

Daarom wordt op dit moment samen met de provincies bekeken hoe de aanpak verder verbreed kan worden. Deze regeling loopt daarop vooruit en helpt om de actuele mogelijkheden met maatwerk op te blijven pakken. Hiermee wordt ongewenste stilstand voorkomen.

In artikel 17a.14 van de Omgevingsregeling zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een melding moet voldoen om te worden gelegaliseerd.

6.2 Europeesrechtelijke aspecten

Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan het verstrekken van opdrachten aan door derden verleende diensten of via een subsidieverlening aan ondernemingen, is het van belang dat de provincies bij de besteding de – Europese – regels inzake aanbestedingen en staatssteun in acht nemen.

Gezien de ruimte die de Rpmp 2024 de provincies geeft om zelf de concrete maatregelen te bepalen die nodig zijn om de problemen van de PAS-melders op te lossen, is ervan afgezien om een concept van de Rpmp 2024 te notificeren bij de Europese Commissie. De Europese Commissie moet immers de precieze kenmerken en voorwaarden van een voorgenomen overheidsmaatregel kennen om er een oordeel over te kunnen vellen. Het is dan ook aan de provincies om voorgenomen staatssteun zo nodig18 te notificeren bij de Europese Commissie. Als bijvoorbeeld de middelen worden aangewend voor alleen het doen sluiten van productiecapaciteit op vrijwillige basis, ziet de Europese Commissie dat als staatssteun. Als een staatssteunkader ontbreekt is notificatie nodig. Ook kunnen de staatssteunregels ertoe dwingen om voorwaarden te stellen, zoals een doorstartverbod.19

In aanvulling op en deels in afwijking van de algemene regels over subsidies van de Awb stelt artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies regels voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de Staat geldende verplichtingen, zoals de bepalingen over staatssteun in de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor staatssteun kan ook artikel 7 van de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten relevant zijn.

Wanneer blijkt dat de provincie heeft nagelaten te zorgen voor een melding of notificatie bij de Europese Commissie, al naar gelang wat is vereist, zal de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur dat deel van de specifieke uitkering lager vaststellen dan wel terugvorderen.

Met concrete vragen over staatssteun kan een provincie contact opnemen met Europa Decentraal.

7. Persoonsgegevens

Bij de uitvoering van de Rpmp 2024 worden persoonsgegevens verwerkt in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming. Veel PAS-melders zijn veehouders en voeren hun bedrijf veelal in de vorm van een eenmansbedrijf, een maatschap of een vennootschap onder firma. Gegevens over een dergelijk bedrijf zijn gemakkelijk te herleiden tot de natuurlijke persoon die het bedrijf voert. Gelet hierop zijn de effecten van deze gegevensverwerking voor betrokkenen in kaart gebracht.

Ten eerste vindt gegevensverwerking plaats in het kader van de toetsing door RVO. RVO toetst of de bij de aanvraag overgelegde gegevens sporen met de gegevens waarover RVO uit anderen hoofde beschikt. Het gaat daarbij in het bijzonder om gegevens die door veehouders zijn verstrekt op grond van de Wet dieren, de Meststoffenwet en de Landbouwwet.

Ten tweede is sprake van gegevensverwerking als stikstofruimte die wordt verkregen met Rpmp 2024-maatregelen, wordt toegevoegd aan de SSRS-bank, bedoeld in artikel 17a.6 van de Omgevingsregeling. Ik ben voornemens om de Rpmp 2024 daartoe als bronmaatregel toe te voegen aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling.20 Om in een concreet geval te kunnen bepalen welke stikstofruimte in de SSRS-bank kan worden opgenomen, moeten bijvoorbeeld bedrijfsgegevens (mogelijkerwijs ook persoonsgegevens) van veehouders die hun productielocatie hebben gesloten en/of hun activiteiten gedeeltelijk hebben gewijzigd, gebruikt kunnen worden. Hiervoor is in artikel 11, tweede lid, onder a, onder 1°, een aparte grondslag opgenomen.

Toevoeging van deze stikstofruimte aan de SSRS-bank is in ieder geval van toepassing op de ruimte die de provincie zelf niet tijdig kan gebruiken voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen (zie artikel 9, derde lid, Rpmp 2024), maar de provincie mag, nadat de Rpmp 2024 als bronmaatregel is toegevoegd aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling, de SSRS-bank ook van meet af aan benutten in plaats van extern salderen of een provinciale stikstofbank.

Ten derde kunnen de in het kader van deze regeling verstrekte gegevens ook worden verwerkt ten behoeve van de monitoring van en rapportage over onder meer de wettelijke omgevingswaarden voor stikstofdepositie, het Programma stikstofreductie en natuurverbetering en het Legalisatieprogramma PAS-meldingen. Artikel 11, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, en onderdeel b, bieden daarvoor een grondslag.

8. Regeldruk

De regeling bevat geen verplichtingen voor burgers en bedrijven en heeft daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De term gemeld PAS-project doelt op de positief geverifieerde PAS-meldingen, zie paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting. Zie voor de term onafhankelijke taxateur paragraaf 4.1.

Artikel 2 Specifieke uitkering

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur kan op grond van dit artikel, in combinatie met artikel 4, eerste lid, aan elke provincie in maximaal vier tranches een specifieke uitkering verstrekken voor maatregelen die in de periode vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 december 2026 met voldoende zekerheid een oplossing bieden voor gemelde PAS-projecten. Op deze specifieke uitkering zijn de subsidieregels van de Awb van toepassing (zie paragraaf 1 van het algemeen deel van deze toelichting).

De in het eerste lid bedoelde oplossing kan bestaan uit het legaliseren van de gemelde PAS-projecten in de strikte zin van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor de betrokken PAS-melders. Een dergelijke vergunning vereist het creëren van toereikende stikstofruimte, bijvoorbeeld door stikstofreducerende maatregelen binnen het bedrijf van de PAS-melder of door andere bedrijven bereid te vinden om hun milieutoestemming geheel of gedeeltelijk te laten intrekken. Maar de middelen kunnen ook worden ingezet als vergoeding voor de kosten van het beëindigen van de gemelde activiteiten of zelfs van het hele bedrijf van de PAS-melder. In dat opzicht is de reikwijdte van de Rpmp 2024 dus breder dan de legalisatieopdracht van artikel 22.21 van de Omgevingswet en het daarop gebaseerde Legalisatieprogramma PAS-meldingen. En daarmee leidt dit ertoe dat oplossingen sneller worden gerealiseerd.

Een belangrijke voorwaarde is wel (zie het tweede lid) dat de oplossing voor een gemeld PAS-project niet meer mag kosten dan de waarde van de onderneming van de betrokken PAS-melder, met een maximum van € 2 miljoen, zoals bepaald door een onafhankelijke taxateur. De provincie hoeft het rapport van de taxateur niet te voegen bij de aanvraag, maar moet het desgevraagd wel aan RVO verstrekken ten behoeve van de verlening of vaststelling van de uitkering.

In geval van een cluster van meerdere saldogevers en saldonemers wordt aan deze grens getoetst aan de hand van het gemiddelde.

Het plafond van het tweede lid geldt niet voor de subsidies, bedoeld in het vierde en vijfde lid. Daarvoor is gekozen omdat mag worden aangenomen dat de waarde van de betrokken onderneming altijd hoger zal zijn dan het maximale subsidiebedrag van € 600.000.

De voorwaarde dat de maatregelen met voldoende zekerheid een oplossing moeten bieden, is bij de huidige stand van de rechtspraak21 met name van belang als de benodigde stikstofruimte wordt verkregen door de bouw van emissiearme stallen op het ‘stikstofgevende’ bedrijf of op het bedrijf van de PAS-melder zelf. Gezien die rechtspraak bieden de emissiefactoren zoals vermeld in bijlage V bij de Omgevingsregeling niet altijd voldoende basis voor toestemmingverlening.22

Anderzijds is voor een rechtmatige besteding van de specifieke uitkering bijvoorbeeld niet vereist dat de natuurvergunning die ter legalisatie aan een PAS-melder wordt verleend, uiteindelijk in rechte standhoudt. Wat dat betreft is het voldoende als de maatregelen waaraan de middelen worden besteed, voldoen aan de op het moment van besteding geldende juridische en beleidsmatige kaders inzake toestemmingverlening van het Rijk en de betrokken provincie en de op dat moment geldende rechtspraak. Een voorbeeld van zo’n kader is de op het moment van besteding geldende versie van AERIUS Calculator.

Derde lid: voor de besteding van de middelen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het aankopen – met het oog op gehele of gedeeltelijke sluiting – van bedrijven om stikstofruimte te creëren, het aankopen of extensiveren van de gemelde activiteiten, het aankopen van het hele bedrijf van de PAS-melder of het aankopen van grond voor bufferzones en ontwikkelen van bufferzones. Als deze aankoop leidt tot een waardedaling van de gekochte onroerende goederen (zoals landbouwgrond en de grond onder en rond de bedrijfswoning met opstallen), dan kan voor die waardedaling een uitkering worden verstrekt op grond van de Rpmp 2024, voor maximaal 85% van het aankoopbedrag. Een eventueel verschil met de uiteindelijke opbrengst- of restwaarde (zie artikel 8, eerste lid) wordt door RVO verrekend bij de vaststelling van de uitkering.23

Vierde, vijfde en zesde lid: zie paragraaf 4.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Zevende lid: de verplichtingen mogen niet zijn aangegaan voordat de Rpmp 2024 in werking is getreden, maar mogen wél zijn aangegaan voordat de aanvraag wordt ingediend. Dat biedt provincies de mogelijkheid om een aanvraag die in een van de eerste drie aanvraagrondes (zie de tabel in artikel 4, eerste lid) vanwege een tekort aan budget wordt afgewezen, opnieuw in te dienen bij een volgende aanvraagronde. Om de reikwijdte van het zevende lid te vergroten, treedt de Rpmp 2024 in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant (zie artikel 13, eerste lid). Anders dan bij de eerdere Rpmp mogen provincies verplichtingen waarvoor een aanvraag wordt ingediend, ook na de aanvraag aangaan.

Achtste lid sub b: de uitkering wordt niet verstrekt voor kosten waarvoor de PAS-melder al een vergoeding heeft ontvangen van de Commissie schadevergoeding PAS-melders (hierna: schadecommissie). De schadecommissie kan namelijk ook kosten voor de verwerving van stikstofruimte (zelflegalisatie) toekennen als schadevergoeding aan de PAS-melders. Daarnaast kan de schadecommissie ook eventueel gemaakte (juridische) advieskosten vergoeden aan de PAS-melders. Dit heeft als gevolg dat de PAS-melders twee keuzemogelijkheden hebben, te weten: 1) gebruikmaking van de subsidieregeling of 2) indienen van een schadeverzoek bij de schadecommissie. Meer informatie over de schadecommissie is te vinden via https://www.rvo.nl/onderwerpen/schadevergoeding-pas-melders#wetten-en-regels.

Artikel 3 Uitkeringsplafond

De term uitkeringsplafond is bedoeld als synoniem van de Awb-term subsidieplafond: ‘het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift’ (artikel 4:22 Awb). De Awb bevat enkele algemene bepalingen over het subsidieplafond.24

De compensabele btw voor deze regeling is geraamd op nihil, maar het is denkbaar dat uit de aanvragen blijkt dat provincies toch btw verschuldigd zijn (zie artikel 5, eerste lid, onder a). In dat geval wordt het btw-bedrag in mindering gebracht op het uitkeringsplafond en overgemaakt naar het BTW-compensatiefonds, waaruit de provincie dat deel dan ontvangt. Op deze wijze wordt overcompensatie van de provincie voorkomen.

Artikel 4 Beschikbaar budget per aanvraagperiode, wijze van verdeling en maximumbedrag per aanvraag

Eerste lid: zie paragraaf 4.3 van het algemeen deel van de toelichting.

Tweede lid: het beschikbare budget wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Het derde lid is ontleend aan artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit EZK- en LNV-subsidies. De bepaling regelt dat alleen volledige aanvragen gelden als ontvangen. RVO zal een aanvraag die vanwege een tekort aan budget niet kan worden gehonoreerd, wel inhoudelijk beoordelen. Dat vergroot de kans dat die aanvraag meteen zal gelden als volledige aanvraag als zij bij een volgende aanvraagperiode opnieuw wordt ingediend.

Artikel 5 Aanvraag

Eerste lid, onder a (btw): zie de tweede alinea van de toelichting bij artikel 3.

Eerste lid, onder b: de berekeningen met AERIUS Calculator moeten zijn uitgevoerd met de versie van dat rekeninstrument die gold op de datum waarop de provincie de verplichtingen is aangegaan.25

Eerste lid, onder c: in de bij provincies gebruikelijke terminologie duidt de term ‘regeling’ op regelgeving van gedeputeerde staten (GS). Dergelijke subsidieregelingen worden gebaseerd op een door provinciale staten vastgestelde (kader)verordening.

Derde lid: voor het indienen van de aanvraag zal RVO een (pagina op een) website beschikbaar stellen.

Artikel 6 Beslistermijn, verlening en voorschot

Eerste lid: de beslistermijn van zes weken kan zo nodig worden verlengd, zie artikel 4:14, eerste lid, Awb: ‘Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, deelt het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.’

Artikel 7 Verplichtingen met het oog op een doelmatige besteding

Zie paragraaf 4.1, laatste alinea, van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 8 Verplichtingen als de uitkering is verstrekt voor waardedaling onroerende goederen

Zie paragraaf 4.1 van het algemeen deel van deze toelichting. Vermogensopbouw komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Een eventueel verschil tussen de opbrengst- of restwaarde en het betaalde voorschot wordt door RVO verrekend bij de vaststelling van de uitkering.26

De aankoopwaarde en de restwaarde moeten worden bepaald door een onafhankelijke taxateur (zie de definitie in artikel 1). Het rapport van de taxateur over de aankoopwaarde hoeft door de provincie niet te worden gevoegd bij de in artikel 5 bedoelde aanvraag van de uitkering. Wel moet de provincie dat rapport desgevraagd aan RVO verstrekken.

Het rapport van de taxateur over de restwaarde wordt door de provincie aan RVO verstrekt tegelijk met de in artikel 8, eerste lid, bedoelde kennisgeving.

In geval van grondruil wordt voor de toepassing van artikel 8 uitgegaan van de restwaarde van de grond die de provincie bij de ruil heeft verworven.

Artikel 9 Andere verplichtingen

Eerste lid (Unierecht): zie paragraaf 6.2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Het tweede lid gaat over de beleidsmatige voortgangsrapportage.

Derde lid: oogmerk van de Rpmp 2024 is om de vermindering van stikstofdepositie op overbelaste Natura 2000-gebieden die gerealiseerd wordt door de met deze regeling bekostigde provinciale maatregelen zoveel mogelijk te gebruiken voor het legaliseren van PAS-meldingen. Gerealiseerde stikstofruimte zal mogelijk niet altijd volledig benut kunnen worden. Het is mogelijk dat er na het legaliseren van PAS-meldingen nog ruimte resteert. Met het oog daarop biedt het verzamelen en bewaren van de niet benutte ruimte in de nationale stikstofbank (‘SSRS-bank’) de mogelijkheid om die ruimte te benutten voor het legaliseren van andere PAS-meldingen of, als ook dat niet mogelijk is, voor een of meer van de andere projecten waarvoor SSRS-ruimte kan worden gebruikt. Het is denkbaar dat het de provincie niet lukt om de stikstofruimte vóór de vaststelling van de uitkering volledig te benutten voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen. Om ervoor te zorgen dat die ruimte niet verloren gaat voor de legalisatieopgave, schrijft artikel 8, vierde lid, voor dat de provincie ervoor zorgt dat die ‘restruimte’ beschikbaar blijft om te worden opgenomen in de SSRS-bank.

Overigens kan de provincie er ook voor kiezen, nadat de Rpmp 2024 als bronmaatregel is toegevoegd aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling (zie paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting), om de stikstofruimte die wordt verkregen door de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen, al van meet af aan beschikbaar te stellen ten behoeve van toevoeging aan de SSRS-bank. De provincie blijft daarbij gehouden aan de verplichting dat de verkregen stikstofruimte met voldoende zekerheid een oplossing biedt voor de betrokken gemelde PAS-projecten. Die ruimte kan dan aan de SSRS-bank worden toegevoegd zodra de Rpmp 2024 als bronmaatregel is toegevoegd aan artikel 17a.4, eerste lid, van de Omgevingsregeling.

Vijfde lid: deze bepaling is opgenomen met het oog op het opnemen in de SSRS-bank van de stikstofruimte die de provincie zelf niet tijdig kan gebruiken voor de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen. Zie artikel 11, tweede lid, onder a, 1°, en paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting. Ten behoeve daarvan kan het wenselijk zijn om in de verleningsbeschikking verplichtingen op te leggen over de wijze van vastlegging van de gegevens die zijn gebruikt bij het in kaart brengen van de effecten van de maatregelen waarvoor de uitkering is verstrekt. De vraag of en zo ja welke verplichtingen wenselijk zijn, hangt af van de door de provincie getroffen of nog te treffen maatregelen en kan dus per provincie verschillen.

Artikel 10 Periode voor afronden maatregelen

In de verleningsbeschikking wordt bepaald wanneer de maatregelen moeten zijn afgerond. Voor zover de in artikel 2, eerste lid, bedoelde maatregelen strekken tot de legalisatie van gemelde PAS-projecten in de strikte zin van het alsnog voorzien in een toereikende natuurtoestemming voor de betrokken PAS-melders, is herbestemming van door de provincie gekochte cultuurgrond geen onderdeel van de maatregelen als de voor de legalisatie benodigde stikstofruimte wordt verkregen door de intrekking van de natuurvergunning of andere milieutoestemming. In die gevallen geldt de in de verleningsbeschikking genoemde deadline dus niet voor de herbestemming van de grond. Voor dat laatste geldt dan de deadline van artikel 9, eerste lid: 15 juli 2029.

De in de beschikking genoemde deadline geldt wél voor de herbestemming van de grond als die herbestemming nodig is om de verkregen stikstofruimte te kunnen gebruiken voor de legalisatie. Dat is het geval als de door de provincie gekochte onderneming legaal functioneerde zonder vergunning, met een referentiesituatie27 op grond van het omgevingsplan.

Als afronding van de betrokken maatregelen binnen de in de beschikking gestelde termijn niet mogelijk is, kan de minister deze periode op verzoek van de provincie voor een of meer maatregelen eenmalig verlengen met een periode van ten hoogste vier jaar. Zo’n verzoek moet het volgende bevatten:

  • een beschrijving van de activiteiten die zijn ondernomen om tot uitvoering van de maatregelen te komen;

  • een toelichting op de achtergrond van het verlengingsverzoek;

  • een beschrijving van de te nemen stappen voor realisatie van de maatregelen in de komende periode.

Ook de deadline van 15 juli 2029 kan zo nodig eenmalig worden verlengd, tot uiterlijk 15 juli 2033, bijvoorbeeld als dat nodig is voor de realisatie van afwaardering van grond.

Artikel 11 Verwerking van gegevens

Zie paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 12 Verantwoording en vaststelling

De besteding van de specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. De financiële verantwoording geschiedt via het systeem van single information, single audit, zoals bepaald in de Regeling informatieverstrekking sisa.

Het tweede lid geeft toepassing aan de door artikel 4:47, onder a, Awb geboden mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift een termijn te bepalen waarbinnen de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur stelt de uitkering vast binnen 22 weken nadat de maatregelen zijn afgerond en zij de relevante eindverantwoordingsinformatie heeft ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). De provincie heeft tot 15 juli 2029 de tijd voor het verzenden van de eindverantwoordingsinformatie en voor de in artikel 8, eerste lid, bedoelde kennisgeving van de opbrengst- of restwaarde (behoudens eventuele verlenging op grond van artikel 10, tweede lid, tot uiterlijk 15 juli 2033).

In beginsel stelt de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur de uitkering overeenkomstig de verlening vast. De uitkering kan lager worden vastgesteld als:28

  • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b. de provincie niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen;

  • c. de provincie onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening zou hebben geleid, of

  • d. de verlening anderszins onjuist was en de provincie dit wist of behoorde te weten.

Voordat de uitkering lager wordt vastgesteld, zal navraag bij de provincie worden gedaan.

Zo nodig kan worden overgegaan tot terugvordering van (een deel van) de uitkering met toepassing van de regels in de Awb over subsidies.

Artikel 13 Inwerkingtreding en horizonbepaling

Met de inwerkingtreding van de Rpmp 2024 op de dag na publicatie wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten.29 Voor die afwijking is niet gekozen vanwege de eerste aanvraagperiode (vanaf 2 september 2024), maar ter vergroting van de reikwijdte van artikel 2, zevende lid, zie de toelichting bij die bepaling. De provincies zijn voldoende voorbereid, nu de Rpmp 2024 in overleg met hen tot stand is gekomen.

Het tweede lid is een horizonbepaling, zoals voor subsidieregelingen wordt voorgeschreven door artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016. De derde en laatste aanvraagperiode eindigt eind februari 2026, zie de tabel in artikel 4, eerste lid. In verband daarmee geldt de Rpmp 2024 tot 1 januari 2027, maar zij blijft van toepassing op uitkeringen die voordien zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld.

De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma


X Noot
1

In de Eerste suppletoire begroting 2024 van LNV is in totaal € 250 mln opgenomen voor deze regeling. Zie paragraaf 4.2 voor een toelichting op het verschil met de beschikbaar gestelde middelen aan provincies.

X Noot
4

Zie artikel 22.21 van de Omgevingswet. Die bepaling draagt de legalisatie van PAS-meldingen op aan de Minister voor Natuur en Stikstof. Dit onderwerp behoort inmiddels tot de portefeuille van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.

X Noot
5

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 35 334, nr. 295.

X Noot
7

Zie artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies: ‘In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van die wet van toepassing op subsidies die worden verstrekt op grond van een (...) ministeriële regeling (...) die uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

X Noot
9

Zie artikel 4:95, vierde lid, Awb: ‘Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.’

X Noot
10

Zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10.

X Noot
11

Kamerstukken II 2023/24, 36 550 XIV, nr. 1.

X Noot
12

Over de inzet van deze middelen worden separaat, buiten deze regeling om, tussen het Rijk en de provincie afspraken gemaakt.

X Noot
13

De Rpmp 2024 wordt uitgevoerd door RVO. De kosten daarvan worden geraamd op € 600.000 totaal (€ 200.000 per jaar).

X Noot
14

Verordening (EU) 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector. De Europese Commissie is voornemens dit bedrag te verhogen.

X Noot
15

Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

X Noot
17

Kamerstukken II 2023/24, 35 334, nr. 295 .

X Noot
18

Notificatie is niet vereist als de staatssteun voldoet aan de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (zie met name artikel 53) of de Landbouwvrijstellingsverordening (zie met name artikel 14).

X Noot
19

Zie de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU 2014, C 204), randnummer 425.

X Noot
21

ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2557, ECLI:NL:RVS:2022:2624 en ECLI:NL:RVS:2022:2622, ABRvS 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2874 en ABRvS 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:371.

X Noot
22

Zie nader de Kamerbrief van 25 november 2022, Kamerstukken I 2022/23, 30 252, G, hoofdstuk 4, paragraaf (v) Recente uitspraken door de Raad van State, Rav-factoren in natuurvergunningen.

X Noot
23

Zie artikel 4:95, vierde lid, Awb: ‘Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.’

X Noot
24

Zie de artikelen 4:25 tot en met 4:28 Awb.

X Noot
25

Zie bijlage II bij de Omgevingsregeling voor de geldende versie van AERIUS Calculator.

X Noot
26

Zie artikel 4:95, vierde lid, Awb: ‘Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.’

X Noot
27

Dat is de toegestane hoeveelheid stikstofdepositie op de datum waarop waarop artikel 6 van de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, PbEG 1992, L 206) van toepassing werd voor het betrokken Natura 2000-gebied.

X Noot
28

Zie artikel 4:46 Awb, in samenhang met artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies.

X Noot
29

Zie aanwijzing 4.17, tweede en vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Naar boven