Regeling van de Minister van Klimaat en Groene Groei van 10 augustus 2024, nr. WJZ/ 63120441, houdende de subsidiëring van de realisatie en exploitatie van grootschalige productie -installaties voor waterstof (Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse)

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b en h, en 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aansluiting:

aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998;

directe lijn:

directe lijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ar, van de Elektriciteitswet 1998;

direct gekoppelde waterstofproductie-installatie:

waterstofproductie-installatie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1°;

dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie:

waterstofproductie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3°;

elektriciteitsnet:

net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998;

exploitatiesubsidiebedrag:

bedrag van het exploitatiesubsidiedeel overeenkomstig artikel 6.4;

exploitatiesubsidiedeel:

subsidiedeel als bedoeld in artikel 2.1, onderdeel b;

garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit:

garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998;

garantie van oorsprong voor hernieuwbare waterstof:

garantie van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen, zijnde waterstof, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong;

investeringssubsidiebedrag:

bedrag van het investeringssubsidiedeel overeenkomstig de artikelen 5.2 en 5.3;

investeringssubsidiedeel:

subsidiedeel als bedoeld in artikel 2.1, onderdeel a;

minister:

Minister van Klimaat en Groene Groei;

netbeheerder:

netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998;

netgekoppelde waterstofproductie-installatie:

waterstofproductie-installatie als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2°;

nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser:

door de leverancier aangegeven maximale gelijkstroomvermogen in MW van de elektrolyser dat onder nominale condities kan worden benut voor de productie van waterstof bij continu gebruik aan het begin van de levensduur;

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof:

productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof overeenkomstig artikel 6.11;

richtlijn (EU) 2018/2001:

richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328);

samenwerkingsverband:

een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184:

gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong (PbEU L 157/11);

gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185:

gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof (PbEU L 157/20);

waterstofproductie-installatie:

productie-installatie voor het produceren van waterstof, bestaande uit een elektrolyser en de voor de productie van waterstof benodigde randapparatuur.

§ 2. Criteria voor subsidieverstrekking

Artikel 2.1 Verstrekken van subsidie

  • 1. De minister kan op aanvraag aan een onderneming subsidie verstrekken bestaande uit:

    • a. een subsidiedeel voor de realisatie van een waterstofproductie-installatie; en

    • b. een subsidiedeel voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof met die waterstofproductie-installatie.

  • 2. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld, door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 3. Bij het openstellen van het subsidieplafond kan worden bepaald welk percentage van het subsidieplafond ten hoogste per subsidieontvanger kan worden verstrekt.

Artikel 2.2 Criteria

  • 1. De subsidie kan uitsluitend worden verstrekt indien:

    • a. het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser minimaal 0,5 MW is;

    • b. de volledig hernieuwbare waterstof wordt geproduceerd door elektrolyse van water tot zuurstof en waterstof;

    • c. de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan de geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen ten minste 70% is gedurende de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat in het geval ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is, wordt geproduceerd; en

    • d. de waterstofproductie-installatie:

      • 1°. met een directe lijn is gekoppeld aan een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie;

      • 2°. met een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet; of

      • 3°. zowel met een directe lijn is gekoppeld aan een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie als met een aansluiting is gekoppeld aan het elektriciteitsnet.

  • 2. Bij het aantonen dat wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel c, is voor de subsidieontvanger gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3 Volledig hernieuwbare waterstof

  • 1. Indien de subsidie wordt verstrekt voor een direct gekoppelde waterstofproductie-installatie, wordt de geproduceerde waterstof voor de toepassing van deze regeling als volledig hernieuwbaar aangemerkt indien de subsidieontvanger voldoet aan de artikelen 3 en 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184.

  • 2. Indien de subsidie wordt verstrekt voor een netgekoppelde waterstofproductie-installatie, wordt de geproduceerde waterstof voor de toepassing van deze regeling als volledig hernieuwbaar aangemerkt indien de subsidieontvanger:

    • a. voldoet aan de artikelen 4 tot en met 8 en 11 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, waarbij de hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, van die verordening betrekking hebben op de levering van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie; en

    • b. beschikt over het bewijs van afboeking van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

  • 3. Indien de subsidie wordt verstrekt voor een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie, wordt de geproduceerde waterstof voor de toepassing van deze regeling als volledig hernieuwbaar aangemerkt indien de subsidieontvanger:

    • a. voldoet aan de artikelen 3 tot en met 8 en 11 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, waarbij de hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten, bedoeld in de artikelen 5, 6 en 7, van die verordening betrekking hebben op de levering van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie; en

    • b. beschikt over het bewijs van afboeking van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

  • 4. De garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, zijn uitgegeven voor productie-installaties voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie waarvoor hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a, zijn getekend.

§ 3. Algemene bepalingen over de aanvraag voor subsidieverlening en de besluitvorming daarover

Artikel 3.1 Verdeling subsidieplafond

  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond in de volgorde van rangschikking van de aanvragen voor subsidie waarop niet met toepassing van artikel 3.11 afwijzend wordt beslist.

  • 2. De rangschikking vindt plaats op rangschikkingsbedrag waarbij geldt dat hoe lager het rangschikkingsbedrag van een aanvraag is, hoe hoger de aanvraag wordt gerangschikt.

  • 3. Op het moment dat het subsidieplafond zou worden overschreden door honorering van twee of meer aanvragen met hetzelfde rangschikkingsbedrag, stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast met loting.

Artikel 3.2 Rangschikkingsbedrag €/MW

  • 1. Het rangschikkingsbedrag, bedoeld in artikel 3.1, is het aangevraagde subsidiebedrag in € per MW nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser.

  • 2. Het rangschikkingsbedrag wordt berekend met de formule:

    rangschikkingsbedrag = (investeringssubsidiebedrag in € + eerder verstrekte investeringssubsidie in € + maximum exploitatiesubsidiebedrag in € + eerder verstrekte exploitatiesubsidie in €) : nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser.

Artikel 3.3 Gegevens aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij de minister met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. De aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. de naam, het adres en het rekeningnummer van de subsidieaanvrager;

    • b. het adres, of bij het ontbreken daarvan de kadastrale aanduiding, waarop de waterstofproductie-installatie wordt geplaatst;

    • c. de periode die het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan, bestaande uit ten minste vijf en ten hoogste tien achtereenvolgende, hele jaren;

    • d. een projectplan waarin is opgenomen:

      • 1°. de activiteiten ter realisatie van de waterstofproductie-installatie met ten minste drie mijlpalen en een tijdschema met de geplande startdatum van de activiteiten en de geplande datum waarop de waterstofproductie-installatie zal zijn gerealiseerd;

      • 2°. een begroting, per component, van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5.4;

    • e. voor zover de subsidie-aanvrager een samenwerkingsverband is, een overzicht van de deelnemers aan het samenwerkingsverband.

  • 3. Bij de aanvraag vermeldt de subsidieaanvrager of voor hem opbrengsten of vermeden kosten voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 4. Indien sprake is van een netgekoppelde of dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie gaat de aanvraag vergezeld van een schriftelijk aanbod van een leverancier of toekomstig leverancier om aan de subsidieaanvrager gedurende tenminste de eerste drie jaar, gerekend vanaf de geplande datum waarop de waterstofproductie-installatie zal zijn gerealiseerd, hernieuwbare elektriciteit te leveren die de subsidieaanvrager in staat stelt te voldoen aan artikelen 3 tot en met 8 en 11 van de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184.

  • 5. Het schriftelijk aanbod, bedoeld in het vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a. een aanduiding van de productie-installatie of -installaties waarmee de hernieuwbare elektriciteit zal worden geproduceerd;

    • b. de periode waarin de hernieuwbare elektriciteit wordt geleverd;

    • c. de hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit die per jaar zal worden geleverd aan de subsidieaanvrager;

    • d. de prijs van de te leveren hernieuwbare elektriciteit of de wijze waarop deze prijs wordt bepaald;

    • e. de geldigheidsduur van het aanbod.

Artikel 3.4 Gegevens subsidieparameters

  • 1. Bij een aanvraag voor subsidie wordt vermeld:

    • a. het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser;

    • b. het investeringssubsidiebedrag;

    • c. het maximum exploitatiesubsidiebedrag;

    • d. de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan;

    • e. de totale hoeveelheid te produceren waterstof die niet volledig hernieuwbaar is in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan;

    • f. de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van de technische specificatie van de leverancier van de elektrolyser waarop het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser is aangegeven.

Artikel 3.5 Omgevingsvergunningen

  • 1. De aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van een afschrift van de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit, voor zover die krachtens artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet en de artikelen 3.72, eerste lid, onderdeel b, en 3.73, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving noodzakelijk is voor de waterstofproductie-installatie.

  • 2. Indien sprake is van een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot de waterstofproductie-installatie in een waterstaatswerk als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van een afschrift van de omgevingsvergunning voor de beperkingengebiedactiviteit die op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel f, onder 5°, van de Omgevingswet noodzakelijk is voor een installatie in een waterstaatswerk.

  • 3. Indien sprake is van een direct gekoppelde waterstofproductie-installatie of dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie met een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie op land, gaat de aanvraag vergezeld van een afschrift van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die krachtens artikel 5.1, tweede lid, onderdeel a, van de Omgevingswet noodzakelijk is voor de productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie, tenzij die productie-installatie al gebouwd is op de datum waarop de aanvraag is ingediend.

  • 4. Indien een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste of tweede lid nog niet is verleend op het moment van het indienen van de aanvraag voor subsidie, gaat de aanvraag voor subsidie vergezeld van een afschrift van de aanvraag voor die omgevingsvergunning en van een bewijs dat die aanvraag in behandeling is genomen.

Artikel 3.6 Haalbaarheidsstudie

  • 1. Een aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van een haalbaarheidsstudie.

  • 2. De haalbaarheidsstudie bevat in ieder geval:

    • a. een omschrijving van de waterstofproductie-installatie;

    • b. een waterstofopbrengstberekening;

    • c. een financieringsplan voor de investering in de waterstofproductie-installatie;

    • d. inzicht in het eigen vermogen van de subsidieaanvrager;

    • e. een exploitatieberekening met de verwachte kosten en opbrengsten van de waterstofproductie-installatie;

    • f. een onderbouwing van de verwachte afzet en de verwachte verkoopprijs van de te produceren volledig hernieuwbare waterstof gedurende de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat;

    • g. een intentieverklaring van een financier voor de financiering van de investering in de waterstofproductie-installatie, indien:

      • 1°. het eigen vermogen, anders dan het aangevraagde investeringssubsidiedeel, minder dan 20% van de kosten van de investering in de waterstofproductie-installatie bedraagt; of

      • 2°. de subsidieaanvrager meer dan één aanvraag heeft ingediend in de door de minister vastgestelde periode voor het aanvragen van subsidie, en het eigen vermogen, anders dan het aangevraagde investeringssubsidiedeel, minder dan 20% van de totale kosten van de investeringen in de waterstofproductie-installaties bedraagt.

  • 3. De waterstofopbrengstberekening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat:

    • a. de verwachte hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof per kalenderjaar in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat en de verwachte hoeveelheid waterstof die niet volledig hernieuwbaar is per kalenderjaar in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat;

    • b. het energetische omzettingsrendement van elektriciteit naar waterstof aan het begin van de levensduur;

    • c. de beschikbaarheid in tijd van de waterstofproductie-installatie;

    • d. de beschikbaarheid van de hoeveelheid te gebruiken duurzame elektriciteit;

    • e. de verwachte degradatie van de elektrolyser.

  • 4. De exploitatieberekening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, bevat:

    • a. een specificatie van de investeringskosten per component van de waterstofproductie-installatie;

    • b. een overzicht van de kosten en baten van de exploitatie van de waterstofproductie-installatie;

    • c. een berekening van het financiële rendement van de investering gedurende de levensduur van de waterstofproductie-installatie, waarbij wordt uitgegaan van een levensduur van ten hoogste vijftien jaar.

Artikel 3.7 Toestemming eigenaar locatie

  • 1. Indien een aanvraag voor subsidie betrekking heeft op een waterstofproductie-installatie op een locatie waarvan de subsidieaanvrager niet de eigenaar is, gaat de aanvraag vergezeld van de toestemming van de eigenaar of eigenaren voor het plaatsen en in gebruik hebben van de waterstofproductie-installatie op die locatie gedurende de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De toestemming van de eigenaar of eigenaren wordt overgelegd met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 3.8 Transportindicatie elektriciteit

  • 1. Een aanvraag voor subsidie voor een netgekoppelde waterstofproductie-installatie of een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie gaat vergezeld van een verklaring van een netbeheerder over de beschikbaarheid van transportcapaciteit voor de waterstofproductie-installatie.

  • 2. De verklaring wordt overgelegd met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. De verklaring is niet langer dan vier maanden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag afgegeven.

Artikel 3.9 Toestemming informatieverstrekking gemandateerden

  • 1. Een aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van een verklaring dat de subsidieaanvrager ermee instemt dat de informatie over de waterstofproductie-installatie die hij bij de aanvraag heeft verstrekt en de informatie over de waterstofproductie-installatie die in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen, door de minister wordt verstrekt aan:

    • a. de door de minister op grond van artikel 74 van de Elektriciteitswet 1998 gemandateerde niet-ondergeschikte; en

    • b. de op grond van artikel 3, vierde lid, van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong gemandateerde niet-ondergeschikte.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een verklaring dat de subsidieaanvrager ermee instemt dat de aan de minister verstrekte meetgegevens, bedoeld in artikel 5 of artikel 9 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, door de minister worden gebruikt voor de berekeningen op grond van deze regeling.

Artikel 3.10 Beslistermijn aanvraag subsidie

  • 1. De minister beslist op een aanvraag voor subsidie binnen dertien weken na de laatste dag van de door de minister vastgestelde periode voor het aanvragen van de subsidie.

  • 2. De termijn van dertien weken kan eenmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

Artikel 3.11 Afwijzingsgronden

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie indien:

    • a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde bepalingen;

    • b. de elektrolyser al eerder in gebruik is geweest;

    • c. de aangevraagde periode die het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan, korter is dan vijf of langer dan tien achtereenvolgende, hele jaren;

    • d. het onaannemelijk is dat de waterstofproductie-installatie in gebruik wordt genomen binnen vijf jaar na subsidieverlening;

    • e. het onaannemelijk is dat de waterstofproductie-installatie in de hele periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, in gebruik is;

    • f. het onaannemelijk is dat de realisatie of exploitatie van de waterstofproductie-installatie:

      • 1°. uitvoerbaar is;

      • 2°. technisch haalbaar is;

      • 3°. financieel haalbaar is;

      • 4°. economisch haalbaar is;

    • g. het onaannemelijk is dat zal worden voldaan aan de eisen die gelden om waterstof als volledig hernieuwbaar aan te merken, bedoeld in artikel 2.3;

    • h. het onaannemelijk is dat de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan de geproduceerde hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen ten minste 70% bedraagt gedurende de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, in het geval ook waterstof zal worden geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is;

    • i. onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie zijn aangegaan voor de datum waarop de aanvraag is ingediend;

    • j. met de in het projectplan opgenomen activiteiten is gestart voor de datum waarop de aanvraag is ingediend;

    • k. het aannemelijk is dat realisatie of exploitatie van de waterstofproductie-installatie ook zonder belangrijke vertraging zouden worden verricht zonder de subsidie;

    • l. de financiële haalbaarheid van de realisatie of exploitatie van de waterstofproductie-installatie afhankelijk is van andere, nog te verkrijgen subsidies;

    • m. op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie al subsidie is verstrekt voor de productie van waterstof met de waterstofproductie-installatie;

    • n. op grond van deze regeling of op grond van de Subsidieregeling opschaling volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse al subsidie is verstrekt voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie en de productie van volledig hernieuwbare waterstof met die productie-installatie;

    • o. het aangevraagde subsidiebedrag in € per kg te produceren volledig hernieuwbare waterstof hoger is dan € 9/kg;

    • p. in de gemeente waar de waterstofproductie-installatie wordt geplaatst, in de door de minister vastgestelde periode voor het aanvragen van de subsidie, meer dan één aanvraag voor subsidie wordt ingediend door de aanvrager.

  • 2. Het aangevraagde subsidiebedrag in € per kg te produceren volledig hernieuwbare waterstof, bedoeld in het eerste lid, onderdeel o, wordt berekend met de formule:

    aangevraagd subsidiebedrag = (aangevraagd investeringssubsidiebedrag in € : aangevraagde totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan) + (aangevraagde productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof in € per kg – de door de minister vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag per kg waterstof).

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel p, worden verbonden rechtspersonen als één aanvrager gezien, waarbij een verbonden rechtspersoon alle rechtspersonen en vennootschappen met een substantiële deelname omvat, die behoren tot de groep of groepsmaatschappij waartoe de aanvrager behoort en joint ventures waarin de aanvrager deelneemt.

Artikel 3.12 Toets passende stimulering

De minister kan al ontvangen of genoten overheidssteun of in de toekomst te ontvangen of te genieten overheidssteun voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie of voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof in mindering brengen op de subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt, indien die steun er toe leidt dat de totale voor de waterstofproductie-installatie verleende overheidssteun meer bedraagt dan is toegestaan op grond van de verplichtingen die voor de Staat gelden krachtens een verdrag.

Artikel 3.13 Transparantiebepaling

De minister maakt binnen zes maanden na de subsidieverlening de informatie bekend, bedoeld in paragraaf 3.2.1.14, onderdeel 58, aanhef en subonderdeel b, van de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/01).

§ 4. Verplichtingen voor de subsidieontvanger

Artikel 4.1 Certificaat volledig hernieuwbare waterstof en ≥ 70% broeikasgasemissiereductie

  • 1. De subsidieontvanger is vanaf de datum van ingebruikname van de waterstofproductie-installatie tot aan de datum van de beschikking tot subsidievaststelling in het bezit van een geldig certificaat dat aantoont dat:

    • a. de waterstofproductie-installatie zodanig is ontworpen en de elektriciteits- en waterstofstromen zodanig worden gemeten en geadministreerd dat aantoonbaar volledig hernieuwbare waterstof kan worden geproduceerd;

    • b. de te produceren waterstof als volledig hernieuwbaar kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 2.3; en

    • c. indien met de waterstofproductie-installatie ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is zal worden geproduceerd, de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan te produceren volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is samen tenminste 70% is overeenkomstig artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2. Indien door de Europese Commissie twee of meer vrijwillige nationale of internationale systemen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn erkend op basis van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, is het certificaat opgesteld met een van deze vrijwillige nationale of internationale systemen.

  • 3. Indien door de Europese Commissie minder dan twee vrijwillige nationale of internationale systemen voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zijn erkend op basis van artikel 30, vierde lid, van richtlijn (EU) 2018/2001, is het certificaat opgesteld met een erkend vrijwillig nationaal of internationaal systeem voor hernieuwbare gasvormige brandstoffen van niet-biologische oorsprong of met een vrijwillig nationaal of internationaal systeem voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong dat de vaststellingsprocedure door de Europese Commissie, bedoeld in artikel 30, vierde en vijfde lid, van die richtlijn doorloopt.

Artikel 4.2 Verklaring volledig hernieuwbare waterstof en ≥ 70% broeikasgasemissiereductie

  • 1. De subsidieontvanger zendt vanaf de datum van ingebruikname van de waterstofproductie-installatie tot aan de subsidievaststelling telkens binnen vijf maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de minister een verklaring waaruit blijkt dat de geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof voldoet aan de eisen die zien op volledige hernieuwbaarheid, bedoeld in artikel 2.3, en dat, indien met de waterstofproductie-installatie ook waterstof wordt geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is, de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is tenminste 70% is, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2. De verklaring wordt overgelegd met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. De verklaring bevat ten minste de informatie, bedoeld in artikel 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, over het voorgaande kalenderjaar.

  • 4. De subsidieontvanger laat de verklaring verifiëren en ondertekenen door de instantie die het certificaat, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, afgeeft.

Artikel 4.3 Realisatie- en ingebruiknametermijn

  • 1. De subsidieontvanger realiseert de waterstofproductie-installatie zo spoedig mogelijk na de beschikking tot subsidieverlening en neemt de waterstofproductie-installatie in gebruik zo spoedig mogelijk na realisatie maar uiterlijk binnen vijf jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. De subsidieontvanger realiseert de waterstofproductie-installatie in overeenstemming met het in de aanvraag opgenomen projectplan.

  • 3. De subsidieontvanger heeft de waterstofproductie-installatie in gebruik volgens de gegevens, die zijn opgenomen in de aanvraag voor subsidie, tot aan de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 4. De subsidieontvanger stelt de minister onverwijld op de hoogte van de datum dat hij waterstofproductie-installatie in gebruik neemt.

  • 5. Zodra aannemelijk is dat vertraging in de realisatie of ingebruikname van de waterstofproductie-installatie zal optreden, stelt de subsidieontvanger de minister hiervan onverwijld op de hoogte.

Artikel 4.4 Ontheffing

  • 1. De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger bij vertraging een ontheffing voor ten hoogste twee jaar verlenen van de verplichting om de waterstofproductie-installatie binnen vijf jaar na de beschikking tot subsidieverlening te realiseren of in gebruik te nemen, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid.

  • 2. De minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger bij essentiële wijzigingen van de realisatie van waterstofproductie-installatie ten opzichte van het projectplan of van de ingebruikname van de waterstofproductie-installatie ten opzichte van de gegevens, die zijn opgenomen in de aanvraag voor subsidie, een ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in artikel 4.3, tweede of derde lid.

  • 3. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 4.5 Waterstofproductie-installatie in Nederland

De waterstofproductie-installatie wordt in stand gehouden in Nederland, de territoriale zee of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone.

Artikel 4.6 Voortgangsverslag realisatie waterstofproductie-installatie

  • 1. De subsidieontvanger dient tot de datum dat de waterstofproductie-installatie is gerealiseerd, telkens één keer per kalenderjaar een voortgangsverslag in bij de minister over de voortgang van de realisatie van de waterstofproductie-installatie.

  • 2. Het voortgangsverslag bevat:

    • a. een beschrijving van de ervaringen met de realisatie van de productie-installatie van waterstof;

    • b. gegevens over de voortgang van de in het projectplan opgenomen activiteiten, inclusief de realisatie van de mijlpalen en het tijdschema.

Artikel 4.7 Eindverslag realisatie waterstofproductie-installatie

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na de datum waarop de waterstofproductie-installatie in gebruik is genomen, een eindverslag in over de realisatie van de waterstofproductie-installatie.

  • 2. Het eindverslag gaat vergezeld van:

    • a. een beschrijving van de ervaringen met de realisatie van de waterstofproductie-installatie;

    • b. een gespecificeerde opgave van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten per component als opgenomen in de begroting, waarbij deze kosten zijn berekend en gestaafd met bewijsstukken;

    • c. een overzicht van de ontvangen inkomsten, waaronder al verstrekte subsidies op grond van een andere regeling dan op grond van deze regeling en overige steun voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie;

    • d. een nader vast te stellen product van een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep.

  • 3. Het nader vast te stellen product, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, wordt opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de minister ter beschikking wordt gesteld, en dat in ieder geval een opgave van de investeringskosten die zijn gemaakt en betaald, een opgave van de verstrekte overige subsidies en steun en informatie over de in aftrek te brengen omzetbelasting, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bevat.

  • 4. Indien het een netgekoppelde waterstofproductie-installatie of een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie betreft, gaat het eindverslag vergezeld van hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten voor wind- of zonne-energie voor de elektriciteit die gedurende de eerste drie jaar zal worden gebruikt voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof.

  • 5. Het eindverslag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 4.8 Overzicht kosten en baten toets passende stimulering

  • 1. De subsidieontvanger zendt de minister binnen een jaar na de datum waarop de waterstofproductie-installatie in gebruik is genomen of op verzoek van de minister, voor het bepalen of de totale verleende overheidssteun meer bedraagt dan is toegestaan op grond van de verplichtingen die voor de Staat gelden krachtens een verdrag, bedoeld in artikel 3.12:

    • a. een opgave van de gemaakte kosten van de realisatie van de waterstofproductie-installatie;

    • b. een overzicht van de al ontvangen inkomsten, waaronder de al verstrekte subsidies op grond van een andere regeling dan op grond van deze regeling en overige steun, voor de realisatie of de exploitatie van de waterstofproductie-installatie;

    • c. een overzicht van de nog te ontvangen inkomsten, waaronder nog te verstrekken subsidies op grond van een andere regeling dan op grond van deze regeling en overige steun, voor de realisatie of de exploitatie van de waterstofproductie-installatie;

    • d. een overzicht van de overige kosten en baten van de exploitatie van de waterstofproductie-installatie;

    • e. een nader vast te stellen product van een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep.

  • 2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld, waarbij het nader vast te stellen product, bedoeld in onderdeel e, wordt opgesteld met gebruikmaking van een model dat door de minister ter beschikking wordt gesteld, en dat in ieder geval een opgave van de investeringskosten die zijn gemaakt en betaald, een opgave van de verstrekte overige subsidies en steun en informatie over de in aftrek te brengen omzetbelasting, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de omzetbelasting 1968 bevat.

  • 3. De minister kan de termijn van een jaar, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van de subsidieontvanger één keer verlengen met ten minste zes weken en ten hoogste drie maanden.

  • 4. De subsidieontvanger meldt wijzigingen van de al ontvangen en de nog te ontvangen inkomsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, die van invloed kunnen zijn op hoogte van de totale verleende overheidssteun, aan de minister.

Artikel 4.9 Voortgangsverslag productie waterstof

  • 1. De subsidieontvanger dient vanaf de datum waarop de waterstofproductie-installatie in gebruik is genomen tot aan de subsidievaststelling, telkens één keer per twee kalenderjaren een voortgangsverslag in bij de minister over de voortgang van de productie van de waterstof.

  • 2. Een voorgangsverslag bevat:

    • a. een beschrijving van de ervaringen met het produceren van waterstof met de waterstofproductie-installatie;

    • b. gegevens over de hernieuwbaarheid van de elektriciteit die is ingezet voor het produceren van waterstof;

    • c. monitorgegevens over de productie van waterstof en over het onderhoud en de eventuele uitval van de waterstofproductie-installatie.

Artikel 4.10 Kennisverspreiding

De minister kan de voortgangsverslagen, bedoeld in de artikelen 4.6 en 4.9, en het eindverslag, bedoeld in artikel 4.7, gebruiken voor openbare, brede verspreiding van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie die zijn opgedaan.

Artikel 4.11 Overige gegevensverstrekking

  • 1. De subsidieontvanger deelt onverwijld de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot faillietverklaring van hem, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen over hem schriftelijk mee aan de minister.

  • 2. De subsidieontvanger deelt onverwijld schriftelijk aan de minister mee zodra het aannemelijk is dat niet, niet tijdig of niet geheel zal worden voldaan aan verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

  • 3. Indien voor de subsidieaanvrager opbrengsten of vermeden kosten gaan voortvloeien of niet meer voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer, meldt hij dit onverwijld schriftelijk aan de minister.

  • 4. De subsidieontvanger verstrekt op verzoek aan de minister alle overige bescheiden, gegevens of inlichtingen die nodig zijn voor een beslissing over de subsidie.

Artikel 4.12 Evaluatieverplichting

De subsidieontvanger verleent tot en met vijf jaar na de beschikking tot subsidievaststelling medewerking aan een evaluatie door de minister van de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

§ 5. Investeringssubsidiedeel

Artikel 5.1 Toepassingsbereik paragraaf 5

Deze paragraaf is van toepassing op het investeringssubsidiedeel.

Artikel 5.2 Berekeningswijze investeringssubsidiebedrag

Het bedrag van het investeringssubsidiedeel is de som van de subsidiabele kosten van realisatie van de waterstofproductie-installatie, bedoeld in artikel 5.4.

Artikel 5.3 Maximum investeringssubsidiebedrag

Het investeringssubsidiebedrag bedraagt:

  • a. ten hoogste 80% van de som van de subsidiabele kosten van realisatie van de waterstofproductie-installatie, bedoeld in artikel 5.2;

  • b. indien voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie al een subsidie is verstrekt op grond van een andere regeling dan op grond van deze regeling, ten hoogste 80% van de som van de subsidiabele kosten van realisatie van de waterstofproductie-installatie, bedoeld in artikel 5.2, verminderd met de al verstrekte subsidie, met dien verstande dat in het geval de uitkomst van deze berekening negatief is, als investeringssubsidiebedrag € 0,00 wordt aangehouden.

Artikel 5.4 Subsidiabele kosten realisatie waterstofproductie-installatie

  • 1. Als subsidiabele kosten komen uitsluitend de kosten in aanmerking die nodig zijn voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie.

  • 2. Kosten die in ieder geval in aanmerking kunnen komen, zijn kosten van investeringen in:

    • a. gronden en gebouwen;

    • b. machines en apparatuur, waaronder batterijen met een maximaal vermogen van 1 MW per MW nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser en een maximale opslagcapaciteit van 2 MWh per MW nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser;

    • c. een opslagvoorziening van de hoeveelheid waterstof in kg die de waterstofproductie-installatie in een periode van 24 uur kan produceren;

    • d. materialen of hulpmiddelen;

    • e. immateriële activa;

    • f. aanleg van infrastructuur voor de verbinding van de waterstofproductie-installatie met het elektriciteitsnet en de waterstoftransportleidingen;

    • g. een compressie-installatie voor waterstof met een einddruk van ten hoogste 70 bar.

  • 3. De volgende kosten komen niet in aanmerking:

    • a. kosten van omzetbelasting die de subsidieaanvrager in aftrek kan brengen;

    • b. kosten die de subsidieaanvrager heeft gemaakt voordat de aanvraag voor subsidie is ingediend.

Artikel 5.5 Verstrekken voorschotten

  • 1. De minister verstrekt ambtshalve voorschotten.

  • 2. De voorschotten worden telkens per kwartaal verstrekt voor de te maken kosten in dat kwartaal, waarbij:

    • a. het eerste voorschot binnen twee weken na de start van de activiteiten wordt verstrekt; en

    • b. de daaropvolgende voorschotten telkens binnen twee weken na de eerste dag van het kwartaal worden verstrekt.

  • 3. Als de start van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, geldt:

    • a. indien op de geplande startdatum, bedoeld in 3.3, tweede lid, onderdeel d, subonderdeel 1°, de beschikking tot subsidieverlening al is verzonden: de startdatum in het projectplan;

    • b. indien op de geplande startdatum de beschikking tot subsidieverlening nog niet is verzonden: de dag na verzending van de beschikking.

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt geen voorschot verstrekt indien geen afschrift van de omgevingsvergunningen, bedoeld in artikel 3.5, eerste en tweede lid, is ontvangen.

Artikel 5.6 Berekeningswijze voorschotten

  • 1. Een voorschot bedraagt 90% van het investeringssubsidiebedrag dat in het kwartaal voor subsidie in aanmerking komt en wordt berekend volgens de in de bijlage opgenomen werkwijze.

  • 2. Indien de gemaakte subsidiabele kosten tussen twee mijlpalen meer dan 25% afwijken van subsidiabele kosten die zijn opgenomen in de begroting, meldt de subsidieontvanger dit onverwijld aan de minister.

Artikel 5.7 Bijstellen voorschotten

  • 1. Binnen dertien weken na ontvangst van het eindverslag, bedoeld in artikel 4.7, stelt de minister het geheel van verstrekte voorschotten bij aan de hand van het eindverslag.

  • 2. Indien blijkt dat het geheel van verstrekte voorschotten minder bedraagt dan 100% van het investeringssubsidiebedrag, betaalt de minister het te weinig betaalde bedrag binnen zes weken na de beschikking tot bijstelling van het voorschot aan de subsidieontvanger.

  • 3. Indien blijkt dat het geheel van verstrekte voorschotten meer bedraagt dan 100% van het investeringssubsidiebedrag, vordert de minister het teveel betaalde voorschot terug.

§ 6. Exploitatiesubsidiedeel

Artikel 6.1 Toepassingsbereik paragraaf 6

Deze paragraaf is van toepassing op het exploitatiesubsidiedeel.

Artikel 6.2 Gegevens beschikking subsidieverlening

In de beschikking tot subsidieverlening wordt in ieder geval opgenomen:

  • a. de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat;

  • b. de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof;

  • c. de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat;

  • d. de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg, berekend met de formule:

    jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof = totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg, bedoeld in onderdeel c : periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat in kalenderjaren;

  • e. de maandelijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg, berekend met de formule:

    maandelijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof = jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, bedoeld in onderdeel d : 12.

Artikel 6.3 Startdatum periode exploitatiesubsidiedeel

  • 1. De periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, start op de datum van ingebruikname van de waterstofproductie-installatie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid start de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat voor een waterstofproductie-installatie waarvoor op grond van artikel 3.27.2. van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies subsidie is verleend naar aanleiding van een subsidieaanvraag die is ingediend in de periode van 1 september 2022 om 09.00 uur tot en met 14 september 2022 om 17.00 uur, op het moment waarop, na de bouw van die installatie, de afronding heeft plaatsgevonden van het opstarten en testen van de installatie met als doel om resterende gebreken in de installatie en in de aansturing van de installatie op te sporen en weg te nemen.

Artikel 6.4 Berekeningswijze exploitatiesubsidiebedrag

  • 1. Met het bedrag van het exploitatiesubsidiedeel wordt het verschil tussen de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en de gemiddelde kosten van het produceren van waterstof met een stoommethaanreforminstallatie geheel of gedeeltelijk gecompenseerd.

  • 2. Het bedrag van het exploitatiesubsidiedeel is de som van de bedragen per kalenderjaar berekend over de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat.

  • 3. Het bedrag per kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend met de formule:

    bedrag per kalenderjaar = (hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in kg in dat kalenderjaar, inclusief de op grond van artikel 6.7 aangemerkte volledig hernieuwbare waterstof uit een eerder kalenderjaar, tot ten hoogste de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, inclusief de op grond van artikel 6.6 toegevoegde te produceren volledig hernieuwbare waterstof) x (productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof – definitieve correctiebedrag voor dat kalenderjaar).

  • 4. Indien de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof in een kalenderjaar lager is dan het voor dat kalenderjaar vastgestelde definitieve correctiebedrag, wordt voor dat kalenderjaar uitgegaan van een bedrag van € 0,00.

  • 5. Indien de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, start op een latere datum dan 1 januari of eindigt op een eerdere datum dan 31 december, bedraagt het bedrag per kalenderjaar voor het eerste kalenderjaar respectievelijk het laatste kalenderjaar van die periode een evenredig deel van dat kalenderjaar.

Artikel 6.5 Maximum exploitatiesubsidiebedrag

Het maximum exploitatiesubsidiebedrag wordt berekend met de formule:

de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat x (productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof – de door de minister vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag per kg waterstof).

Artikel 6.6 Gebankte onderproductie

  • 1. Indien in een kalenderjaar minder kg volledig hernieuwbare waterstof is geproduceerd dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, wordt de niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in een volgend kalenderjaar, om daarin het productietekort van volledig hernieuwbare waterstof en de gemiste subsidie in te halen.

  • 2. Indien de periode die het exploitatiedeel beslaat, start op een latere datum dan 1 januari, wordt voor het eerste kalenderjaar de niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof voor een evenredig deel van het eerste kalenderjaar toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in een volgend kalenderjaar.

  • 3. Indien aannemelijk is dat na afloop van de periode die het exploitatiedeel van de subsidie beslaat minder kg volledig hernieuwbare waterstof zal zijn geproduceerd dan de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, verlengt de minister, voordat de periode afloopt, op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger de periode met ten hoogste één jaar.

  • 4. De verlenging, bedoeld in het derde lid, eindigt na afloop van de verlenging of, indien dat eerder is, op het moment dat de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof is geproduceerd.

Artikel 6.7 Gebankte overproductie

Indien in een kalenderjaar meer kg volledig hernieuwbare waterstof is geproduceerd dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, wordt die te veel geproduceerde kg tot een hoeveelheid van ten hoogste 25% van de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof aangemerkt als zijnde geproduceerd in een volgend kalenderjaar, indien in dat volgende kalenderjaar de hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in kg lager is dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, inclusief de op grond van artikel 6.6 toegevoegde te produceren volledig hernieuwbare waterstof.

Artikel 6.8 Verstrekken voorschotten

  • 1. De minister verstrekt ambtshalve één keer per jaar een voorschot.

  • 2. Het voorschot wordt berekend met de volgende formule:

    voorschot = 100% x (jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof) x (productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof – voorlopig correctiebedrag voor dat kalenderjaar).

  • 3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de in een voorgaand kalenderjaar niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof, bedoeld in artikel 6.6 worden toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Indien de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, start op een latere datum dan 1 januari of eindigt op een eerdere datum dan 31 december, bedraagt het voorlopige voorschot voor het eerste kalenderjaar respectievelijk het laatste kalenderjaar van die periode een evenredig deel van dat kalenderjaar.

Artikel 6.9 Verstrekken maandelijks bedragen

  • 1. Het voorschot wordt in maandelijkse bedragen uitbetaald.

  • 2. Het maandelijkse bedrag wordt berekend met de formule:

    maandelijkse bedrag = 80% x (jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof) x (productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof – voorlopig correctiebedrag voor dat kalenderjaar)) : 12.

  • 3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de in een voorgaand kalenderjaar niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof, bedoeld in artikel 6.6, worden toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Indien de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, start op een latere datum dan 1 januari of eindigt op een eerdere datum dan 31 december, bedraagt het maandelijkse bedrag voor het eerste kalenderjaar respectievelijk het laatste kalenderjaar van die periode een evenredig deel van dat kalenderjaar.

  • 5. De minister kan het maandelijkse bedrag herberekenen, indien:

    • a. de subsidieontvanger een verzoek tot ontheffing bij essentiële wijzigingen als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, heeft ingediend;

    • b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichting om gegevens te zenden voor het bepalen of totale verleende overheidssteun meer bedraagt dan is toegestaan op grond van de verplichtingen die voor de Staat gelden krachtens een verdrag, bedoeld in artikel 3.12;

    • c. gedurende twee maanden of meer tenminste 50% minder volledig hernieuwbare waterstof is of zal worden geproduceerd dan de maandelijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof;

    • d. in een kalenderjaar tenminste 20% minder volledig hernieuwbare waterstof is of zal worden geproduceerd dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof;

    • e. de minister na verlening van het eerste maandelijkse bedrag langer dan een maand geen meetgegevens, bedoeld in artikel 5 of artikel 9 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, heeft ontvangen.

Artikel 6.10 Bijstellen voorschotten

  • 1. Binnen zeven maanden na afloop van het kalenderjaar stelt de minister het voorschot bij volgens de berekeningswijze, bedoeld in artikel 6.4, derde, vierde en vijfde lid, aan de hand van:

    • a. de hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar, bepaald volgens de berekeningswijze, bedoeld in artikel 6.4, derde en vijfde lid:

      • 1°. waarvoor garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof zijn afgegeven, die zijn omgerekend naar kg waterstof met de omrekenfactor 0,03932 MWh/kg; en

      • 2°. waarvoor aan de hand van de verklaring, bedoeld in artikel 4.2, is vastgesteld dat de waterstof volledig hernieuwbaar is; en

    • b. het voor dat kalenderjaar vastgestelde definitieve correctiebedrag.

  • 2. Indien blijkt dat het geheel van verstrekte maandelijkse bedragen in een kalenderjaar minder bedraagt dan het bijgestelde voorschot voor dat kalenderjaar, verstrekt de minister het te weinig betaalde bedrag binnen zes weken na de beschikking tot bijstelling van het voorschot aan de subsidieontvanger.

  • 3. Indien blijkt dat het geheel van verstrekte maandelijkse bedragen in een kalenderjaar meer bedraagt dan het bijgestelde voorschot in dat kalenderjaar, brengt de minister het te veel betaalde bedrag in mindering op het eerstvolgende te verstrekken maandelijkse bedrag en vervolgens op zoveel maandelijkse bedragen als nodig is om het teveel betaalde voorschot volledig te verrekenen. Indien er geen maandelijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt het teveel betaalde bedrag teruggevorderd.

Artikel 6.11 Productieprijs volledig hernieuwbare waterstof

  • 1. De productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof bestaat uit de som van de subsidiabele kosten van de realisatie van de waterstofproductie-installatie waarvoor geen subsidie is aangevraagd en de kosten van het produceren van volledig hernieuwbare waterstof.

  • 2. De productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof bedraagt ten hoogste de uitkomst van de berekening met de formule:

    productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof in € per kg = (subsidiabele kosten in € voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie waarvoor geen investeringssubsidiedeel is verstrekt + kosten van het produceren van volledig hernieuwbare waterstof in € in de periode die het exploitatiedeel beslaat) : totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat.

Artikel 6.12 Definitief correctiebedrag

  • 1. De minister stelt jaarlijks voor 1 april het definitieve correctiebedrag voor het voorgaande kalenderjaar vast.

  • 2. Het definitieve correctiebedrag bestaat uit de som van:

    • a. de gemiddelde kosten van het produceren van waterstof met een stoommethaanreforminstallatie over het voorgaande kalenderjaar;

    • b. de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof, omgerekend naar € per kg waterstof met de omrekenfactor 0,03932 MWh/kg; en

    • c. de opbrengsten of vermeden kosten die voor de subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 3. Indien het definitieve correctiebedrag lager is dan de door de minister vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag per kg waterstof, wordt gerekend met dat bedrag in plaats van met de gemiddelde kosten.

Artikel 6.13 Voorlopig correctiebedrag

  • 1. De minister stelt jaarlijks voor 1 november het voorlopige correctiebedrag vast voor het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 2. Het voorlopige correctiebedrag bestaat uit de som van:

    • a. de gemiddelde kosten van het produceren van waterstof met een stoommethaanreforminstallatie in de periode van 1 september tot en met 31 augustus voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het voorlopige correctiebedrag wordt vastgesteld;

    • b. de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof, omgerekend naar € per kg waterstof met de omrekenfactor 0,03932 MWh/kg; en

    • c. de opbrengsten of vermeden kosten die voor de subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

  • 3. Indien het voorlopige correctiebedrag lager is dan de door de minister vastgestelde ondergrens per kg waterstof, wordt gerekend met dat bedrag in plaats van met de gemiddelde kosten.

  • 4. Voor de voorschotverlening stelt de minister, in afwijking van het eerste lid, een voorlopig correctiebedrag vast voor productie-installaties waarvoor op grond van het artikel 2.1, tweede lid, de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening is opengesteld, waarmee het voorschot voor die productie-installaties wordt bepaald indien er voor die productie-installaties nog geen voorlopige correctiebedragen op grond van het eerste lid gelden.

Artikel 6.14 Hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten

Indien sprake is van een netgekoppelde waterstofproductie-installatie of een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie verstrekt de minister alleen een voorschot indien het eindverslag, bedoeld in artikel 4.7, vergezeld gaat van de hernieuwbarestroomafnameovereenkomsten voor wind- of zonne-energie voor de elektriciteit die gedurende de eerste vijf jaar zal worden gebruikt voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof.

Artikel 6.15 Rekening garanties van oorsprong hernieuwbare waterstof

De minister verstrekt het eerste voorschot pas nadat de subsidieontvanger voor de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof een rekening heeft als bedoeld in artikel 3 van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong.

§ 7. Subsidievaststelling

Artikel 7.1 Aanvraag subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient een aanvraag voor subsidievaststelling in binnen zes maanden na de dag waarop de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, is verstreken.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 7.2 Subsidievaststelling

  • 1. De minister stelt de subsidievaststelling vast binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag voor subsidievaststelling.

  • 2. Indien de aanvraag voor subsidievaststelling niet is ingediend binnen de termijn van zes maanden, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, stelt de minister de subsidie ambtshalve vast na afloop van die termijn.

  • 3. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend voordat het definitieve correctiebedrag, bedoeld in artikel 6.12, is vastgesteld voor het laatste jaar waarin de subsidiabele productie heeft plaatsgevonden, wordt de termijn van dertien weken, bedoeld in het eerste lid, opgeschort en eindigt de termijn dertien weken na de dag dat het definitieve correctiebedrag is vastgesteld.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 8.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 augustus 2024

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 5.6 (WERKWIJZE BEREKENING VOORSCHOTTEN INVESTERINGSSUBSIDIEDEEL)

Een voorschot voor het investeringssubsidiedeel wordt als volgt berekend:

  • 1. Uitgangspunt is telkens de periode tussen de mijlpalen zoals die zijn opgenomen in het projectplan. De start van de activiteiten, bedoeld in artikel 5.5, derde lid, wordt daarbij als eerste mijlpaal beschouwd.

  • 2. Bepaald wordt welke periode tussen twee mijlpalen binnen het kwartaal vallen waarvoor een voorschot wordt verleend. De subsidiabele kosten in de periode tussen die twee mijlpalen komen voor voorschot in dat kwartaal in aanmerking.

  • 3. Indien de periode tussen twee mijlpalen meer dan één kwartaal beslaat, worden de subsidiabele kosten van die periode tussen die twee mijlpalen evenredig verdeeld over de betreffende kwartalen.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Dit kabinet stelt middelen beschikbaar voor de opschaling van waterstofproductie door elektrolyse in Nederland. Groene waterstof is waterstof die CO2-vrij geproduceerd is met behulp van hernieuwbare elektriciteit (elektrolyse). In het Klimaatakkoord is een ambitie geformuleerd voor opschaling van waterstofproductie via elektrolyse naar circa 3 tot 4 GW geïnstalleerd vermogen in 2030. Omdat elektrolyse op de beoogde schaal nog niet voorhanden is, bestaat de noodzaak om de ontwikkeling van nieuwe elektrolyseprojecten in Nederland te ondersteunen. De onderhavige Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (hierna: de regeling) strekt daartoe. Met de regeling wordt tegemoetgekomen aan de waterstofambities uit het Klimaatakkoord (Kamerstukken II 2018/2019, 32 813, nr. 342) en Kamerstukken II 2021/2022, 32 813, nr. 1049). De regeling ziet op opschaling van waterstofproductie via elektrolyse waarbij gebruik wordt gemaakt van de hernieuwbare energie die voldoet aan eisen zoals vastgelegd in de regelgeving onder de richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (hierna: richtlijn hernieuwbare energie). Het betreft met name eisen in de gedelegeerde verordeningen (EU) 2023/1184 en (EU) 2023/1185.

Financiële ondersteuning van elektrolyseprojecten is momenteel al mogelijk vanuit andere subsidieregelingen, waarvan de belangrijkste de regelingen de Subsidieregeling opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse (hierna: OWE), de Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (hierna: DEI+), de regeling Hernieuwbare Energietransitie (hierna: HER+) en het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: Besluit SDEK) zijn. De OWE kan worden gezien als een voorloper van de regeling. Met de OWE konden kleinere projecten – tot 50 MW – worden ondersteund. DEI+ staat open voor pilot- en demonstratieprojecten en is een investeringssubsidie. Bij het Besluit SDEK gaat het om een exploitatiesubsidie. Vanaf 2020 is onder het Besluit SDEK subsidie mogelijk voor waterstof uit elektrolyse. De HER+ is een investeringssubsidie voor vernieuwende projecten die leiden tot duurzame energieproductie tegen lagere kosten. VEKI is een investeringssubsidie voor CO2-besparende maatregelen in de industrie met een terugverdientijd van meer dan vijf jaar.

Hoewel hiervoor genoemde subsidie-instrumenten zorgen voor opschaling van de waterstofproductie via elektrolyse, zijn ze niet voldoende om het doel van 3 tot 4 GW aan elektrolysecapaciteit in 2030 te bereiken. DEI+, HER+ en VEKI zijn niet geschikt voor grootschalige projecten. Bij grootschalige projecten maken de operationele kosten voor – en opbrengsten uit – productie van waterstof een belangrijk onderdeel uit van de exploitatieberekening, zodat alleen investeringssteun niet voldoende is. Er is dan ook operationele steun nodig voor een sluitende exploitatieberekening. Onder het Besluit SDEK is de toegestane subsidie-intensiteit niet hoog genoeg voor grootschalige projecten, omdat deze niet de gehele geschatte onrendabele top dekt. Berekeningen van het Planbureau voor de Leefomgeving1 (hierna: PBL) geven aan dat de subsidie-intensiteit voor waterstofproductie via elektrolyse hoger ligt dan de maximale subsidie-intensiteit waarvan onder het Besluit SDEK wordt uitgegaan.

Nederland neemt deel aan een Important Project of Common European Interest (hierna: IPCEI) voor waterstof. Een IPCEI is een geïntegreerd Europees project dat bestaat uit meerdere nationale projecten van bedrijven en/of onderzoeksinstellingen uit diverse EU-lidstaten, die complementair zijn, synergie hebben en bijdragen aan strategische Europese doelen. Hierbij gaat het om Europese doelen als verduurzaming, digitalisering, soevereiniteit en een gelijk speelveld voor bedrijven. Er lopen verschillende IPCEI’s waar Nederland aan deelneemt, waaronder de IPCEI waterstof. De IPCEI waterstof bestaat uit een aantal zogenoemde golven. Iedere golf heeft betrekking op een ander deel van de waterstofwaardeketen (waterstofproductie, import/transport, verbruik in diverse sectoren). De tweede golf van IPCEI waterstof ziet op waterstofproductie door elektrolyse en heeft tot doel een groei van de elektrolysecapaciteit in de komende jaren. De deelname van Nederland aan de IPCEI waterstof is niet voldoende om het doel van 3 tot 4 GW aan elektrolysecapaciteit in 2030 te bereiken.

Ondanks hiervoor genoemde instrumenten, komen momenteel elektrolyseprojecten onvoldoende tot stand vanwege een substantiële onrendabele top en grote technologische en financiële risico’s. Een marktconsultatie uit januari 2021 toont aan dat marktpartijen naast operationele steun om het prijsverschil tussen hernieuwbare waterstof en conventionele, fossiele alternatieven af te dekken, ook investeringssteun nodig hebben om vooraf de financieringskosten substantieel te verminderen. Deze hogere financieringskosten lijken met name het gevolg van de projectrisico’s: het innovatieve karakter van elektrolysetechnologie en onzekerheden rond de ontwikkeling van zowel de afname van de waterstof als de elektriciteitskosten leiden ertoe dat financiers een hogere risicopremie vragen voor hun investering. Na ervaring opgedaan met IPCEI waterstof en de OWE blijkt dat bedrijven onzekerheden ervaren bij het nemen van een investeringsbesluit. Een hogere investeringssubsidie kan helpen om onzekerheden aan het begin van de projectperiode te verminderen. Daarnaast is exploitatiesubsidie nodig omdat de inkomsten van de verkoop van waterstof nog onzeker zijn terwijl elektriciteitskosten vooral in de eerste jaren erg hoog zijn. Tegelijkertijd kan exploitatiesubsidie invloed uitoefenen op de momenten waarop een elektrolyser waterstof produceert, wat kan leiden tot ongewenst hoge waterstofproductie op momenten dat er weinig aanbod van hernieuwbare elektriciteit is (binnen de grenzen van wat is toegestaan om te worden aangemerkt als volledig hernieuwbare waterstof). Deze ontwikkelingen kunnen er voor pleiten om meer investeringssubsidie te geven en minder exploitatiesubsidie. Een marktconsultatie uit oktober 2023 laat zien dat marktpartijen de voorkeur geven aan het ophogen van de maximale investeringssubsidie, waarbij het totale maximale subsidiebedrag gelijk blijft. De subsidie wordt in een vroeger stadium uitgekeerd.

Financiële ondersteuning van elektrolyseprojecten

De regeling draagt, tezamen met de andere hiervoor genoemde instrumenten, bij aan de bredere ontwikkeling van de waterstofmarkt. Immers: het uitrollen van de waterstofbackbone en het bereiken van CO2-emissiereductie door inzet van waterstof in onder andere de industrie is alleen zinvol en mogelijk als de productie van waterstof via elektrolyse op gang komt.

De ervaring bij reeds eerder gerealiseerde kleine elektrolysers leert dat techniek- en veiligheidsaspecten voor zowel initiatiefnemers als bevoegd gezag zo nieuw zijn dat de projectvoorbereiding en de procedures voor het verlenen van de benodigde vergunningen veel tijd kosten en dat de daarmee gepaard gaande kosten daarom hoog zijn. De ervaringen die met het realiseren van projecten onder de regeling zullen worden opgedaan, kunnen ervoor zorgen dat projecten in de toekomst sneller en goedkoper kunnen worden voorbereid en dat de vergunningprocedure minder tijdrovend zal zijn.

De regeling draagt verder bij aan kostenreductie van de elektrolysetechnologie. Deze bijdrage is in het zicht van de wereldwijde ontwikkelingen van de technologie niet heel groot, omdat er met het beschikbare subsidieplafond een beperkt aantal projecten gerealiseerd kunnen worden.

De regeling ziet op het verstrekken van subsidie voor investering en exploitatie. De beleidskeuze is om in een eerste fase bij te dragen aan het creëren van voldoende productiemogelijkheden voor hernieuwbare waterstof om het aanbod tot stand te laten komen en om de infrastructuur te realiseren waarmee met name wind op zee in de toekomst kan worden ingepast in het energiesysteem. In een volgend stadium is voorzien dat normering van gebruikers van waterstof en gebruikssubsidies worden toegevoegd aan het instrumentarium voor hernieuwbare waterstof.

Met de regeling subsidieert de Minister van Klimaat en Groene Groei (hierna: de Minister) de investering die nodig is voor realisatie van de productie-installatie voor waterstof én tegelijk ook de exploitatie daarvan (de productie van volledig hernieuwbare waterstof met de gesubsidieerde productie-installatie). Beide aspecten zijn dus onlosmakelijk onderdeel van de subsidie. In eerste instantie zal de regeling naar verwachting op de kortere termijn bijdragen aan de realisatie van ten minste 200 MW aan elektrolysecapaciteit. Er is een budget van € 998.330.000 beschikbaar.

2. De regeling

2.1 Hoofdlijnen van de regeling

Op grond van de regeling kan de Minister een subsidie verstrekken voor de realisatie van een productie-installatie voor waterstof (een investeringssubsidiedeel) én de productie van volledig hernieuwbare waterstof uit hernieuwbare elektriciteit (zon of wind) met die productie-installatie (een exploitatiesubsidiedeel). De subsidie moet leiden tot meer productie van volledig hernieuwbare waterstof: onder volledig hernieuwbare waterstof wordt in deze regeling verstaan waterstof die voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in de regelgeving onder richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU L 157/11); hierna: richtlijn hernieuwbare energie.

De regeling is bedoeld voor waterstofproductie-installaties die via elektrolyse waterstof maken uit hernieuwbare elektriciteit (wind of zon), waarbij er geen beperking is aan het maximaal nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser. Wel geldt een maximum aan het totale subsidiebedrag per project, namelijk ½ deel van het totale budget van deze tender oftewel € 499.165.000.

Het kan gaan om waterstofproductie-installaties die aan het elektriciteitsnet zijn gekoppeld (netgekoppelde waterstofproductie-installaties), waterstofproductie-installaties met een directe koppeling aan een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie (direct gekoppelde waterstofproductie-installaties) en waterstofproductie-installaties met een combinatie daarvan (dubbelgekoppelde waterstofproductie-installaties).

Het subsidieplafond wordt verdeeld door middel van rangschikking. Aanvragen met het laagste rangschikkingsbedrag komen als eerste voor subsidie in aanmerking. Het rangschikkingsbedrag is het aangevraagde subsidiebedrag per MW nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser. Daarmee worden aanvragers gestimuleerd om per te realiseren MW elektrisch inputvermogen zo min mogelijk subsidie aan te vragen, waardoor er zoveel mogelijk elektrolysecapaciteit binnen het beschikbare subsidieplafond past.

Zoals hiervoor aangegeven bestaat de subsidie uit een investeringssubsidiedeel en een exploitatiesubsidiedeel. Het exploitatiesubsidiedeel wordt aangevraagd (en verstrekt) voor minstens vijf en ten hoogste tien achtereenvolgende, hele jaren. De flexibele looptijd biedt bedrijven de ruimte om hun aanvraag goed aan te laten sluiten op hun project: een langere looptijd betekent langere zekerheid, een kortere looptijd kan resulteren in relatief meer exploitatiesubsidie in de eerste jaren. De grenzen sluiten aan bij de periode waarover zekerheid minimaal nodig is om een investeringsbesluit te kunnen nemen. De ontwikkeling van elektrolysetechnologie is dusdanig onzeker dat deze flexibiliteit wenselijk is.

Er worden voorschotten verleend, omdat de gemaakte kosten gedurende de looptijd van het project dusdanig zijn dat het project niet kan worden gerealiseerd zonder voorschotten. De voorschotverstrekking voor het investeringssubsidiedeel loopt tot ingebruikname van de waterstofproductie-installatie, de voorschotverstrekking voor het exploitatiesubsidiedeel start vanaf ingebruikname van de waterstofproductie-installatie en loopt door gedurende de looptijd die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. Het eerste voorschot wordt pas verleend op het moment dat het project over de benodigde vergunningen beschikt.

Het exploitatiesubsidiedeel dekt het verschil tussen de gemiddelde productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en een correctiebedrag dat bestaat uit de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van waterstof met een stoommethaanreforminstallatie (hierna: SMR), de waarde van garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en, indien van toepassing voor de subsidieontvanger, de opbrengsten of vermeden kosten die voor de subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten op grond van titel 16.2 van de Wet milieubeheer. De opbrengsten en vermeden kosten zijn alleen van belang voor een subsidieontvanger die te maken heeft met verhandelbare broeikasgasemissierechten. Verhandelbare broeikasgasemissierechten vloeien voort uit het Emission Trading System (hierna: ETS), het handelssysteem in Europa voor de CO2-uitstoot van de industrie. Een bedrijf dat daaronder valt (hierna: ETS-bedrijf) moet in dat systeem voor elke ton (1.000 kilogram) CO2 dat het uitstoot, één emissierecht inleveren. Die emissierechten kunnen worden verhandeld.

Het exploitatiesubsidiedeel wordt alleen verstrekt voor productie van volledig hernieuwbare waterstof, dat wil zeggen waterstof die aantoonbaar voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in de regelgeving onder de richtlijn hernieuwbare energie. Het gaat om voorwaarden die aantonen dat de gebruikte elektriciteit hernieuwbaar is en uit zon- of windenergie komt en de eis dat – als er ook waterstof wordt geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is – de broeikasgasemissiereductie van de totale hoeveelheid geproduceerde waterstof ten minste 70% moet zijn. Deze vereisten zijn opgenomen om zeker te stellen dat de waterstofproductie leidt tot milieuwinst. Dit is vanuit de Europese Commissie een voorwaarde voor notificatie van deze regeling onder de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 2022 (PbEU 2022/C 80/01) (hierna: milieu en energiesteunkader).

In de regeling is bepaald dat de Minister een openstellingsbesluit vaststelt met daarin het subsidieplafond voor de openstelling en de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend. In het openstellingbesluit wordt het voorlopige correctiebedrag voor het lopende jaar vastgesteld. Ten behoeve van de bevoorschotting worden jaarlijks met een separaat besluit voor 1 november de voorlopige correctiebedragen vastgesteld voor het komende jaar en worden jaarlijks voor 1 april de definitieve correctiebedragen vastgesteld voor het afgelopen jaar.

2.2 Doelgroep

De regeling is toegankelijk voor ondernemingen: een onderneming is iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent.

De subsidie wordt alleen verstrekt voor projecten waarin de ingebruikname van de productie-installatie voor waterstof binnen vijf jaar na subsidieverlening kan plaatsvinden. Een ontheffing is mogelijk voor ten hoogste twee jaar. Dit zou bijvoorbeeld kunnen spelen in het geval het project gebruik maakt van een windpark dat pas na zes jaar operationeel wordt.

Om het aantal potentiële aanvragers te vergroten vereist de regeling niet dat de omgevingsvergunning voor de waterstofproductie-installatie reeds is verkregen. Als deze vergunning al is verleend, dient de aanvrager deze vergunning mee te sturen met de aanvraag. Als deze vergunning nog niet is verleend, dient de aanvrager de in behandeling genomen aanvraag te overleggen bij het indienen van de aanvraag voor subsidie. Hierbij is het van belang dat naast het aanvraagformulier ook de bevestiging dat de aanvraag is geaccepteerd door het bevoegd gezag wordt meegestuurd, evenals onderliggende stukken, met name de Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA).

2.3 Waterstofproductie-installaties

De regeling is toegankelijk voor ondernemingen die een productie-installatie voor waterstof met een elektrolyser voor elektrolyse van water tot zuurstof en waterstof gaan realiseren en daarmee volledig hernieuwbare waterstof gaan produceren. De regeling is niet bedoeld voor productie-installaties waarin in water opgeloste zouten (zoals natriumchloride) met elektrolyse worden omgezet in bijvoorbeeld chloor en waarbij waterstof een bijproduct is. Deze installaties zijn primair bedoeld voor de productie van een ander product (bijvoorbeeld chloor) en de regeling heeft ten doel om de productie van waterstof te stimuleren, niet van andere producten. De elektrolyser mag niet eerder in gebruik zijn geweest, omdat de regeling moet zorgen voor additionele elektrolysecapaciteit; zo wordt voorkomen dat slechts een verplaatsing van capaciteit optreedt. De productie-installatie voor waterstof moet in Nederland, de territoriale zee of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone worden gerealiseerd.

2.4 Additionaliteitsvoorwaarden en 70% emissiereductie van broeikasgassen
2.4.1 Additionaliteitsvoorwaarden

Volledig hernieuwbare waterstof is voor de toepassing van deze regeling waterstof die aantoonbaar voldoet aan voorwaarden die in de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong (PbEU L 157/11) (hierna: gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184) worden gesteld aan de waterstofproductie-installatie en aan de installaties waarin hernieuwbare elektriciteit uit wind- en zonne-energie wordt opgewerkt. Dit zijn de additionaliteitsvoorwaarden. Deze voorwaarden gaan over de gelijktijdigheid van ingebruikname van deze installaties, over subsidieloosheid van de elektriciteitsproductie, over temporele correlatie tussen elektriciteitsproductie en elektriciteitsgebruik in de waterstofproductie-installatie en over geografische nabijheid van de installaties.

Om aan te tonen dat de ingekochte hernieuwbare elektriciteit uit wind- en zonneparken niet wordt gebruikt om een andere duurzaamheidsclaim te onderbouwen moeten de subsidieontvangers ook aantonen dat zij beschikken over garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit voor de gebruikte hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie, en dat deze garanties van oorsprong worden afgeboekt (niet opnieuw kunnen worden gebruikt) als de elektriciteit wordt ingezet voor productie van volledig hernieuwbare waterstof.

Garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof die bedrijven kunnen aanvragen voor productie van hernieuwbare waterstof zijn op zichzelf niet voldoende om aan te tonen dat een waterstofproductie-installatie aan de additionaliteitsvoorwaarden voldoet. Garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof tonen aan dat er sprake is van inkoop van hernieuwbare elektriciteit uit een bepaalde bron; bijvoorbeeld een specifiek wind- of zonnepark. Om aan te kunnen tonen dat sprake is van volledig hernieuwbare waterstof moet het project daarnaast ook voldoen aan de andere additionaliteitsvoorwaarden, hetgeen subsidieontvangers moeten aantonen met een verklaring zoals bedoeld in artikel 4.2. Subsidieontvangers dienen wel aan te tonen dat zij de juiste garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof hebben ontvangen voor de bijstelling van de verstrekte voorschotten, om aan te tonen waar zij de gebruikte hernieuwbare elektriciteit hebben ingekocht (zie artikel 6.10).

2.4.2 70% emissiereductie van broeikasgassen

Daarnaast geldt dat voor productie-installaties voor waterstof waarin zowel volledig hernieuwbare als niet-volledig hernieuwbare waterstof wordt geproduceerd alleen subsidie wordt verstrekt op grond van de regeling, als de broeikasgasemissiereductie van alle geproduceerde waterstof ten minste 70% bedraagt (hierna: de 70%-eis). De gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof (PbEU L 157/20) (hierna: gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185)) is van toepassing op de wijze waarop de berekening moet worden gemaakt.

2.4.3 Effect op aantal vollasturen

Voor de regeling geldt – anders dan voor bijvoorbeeld de categorieën voor waterstofproductie onder het Besluit SDEK – geen maximum aan het aantal vollasturen. Het maximumaantal vollasturen dient onder het Besluit SDEK bijvoorbeeld om te zorgen dat de waterstofproductie met name plaatsvindt op momenten dat de meeste, zo niet alle, elektriciteit afkomstig is uit wind- en zonneparken. De regeling bevat in plaats van een maximumaantal vollasturen de addionaliteitsvoorwaarden en de 70%-eis. Het aantal vollasturen waarin onder de regeling het voldoen aan de additionaliteitsvoorwaarden en aan de 70%-eis kan worden aangetoond, wordt door de subsidieaanvrager zelf bepaald, op basis van onder andere:

  • de verhouding tussen de vermogens van de wind- en zonneparken (van waaruit via een directe lijn of via een netaansluiting en hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten (Power Purchase Agreements) de elektriciteit wordt betrokken) en het vermogen van de elektrolyser;

  • het soort productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit (zon of wind) en de locatie daarvan;

  • het omzettingsrendement van elektriciteit naar waterstof.

Het zijn de additionaliteitsvoorwaarden en de 70%-eis die het aantal vollasturen beperken waarin volledig hernieuwbare waterstof kan worden geproduceerd waarvoor via deze regeling subsidie kan worden verkregen. Dit is simpel gezegd omdat de wind niet altijd waait en de zon niet altijd schijnt: er zijn uren in het jaar waarin bijvoorbeeld niet aan de eis over temporele correlatie kan worden voldaan, met als gevolg dat in bepaalde uren van het jaar geen volledig hernieuwbare waterstof kan worden geproduceerd. Deze beperking aan het aantal vollasturen zal zich met name voordoen na 1 januari 2030 als de temporele correlatie op uurbasis moet worden aangetoond.

2.4.4 Effect op hoeveelheid waterstof die niet volledig hernieuwbaar is

Voor het aantoonbaar voldoen aan de 70%-eis moet – bij het uitvoeren van de berekening van de CO2-intensiteit van de geproduceerde waterstof – de methodiek in gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 worden gevolgd. De 70%-eis beperkt de hoeveelheid waterstof die niet volledig hernieuwbaar is die kan worden geproduceerd (om subsidie te kunnen krijgen voor de geproduceerde hernieuwbare waterstof), omdat bij een te hoge verhouding tussen waterstof die niet volledig hernieuwbaar is en volledig hernieuwbare waterstof de 70%-eis niet zal worden gehaald.

2.4.5 Aantonen van voldoen aan additionaliteitsvoorwaarden en 70%-eis

Subsidie wordt alleen verstrekt wanneer aantoonbaar aan de additionaliteitsvoorwaarden uit gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 en – als ook waterstof die niet volledig hernieuwbaar is wordt geproduceerd – aan de 70%-eis wordt voldaan. Projecten die geen andere waterstof dan volledig hernieuwbare waterstof produceren voldoen per definitie ook aan de 70%-eis.

Voor het voldoen aan deze vereisten wordt gebruik gemaakt van privaat toezicht, op basis van audits uitgevoerd door daartoe bevoegde conformiteitsbeoordelende instanties (hierna: CBI’s). De subsidieontvanger zal zich daartoe moeten laten certificeren met een vrijwillig schema voor hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong zoals omschreven in artikel 30, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie. Zo’n vrijwillig schema is ontwikkeld voor het aantonen van het voldoen aan de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 en aan de 70%-eis. Na de eerste conformiteitsbeoordelingsaudit waarmee een bedrijf wordt gecertificeerd vinden vervolgens doorgaans jaarlijkse toezichtsaudits plaats. Een certificaat is doorgaans vijf jaar geldig. Vijf jaar na de eerste audit vindt dan een hercertificeringsaudit plaats, gevolgd door opnieuw vier jaar toezichtsaudits, opnieuw een hercertificeringsaudit etc. Er zijn echter ook certificatieschema’s waarbij de geldigheid van de certificaten beperkt is tot één jaar. In dat geval moet jaarlijks een hercertificeringsaudit worden uitgevoerd.

Relevante vrijwillige schema’s in conceptvorm zijn ontwikkeld door CertifHy, ISCC en REDcert. Deze schema’s zijn ter erkenning ingevolge richtlijn hernieuwbare energie ingediend bij de Europese Commissie. Op het moment van publicatie van de regeling is deze erkenningsprocedure nog niet afgerond. CertifHy, ISCC en/of REDcert zullen naar verwachting definitieve versies van hun vrijwillige schema publiceren als de erkenningsprocedure is afgerond.

De te gebruiken vrijwillige schema’s dienen door de Europese Commissie te zijn erkend volgens artikel 30, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie of – gedurende een overgangsfase waarin erkenning van de eerste twee vrijwillige schema’s nog tijdelijk op zich laat wachten – bij de Europese Commissie in procedure te zijn voor deze erkenning. Deze erkenningsprocedures zijn in 2023 gestart. De verwachting is dat lang voordat de via deze regeling gesubsidieerde waterstofproductie-installaties zullen zijn gerealiseerd, de eerste relevante vrijwillige schema’s door de Europese Commissie zijn erkend.

Auditors zijn in dienst van CBI’s. CBI’s moeten zijn geaccrediteerd om te mogen werken met een bepaald vrijwillig schema. Op websites met informatie over de vrijwillige systemen kan worden gevonden welke CBI’s (en daarmee welke auditors) mogen werken met welke vrijwillige schema’s.

De subsidieaanvrager demonstreert via het insturen van een verklaring aan de Minister dat wordt voldaan aan de additionaliteitsvoorwaarden en de 70%-eis. Deze verklaring dient jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van het kalenderjaar (dus voor 1 juni in het volgende kalenderjaar) te worden ingezonden, met informatie over het voorgaande kalenderjaar. De verklaring dient door een auditor van de bij de certificering betrokken CBI te zijn geverifieerd en ondertekend. In deze verklaring wordt een overzicht gegeven van in het voorgaande kalenderjaar geproduceerde hoeveelheden volledig hernieuwbare waterstof en waterstof die niet volledig hernieuwbaar is en van daartoe ingezette hoeveelheden elektriciteit. Daarbij wordt alle informatie opgenomen zoals bedoeld in artikel 8 van gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184. Dit is informatie die de auditor van de bij de certificering betrokken CBI in het kader van de certificering al heeft gecontroleerd tijdens een hercertificerings- of surveillance audit. Tijdens deze audit wordt voor controle van de massabalans teruggekeken op het voorgaande jaar. Het insturen van de verklaring leidt dus niet tot additionele auditwerkzaamheden. Wel zou het kunnen zijn dat – als de eerste certificeringsaudit in de tweede helft van een kalenderjaar plaatsvindt – eenmalig een hercertificerings- of surveillance audit na circa een half jaar in plaats van na een jaar moet worden uitgevoerd. Op deze wijze wordt dan geborgd dat de massabalansgegevens over een kalenderjaar inderdaad binnen vijf maanden na afloop van het kalenderjaar door de auditor zijn gecontroleerd.

De subsidieontvanger moet binnen dertien weken na ingebruikname van de productie-installatie voor waterstof een eindverslag overleggen over de realisatie van de productie-installatie voor waterstof. Als elektriciteit wordt gebruikt van een productie-installatie voor wind- of zonne-energie, moeten hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten worden overgelegd voor de elektriciteit die de eerste drie jaar zal worden gebruikt voor de productie van de volledig hernieuwbare waterstof. Indien bij het eindverslag over de realisatie van de productie-installatie voor waterstof de vereiste hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten voor de eerste drie jaar na ingebruikname niet overlegd worden, zal de bevoorschotting van het exploitatiesubsidiedeel opgeschort worden op grond van artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarbij de subsidieontvanger wel eerst de gelegenheid krijgt de gevraagde gegevens alsnog te overleggen. Gebeurt dat niet, dan kan de subsidie ingetrokken of op € 0 vastgesteld worden omdat het hernieuwbare karakter van de te produceren waterstof dan niet geborgd kan worden. Mocht de subsidieontvanger onjuiste of gefingeerde stroomafnameovereenkomsten indienen zal dat ertoe leiden dat de subsidie wordt ingetrokken (op grond van artikel 4:48 van de Awb of artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). Naast intrekking van de subsidie zal door RVO een fraudeonderzoek worden verricht naar het handelen van subsidieontvanger. Indien uit dit fraudeonderzoek blijkt dat sprake is van een redelijk vermoeden van fraude – wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.

Indien niet wordt voldaan aan de eisen in gedelegeerde verordeningen (EU) 2023/1184 en 2023/1185, of de verklaring ontbreekt dat het project voldoet aan de additionaliteitsvoorwaarden en – indien nodig – aan de 70%-eis, dan kan ingevolge artikel 4:48 Awb het exploitatiesubsidiedeel ingetrokken of op € 0 vastgesteld worden. Tot vijf jaar na de vaststelling kan ook het investeringssubsidiedeel lager of op € 0 vastgesteld worden als in deze periode blijkt dat het hernieuwbare karakter van de geproduceerde waterstof toch onvoldoende geborgd is (artikel 4:49 Awb of artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies).

2.4.6 Schriftelijk aanbod van een leverancier of toekomstig leverancier van hernieuwbare elektriciteit

Indien sprake is van een netgekoppelde of dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie gaat de aanvraag vergezeld van een schriftelijk aanbod van een leverancier of toekomstig leverancier om hernieuwbare elektriciteit te leveren. Dit aanbod moet laten zien dat de indiener in elk geval de eerste drie operationele jaren kan beschikken over voldoende elektriciteit om haar beoogde productie mee te realiseren en om te voldoen aan artikelen 3 tot en met 8 en 11 van de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184. Dit vereiste zorgt ervoor dat de kans dat een project tijdig succesvol kan produceren wordt vergroot. Zonder deze voorwaarde is dit een risico doordat het aanbod van hernieuwbare energiebronnen die voldoen aan de eisen in de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184 in de eerste operationele jaren van de elektrolyseprojecten beperkt is. Uit het schriftelijk aanbod moet ten minste blijken van welke installatie de geleverde elektriciteit afkomstig is, voor welke periode elektriciteit kan worden geleverd, hoeveel elektriciteit kan worden geleverd, voor welke prijs de elektriciteit wordt geleverd of hoe de prijs wordt bepaald en hoe lang het aanbod geldig is.

Het is mogelijk om een subsidieaanvraag in te dienen met het voornemen om de hernieuwbare stroomafnameovereenkomst af te sluiten met een windpark op zee dat nog niet gegund is aan een projectontwikkelaar. Op het moment van het nemen van de beschikking tot subsidieverlening zal beoordeeld worden of het aannemelijk is dat de stroomafnameovereenkomst daadwerkelijk afgesloten zal gaan worden, bijvoorbeeld omdat het betreffende windparkkavel op dat moment wel is gegund aan de betreffende projectontwikkelaar.

2.5 Wijze van berekening van het investeringssubsidiedeel, voorschotverlening en bijstelling van voorschotten
2.5.1. Berekening van het investeringssubsidiedeel

Het investeringssubsidiedeel bedraagt ten hoogste een vast percentage van de subsidiabele kosten voor het investeringssubsidiedeel. Dit percentage bedraagt ten hoogste 80%. De reden voor het percentage van 80% is dat daarmee een groot deel van de risico’s van het bouwen van de installatie voor het bedrijf worden weggenomen en hogere financieringskosten worden voorkomen, waardoor na subsidietoekenning snel kan worden overgegaan tot een finaal investeringsbesluit.

Eerder verkregen subsidies (voor zover deze subsidies niet leiden tot een afwijzing van de subsidieaanvraag: zie artikel 3.11, eerste lid, onderdelen m en n), uit bijvoorbeeld regionale of Europese fondsen, moeten aanvragers meerekenen met deze percentages en zijn van belang voor de toets passende stimulering (zie artikel 4.8) om te veel gegeven staatssteun te vermijden.

2.5.2 Subsidiabele kosten investeringssubsidiedeel

Subsidiabele kosten voor het investeringssubsidiedeel zijn de kosten die nodig zijn voor realisatie van de productie-installatie voor waterstof. Daaronder kunnen vallen kosten voor gronden en gebouwen, machines en apparatuur, waaronder een batterijopslagsysteem met een bescheiden omvang, een waterstof compressie-installatie tot maximaal 70 bar, materialen en hulpmiddelen, immateriële activa of de aanleg van infrastructuur voor verbinding met publieke energie-infrastructuur voor zover deze kosten volledig zijn toe te schrijven aan de realisatie van waterstofproductie-installatie. Immateriële activa zijn alle investeringen die wel geactiveerd worden op de balans maar geen materie betreffen. Detailontwerp van de productie-installatie voor waterstof valt onder immateriële activa. Ook uren van eigen personeel kunnen onder immateriële activa vallen, maar alleen als deze uren geactiveerd worden op de balans en alleen daar waar het uren betreft die rechtstreeks verband houden met de realisatie van de waterstofproductie-installatie.

De waterstofproductie-installatie omvat de elektrolyser en daarnaast alle apparatuur die ook wel ‘balance of plant’ wordt genoemd: de apparatuur anders dan de elektrolyser die nodig is om de waterstof te kunnen produceren. Hieronder vallen de elektriciteitsvoorziening (transformatoren, gelijkrichters, aansluiting op het net of wind-/zonnepark voor uitsluitend de waterstofproductie-installatie), waterzuivering, gas/vloeistofscheiding, gaszuivering incl. gasdroger, eventueel (bescheiden) opslag van waterstof (ter grootte van de hoeveelheid waterstof in kg die de waterstofproductie-installatie in een periode van 24 uur kan produceren), koeling van de installatie, waterstofaansluiting voor uitsluitend de waterstofproductie-installatie en voorzieningen/apparatuur voor aansturing, bemetering en veiligheid. Ook de kosten voor een batterijopslagsysteem van bescheiden omvang (batterijen met een maximaal vermogen van 1 MW per MW nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser en een maximale opslagcapaciteit van 2 MWh per MW nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser) als onderdeel van de elektrolyser mogen tot de subsidiabele kosten worden gerekend.

Apparatuur waarmee de geproduceerde waterstof aan afnemers wordt geleverd, zoals vulpunten voor tube trailers en de tube trailers zelf, vallen buiten de waterstofproductie-installatie. Voor de aanschaf, bouw en het bedrijf van deze apparatuur kan op grond van de regeling geen subsidie worden aangevraagd.

Voor het investeringssubsidiedeel komen niet in aanmerking kosten die de subsidieaanvrager heeft gemaakt vóór indiening van de subsidieaanvraag, en evenmin de kosten voor omzetbelasting die de subsidieontvanger zelf in aftrek kan brengen.

Om kosten voor subsidie in aanmerking te laten komen moeten ze zijn gestaafd met bewijsstukken die door de subsidieaanvrager worden aangeleverd.

2.5.3 Voorschotten investeringssubsidiedeel

De regeling voorziet in bevoorschotting van de investeringskosten om zo de totale kosten van de realisatie van de waterstofproductie-installatie te verlagen: door deze voorschotten worden de financieringskosten voor subsidieontvangers namelijk lager. De voorschotten worden ambtshalve verstrekt: de subsidieaanvrager hoeft geen voorschotaanvraag in te dienen. Het niet nakomen van verplichtingen, een afwijking van het projectplan of een redelijk vermoeden dat hier sprake van is, kan leiden tot opschorting van de voorschotbetaling op grond van artikel 4:56 van de Awb en vervolgens een intrekking of wijziging van de beschikking tot subsidieverlening, met terugvordering van de al verleende voorschotten. Ook artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies biedt mogelijkheid tot terugvordering.

Het eerste voorschot wordt pas verstrekt als de benodigde omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 3.5 van de regeling is verleend. Bij de bevoorschotting geldt als uitgangspunt dat, na het eerste voorschot binnen twee weken na de start van de activiteiten, elk kwartaal een voorschot wordt verstrekt. Bij de bepaling van de hoogte van de voorschotbedragen wordt uitgegaan van de begrote kosten per mijlpaal. Een mijlpalenbegroting zal inhouden dat de begroting is opgedeeld in relevante beslismomenten zoals genoemd in het projectplan, bijvoorbeeld om een project al dan niet voort te zetten. Ook kan sprake zijn van een mijlpalenbegroting indien de begroting uitgaat van behaalde deelresultaten of van belangrijke gebeurtenissen. Een combinatie van beide soorten mijlpalenbegrotingen is ook mogelijk.

Een voorschot bedraagt 90% van het investeringssubsidiebedrag dat in het kwartaal voor subsidie in aanmerking komt. Uitgangspunt is telkens de periode tussen de mijlpalen zoals die zijn opgenomen in het projectplan. De start van de activiteiten wordt daarbij als eerste mijlpaal beschouwd. Bepaald wordt welke periode tussen twee mijlpalen binnen het kwartaal vallen waarvoor een voorschot wordt verleend. De subsidiabele kosten in de periode tussen die twee mijlpalen komen voor voorschot in dat kwartaal in aanmerking. Indien de periode tussen twee mijlpalen meer dan één kwartaal beslaat, worden de subsidiabele kosten van die periode tussen die twee mijlpalen evenredig verdeeld over de betreffende kwartalen.

Met dit voorschotsysteem wordt zo nauw mogelijk aangesloten bij de in deze periode daadwerkelijk te maken kosten. De hoogte van het voorschot is 90% van de in dat kwartaal te maken subsidiabele kosten. Vanwege de koppeling met de voorschotten is het van belang om te weten of de in het projectplan en begroting opgenomen mijlpalenplanning ook strookt met de werkelijkheid. Anders kunnen aanzienlijke voorschotten worden betaald zonder dat dit door uitgaven wordt gerechtvaardigd of kan sprake zijn van ongewenste financieringstekorten bij de subsidieontvanger. Indien de gemaakte subsidiabele kosten tussen twee mijlpalen meer dan 25% afwijken van subsidiabele kosten die zijn opgenomen in de begroting, meldt de subsidieontvanger dit onverwijld aan de Minister (zie artikel 5.6, tweede lid).

2.5.4 Bijstelling van de voorschotten investeringssubsidiedeel

Na ontvangst van het eindverslag over de realisatie van de productie-installatie stelt de Minister de voorschotten voor het investeringssubsidiedeel bij. Indien blijkt dat het geheel van verstrekte voorschotten minder bedraagt dan 100% van het investeringssubsidiebedrag, betaalt de Minister het te weinig betaalde bedrag binnen zes weken na de beschikking tot bijstelling van het voorschot aan de subsidieontvanger. Indien blijkt dat het geheel van verstrekte voorschotten meer bedraagt dan 100% van het investeringssubsidiebedrag, vordert de Minister het teveel betaalde voorschot terug.

2.6 Wijze van berekening van het exploitatiesubsidiedeel, voorschotverlening en bijstelling van de voorschotten
2.6.1 Berekening van het exploitatiesubsidiedeel

Het exploitatiesubsidiedeel is bedoeld voor het geheel of gedeeltelijk compenseren van het verschil tussen de gemiddelde productieprijs van de volledig hernieuwbare waterstof en het correctiebedrag, waarbij voor het berekenen van de productieprijs van de volledig hernieuwbare waterstof rekening wordt gehouden met het investeringssubsidiedeel. Het correctiebedrag bestaat uit de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van waterstof met de SMR, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en, als een bedrijf een ETS-bedrijf is, de opbrengsten of vermeden kosten die voor de subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten op grond van titel 16.2 van de Wet milieubeheer.

De wijze van berekening wordt verduidelijkt in de onderstaande figuur. De termen ‘productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof’, ‘correctiebedrag’ en de ‘ondergrens van het correctiebedrag’ worden in de onderstaande paragrafen toegelicht.

Het exploitatiesubsidiedeel per kalenderjaar wordt berekend door de hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in kg in dat kalenderjaar te vermenigvuldigen met het verschil tussen de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en het definitieve correctiebedrag voor dat kalenderjaar. Indien in een kalenderjaar minder kg volledig hernieuwbare waterstof is geproduceerd dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, wordt de niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in het volgende kalenderjaar. Indien in een kalenderjaar meer kg volledig hernieuwbare waterstof is geproduceerd dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, wordt ten hoogste 25% van die te veel geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof aangemerkt als zijnde geproduceerd in het volgende kalenderjaar in de periode die het exploitatiedeel beslaat.

2.6.1.1 Productieprijs volledig hernieuwbare waterstof

De productieprijs voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof wordt door de subsidieaanvrager berekend in een exploitatieberekening, die bij de aanvraag wordt gevoegd. Bij het maken van deze berekening wordt rekening gehouden met het investeringssubsidiedeel; het verkregen investeringssubsidiedeel leidt tot een lagere productieprijs dan een vergelijkbare productieprijs in de situatie zonder het investeringssubsidiedeel zou worden verkregen. De subsidieaanvrager houdt bij het maken van de exploitatieberekening rekening met exploitatiekosten inclusief kosten voor de inkoop van elektriciteit en met een redelijk rendement.

Om de doelmatigheid van de regeling te borgen is er een maximum voor het aangevraagde subsidiebedrag in € per kg als afwijzingsgrond opgenomen. Dit maximum bedraagt € 9 per kg volledig hernieuwbare waterstof. Dit maximum wordt bepaald aan de hand van het aangevraagde investeringssubsidiebedrag in € gedeeld door de aangevraagde totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan + aangevraagde productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof in € per kg – de door de Minister vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag per kg waterstof. Deze ondergrens zal bij de openstelling van de regeling in 2024 worden vastgesteld op € 1,7997. Het bedrag van € 9 per kg komt ongeveer overeen met € 1.000 per vermeden ton CO2. Vanuit deze regeling kan daarmee meer subsidie worden verleend dan onder het Besluit SDEK.

2.6.1.2 Correctiebedrag

Het correctiebedrag geeft de verwachte inkomsten weer die de subsidieontvanger kan ontvangen, naast subsidies, tijdens de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. Het correctiebedrag is gelijk aan de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van waterstof met een SMR-installatie, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en – wanneer van toepassing – de opbrengsten of vermeden kosten die voor de subsidieontvanger voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten.

Details over de berekening van het correctiebedrag zijn te vinden in jaarlijkse publicaties over de correctiebedragen van PBL op de website van PBL. Over de afgelopen jaren zijn deze correctiebedragen berekend voor de subsidies onder het Besluit SDEK en voor de Subsidieregeling coöperatieve energieopwekking. In de komende jaren zal PBL ook correctiebedragen berekenen voor de regeling.

Ten behoeve van de bevoorschotting wordt jaarlijks een voorlopig en een definitief correctiebedrag vastgesteld. Het voorlopige correctiebedrag wordt jaarlijks vóór 1 november door de Minister vastgesteld ten behoeve van de maandelijkse voorschotten in het volgende kalenderjaar. Daarbij worden de gemiddelde kosten voor het produceren van waterstof met een SMR-installatie, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en de gemiddelde prijs van verhandelbare broeikasgasemissierechten van de voorafgaande periode van 1 september tot en met 31 augustus gehanteerd.

Het definitieve correctiebedrag wordt jaarlijks vóór 1 april door de Minister vastgesteld ten behoeve van de bijstelling van de afgegeven voorschotten in het voorgaande kalenderjaar. Daarbij worden de gemiddelde kosten voor het produceren van waterstof met een SMR-installatie, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en de gemiddelde prijs van verhandelbare broeikasgasemissierechten in het voorgaande kalenderjaar (1 januari tot en met 31 december) gehanteerd. De voorlopige en definitieve correctiebedragen worden vastgesteld bij besluit van de Minister, met uitzondering van het voorlopige correctiebedrag voor 2023 dat met deze regeling is vastgesteld.

2.6.1.3 Ondergrens correctiebedrag

De Minister hanteert een ondergrens voor het correctiebedrag dat hij gebruikt bij het berekenen van het exploitatiesubsidiedeel, om zo een beperkt deel van het prijsrisico bij de aanvrager te leggen. Deze ondergrens wordt met de regeling gebaseerd op de vermeden lange-termijn-kosten voor het produceren van grijze waterstof met een SMR-installatie. Om dit getal te bepalen worden de ramingen van PBL uit het SDE eindadvies in het jaar van openstelling gebruikt. Door het instellen van deze ondergrens wordt het financiële risico op de overheidsbegroting gereduceerd. In de praktijk zullen de vermeden kosten voor het produceren van waterstof met een SMR-installatie naar verwachting niet vaak onder deze basiswaterstofprijs zakken. Zonder deze grens zou de overheid hier echter wel budget beschikbaar voor moeten houden, terwijl dit waarschijnlijk niet tot uitbetaling zou leiden. Door het instellen van de basiswaterstofprijs hoeft er per productie-installatie voor waterstof minder budget beschikbaar te zijn en kunnen er zodoende meer productie-installaties voor waterstof gestimuleerd worden.

2.6.1.4 Subsidiabele productie

In de beschikking tot subsidieverlening wordt voor de betreffende waterstofproductie-installatie de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat en de gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg per jaar vastgesteld waarvoor het exploitatiesubsidiedeel kan worden verstrekt. Deze hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg over de hele periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat wordt uit de subsidieaanvraag overgenomen.

2.6.1.5 Banking van het exploitatiesubsidiedeel

De regeling biedt de mogelijkheid om productieruimte over te hevelen naar een ander kalenderjaar, de zogenaamde banking. Er zijn twee vormen van banking mogelijk:

  • gebankte onderproductie: wanneer er minder volledig hernieuwbare waterstof geproduceerd wordt dan de gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, wordt de niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in het volgende kalenderjaar. Het is ook mogelijk om de gemiste productie in een extra jaar aan het einde van de subsidieperiode in te halen;

  • gebankte overproductie: wanneer er meer volledig hernieuwbare waterstof geproduceerd wordt dan de gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, wordt ten hoogste 25% van de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof aangemerkt als zijnde geproduceerd in het volgende kalenderjaar in de periode die het exploitatiedeel beslaat.

Door banking mogelijk te maken verbetert het risicoprofiel van de productie-installaties voor waterstof, hetgeen indirect resulteert in een lagere subsidiebehoefte. Deze voorziening is gericht op fluctuaties in volledig hernieuwbare waterstofproductie buiten de invloedsfeer van de subsidieontvanger, bijvoorbeeld als gevolg van fluctuaties in de hoeveelheid wind of zon. Het meenemen naar een volgend jaar van in een voorgaand jaar meer geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof dan de maximaal subsidiabele jaarproductie (backward banking) is per jaar beperkt tot maximaal 25% van de te veel geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof van het betreffende jaar.

Indien het aannemelijk is dat er na afloop van de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat een ongebruikt aantal kilogram volledig hernieuwbare waterstof zal resteren, zal de Minister op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger de subsidieperiode verlengen zodat de subsidieontvanger in de gelegenheid wordt gesteld de ongebruikte subsidiabele productie alsnog te realiseren en daarvoor subsidie te ontvangen. De verlenging duurt maximaal één jaar. De maximale looptijd van de subsidieperiode zal dus normaliter vijftien jaar bedragen, maar nooit langer dan achttien jaar zijn (vijf jaar realisatie en tien jaar exploitatie, met de mogelijkheid om de realisatieperiode met ten hoogste twee jaar te verlengen en voor de exploitatieperiode het extra bankingsjaar in te zetten). Productie die daarna nog resteert, komt niet meer voor subsidie in aanmerking. De subsidieontvanger moet binnen een half jaar na het aflopen van de subsidieperiode voor het exploitatiesubsidiedeel een aanvraag doen tot vaststelling van de subsidie.

2.6.1.6 Voorschotten exploitatiesubsidiedeel

Subsidieontvangers ontvangen elk jaar van de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat een voorschot op het exploitatiesubsidiedeel. Deze voorschotten worden maandelijks uitbetaald.

De voorschotten worden bepaald met een voorlopig correctiebedrag dat door PBL wordt berekend. Dit is gebaseerd op de gemiddelde kosten voor het produceren van waterstof met de SMR, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en de vermeden kosten en opbrengsten die voortvloeien uit de het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten in het komende jaar. Dit voorlopige correctiebedrag wordt jaarlijks vóór 1 november gepubliceerd.

Het maandelijks te ontvangen voorschot wordt gebaseerd op één-twaalfde van 80% van de som van het vastgestelde gemiddelde aantal kg per jaar en eventueel gebankte onderproductie. De subsidieontvanger kan daarmee dus maandelijks op een vast bedrag rekenen en het te ontvangen voorschot is daarmee niet afhankelijk van schommelingen in de productie, bijvoorbeeld door seizoensinvloeden. In bepaalde gevallen kan de Minister de maandelijkse bedragen herberekenen, bijvoorbeeld als de maandelijkse of cumulatieve productie ruim achterblijft bij de raming.

Na afloop van een kalenderjaar berekent PBL wat het definitieve correctiebedrag is, op basis van de vermeden kosten voor het produceren van waterstof met de SMR, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en de vermeden kosten en opbrengen die voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten in het betreffende jaar. Het definitieve correctiebedrag wordt door de Minister jaarlijks vóór 1 april gepubliceerd. Binnen zeven maanden na afloop van het kalenderjaar worden de voorschotten bijgesteld aan de hand van het definitieve correctiebedrag en de hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar, inclusief de gebankte overproductie waarvoor garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof zijn afgegeven en waarvoor is vastgesteld dat de waterstof volledig hernieuwbaar is aan de hand van de verklaring bedoeld in artikel 4.2. Een eventueel teveel aan uitbetaalde voorschotten wordt verrekend met de voorschotten in het volgende jaar. Indien er geen maandelijkse bedragen meer verschuldigd zijn, wordt het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. Indien de subsidieontvanger te weinig voorschot heeft ontvangen, wordt het resterende bedrag binnen zes weken na de beschikking tot bijstelling van het voorschot aan de subsidieontvanger overgemaakt.

2.7 Vaststelling subsidie

Binnen zes maanden na het aflopen van de looptijd van het deel van de subsidie voor de exploitatie dient de subsidieontvanger een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie (artikel 7.1). De Minister verzendt daarna de beschikking tot vaststelling van de subsidie binnen dertien weken na ontvangst van deze aanvraag (artikel 7.2, eerste lid). Indien de aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend voordat het definitieve correctiebedrag (artikel 6.12) is vastgesteld voor het laatste jaar waarin de subsidiabele productie heeft plaatsgevonden, wordt de termijn van dertien weken (artikel 7.2, derde lid) opgeschort en eindigt de termijn dertien weken na de dag dat het definitieve correctiebedrag is vastgesteld. De beschikking tot vaststelling van de subsidie betreft zowel het investeringssubsidiedeel als het exploitatiesubsidiedeel.

Binnen een jaar na de datum waarop de waterstofproductie-installatie in gebruik is genomen deelt de subsidieontvanger alle benodigde informatie zodat RVO een toets passende stimulering (ook wel de MSK-toets) kan uitvoeren. De Minister kan ook op andere momenten verzoeken om deze toets uit te voeren. Naar verwachting zal dit nog een keer plaatsvinden aan het einde van de looptijd van het exploitatiesubsidiedeel. Bij de MSK-toets kijkt RVO ook naar openbaar beschikbare marktinformatie om te beoordelen of de door de indiener gehanteerde prijzen redelijk zijn.

2.8 Aanvraag en beschikking
2.8.1 Aanvraag en informatievereisten

De periode waarin de subsidieaanvraag kan worden ingediend, wordt opgenomen in een apart openstellingsbesluit. Daarin staat ook het subsidieplafond.

De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking gesteld formulier. De aanvragen worden ingediend via https://mijn.rvo.nl/eloket/login-start.html. Het bovengenoemde formulier is via deze webpagina beschikbaar op het moment dat subsidieaanvragen kunnen worden ingediend. In de aanvraag vermeldt de aanvrager contactinformatie en informatie over de productie-installatie voor waterstof. Ook moet bij de aanvraag een projectplan worden bijgevoegd met daarin de activiteiten ter realisatie van de waterstofproductie-installatie, voorzien van ten minste drie mijlpalen en een tijdschema met de geplande startdatum van de activiteiten en de geplande datum waarop de waterstofproductie-installatie zal zijn gerealiseerd, en een begroting, per component, van de subsidiabele kosten (artikel 5.4). De aanvraag moet verder de verwachte datum van ingebruikname van de productie-installatie voor waterstof bevatten. Ook dient de aanvraag vergezeld te gaan van een haalbaarheidsstudie, met als onderdeel daarvan een exploitatieberekening. Verder dient een toestemmingsverklaring te worden bijgevoegd indien de subsidieaanvrager niet de eigenaar is van de locatie waar de productie-installatie voor waterstof zal komen te staan. Daarnaast moet bij de aanvraag een verklaring van de netbeheerder worden gevoegd over de beschikbaarheid van transportcapaciteit voor de productie-installatie voor waterstof. Hier wordt om gevraagd om te voorkomen dat een waterstofproductie-installatie met een netaansluiting wordt gepland op een locatie waar naar verwachting geen of onvoldoende transportcapaciteit voor elektriciteit beschikbaar is. Bij de aanvraag dient de gevraagde verleende vergunningen of de vergunningsaanvraag met bevestiging te worden bijgevoegd.

De aanvrager is verantwoordelijk voor de compleetheid van de aanvraag en de juistheid van de aangeleverde stukken. Het is niet mogelijk om incomplete aanvragen in behandeling te nemen. De regeling is een tenderregeling, wat betekent dat (volledige) subsidieaanvragen worden gerangschikt. Daarbij geldt dat er na de sluitingsdatum (het moment waarop een aanvraag uiterlijk moet zijn ontvangen) geen aanvullingen of wijzigingen meer kunnen worden ingediend.

Per adres (of bij het ontbreken daarvan per kadastrale aanduiding) waarop een productie-installatie voor waterstof wordt geplaatst, kan in de bovengenoemde aanvraagperiode ten hoogste één aanvraag voor een subsidie worden ingediend.

2.8.2 Afwijzingsgronden

De aanvraag wordt afgewezen als het aangevraagde subsidiebedrag hoger is dan € 9 per kg te produceren volledig hernieuwbare waterstof. Deze grens van € 9 per kg volledig hernieuwbare waterstof komt overeen met een bedrag van € 1.000 kg per vermeden ton CO2.

De aanvraag wordt ook afgewezen als de elektrolyser reeds gebruikt is of als het aangevraagde exploitatiesubsidiedeel korter is dan vijf jaar of langer dan tien jaar. Ook wordt de aanvraag afgewezen als het niet aannemelijk is dat de productie-installatie voor waterstof (tijdig) wordt gerealiseerd of de hele operationele periode in gebruik kan zijn, of als het niet aannemelijk is dat de productie-installatie voor waterstof uitvoerbaar is of technisch, financieel of economisch haalbaar is. De aanvraag wordt daarnaast afgewezen als de Minister het onaannemelijk acht dat de waterstofproductie-installatie voldoet aan de additionaliteitsvoorwaarden en de 70%-eis. De aanvraag wordt ook afgewezen als het schriftelijk aanbod van een elektriciteitsleverancier (artikel 3.3, vierde en vijfde lid) ten tijde van beschikken niet kan worden gematerialiseerd doordat de elektriciteitsleverancier geen vergunning heeft om de elektriciteitsbron te opereren.

Verder wordt de aanvraag afgewezen als de aanvraag niet de benodigde informatie bevat (artikelen 3.3 tot en met 3.9), bijvoorbeeld omdat de transportindicatie voor elektriciteit of de toestemming van de locatie-eigenaar om op de beoogde locatie de waterstofproductie-installatie te ontwikkelen, ontbreekt. Een aanscherping ten opzichte van de OWE is dat als onderdeel van de haalbaarheidsstudie moet worden onderbouwd hoeveel waterstof naar verwachting wordt verkocht aan welke afnemer en voor welke prijs. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond door verslagen van de reeds gevoerde onderhandelingen. De aanvraag wordt ook afgewezen als er onomkeerbare investeringsverplichtingen voor de realisatie van de productie-installatie voor waterstof zijn aangegaan voor de datum waarop de subsidie is aangevraagd, als met de activiteiten is gestart voordat de aanvraag is ingediend, of als aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd.

De aanvraag wordt tot slot afgewezen als de financiële haalbaarheid van de realisatie van de productie-installatie voor waterstof afhankelijk is van andere nog te verkrijgen subsidies, of als op grond van de regeling, het Besluit SDEK of de OWE reeds subsidie is verstrekt (onder ‘verstrekt’ wordt tevens verstaan ‘verleend’) voor de productie van waterstof met de productie-installatie. De reden voor deze afwijzingsgrond is dat de afhankelijkheid van nog te verkrijgen subsidies het risico op non-realisatie vergroot. Reeds verkregen subsidies anders dan die onder het Besluit SDEK of OWE, zoals subsidies uit regionale of Europese fondsen, zijn geen afwijzingsgrond, omdat deze geen negatieve invloed hebben op de verwachte realisatie. Verkregen subsidies onder het Besluit SDEK of OWE zijn wél een afwijzingsgrond om strategisch gedrag bij indiening op beide subsidieregelingen te voorkomen.

De bovenstaande afwijzingsgronden zijn de afwijzingsgronden voorafgaand aan rangschikking. Na rangschikking worden aanvragen afgewezen als het subsidieplafond is bereikt. RVO kan over gaan tot rangschikking zonder elk individueel project volledig te beoordelen, bijvoorbeeld als het project wordt afgewezen op basis van een van de afwijzingsgronden.

2.8.3 Beoordeling en rangschikking

Beoordeling van de aanvragen vindt plaats na sluiting van de openstellingstermijn.

Rangschikking vindt plaats op basis van het rangschikkingsbedrag. Dit bestaat uit het gevraagde subsidiebedrag per MW elektrisch inputvermogen van de elektrolyser. Het gaat daarbij om de som van het aangevraagde investeringssubsidiebedrag, een eventueel eerder verstrekte investeringssubsidie, het exploitatiesubsidiebedrag, en eventueel eerder verstrekte exploitatiesubsidie, gedeeld door het aantal MW aangevraagd nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser. De eerder verstrekte investeringssubsidie omvat zowel nationale als regionale als Europese subsidies.

Hoe lager het aangevraagde rangschikkingsbedrag, hoe hoger in de rangschikking de aanvraag staat. Op het moment dat het subsidieplafond zou worden overschreden door honorering van twee of meer aanvragen met hetzelfde rangschikkingsbedrag, stelt de Minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast met loting.

Bij de rangschikking wordt gerekend met rangschikkingsbedragen in euro per MW die zijn afgerond op twee decimalen.

2.8.4 Beschikking tot verlenen van subsidie

Uiterlijk dertien weken na de aanvraag, eventueel verlengd met nog eens dertien weken, beslist de Minister over de aanvraag voor subsidieverlening. Een termijn van dertien weken is nodig om de subsidieaanvragen zorgvuldig te kunnen behandelen. Alleen in uitzonderlijke situaties wordt de termijn verlengd. Daarover ontvangt de aanvrager bericht.

Voor de aanvragen die aan de gestelde eisen voldoen en die het hoogst zijn gerangschikt zal, zo lang er nog voldoende budget beschikbaar is, een beschikking tot subsidieverlening worden afgegeven. In de beschikking wordt voor het berekenen van de subsidie en de voorschotten opgenomen: de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof, de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg en de maandelijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg.

2.8.5 Informatievereisten na beschikking tot subsidieverlening

De regeling vereist dat de subsidieontvanger na het verkrijgen van de beschikking tot subsidieverlening de volgende informatie aan de Minister verstrekt:

  • een jaarlijks voortgangsverslag over de realisatie van de installatie voor productie van waterstof tot aan het moment dat de installatie in gebruik is genomen;

  • een eindverslag over de realisatie van de installatie, binnen dertien weken na het tijdstip waarop de installatie in gebruik is genomen;

  • binnen een jaar na ingebruikname van de installatie (en daarna op verzoek van de Minister) een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten, van de overige kosten en baten gedurende de exploitatie, van de reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun. De gegevens zullen worden gebruikt voor de toets op passende stimulering waarbij gebruik zal worden gemaakt van het rekenmodel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), zoals RVO dat gebruikt bij de toepassing van de Beleidsregel toets passende stimulering en cumulatietoets onder het Besluit SDEK (Stcrt. 2022, 17825); de beleidsregel zal waar mogelijk worden gevolgd. Het rekenmodel zal grote gelijkenis kennen met het rekenmodel dat gebruikt wordt bij de toepassing van de Beleidsregel, met hierbij als toevoeging de ontvangen investeringssubsidie;

  • vanaf het in gebruik nemen van de waterstofproductie-installatie een jaarlijkse verklaring waarmee het voldoen aan de additionaliteitsvoorwaarden en 70%-eis wordt aangetoond;

  • een tweejaarlijks voortgangsverslag over de exploitatie van de installatie voor productie van waterstof vanaf het moment dat de waterstofproductie-installatie in gebruik is genomen;

  • een onverwijlde schriftelijke mededeling van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot faillietverklaring van hem, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen;

  • een onverwijlde schriftelijke mededeling zodra aannemelijk is dat de productie-installatie voor waterstof niet of niet tijdig gerealiseerd of in gebruik zal worden genomen, of niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; desgevraagd alle overige bescheiden, gegevens of inlichtingen die nodig zijn voor een beslissing over de subsidie

De regeling bepaalt verder dat de subsidieontvanger tot en met vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling medewerking verleent aan een evaluatie, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

2.8.6 Gebruik van informatie voor kennisverspreiding

Om ervoor te zorgen dat de subsidies een zo groot mogelijk effect hebben is het van belang dat zo veel mogelijk projectontwikkelaars profiteren van de lessen uit de eerste elektrolyseprojecten. De Minister kan de niet-bedrijfsgevoelige informatie uit voortgangs- en eindverslagen breed verspreiden om dit te bereiken. Deze informatie kan bijvoorbeeld dienen als basis voor openbare rapportages of presentaties.

2.8.7 Realisatie en ingebruikname productie-installatie voor waterstof

De subsidieaanvrager overlegt bij de aanvraag een projectplan met de activiteiten met mijlpalen en een tijdschema van de wijze waarop en wanneer de waterstofproductie-installatie zal worden gerealiseerd, met daarbij een begroting en mijlpalen. De subsidieontvanger stelt de Minister onverwijld op de hoogte van de datum dat hij waterstofproductie-installatie in gebruik neemt en van eventuele vertraging zodra aannemelijk is dat deze optreedt. De productie-installatie voor waterstof moet zo spoedig worden gerealiseerd en zo snel mogelijk na de realisatie, maar uiterlijk vijf jaar na de beschikking tot subsidieverlening in gebruik worden genomen. De Minister kan bij vertraging ontheffing verlenen van realisatie en ingebruikname binnen de termijn van vijf jaar, en die met maximaal 2 jaar verlengen. De subsidieontvanger moet hier tijdig voorafgaand om verzoeken. Bovenstaande is van belang om er zeker van te zijn dat geld dat de overheid heeft gereserveerd niet jarenlang ongebruikt blijft en vanwege de urgentie van de achterliggende klimaatdoelen. Indien de opdrachtverstrekking of ingebruikname niet tijdig heeft plaatsgevonden kan de subsidie worden ingetrokken.

De subsidieontvanger realiseert de productie-installatie voor waterstof zoals aangegeven in het projectplan met de mijlpalen zoals ingediend bij de aanvraag en heeft de productie-installatie in gebruik volgens de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag. Als er ten opzichte van de aanvraag essentiële wijzigingen aan de orde zijn, bijvoorbeeld wat betreft de omvang van de productie-installatie voor waterstof, kan de Minister daarvoor op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen.

2.8.8 Periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat

De periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat wordt aangevraagd door de subsidieontvanger en opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. Hij moet een periode kiezen van aaneengesloten, hele jaren, van ten minste vijf en ten hoogste tien jaar. Als hij deze periode wil verkorten of verlengen, zal hij hiervoor ontheffing moeten aanvragen bij de Minister.

Als aannemelijk is dat na afloop van de periode nog niet alle te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zoals opgenomen in beschikking tot subsidieverlening, zal zijn geproduceerd dan wordt de termijn met maximaal één jaar verlengd. De gebankte onderproductie kan dan alsnog worden geproduceerd. De verlenging eindigt meteen als de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof alsnog is geproduceerd.

3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving

3.1 Technische voorschriften

Deze regeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn 2015/1535 geen standstill-termijn. De melding (2024/0369/NL) heeft niet geleid tot opmerkingen.

3.2 Staatssteun

Het subsidiëren van waterstofproductie door bedrijven met elektrolyse-installaties is staatssteun.

Om die reden is deze regeling ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie, om te toetsen of deze voldoet aan de voorwaarden in het milieu en energiesteunkader. De goedkeuringsbeschikking is gegeven op 29 juli 2024 (SA.110068 (2024/N)).

3.3 Kaderwet EZK- en LNV-subsidies

Grondslag voor deze regeling is de Kaderwet nationale EZK- en LNV-subsidies, op grond waarvan de Minister subsidie kan verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid voor energie en duurzaamheid, innovatie en/of klimaat en daarover regels kan stellen in een ministeriële regeling.

4. Gevolgen

Deze regeling moet de basis leggen voor de opschaling van de elektrolysecapaciteit in Nederland en moet de technische en financiële risico’s voor opvolgende projecten sterk verminderen. Deze opvolgende projecten moeten daardoor gemakkelijker en tegen lagere kosten gerealiseerd kunnen worden. Zo moeten de nationale doelen voor 2030, voor het realiseren van 3–4 GW elektrolysecapaciteit en 60% CO2-reductie, efficiënter bereikt kunnen worden. Naar verwachting wordt met de 2024 openstellingsronde ten minste 200 MW elektrolysevermogen gerealiseerd met een jaarlijkse waterstofproductie van ten minste 20 kiloton en een jaarlijkse emissiereductie van ten minste 110 kiloton CO2 in 2030. Daarnaast dragen de projecten bij aan de ontwikkeling van elektrolysetechnologie die noodzakelijk is voor grootschalige CO2-reductie.

4.1 Bedrijfsleven

Het bedrijfsleven krijgt met deze regeling voor opschaling van elektrolyse zicht op de wijze waarop de overheid haar steun geeft aan de productie van volledig hernieuwbare waterstof. De regeling moet projecten ondersteunen met een cumulatieve capaciteit van 200 – 500 MW. Beoogd wordt daarnaast om meerdere projecten te realiseren, zodat verschillende partijen op verschillende plekken ervaring op doen. Gestreefd wordt naar een aantal van vijf projecten, waarbij ten minste twee projecten wordt gewaarborgd doordat een project maximaal de helft van het beschikbare budget mag vragen. De frequente consultatie- en informatiesessies tijdens het opstellen van de regeling hebben duidelijk gemaakt dat er voldoende animo is voor deelname aan de regeling, ook van bedrijven met projecten die reeds in voorbereiding zijn. Er worden zeker tien à vijftien aanvragen verwacht.

4.2 Burgers

Deze regeling heeft geen directe gevolgen voor burgers. De uitvoering van de eerste elektrolyseprojecten zal mogelijk de leefomgeving van burgers veranderen; de achterliggende waterstofambities zullen zeker merkbare effecten hebben. Waterstof is voor veel mensen nu nog abstract, maar zal met de realisatie van de eerste projecten tastbaar worden.

4.3 Decentrale overheden

Deze regeling zal als indirect effect ook hebben dat steeds meer decentrale overheden te maken krijgen met vergunningsaanvragen voor elektrolyse-installaties.

5. Monitoring en evaluatie

Deze aangepaste regeling komt voort uit onder andere een evaluatie van de OWE. Tijdens de looptijd van deze regeling vindt monitoring van kostprijsontwikkeling en het functioneren van gesubsidieerde projecten plaats met jaarlijkse voortgangsrapportages. Deze monitoring wordt opgezet als onderdeel van de Monitor Klimaatbeleid. Na de openstellingsperiode in 2024 vindt ook een evaluatie plaats waarin de vormgeving van de afwijzings- en selectiecriteria centraal staat. Deze evaluatie zal onderdeel zijn van de Strategische Evaluatie Agenda en de bredere evaluatie van het nationale klimaatbeleid.

6. Uitvoering

De uitvoering van deze subsidieregeling is in handen van RVO, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken (hierna: het Ministerie van EZ). RVO is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van deze regeling.

RVO heeft de regeling getoetst op de doelmatigheid en de gebruiksvriendelijkheid voor subsidieaanvragers, subsidieontvangers en RVO. Deze regeling wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

7. Financiële gevolgen, regeldruk, uitvoering- en handhavingskosten

7.1 Rijksbegroting

Tijdens de voorjaarsbesluitvorming in 2023 is er in totaal € 1.000 miljoen vrijgemaakt voor deze regeling en toegevoegd aan artikel 4 van de EZK-begroting. Deze middelen zijn gereserveerd voor de periode van 2024 tot en met 2042, met het totale verplichtingenbudget gereserveerd voor 2024. De middelen zijn afkomstig uit het Klimaatfonds en opgevraagd middels een door het Ministerie van Financiën goedgekeurd bestedingsplan. De middelen zullen naar verwachting midden 2024 volledig worden verplicht naar aanleiding van het afgeven van de subsidiebeschikkingen.

7.2 Regeldruk

Onder de regeling wordt voor een lange periode subsidie verleend. Een ondernemer doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens gedurende een aantal jaren voorschotbedragen. De administratieve lasten bestaan uit eenmalige kosten die gemaakt worden voor het indienen van een subsidieaanvraag, het aanvragen van vaststelling van de subsidie, en uit jaarlijkse kosten voor administratieve handelingen gedurende de subsidieperiode. In totaal vraagt deelname om de volgende administratieve handelingen (uitgaande van een looptijd van negentien jaar dus de gemiddelde uitkomst per project):

  • Subsidieaanvraag (projectplan, haalbaarheidsstudie, toestemmingsverklaring eigenaren locatie, transportindicatie, kennisneming gedelegeerde handelingen) (1x)

  • Jaarlijkse voortgangsverslagen over de realisatie (5x)

  • Eindverslag van de realisatie (1x)

  • Vijfjaarlijkse certificering (2x), kan ook jaarlijkse certificering zijn (dan 10x)

  • Jaarlijkse audit voor certificering (10x)

  • Jaarlijkse kennisneming berekend voorschot (15x)

  • Jaarlijkse verklaring hernieuwbaar karakter en ≥70% broeikasgasemissiereductie (10x)

  • Tweejaarlijkse rapportage voorgangsverslagvoortgangsverslag tijdens productie (5x)

  • Aanvraag vaststelling subsidie (1x)

  • Aanleveren informatie voor de toets passende beoordeling (minimaal 2x)

De kosten voor het indienen voor een subsidieaanvraag bestaan uit het invullen van een digitaal aanvraagformulier en het verzamelen van de benodigde verplichte bijlagen, zoals een projectplan, in behandeling genomen vergunningen en een haalbaarheidsstudie. De bijlagen zelf zijn vaak niet alleen benodigd voor het indienen van de subsidieaanvraag, maar behoren ook bij de projectvoorbereiding zelf en zijn noodzakelijk om een project te kunnen realiseren. Ook een haalbaarheidsstudie is gangbaar bij een goede voorbereiding van een project. In die zin is er voor de haalbaarheidsstudie vooral sprake van meerkosten om na te gaan of alle verplichte onderdelen van de haalbaarheidsstudie die zijn vereist, aanwezig zijn.

Om aan te tonen dat zij aan de duurzaamheidseisen voldoen zullen begunstigden gebruik moeten maken van certificeringssystemen. Om voor dergelijke certificering in aanmerking te komen moeten bedrijven hun project jaarlijks laten keuren door een onafhankelijke auditor.

RVO stuurt jaarlijks een beschikking met vaststelling voor het voorschot over het afgelopen jaar. In de lastenberekening is jaarlijks vier uur opgenomen om hiervan kennis te nemen.

De verwachte administratieve lasten van de regeling bedragen in totaal € 915.000,– zoals de tabel hieronder toont. Deze berekening volgt uit de verwachting dat twintig projecten een aanvraag indienen, waarvan vijf projecten uiteindelijk een subsidiebeschikking krijgen. De geschatte kosten van de jaarlijkse audits bedragen € 7.500 per audit. Ondernemers hebben naar verwachting voor de aanvraag eenmalig tachtig uur tijd nodig, voor de vaststellingsaanvraag tien uur, en voor de verplichte rapportages gemiddeld tachtig uur per jaar. Hierbij geldt een uurtarief van € 54.

Dit is acceptabel gezien de doelstelling en omvang van de ministeriële regeling. Op het beschikbare subsidiebudget van € 998.330.000 gaat het namelijk om 0,09% van het totaal.

 

Aantal projecten

Aantal (uren)

Prijs

(€)

Jaren

Totaal eenmalige kosten

Totaal jaarlijkse kosten

Aanvraag

20

80

54

1

86.400

 

Voorbereiding jaarlijkse audits voor certificering

5

24

54

10

 

64.800

Jaarlijkse audit voor certificering

5

1

7.500

10

 

375.000

Vijfjaarlijkse certificering

5

80

54

2

 

43.200

Jaarlijkse rapportages

5

80

54

15

 

324.000

Jaarlijkse kennisnames

5

4

54

15

 

16.200

Vaststellingen

5

20

54

1

5.400

 

TOTAAL

       

91.800

823.200

7.3 Uitvoering- en handhavingskosten

De werkwijze voor aanvraag, beoordeling en uitbetaling van de subsidie heeft overeenkomsten met subsidies onder het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en subsidies onder het Besluit SDEK. Daardoor kan RVO de regeling efficiënt uitvoeren en gebruik maken van de ervaring met deze besluiten.

Met de certificering van de subsidieontvangers zal de subsidiabele productie van volledig hernieuwbare waterstof telkens op een gedegen manier kunnen worden bepaald waarbij met aanvullende informatie kan worden getoetst of wordt voldaan aan de additionaliteitsvoorwaarden en de 70%-eis.

8. Consultatie en toetsing

8.1 Marktconsultatie

Begin juni 2022 hebben het Ministerie van EZK en RVO vanuit het Nationaal Waterstof Programma een informatiesessie georganiseerd2 waarin een gedetailleerde toelichting op de inhoud van gedelegeerde verordeningen (EU) 2023/1184 en 2023/1185 is gegeven. Tijdens deze informatiesessie is tevens toegelicht hoe via certificering het voldoen aan additionaliteitsvoorwaarden en 70%-eis kan worden aangetoond. Tot slot is tijdens die informatiesessie een certificeringspilot aangekondigd die tussen half mei en eind 2022 vanuit het Ministerie van EZK en RVO is uitgevoerd.

Daarnaast hebben in het kader van de OWE drie marktconsultaties plaatsgevonden in januari en februari 2021, juni 2021, en januari 2022. Aangezien de OWE de basis is voor deze regeling zijn de OWE consultaties ook van belang voor deze regeling.

8.2 Internetconsultatie

Van 6 oktober tot 17 november 2023 zijn de ontwerpkeuzes voor de regeling via de website https://www.internetconsultatie.nl/owe2024/b1 openbaar geconsulteerd. Op de internetconsultatie zijn uiteindelijk 18 reacties binnen gekomen, waarvan 10 openbaar zijn. Indieners komen uit het bedrijfsleven (13), brancheorganisaties (2), overheid (1) of zijn particulieren (2). Na de consultatie is de regeling op een viertal punten gewijzigd.

Ten eerste is het eerdere voorstel om een bankgarantie in te voeren voor grote projecten geschrapt. De bankgarantie is niet het juiste middel om het beoogde doel te behalen. Ten tweede is het voorstel om een grens aan te ontvangen subsidie in te voeren als het elektrolyseproject haar waterstof verkoopt aan een partij die daarmee aan zijn verplichting voldoet geschrapt. Dit werd door de respondenten als zeer complex ervaren terwijl er een alternatief voorhanden is waarmee ongeveer hetzelfde effect kan worden bereikt, namelijk de MSK-toets nogmaals uitvoeren aan het einde van de projectperiode. Ten derde is het voorstel om een module toe te voegen voor ketenprojecten geschrapt. In dit voorstel zouden middelen uit het GroenvermogenNL worden ingezet om ketenelementen te subsidiëren. Dit bleek op korte termijn niet haalbaar om te implementeren. Ten vierde is de realisatietermijn van de projecten aangepast naar vijf jaar omdat grotere projecten aangaven dat vier jaar te kort is.

8.3 Toetsing

Een conceptversie van deze regeling is aan het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (hierna: ATR) voorgelegd. ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat begripsbepalingen, waarvan er enkele worden toegelicht.

Er zijn begripsbepalingen opgenomen van garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit en garantie van oorsprong voor hernieuwbare waterstof. Garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden op grond van artikel 73, eerste lid, onderdeel a, van de Elektriciteitswet 1998 uitgegeven door VertiCer namens de Minister. VertiCer geeft namens de Minister garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof (als ander gas uit hernieuwbare bronnen) uit op grond van artikel 3 van de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong. De Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong stelt nadere regels over de garanties van oorsprong.

Er is geen begripsbepaling van elektrolyse of elektrolyser opgenomen omdat dit gangbare begrippen zijn bij de productie van waterstof. Wel is de begripsbepaling van nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser opgenomen. Voor het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser wordt uitgegaan van het door de leverancier aangegeven maximale gelijkstroomvermogen, dat onder nominale condities kan worden benut voor de productie van waterstof bij continu gebruik aan het begin van de levensduur. In artikel 3.4, tweede lid, is bepaald dat de subsidieaanvrager bij de aanvraag de technische specificatie van de leverancier waarop dit is aangegeven, moet overleggen. Via die technische specificatie garandeert de leverancier het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser. Voor de subsidieverlening is dat nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser het uitgangspunt.

De begripsomschrijving van waterstofproductie-installatie maakt duidelijk dat het niet alleen gaat om de elektrolyser waarmee de waterstof wordt geproduceerd, maar ook om de randapparatuur die nodig is voor het produceren van de waterstof.

Voor een groot aantal begripsomschrijvingen geldt dat dit verkorte aanduidingen zijn om herhaling in de artikelen van omvangrijke omschrijvingen te vermijden. Een voorbeeld daarvan vormen de begrippen direct gekoppelde waterstofproductie-installatie, dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie en netgekopppelde waterstofproductie-installatie. Het hanteren van verkorte aanduidingen komt de leesbaarheid van de regeling ten goede.

Artikel 2.1 Verstrekken van subsidie

Eerste lid

De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor de realisatie van een waterstofproductie-installatie en de productie van volledig hernieuwbare waterstof met die waterstofproductie-installatie.

In artikel 2.3 staat wat deze regeling verstaat onder volledig hernieuwbare waterstof. Voor een verdere toelichting zie de toelichting op dat artikel.

Het is toegestaan dat met de waterstofproductie-installatie ook waterstof wordt geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is, maar de Minister verstrekt op grond van deze regeling uitsluitend subsidie voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof.

De subsidie bestaat altijd uit een investeringssubsidiedeel (voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie) en een exploitatiesubsidiedeel (voor het produceren van volledig hernieuwbare waterstof met die waterstofproductie-installatie). De Minister verstrekt geen subsidie voor alleen de realisatie van de waterstofproductie-installatie, of alleen het produceren van volledig hernieuwbare waterstof met een waterstofproductie-installatie.

Tweede lid

Er is bij iedere openstelling subsidie beschikbaar tot een bepaald subsidieplafond. De Minister stelt de periode voor het indienen van aanvragen en het subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.

Derde lid

Op grond van het derde lid kan de Minister in het openstellingsbesluit met het subsidieplafond en de indieningsperiode, ook bepalen welk percentage van het subsidieplafond maximaal per subsidieontvanger kan worden verstrekt.

Artikel 2.2 Criteria

Dit artikel bevat een aantal criteria waaraan de subsidieontvanger moet voldoen:

  • het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser is tenminste 0,5 MW (eerste lid, onderdeel a);

  • de volledig hernieuwbare waterstof waarvoor subsidie wordt verstrekt, moet zijn geproduceerd door elektrolyse van water, en niet bijvoorbeeld door elektrolyse van pekel (eerste lid, onderdeel b);

  • als met de waterstofproductie-installatie ook waterstof wordt geproduceerd die niet volledig hernieuwbaar is, moet de broeikasgasemissiereductie van het totaal aan geproduceerde waterstof (dus niet alleen de volledig hernieuwbare waterstof) ten minste 70% zijn, waarbij de subsidieontvanger dit aantoont volgens de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1185 (eerste lid, onderdeel c, en tweede lid – voor een verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting);

  • de elektrolyser moet met een directe lijn fysiek zijn gekoppeld aan een of meer hernieuwbare elektriciteitsproductie-installaties uit windenergie of zonne-energie, zonder tussenkomst van het publieke elektriciteitsnetwerk (een direct gekoppelde waterstofproductie-installatie, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 1°), of met een aansluiting fysiek zijn gekoppeld aan het elektriciteitsnet (een netgekoppelde waterstofproductie-installatie, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 2°), of zowel met een directe lijn als met een aansluiting op het elektriciteitsnet zijn gekoppeld (een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel 3°). Bij een direct gekoppelde waterstofproductie-installatie komt de benodigde elektriciteit uit een of meer hernieuwbare elektriciteitsproductie-installaties uit windenergie of zonne-energie. Deze wind- of zonneparken hoeven niet persé van de subsidieontvanger zelf te zijn.

Artikel 2.3 Volledig hernieuwbare waterstof

Dit artikel bepaalt of waterstof als volledig hernieuwbaar wordt aangemerkt voor toepassing van deze regeling. Het gaat hier om de additionaliteitsvoorwaarden die de Europese Commissie heeft vastgesteld. Aangesloten is bij de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184. Er is in deze regeling gekozen voor de formulering ‘volledig hernieuwbare waterstof’, omdat additionaliteitsvoorwaarden verdergaande eisen stellen aan de hernieuwbaarheid van waterstof dan de eisen zoals die volgen uit de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong.

Om goedkeuring van de Europese Commissie te krijgen is voor deze regeling aangesloten bij de additionaliteitsvoorwaarden.

Om het onderscheid te kunnen maken tussen waterstof die volgens de additionaliteitsvoorwaarden hernieuwbaar is, en waterstof die niet aan die extra eisen van de additionaliteitsvoorwaarden voldoet, wordt in de regeling de formulering ‘volledig hernieuwbare waterstof’ gebruikt voor waterstof die volgens de additionaliteitsvoorwaarden hernieuwbaar is.

De formulering ‘waterstof die niet volledig hernieuwbaar is’ wordt in de regeling gebruikt voor waterstof die helemaal niet hernieuwbaar is (zoals waterstof die met een SMR wordt geproduceerd) en voor waterstof die wel hernieuwbaar is volgens de criteria die zijn opgenomen in de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, maar niet voldoet aan de additionaliteitsvoorwaarden.

Voor waterstof die hernieuwbaar is volgens de criteria die zijn opgenomen in de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie voor garanties van oorsprong en de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, geeft VertiCer – gemandateerd door de Minister – garanties van oorsprong voor waterstof uit. In artikel 1.1 is een begripsomschrijving van garantie van oorsprong voor waterstof opgenomen. VertiCer stelt minder vergaande eisen aan de hernieuwbaarheid van waterstof dan de eisen die de Europese Commissie stelt in de additionaliteitsvoorwaarden. Hernieuwbare waterstof waarvoor garanties van oorsprong voor waterstof is afgegeven, is daarom niet per definitie hetzelfde als volledig hernieuwbare waterstof.

Voor een verdere toelichting op de additionaliteitsvoorwaarden zie paragraaf 2.4.1 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 3.1 Verdeling subsidieplafond

Eerste lid

De Minister verdeelt het subsidieplafond op basis van rangschikking. Een aanvraag die is afgewezen op grond van artikel 3.11 van deze regeling (of op grond van de Awb), valt buiten de rangschikking.

Tweede lid

Uitgangspunt is dat de rangschikking plaatsvindt op basis van rangschikkingsbedrag dat in de aanvraag is opgenomen. Hoe lager het rangschikkingsbedrag dat in de aanvraag is opgenomen, hoe hoger de aanvraag in de rangschikking komt. De wijze van berekening van het rangschikkingsbedrag is opgenomen in artikel 3.2.

Derde lid

In principe verdeelt de minister het subsidieplafond op basis van rangschikking (lid 1). Dit derde lid is van toepassing op het moment dat het subsidieplafond bijna vol is en er nog meerdere aanvragen over zijn met hetzelfde rangschikkingsbedrag, waarbij één of enkele aanvragen nog net wel binnen het subsidieplafond zouden passen maar niet allemaal. Honorering van al deze aanvragen (die allemaal als laatste in de rangschikking zitten en dus een relatief hoog rangschikkingsbedrag hebben), kan niet, omdat het subsidieplafond dan zou worden overschreden. In het geval dat het subsidieplafond zou worden overschreden door honorering van twee of meer aanvragen met hetzelfde rangschikkingsbedrag, loot de minister op basis van dit lid tussen deze aanvragen.

Artikel 3.2 Rangschikkingsbedrag €/MW

Eerste lid

Het rangschikkingsbedrag is kort gezegd de aangevraagde subsidie-intensiteit per nominaal elektrisch inputvermogen van de elektrolyser.

Tweede lid

De wijze van berekening van het rangschikkingsbedrag is opgenomen in het tweede lid. Het rangschikkingsbedrag wordt berekend door de som van het aangevraagde investeringssubsidiebedrag (de subsidiabele kosten van realisatie van de waterstofproductie-installatie, bedoeld in artikel 5.2, tot maximaal het percentage, bedoeld in artikel 5.3), eerder verstrekte investerings- en exploitatiesubsidie(s) en het maximum exploitatiesubsidiebedrag, bedoeld in artikel 6.5, te delen door het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser.

Artikel 3.3. Gegevens aanvraag

Eerste lid

Het middel voor het indienen van de aanvraag voor een subsidie is op de website van RVO te vinden onder https://mijn.rvo.nl/eloket/login-start.html. De Minister kan onvolledige aanvragen op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling laten.

Tweede lid

De onderdelen a en b betreffen enkele basale gegevens die de subsidieaanvrager moet aanleveren, zoals zijn naam en adresgegevens. Onderdeel c bepaalt dat hij in de aanvraag vermeldt hoeveel jaren het exploitatiesubsidiedeel zal beslaan. De periode moet liggen tussen de vijf en tien jaar. Het hoeven geen kalenderjaren te zijn, maar het moeten wel achtereenvolgende, hele jaren zijn. De subsidieaanvrager kan binnen die voorwaarden zelf de duur van de periode aangeven.

In onderdeel d is opgenomen dat de subsidieaanvrager bij de aanvraag een projectplan moet overleggen. Het projectplan moet tenminste mijlpalen bevatten, en verder de geplande startdatum van de activiteiten ter realisatie van de waterstofproductie-installatie, de geplande datum van de realisatie van de waterstofproductie-installatie, en een begroting.

Derde lid

Een subsidieaanvrager met een ETS-bedrijf moet bij de aanvraag vermelden of er voor dat bedrijf opbrengsten of vermeden kosten voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer. Voor ETS-bedrijven wordt met de opbrengsten en vermeden kosten generiek rekening gehouden bij het berekenen van het definitieve correctiebedrag, bedoeld in artikel 6.12, en het voorlopige correctiebedrag, bedoeld in artikel 6.13. Voor een verdere toelichting zie de toelichting op die artikelen.

Vierde en vijfde lid

Op grond van het vierde lid is het overleggen van een schriftelijk aanbod van een (toekomstig) leverancier tot het leveren van hernieuwbare elektriciteit die de subsidieaanvrager in staat stelt te voldoen aan artikelen 3 tot en met 8 en 11 van de gedelegeerde verordening (EU) 2023/1184, nodig als sprake is van een netgekoppelde waterstofproductie-installatie of een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie. Het moet aannemelijk zijn dat zal worden voldaan aan de eisen die gelden om waterstof als volledig hernieuwbaar aan te merken, bedoeld in artikel 2.3. Op het moment van indienen van de subsidieaanvraag is nog niet altijd bekend of de aanbieder daadwerkelijk de hernieuwbare elektriciteit kan gaan leveren en of de subsidieaanvrager de hernieuwbare elektriciteit zal afnemen. De hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten die nodig zijn om te gaan voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 2.3, moeten bij het eindverslag worden overgelegd op grond van artikel 4.7. Het aanbod moet in ieder geval de gegevens bevatten die staan genoemd in het vijfde lid.

Artikel 3.4 Gegevens subsidieparameters

Eerste lid

De gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn nodig voor het bepalen van het rangschikkingsbedrag van de aanvraag (artikel 3.2), het bepalen van het aangevraagde subsidiebedrag per kg te produceren volledig hernieuwbare waterstof (artikel 3.11, eerste lid, onderdeel o, en tweede lid) en het berekenen van de hoogte van de subsidie en de voorschotten (paragrafen 5 en 6).

De artikelen 5.2 en 6.4 zien op het investeringssubsidiebedrag en het exploitatiesubsidiebedrag (de onderdelen b en c van het eerste lid van artikel 3.4 verwijzen hiernaar). De productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof (onderdeel f van het eerste lid van artikel 3.4 verwijst hiernaar) komt aan de orde in artikel 6.11.

Tweede lid

De technische specificatie van de leverancier geeft het nominale elektrische inputvermogen van de elektrolyser aan waarvan wordt uitgegaan voor de subsidieverlening.

Artikel 3.5 Omgevingsvergunningen

Eerste lid

Op grond van het eerste lid moet de subsidieaanvrager een afschrift van de omgevingsvergunning overleggen die nodig is voor de milieubelastende activiteit, bedoeld in categorie 4.2 van bijlage I bij de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334).

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld dat indien sprake is van een waterstofproductie-installatie in een waterstaatswerk, de subsidieaanvrager een afschrift van de hierbij benodigde omgevingsvergunning verstrekt bij de aanvraag.

Derde lid

Het derde lid ziet op de situatie dat een aanvraag wordt ingediend voor een direct gekoppelde waterstofproductie-installatie of een dubbelgekoppelde waterstofproductie-installatie, waarbij de gebruikte elektriciteit met een directe lijn wordt afgenomen uit een productie-installatie voor wind- of zonne-energie op land, én die productie-installatie voor wind- of zonne-energie is nog niet gebouwd. De subsidieaanvrager moet een afschrift van de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die nodig is op grond van artikel 5.1, tweede lid, onderdeel a, van de Omgevingswet overleggen, ook als de houder van deze omgevingsvergunning een ander dan de subsidieaanvrager zelf is.

Als een subsidieaanvrager de aanvraag voor de betreffende vergunning nog onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft ingediend, handelt het bevoegd gezag deze aanvraag volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht af. Als de vergunning wordt verleend, is deze automatisch een omgevingsvergunning, op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Vierde lid

Uitgangspunt is dat de subsidieaanvrager bij het indienen van de aanvraag voor subsidie ook een afschrift van een benodigde omgevingsvergunning van de waterstofproductie-installatie aanlevert. Als dat niet kan omdat een benodigde omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste of tweede lid op dat moment nog niet is verleend, dan moet hij een afschrift van de in behandeling genomen aanvraag voor die omgevingsvergunning meesturen. Naast het aanvraagformulier is het ook van belang dat wordt aangetoond dat de aanvraag is geaccepteerd door het bevoegd gezag en in behandeling is genomen (middels de mededeling als bedoeld in artikel 16.54a, derde lid, van de Omgevingswet of indien de aanvraag vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend overeenkomstig de Wabo), evenals dat onderliggende stukken, waaronder de Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) worden meegestuurd.

Artikel 3.6. Haalbaarheidsstudie

Eerste lid

Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag om subsidieverlening een haalbaarheidsstudie nodig is. De haalbaarheidsstudie heeft betrekking op het realiteitsgehalte van het project en geeft inzicht in zowel de korte- als de lange-termijn-prognoses van de aanvrager.

Tweede en derde lid

Het tweede lid geeft aan wat in de haalbaarheidsstudie moet zijn opgenomen.

In het tweede lid, onderdeel b, is bepaald dat een waterstofopbrengstberekening nodig is. Het is van belang een betrouwbare prognose te hebben over de totale hoeveelheid waterstof die de aanvrager verwacht te gaan produceren in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. Vanwege veroudering van de stacks neemt de productie van waterstof bij een gelijk aantal vollasturen af. De waterstofopbrengstberekening zal daarom een prognose moeten geven van de verwachte hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstofproductie per kalenderjaar, zoals is opgenomen in het derde lid, onderdeel a. In het derde lid, onderdeel b, gaat het om het energetische omzettingsrendement van elektriciteit naar waterstof aan het begin van de levensduur. Het betreft de elektriciteit die in de stacks wordt verbruikt, dat betekent: de elektriciteit exclusief de elektriciteit die in alle andere onderdelen (transformers, gelijkrichters, compressoren enz.) wordt gebruikt. Als de efficiency in een percentage of per energie-eenheid wordt gegeven, moet dit op basis van de ‘higher heating value’ van waterstof gebeuren.

Een ander onderdeel van de haalbaarheidsstudie is een exploitatieberekening (tweede lid, onderdeel e). Het vierde lid stelt eisen aan de exploitatieberekening.

Artikel 3.7 Toestemming eigenaar locatie

Eerste lid

Als de subsidieaanvrager niet de eigenaar van de locatie is, heeft hij toestemming nodig van de locatie-eigenaar voor het plaatsen en in gebruik hebben van de waterstofproductie-installatie.

Tweede lid

Het model voor de toestemmingsverklaring is op de website van RVO (www.rvo.nl) te vinden.

Artikel 3.8 Transportindicatie elektriciteit

Eerste lid

Bij een waterstofproductie-installatie met een aansluiting op het elektriciteitsnet is een verklaring van de netbeheerder over de beschikbaarheid van transportcapaciteit (een transportindicatie) nodig. Met de transportindicatie geeft de netbeheerder een indicatie of er transportcapaciteit op het elektriciteitsnet beschikbaar is. Met deze verplichting wordt beoogd problemen met transportcapaciteit te ondervangen en wordt voorkomen dat een subsidiebeschikking wordt afgegeven voor een waterstofproductie-installatie op een locatie waarbij op voorhand duidelijk is dat er onvoldoende transportcapaciteit zal zijn.

De netbeheerder zal deze transportindicatie niet afgeven als er onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar is in dat deel van het elektriciteitsnet en deze ook niet wordt verwacht. Wanneer er op dit moment geen transportcapaciteit beschikbaar is, maar de netbeheerder kan deze wel realiseren binnen de periode voor realisatie en ingebruikname van de waterstofproductie-installatie (vijf jaar, zoals aangegeven in artikel 4.3), zal de netbeheerder wel een transportindicatie afgeven.

Een transportindicatie betekent niet een garantie dat de geplande waterstofproductie-installatie kan worden aangesloten op het elektriciteitsnet en de elektriciteit naar de waterstofproductie-installatie kan worden getransporteerd. Deze transportindicatie is geen formele aanvraag voor een Aansluit- en Transportovereenkomst. Voor een formele aanvraag zal de subsidieaanvrager gebruik moeten maken van de reguliere procedure bij de netbeheerder waar hij de aanvraag wil indienen.

Tweede lid

Op de site van RVO (www.rvo.nl) is het model voor de verklaring van de transportindicatie beschikbaar, via een verwijzing naar een formulier op de sites van de netbeheerders, die de verklaring afgeven.

Derde lid

De transportindicatie moet van recente datum zijn (niet ouder dan vier maanden).

Artikel 3.9 Toestemming informatieverstrekking gemandateerden

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat de subsidie-aanvrager bij de aanvraag een verklaring moet meesturen, waaruit blijkt dat hij ermee instemt dat de Minister de informatie over de waterstofproductie-installatie uit de aanvraag en de subsidiebeschikking verstrekt aan VertiCer. De Minister heeft Verticer gemandateerd om uitvoering te geven aan onder meer het uitgeven van garanties van oorsprong. Dit wettelijke voorschrift biedt de Minister ook voldoende grond om de gegevens aan VertiCer te verstrekken.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag een verklaring zit waarmee de aanvrager aangeeft ermee in te stemmen dat de Minister de meetgegevens die de Minister van VertiCer ontvangt in het kader van hun taken bij het verstrekken van garanties van oorsprong, gebruikt voor de berekening van de subsidie en de voorschotten. Dit voorschrift biedt VertiCer ook voldoende grond om de gegevens aan de Minister te verstrekken.

Artikel 3.10 Beslistermijn aanvraag subsidie

Eerste lid

Dit lid bevat de termijn waarbinnen de Minister een beslissing op de subsidieaanvraag moet nemen. Deze termijn, dertien weken, gaat in na afloop van de openstellingsperiode, dat wil zeggen de periode voor het indienen van aanvragen voor subsidie. De openstellingsperiode wordt door de Minister vastgesteld in het openstellingsbesluit.

Tweede lid

Als het de Minister niet lukt om de beslissing op een aanvraag binnen de termijn van dertien weken te geven, dan kan hij voor de beslissing op die aanvraag de beslistermijn éénmaal verlengen met ten hoogste dertien weken.

Artikel 3.11 Afwijzingsgronden

Dit artikel bevat de afwijzingsgronden waaraan wordt getoetst bij het beoordelen van een aanvraag voor subsidie. Drie daarvan staan hier uitgelicht.

In het eerste lid, onderdeel c, is bepaald dat de Minister de aanvraag afwijst als de aangevraagde periode die de exploitatiesubsidie beslaat, korter is dan vijf jaar of langer is dan tien jaar. Ook wijst hij de aanvraag af als de aangevraagde periode niet bestaat uit aaneengesloten jaren (dit hoeven geen kalenderjaren te zijn maar het moeten wel hele jaren zijn). Zo mag de aangevraagde periode niet bestaan uit gedeelten van jaren, bijvoorbeeld zeven-en-een-half jaar.

In onderdeel g van het eerste lid is bepaald dat de Minister de aanvraag afwijst als het onaannemelijk is dat zal worden voldaan aan de eisen die gelden om waterstof als volledig hernieuwbaar aan te merken, bedoeld in artikel 2.3, bijvoorbeeld in het geval het niet aannemelijk is dat zal worden voldaan aan de eis dat er hernieuwbare stroomafnameovereenkomsten voor wind- of zonne-energie voor de elektriciteit beschikbaar zullen zijn.

In het eerste lid, onderdeel o, is als afwijzingsgrond opgenomen de situatie dat het aangevraagde subsidiebedrag meer is dan € 9 per kg te produceren volledig hernieuwbare waterstof. Het tweede lid bevat de formule aan de hand waarvan het aangevraagde subsidiebedrag moet worden berekend.

In het eerste lid, onderdeel p, onder 1°, is geregeld dat er niet meer dan één aanvraag voor subsidie kan worden ingediend in een gemeente waar de waterstofproductie-installatie wordt geplaatst door dezelfde aanvrager. De aanvraag moet gegevens bevatten over de locatie waar de waterstofproductie-installatie wordt geplaatst, zoals is bepaald in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel b, van de regeling. Deze afwijzingsgrond is opgenomen om te voorkomen dat een aanvrager een waterstofproductie-installatie en/of een perceel splitst en zo met één project het subsidiebedrag uitput.

In het derde lid is opgenomen dat verbonden rechtspersonen als één aanvrager worden gezien voor de toepassing van de afwijzingsgrond in het eerste lid, onderdeel p. Onder verbonden rechtspersonen vallen alle rechtspersonen en vennootschappen die behoren tot de groep of de groepsmaatschappij waartoe de aanvrager behoort en joint ventures waarin de aanvrager deelneemt. Rechtspersonen kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. Hier is echter beoogd alle vormen van verbondenheid aan te kunnen wijzen, om te voorkomen dat een aanvrager meerdere bedrijven opricht, of voor een gering aandeel deelneemt in een andere deelneming, met als doel om de kans voor het verkrijgen van subsidie te vergroten. Verbondenheid moet daarbij in de brede zin van het woord worden gezien, waarbij er al sprake is van een verbonden rechtspersoon indien er bijvoorbeeld 25% deelname is in een rechtspersoon of vennootschap door een van de bedrijven binnen de groep/groepsmaatschappij. De mate van economisch verwantschap speelt hierbij geen rol.

Voor een verdere toelichting zie paragraaf 2.8.2 van het algemeen deel van de toelichting. Naast de gronden in artikel 3.11 zijn ook de afwijzingsgronden opgenomen in de subsidietitel van de Awb relevant.

Artikel 3.12 Toets passende stimulering

Op grond van dit artikel kort de Minister de subsidie in het geval van overstimulering. Er is sprake van overstimulering wanneer er meer steun wordt verstrekt dan is toegestaan volgens Europese staatssteunkaders. In dat geval kan de Minister de voordelen die de subsidieontvanger ontvangt of geniet uit steunmaatregelen (dit kunnen subsidies zijn, maar ook fiscale voordelen) voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie en voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof met de waterstofproductie-installatie, in mindering brengen op de subsidie op grond van deze regeling (uiteraard voor zover deze andere steunmaatregelen geen afwijzingsgrond als bedoeld in artikel 3.11 zijn geweest).

Met deze correctie geeft de Minister invulling aan artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies. Op basis hiervan heeft de Minister voor zover subsidieverstrekking in strijd is met ingevolge verdrag voor de Staat geldende verplichtingen, de algemene bevoegdheid om de subsidie te weigeren, lager vast te stellen dan overeenkomstig de subsidieverlening of een subsidieverlening dan wel subsidievaststelling in te trekken of ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen.

In artikel 4.8 staat welke gegevens de subsidieontvanger moet overleggen aan de Minister zodat de Minister kan toetsen of sprake is van passende stimulering.

Artikel 3.13 Transparantiebepaling

Over subsidies van meer dan € 100.000 neemt de Minister informatie op in de Transparantie Aid Module van de Europese Commissie (State Aid Transparency – publieke zoekpagina (europa.eu)). Dit ter uitvoering van paragraaf 3.2.1.4 van het milieu- en energiesteunkader waarin transparantieverplichtingen zijn opgenomen bij het verlenen van staatssteun.

Artikelen 4.1 en 4.2

Deze artikelen beogen te waarborgen dat de subsidieontvanger voldoet aan de eis van ten minste 70% broeikasgasemissiereductie, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, en de eisen die op grond van artikel 2.3 gelden die moeten waarborgen dat de geproduceerde waterstof volledig hernieuwbaar is (de additionaliteitsvoorwaarden). Voor een verdere toelichting zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 4.3 Realisatie- en ingebruiknametermijn

Eerste lid

De subsidieontvanger moet de waterstofproductie-installatie zo snel mogelijk realiseren en zo snel mogelijk na realisatie in gebruik nemen maar uiterlijk binnen vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Tweede en derde lid

De subsidieontvanger moet de waterstofproductie-installatie realiseren overeenkomstig het projectplan, zoals dat is ingediend bij de aanvraag. Hij moet de waterstofproductie-installatie in gebruik hebben volgens de gegevens zoals ingediend bij de subsidieaanvraag, en die verplichting geldt tot aan de subsidievaststelling.

Vierde en vijfde lid

Deze leden bevatten informatieverplichtingen voor de subsidieontvanger om de Minister onverwijld de ingebruiknamedatum te melden, en eventuele vertragingen in realisatie of ingebruikname zodra duidelijk is dat vertraging aannemelijk is.

Artikel 4.4 Ontheffing

Eerste lid

De Minister kan op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger ontheffing verlenen van ten hoogste twee jaar voor realisatie en ingebruikname als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid. Daarmee wordt de uiterste termijn verlengd van vijf naar ten hoogste zeven jaar. Deze verlenging wijzigt niet de looptijd van de subsidie. De periode die de exploitatiesubsidie beslaat, zoals aangegeven in de aanvraag en opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, wordt niet korter of langer door de ontheffing.

Tweede lid

Ontheffing is ook mogelijk voor essentiële wijzigingen. Ook hier moet de subsidieontvanger het verzoek voorafgaand aan in dit geval de essentiële wijzigingen indienen.

Derde lid

De Minister kan voorschriften verbinden aan de ontheffing. De ontheffing is een beschikking in de zin van de Awb.

Artikel 4.5. Waterstofproductie-installatie in Nederland

In dit artikel is vastgelegd dat de waterstofproductie-installatie in Nederland, de territoriale wateren of de Nederlandse exclusieve economische zone staat. De Minister verstrekt geen subsidie voor bijvoorbeeld een waterstofproductie-installatie die net over de grens in een buurland ligt.

Artikel 4.6. Voortgangsverslag realisatie waterstofproductie-installatie

Eerste lid

De subsidieontvanger moet telkens één maal per kalenderjaar een tussentijds voortgangsverslag indienen dat betrekking heeft op realisatie van de waterstofproductie-installatie, tot het moment dat de waterstofproductie-installatie is gerealiseerd.

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke gegevens het voortgangsverslag moet bevatten.

Artikel 4.7 Eindverslag realisatie waterstofproductie-installatie

Eerste lid

Wanneer de waterstofproductie-installatie is gerealiseerd en in gebruik is genomen, moet de subsidieontvanger een eindverslag overleggen. Dat moet binnen dertien weken na ingebruikname.

Tweede lid

Het tweede lid geeft aan welke gegevens het eindverslag moet bevatten. De gegevens komen grotendeels overeen met gegevens die moeten worden aangeleverd voor de toets passende stimulering, bedoeld in artikel 4.8. Extra bij het eindverslag is de beschrijving van de ervaringen met de realisatie van de waterstofproductie-installatie. De opgave van de gemaakte kosten moet in het eindverslag uitgebreider zijn dan in het overzicht voor de toets passende beoordeling, terwijl in het eindverslag dan weer niet de nog te ontvangen inkomsten hoeven te worden opgenomen.

Derde en vijfde lid

Op de website van RVO, www.rvo.nl, worden het middel voor het eindverslag en het model en controleprotocol voor het nader vast te stellen product van een accountant opgenomen.

Vierde lid

In artikel 2.3 is bepaald dat bij netgekoppelde waterstofproductie-installaties en dubbelgekoppelde waterstofproductie-installaties de hernieuwbare stroomovereenkomsten betrekking moeten hebben op de levering van hernieuwbare elektriciteit uit wind- of zonne-energie. De hernieuwbare stroomovereenkomsten voor de eerste drie jaar van ingebruikname moeten bij het eindverslag overgelegd worden.

Artikel 4.8 Overzicht kosten en baten toets passende stimulering

Eerste lid

De subsidieontvanger is verplicht om een jaar na ingebruikname van de waterstofproductie-installatie, of op verzoek van de Minister, de gegevens, bedoeld in het eerste lid, aan de Minister te zenden. De Minister gebruikt deze informatie voor een toets passende stimulering, waarbij wordt gecontroleerd of de subsidieontvanger niet méér subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van onder andere het milieu en energiesteunkader.

Voor de uitvoering van de toets sluit de Minister aan bij de Beleidsregel toets passende stimulering en cumulatietoets onder het Besluit duurzame energieproductie en klimaattransitie (Stcrt. 2022, 17825).

De gegevens die de subsidieontvanger voor de toets passende stimulering moet aanleveren, komen grotendeels overeen met gegevens die hij moet aanleveren bij het eindverslag over de realisatie van de waterstofproductie-installatie, bedoeld in artikel 4.7.

Bij het nader vast te stellen product van een accountant, bedoeld in onderdeel e van het eerste lid, zal het in de regel gaan om het accountantsproduct dat in het kader van de gegevensverstrekking voor het eindverslag al aan de Minister is verstrekt op grond van artikel 4.7.

Tweede lid

Op de website van RVO, www.rvo.nl, staat het middel voor de gegevensverstrekking voor de toets passende stimulering en het model en controleprotocol voor het nader vast te stellen product van een accountant opgenomen.

Derde lid

Het eerste lid geeft aan dat de subsidieontvanger een jaar na ingebruikname van de waterstofproductie-installatie de gegevens aan de Minister moet zenden. Op grond van het derde lid kan de Minister op verzoek van de subsidieontvanger de termijn van een jaar, eenmalig verlengen.

Vierde lid

Wijzigingen in inkomsten van de subsidieontvanger die van belang kunnen zijn om te bepalen of sprake is van passende stimulering, moet de subsidieontvanger melden aan de Minister.

Artikel 4.9 Voortgangsverslag productie waterstof

Eerste lid

Vanaf het moment waarop de waterstofproductie-installatie in gebruik wordt genomen tot aan de subsidievaststelling moet de subsidieontvanger telkens één maal per twee kalenderjaren een tussentijds voortgangsverslag aanleveren.

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke gegevens het voortgangsverslag moet bevatten.

Artikel 4.10 Kennisverspreiding

De Minister kan de voortgangsverslagen en het eindverslag gebruiken voor een openbare, brede verspreiding van de niet-bedrijfsgevoelige kennis en informatie die is opgedaan. Het gaat erom dat een globaal beeld wordt gegeven en de informatie niet herleidbaar is tot op bedrijfsniveau. Te denken valt aan gegevens over de gemiddelde efficiëntie (gemiddeld over alle gesubsidieerde projecten), gegevens over de snelheid van degeneratie van de stacks en gegevens over de variatie (gemiddeld over alle gesubsidieerde projecten) in het aantal jaarlijkse vollasturen als gevolg van jaarlijkse fluctuaties in het aanbod van elektriciteit uit zon en wind.

Het beschikbaar maken van de opgedane kennis en leerervaringen kan de ontwikkeling van waterstofprojecten versnellen en de kosten voor navolgers verlagen doordat geleerd kan worden van andere projecten. Door de rapportage kan de Minister deze informatie centraal beschikbaar stellen en kan de voortgang van de opschaling van waterstofproductie door elektrolyse beter gevolgd worden.

Artikel 4.11 Overige gegevensverstrekking

Eerste lid

Een melding dat tegen de subsidieontvanger een verzoek tot bijvoorbeeld faillietverklaring loopt, kan uiteraard gevolgen hebben voor de subsidie. Een (dreigende) faillietverklaring kan invloed hebben op de realisatie van de waterstofproductie-installatie en de productie van de waterstof.

Daarom moet de subsidieontvanger onverwijld de Minister hierover informeren. Dit kan er toe leiden dat de Minister op grond van artikel 4:48 van de Awb de beschikking tot subsidieverlening intrekt of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigt. Op basis van artikel 4:56 van de Awb worden de voorschotten automatisch opgeschort.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat de subsidieontvanger de Minister moet laten weten als hij verwacht dat hij niet voldoet of niet meer zal kunnen voldoen aan verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden.

Derde lid

Bij de aanvraag geeft de subsidieontvanger aan of hij een ETS-bedrijf heeft (of voor zijn bedrijf opbrengsten of vermeden kosten voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer). Mochten hier zich veranderingen in voordoen (een subsidieontvanger is geen ETS-bedrijf meer, of wordt een ETS-bedrijf) dan moet de subsidieontvanger dit melden aan de Minister.

Vierde lid

Op grond van dit lid kan de Minister de subsidieontvanger vragen gegevens te verstrekken die de Minister nodig acht in het kader van de subsidieverstrekking.

Artikel 4.12 Evaluatieverplichting

Uit artikel 4:24 van de Awb volgt dat als een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd moet worden over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Omdat het bij het opstellen van zo’n evaluatieverslag (in dit geval door of namens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) ook van belang kan zijn om gegevens van de subsidieontvanger te verkrijgen, is de plicht voor de subsidieontvanger opgenomen om aan deze evaluatie mee te werken, voor zover medewerking redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 5.1 Toepassingsbereik paragraaf 5

Paragraaf 5 is van toepassing op het investeringssubsidiedeel, dat ziet op de realisatie van de waterstofproductie-installatie.

Artikelen 5.2 en 5.3 Berekeningswijze investeringssubsidiebedrag en maximum investeringssubsidiebedrag

Deze artikelen zien op het investeringssubsidiebedrag.

Het investeringssubsidiebedrag is de som van de subsidiabele kosten van realisatie van de waterstofproductie-installatie (artikel 5.2). (Artikel 5.4 geeft aan welke kosten subsidiabel zijn.)

Artikel 5.3 bevat het maximum toegestane investeringssubsidiebedrag. De aard van de subsidie voor het investeringssubsidiedeel op grond van de regeling brengt met zich mee dat in de beschikking tot subsidieverlening het investeringssubsidiebedrag niet kan worden vermeld: er wordt namelijk een percentage van de subsidiabele kosten van de investering vergoed, en het investeringssubsidiebedrag hangt mede af van de kosten die concreet voor subsidie in aanmerking komen.

Het maximum investeringssubsidiebedrag is in dit artikel opgenomen als een percentage. Het bedraagt ten hoogste 80% van de som van de subsidiabele kosten.

Als eerder al een andere investeringssubsidie voor de realisatie van de waterstofproductie-installatie is verstrekt, bijvoorbeeld uit de DEI+, wordt deze subsidie, ingevolge onderdeel b, meegeteld om vast te stellen of het percentage al dan niet wordt overschreden. Het maximum investeringsbedrag bedraagt ten hoogste 80% van de som van de subsidiabele kosten, en vervolgens verminderd met de eerder verstrekte investeringssubsidie(s). Het bedrag kan nooit negatief zijn. Volledigheidshalve zij verwezen naar de afwijzingsgronden genoemd in artikel 3.11, eerste lid, onderdelen m en n. Wanneer de in die onderdelen genoemde gevallen van (eerdere) subsidieverstrekking aan de orde zijn, kan er geen subsidie meer worden aangevraagd en is dus ook de toepassing van artikel 5.3, onderdeel b, niet aan de orde.

Artikel 5.4 Subsidiabele kosten realisatie waterstofproductie-installatie

Dit artikel ziet op de subsidiabele kosten van realisatie van de waterstofproductie-installatie. Het gaat alleen om de kosten die nodig zijn voor de realisatie van de waterstofproductie (eerste lid). Het tweede lid noemt een aantal mogelijke kostenposten. Het derde lid zondert enkele kostenposten uit.

Artikel 5.5 Verstrekken voorschotten

Eerste lid

De subsidieontvanger ontvangt de voorschotten voor het investeringssubsidiedeel zonder dat hij daarvoor een aanvraag hoeft in te dienen.

Tweede en derde lid

De Minister verstrekt de voorschotten telkens per kwartaal, steeds binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober, voor de kosten die in dat kwartaal zullen worden gemaakt.

Alleen voor het eerste voorschot ligt dat anders. Het eerste voorschot wordt binnen twee weken na de start van de activiteiten verstrekt.

De start van de activiteiten is in de regel: de geplande startdatum zoals die is opgenomen in het projectplan, dat is ingediend als onderdeel van de aanvraag voor subsidie.

Het kan gebeuren dat op de geplande startdatum in het projectplan er nog geen beschikking tot subsidieverlening is. In dat geval geldt als start van de activiteiten: de dag na verzending van de beschikking tot subsidieverlening.

Vierde lid

Er worden geen voorschotten uitgekeerd wanneer de benodigde omgevingsvergunningen nog niet zijn verleend. Het vierde lid ziet hierop.

Artikel 5.6 Berekeningswijze voorschotten

Eerste lid

Een voorschot vergoedt 90% van het investeringssubsidiebedrag voor dat kwartaal. In de bijlage bij de regeling is de berekeningswijze van de voorschotten opgenomen.

Tweede lid

Bij het verstrekken van een voorschot wordt uitgegaan van de te maken subsidiabele kosten tussen twee mijlpalen in het projectplan, zoals is bepaald in de werkwijze in de bijlage. Als de gemaakte kosten afwijken van de kosten zoals begroot, moet de Minister dit weten om hierop de komende voorschotten te kunnen aanpassen. Deze aanpassing vindt plaats tijdens de voorschotverlening, en moet worden onderscheiden van de bijstelling achteraf op grond van artikel 5.7.

Artikel 5.7 Bijstellen voorschotten

Eerste lid

Wanneer de subsidieontvanger het eindverslag over de realisatie van de waterstofproductie-installatie opstuurt, is de waterstofproductie-installatie gerealiseerd en in gebruik. Aan de hand van het eindverslag wordt het geheel van de verstrekte voorschotten voor het investeringssubsidiedeel bijgesteld, en dus niet pas bij vaststelling van de subsidie (dat zou dan pas zijn na afloop van de periode die het exploitatiedeel beslaat).

Tweede lid

Bijstelling tot 100% van het investeringssubsidiebedrag vindt plaats als er minder dan 100% is verstrekt aan voorschotten. De Minister betaalt het resterende deel binnen zes weken na de beschikking tot bijstelling van het voorschot.

Derde lid

Het kan ook voorkomen dat meer is bevoorschot dan 100% van het investeringssubsidiebedrag. De Minister vordert dan het teveel betaalde voorschot terug.

Artikel 6.1 Toepassingsbereik paragraaf 6

Paragraaf 6 is van toepassing op het exploitatiesubsidiedeel, dat ziet op de subsidie voor de productie van volledig hernieuwbare waterstof.

Artikel 6.2 Gegevens beschikking subsidieverlening

In de beschikking tot subsidieverlening staat de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. De subsidieontvanger geeft die periode in de aanvraag aan. De periode mag niet korter dan vijf jaar en niet langer dan tien jaar zijn (anders wordt de aanvraag afgewezen). Ook moet de periode bestaan uit achtereenvolgende, hele jaren.

De aangevraagde productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof staat in de beschikking tot subsidieverlening vermeld, net als de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. De subsidieontvanger heeft die totale hoeveelheid in zijn aanvraag aangegeven. De Minister berekent op basis van die totale hoeveelheid, de gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof per kalenderjaar in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, en ook de gemiddelde hoeveelheid per kalendermaand. Ook die worden in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen.

Artikel 6.3. Startdatum periode exploitatiesubsidiedeel

Dit artikel regelt de startdatum van de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, namelijk het moment dat de waterstofproductie-installatie in gebruik wordt genomen (lid 1).

In lid 2 wordt een afwijking van het eerste lid geregeld, om zo ook rekening te houden met andere subsidies als het om het exploitatiesubsidiedeel gaat. Indien al subsidie is verstrekt op grond van de IPCEI wave 2, start de periode die het exploitatiedeel beslaat op het moment van commerciële ingebruikname van de productie-installatie. Dit lid borgt dat er geen ongeoorloofde cumulatie van subsidie plaatsvindt indien tevens subsidie is verleend op grond van de IPCEI wave 2.

Artikel 6.4. Berekeningswijze exploitatiesubsidiebedrag

Eerste lid

Het exploitatiesubsidiebedrag compenseert (deels of helemaal) het verschil tussen de gemiddelde productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en de gemiddelde kosten van het produceren van ‘grijze’ waterstof (waterstof uit een methaanbron, zoals aardgas) met een SMR.

Tweede lid

De berekeningswijze van het exploitatiesubsidiebedrag is opgenomen in het tweede lid. Per kalenderjaar in de periode waarvoor het exploitatiesubsidiedeel wordt verstrekt, wordt een bedrag berekend, en deze bedragen worden vervolgens bij elkaar opgeteld. De som is het exploitatiesubsidiebedrag.

Derde lid

Het bedrag per kalenderjaar, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend met de formule die in het derde lid staat. Bepaald wordt wat de hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof is die in een kalenderjaar is geproduceerd. Dat is de in dat kalenderjaar geproduceerde hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof in kg. Als toepassing is gegeven aan artikel 6.7, wordt daarbij opgeteld de volledig hernieuwbare waterstof die is geproduceerd in eerder kalenderjaar (het betreft de in een eerder kalenderjaar geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof die is aangemerkt als geproduceerd in het kalenderjaar waarvoor het bedrag wordt berekend als bedoeld in het derde lid).

De op die manier bepaalde geproduceerde hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar wordt alleen in de berekening met de formule in het derde lid meegenomen, zolang die geproduceerde hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar niet hoger is dan hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar. Er zit dus een bovengrens aan de geproduceerde hoeveelheid die wordt meegenomen in de berekening. In de beschikking tot subsidieverlening staat de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg. Dat is de in dat kalenderjaar te produceren hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof in kg. Als toepassing is gegeven aan artikel 6.6, wordt daarbij opgeteld de te produceren volledig hernieuwbare waterstof die is toegevoegd uit een eerder kalenderjaar (het betreft de in een eerder kalenderjaar te produceren volledig hernieuwbare waterstof die in dat eerdere kalenderjaar niet is geproduceerd en die is toegevoegd aan het kalenderjaar waarvoor het bedrag wordt berekend als bedoeld in het derde lid).

De aldus bepaalde hoeveelheid geproduceerde hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof in kg in het kalenderjaar wordt vervolgens vermenigvuldigd met het verschil tussen de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en het definitieve correctiebedrag voor dat kalenderjaar. De Minister stelt het definitieve correctiebedrag na afloop van het kalenderjaar vast.

De aanvraag vermeldt de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en deze productieprijs neemt de Minister op in de beschikking tot subsidieverlening. Artikel 6.11 ziet op de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof.

De Minister stelt jaarlijks het definitieve correctiebedrag voor het voorgaande jaar vast. Het definitieve correctiebedrag bestaat uit de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van ‘grijze’ waterstof met een SMR in het voorgaande kalenderjaar, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en, indien voor de subsidieontvanger van toepassing, de opbrengsten of vermeden kosten uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten. De opbrengsten of vermeden kosten worden alleen meegeteld voor het berekenen van het exploitatiesubsidiebedrag voor subsidieontvangers die ETS-bedrijven zijn. Alleen voor ETS-bedrijven vloeien immers opbrengsten en vermeden kosten voort uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten, bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer. Artikel 6.12 ziet op het definitieve correctiebedrag.

Vierde lid

Als de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof lager is dan definitieve correctiebedrag, zou de subsidieontvanger geld aan de Minister moeten betalen in plaats van andersom. Daarom wordt in zo’n geval ervan uitgegaan dat bedrag voor dat kalenderjaar € 0 is.

Vijfde lid

Dit lid voorziet in de situatie dat de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat niet op 1 januari start, wat meestal het geval zal zijn. Er wordt dan gerekend met een evenredig bedrag voor dat jaar.

Artikel 6.5 Maximum exploitatiesubsidiebedrag

Om te voldoen aan artikel 4:31 van de Awb is in dit artikel de wijze opgenomen waarop het maximum exploitatiesubsidiebedrag wordt vastgesteld. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het bedrag van de subsidie niet en ook niet het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, omdat dit niet mogelijk is. De aard van de subsidie op grond van deze regeling brengt namelijk met zich mee dat in de beschikking tot subsidieverlening het exploitatiesubsidiebedrag niet kan worden vermeld: het definitieve correctiebedrag kan per jaar verschillen en het aantal geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof per jaar zal niet elk jaar hetzelfde zijn.

Het maximum exploitatiesubsidiebedrag wordt berekend door de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg in de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat (deze hoeveelheid staat in de beschikking tot subsidieverlening) te vermenigvuldigen met de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof (ook in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen), waarbij van de productieprijs een door de Minister vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag per kg waterstof wordt afgetrokken. Voor de aanvraagperiode 2024 is het bedrag van € 1,7997 per kg waterstof de ondergrens waarmee de productieprijs wordt gecorrigeerd (zie artikel 4 van het Besluit openstelling Subsidieregeling grootschalige productie opschaling volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse 2024). De ondergrens is bedoeld om het financiële risico voor de overheid te reduceren en het subsidieplafond zo breed mogelijk te verdelen. In paragraaf 2.6.1.3 van het algemeen deel van de toelichting wordt nader ingegaan op de achtergrond van de ondergrens.

Artikel 6.6 Gebankte onderproductie

Eerste, derde en vierde lid

Deze leden maken het mogelijk om ongebruikte subsidiabele productie mee te nemen naar een volgend kalenderjaar (forward banking genoemd), maar alleen als er in dat volgende kalenderjaar sprake is van overproductie.

Er ontstaat onderproductie als een subsidieontvanger in een kalenderjaar een kleinere hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof heeft geproduceerd dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof. In dat geval wordt de niet-geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in een volgend kalenderjaar, maar alleen als in dat volgende kalenderjaar sprake is overproductie, dat wil zeggen in dat kalenderjaar is meer geproduceerd dan de jaarlijkse te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar. Anders is de extra productieruimte immers niet nodig.

De niet-geproduceerde kg volledig hernieuwbare waterstof in een kalenderjaar wordt toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof van het eerstvolgende kalenderjaar waarin sprake is van overproductie, en als na dat eerstvolgende kalenderjaar er nog steeds sprake is van onderproductie, dan naar het kalenderjaar erop, en verder, totdat de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg is bereikt. Als er dan nog onderproductie resteert (er is minder volledig hernieuwbare waterstof geproduceerd dan de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in kg) dan verlengt de Minister de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. De Minister gaat hiertoe op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger over, als aannemelijk is dat de subsidieontvanger niet binnen die periode de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof (zoals vermeld in de aanvraag voor subsidie en opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening) zal produceren.

De verlenging is ten hoogste voor één jaar. Mocht binnen dat jaar de totale hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof alsnog geproduceerd zijn, dan stopt de verlenging meteen, van rechtswege, ook al is dat jaar nog niet voorbij.

Tweede lid

Dit lid voorziet in forward banken in het eerste kalenderjaar van de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, als die periode niet op 1 januari start, wat meestal het geval zal zijn.

Artikel 6.7 Gebankte overproductie

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om ‘te veel’ geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof mee te nemen naar een volgend kalenderjaar (backward banking genoemd), maar alleen als in dat volgende kalenderjaar minder is geproduceerd dan de hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar. Anders is de extra productie immers niet nodig.

Er zit een limiet aan het meenemen van productie: er mag ten hoogste 25% van de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof worden gebankt naar een volgend kalenderjaar. Als de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof bijvoorbeeld 100 kg is, dan mag nooit meer dan 25 kg worden meegenomen naar een volgend kalenderjaar.

Er ontstaat overproductie als in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid volledig hernieuwbare waterstof is geproduceerd dan de hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar. De hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in een kalenderjaar is in ieder geval de jaarlijkse hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zoals in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen. Als er in een eerder kalenderjaar onderproductie was, en er is toepassing gegeven aan artikel 6.6 (die onderproductie is gebankt) dan wordt deze onderproductie daarbij nog opgeteld, en is de hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar de som van de jaarlijkse hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof en de op grond van artikel 6.6 toegevoegde te produceren volledig hernieuwbare waterstof uit het eerdere kalenderjaar.

Als er nu in een kalenderjaar meer is geproduceerd dan de hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar, dan wordt die te veel geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof aangemerkt als zijnde geproduceerd in een volgend kalenderjaar, tot maximaal 25% van de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof. Dit is alleen aan de orde als in het volgende kalenderjaar minder is geproduceerd dan de hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar, anders is er in dat kalenderjaar immers geen ruimte voor de extra productie. Uit artikel 6.4, derde lid, volgt dat het bedrag per kalenderjaar nooit meer is dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, inclusief de op grond van artikel 6.6 toegevoegde te produceren volledig hernieuwbare waterstof.

Het banken van overproductie (backward banken) en onderproductie (forward banken) zijn communicerende vaten: het een kan niet zonder het ander. Gebankte onderproductie heeft alleen zin in een kalenderjaar waarin sprake is van overproductie, en andersom heeft gebankte overproductie alleen zin in een kalenderjaar waarin sprake is van onderproductie.

Doordat in artikel 6.6, eerste en tweede lid, wordt gesproken van toevoegen van de volledig hernieuwbare waterstof aan het jaarlijkse gemiddelde ‘in een volgend kalenderjaar’, en in artikel 6.7 van volledig hernieuwbare waterstof die wordt aangemerkt als zijnde geproduceerd ‘in een volgend kalenderjaar’, wordt tot uitdrukking gebracht dat backward en forward banken niet beperkt is tot het eerstvolgende kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de onderproductie of overproductie is ontstaan, maar ook naar latere kalenderjaren, als dat nodig is om de onderproductie of overproductie te vereffenen.

Artikel 6.8 Verstrekken voorschotten

Eerste lid

De Minister verstrekt jaarlijkse voorschotten gedurende de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat. De subsidieontvanger hoeft hiervoor geen aanvraag te doen om een voorschot te krijgen.

Tweede lid

De berekeningswijze van het jaarlijkse voorschot is opgenomen in het tweede lid. De jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, wordt vermenigvuldigd met het verschil tussen de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof en het voorlopige correctiebedrag voor dat kalenderjaar. De Minister stelt het voorlopige correctiebedrag voorafgaand aan het kalenderjaar vast (zie artikel 6.13).

De subsidieaanvrager vermeldt de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof in de aanvraag voor subsidieverlening en vervolgens neemt de Minister dit op in de beschikking tot subsidieverlening (artikel 6.11 ziet op de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof).

Derde lid

Bij het verstrekken van het voorschot wordt uitgegaan van de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. Bij het verstrekken van voorschotten is het uitgangspunt dat geen rekening wordt gehouden met banking. Er kan echter aanleiding zijn om wel rekening te houden met banking, namelijk in het geval het de verwachting is dat op grond van artikel 6.6 onderproductie uit het voorgaande kalenderjaar zal worden toegevoegd aan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zodat in het kalenderjaar waarvoor het voorschot wordt verstrekt, de hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in kg in dat kalenderjaar hoger is dan normaal (dat wil zeggen hoger dan de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening). Als er dan ook nog aanleiding is te veronderstellen dat ook de daadwerkelijke productie van volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar hoger zal zijn, kan er aanleiding zijn om het voorschot hiermee in lijn te brengen. Het derde lid voorziet daarin. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de Minister bij het verstrekken van een voorschot bij de berekening uitgaan van de bij jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof plus de gebankte onderproductie (de niet-geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in een voorgaand kalenderjaar). Voor het berekenen van het jaarlijkse voorschot wordt dan uitgegaan van een hogere hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof in dat kalenderjaar en de veronderstelling dat deze hogere hoeveelheid ook geproduceerd zal worden, waardoor het voorschot hoger uitvalt dan als geen rekening wordt gehouden met banking.

Vierde lid

Omdat de periode van het exploitatiesubsidiedeel meestal niet op 1 januari zal ingaan, regelt dit lid wat er met het voorschot in het eerste kalenderjaar en in het laatste kalenderjaar moet gebeuren.

Artikel 6.9 Verstrekken maandelijkse bedragen

Eerste lid

De Minister betaalt het jaarlijkse voorschot in maandelijkse bedragen uit. De subsidieontvanger hoeft daarvoor geen aanvraag in te dienen.

Tweede lid

Dit lid bevat de berekeningswijze van de maandelijkse bedragen. Het maandelijkse bedrag wordt op dezelfde manier berekend als het jaarlijkse voorschot, met één verschil: voor het maandelijkse bedrag wordt uitgegaan van 80%, waar dat bij het jaarlijkse voorschot 100% is.

Derde lid

Bij het verstrekken van de maandelijkse bedragen wordt uitgegaan van de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, waarbij door twaalf wordt gedeeld om op een maandbedrag uit te komen. Het derde lid voorziet erin dat rekening wordt gehouden met banking. Voor een toelichting zie de toelichting op het derde lid van artikel 6.8, dat een soortgelijke bepaling bevat.

Vierde lid

Omdat de periode van het exploitatiesubsidiedeel meestal niet op 1 januari zal ingaan, voorziet dit lid in de berekening van de maandelijkse bedragen in het eerste kalenderjaar en het laatste kalenderjaar.

Vijfde lid

De Minister kan gedurende het kalenderjaar het maandelijkse bedrag herberekenen als dat nodig is. Een verzoek om ontheffing bij een essentiële wijziging kan een reden zijn (onderdeel a). Onderdeel b bepaalt dat herberekening kan plaatsvinden als de subsidieontvanger niet de gegevens verstrekt die nodig zijn voor de toets passende stimulering. Ook tegenvallende productie kan een reden zijn (onderdelen c en d). Onderdeel e bepaalt dat bij het ontbreken van meetgegevens een herberekening kan plaatsvinden.

Artikel 6.10 Bijstelling voorschotten

Eerste lid

De Minister stelt binnen zeven maanden na afloop van het kalenderjaar het voorschot bij. In artikel 6.4 is de berekeningswijze van het exploitatiesubsidiebedrag opgenomen. Daarbij rekent de Minister met het definitieve correctiebedrag en niet, zoals bij het verstrekken van het voorschot op grond van artikel 6.8, het voorlopige correctiebedrag.

Zoals in artikel 6.4, derde lid, is bepaald wordt gerekend met de hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in kg in dat kalenderjaar, inclusief de op grond van artikel 6.7 aangemerkte volledig hernieuwbare waterstof uit een eerder kalenderjaar, tot ten hoogste de jaarlijkse gemiddelde hoeveelheid te produceren volledig hernieuwbare waterstof, inclusief de op grond van artikel 6.6 toegevoegde te produceren volledig hernieuwbare waterstof. Bij een gebroken jaar wordt met een evenredige hoeveelheid gerekend, zo volgt uit artikel 6.4, vijfde lid.

Van aldus bepaalde hoeveelheid geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof in kg in dat kalenderjaar wordt alleen subsidie verstrekt voor die geproduceerde volledig hernieuwbare waterstof waarvoor garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof zijn afgegeven. Daarbij wordt zo nodig de hoeveelheid ook nog gecorrigeerd aan de hand van de verklaring waaruit blijkt de geproduceerde waterstof voldoet aan de eisen die zien op volledige hernieuwbaarheid, bedoeld in artikel 2.3 (de verklaring is jaarlijks nodig op grond van artikel 4.2).

De reden dat correctie aan de hand van de verklaring aan de orde kan zijn, is dat de eisen aan volledige hernieuwbaarheid zoals opgenomen in artikel 2.3, verder gaan dan de eisen die VertiCer hanteert voor het afgeven van garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof.

Het kan voorkomen dat de geproduceerde waterstof wel garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof hebben, maar toch niet kan worden aangemerkt als volledige hernieuwbare waterstof, zodat voor die geproduceerde waterstof geen subsidie wordt verstrekt.

Eventueel gebankte overproductie op grond van artikel 6.6 wordt meegeteld. Garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof worden uitgegeven in MWh; voor toepassing van deze regeling moeten ze worden omgerekend naar kg.

Tweede lid

Als met de maandelijkse bedragen minder is betaald aan de subsidieontvanger dan het bedrag van het bijgestelde voorschot, betaalt de Minister het resterende deel binnen zes weken na de beschikking tot bijstelling van het voorschot.

Derde lid

Het kan ook voorkomen dat meer is bevoorschot dan het bedrag van het bijgestelde voorschot. De Minister verrekent dan het teveel betaalde met toekomstige maandelijkse bedragen, of vordert het uiteindelijk terug.

Artikel 6.11 Productieprijs volledig hernieuwbare waterstof

Eerste lid

De productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof is kort gezegd de prijs van het produceren van de volledig hernieuwbare waterstof, rekening houdend met het verstrekte investeringssubsidiebedrag. De subsidieaanvrager vermeldt de productieprijs in de aanvraag voor subsidie en de Minister neemt deze prijs op in de beschikking tot subsidieverlening.

Tweede lid

Het tweede lid geeft de formule waarmee de productieprijs van volledig hernieuwbare waterstof wordt berekend. De woorden ‘ten hoogste’ die in het lid zijn opgenomen, geven aan dat de subsidieaanvrager ruimte heeft om een strategische keuze te maken welke productieprijs hij aanvraagt.

Een hoge productieprijs is in het voordeel van de subsidieontvanger bij het exploitatiesubsidiebedrag: hoe hoger de productieprijs, hoe hoger het exploitatiesubsidiebedrag.

Een lage productieprijs biedt voordeel bij de rangschikking: hoe lager het rangschikkingsbedrag, hoe meer kans dat subsidie wordt verstrekt. Een hogere productieprijs leidt immers tot een hoger rangschikkingsbedrag. Ook kan de productieprijs niet te hoog zijn in verband met de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, onderdeel o, en tweede lid. Het aangevraagde subsidiebedrag mag niet hoger zijn dan € 9/kg ter produceren volledig hernieuwbare waterstof, en bij de berekening daarvan wordt de productieprijs meegenomen.

Artikel 6.12 Definitief correctiebedrag

Eerste en tweede lid

De Minister stelt jaarlijks vóór 1 april met een Ministerieel besluit een definitief correctiebedrag vast dat geldt voor het voorgaande kalenderjaar en dat bestaat uit de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van ‘grijze’ waterstof met SMR over het voorgaande kalenderjaar, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en, indien de subsidieontvanger een ETS-bedrijf heeft, de opbrengsten en vermeden kosten die voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer. Voor deze opbrengen en vermeden kosten wordt generiek gecorrigeerd voor de ETS-bedrijven. Er wordt dus niet per ETS-bedrijf gekeken wat voor dat bedrijf de precieze opbrengsten en vermeden kosten uit het ETS zijn.

Voor een subsidieontvanger die geen ETS-bedrijf heeft, is geen sprake van opbrengsten en vermeden kosten uit het ETS, en bestaat het definitieve correctiebedrag uit de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van ‘grijze’ waterstof met SMR over het voorgaande kalenderjaar en de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof. Per jaar moet dus worden bepaald of de subsidieontvanger al dan geen ETS-bedrijf heeft, voor het bepalen welk definitief correctiebedrag geldt voor die subsidieontvanger: met of zonder opbrengsten en vermeden kosten uit het ETS.

Garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof worden in MWh aangegeven. Deze moeten worden omgerekend met de opgenomen omrekenfactor van MWh naar kg.

Aangezien alleen voor subsidieontvangers die een ETS-bedrijf hebben, opbrengsten en vermeden kosten voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten (als een generiek bedrag), wordt voor de duidelijkheid voor de subsidieontvangers bij het vaststellen van de definitieve correcties in het Ministeriële besluit zichtbaar gemaakt wat de correctie is voor de gemiddelde kosten voor het produceren van ‘grijze’ waterstof met SMR over het voorgaande kalenderjaar, wat de correctie is voor de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en wat de correctie is voor de opbrengsten en vermeden kosten die voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten.

Derde lid

Als het definitieve correctiebedrag lager is dan de in het openstellingsbesluit vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag per kg waterstof, dan wordt met de desbetreffende vastgestelde ondergrens van het correctiebedrag gecorrigeerd. Het bedrag van € 1,7997 per kg waterstof is de ondergrens voor het corrigeren van de productieprijs voor de aanvraagperiode in 2024 ingevolge artikel 4 van het Besluit openstelling Subsidieregeling grootschalige productie opschaling volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse 2024. Het correctiebedrag heeft tot doel het financiële risico voor de overheid te reduceren en het subsidieplafond zo breed mogelijk te verdelen. Voor een verdere toelichting zie paragraaf 2.6 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel 6.13 Voorlopig correctiebedrag

Eerste, tweede en derde lid

De Minister stelt jaarlijks vóór 1 november met een ministerieel besluit het voorlopige correctiebedrag vast voor het daaropvolgende kalenderjaar en dat, net als het definitieve correctiebedrag, bestaat uit de som van de gemiddelde kosten voor het produceren van ‘grijze’ waterstof met SMR over het voorgaande kalenderjaar, de waarde van de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof en, indien de subsidieontvanger een ETS-bedrijf heeft, de opbrengsten en vermeden kosten die voortvloeien uit het systeem van verhandelbare broeikasgasemissierechten bedoeld in titel 16.2 van de Wet milieubeheer, maar dat verschilt op het punt van de periode die voor het bepalen van de gemiddelde kosten wordt gehanteerd: de periode van 1 september tot en met 31 augustus van het voorgaande kalenderjaar (tweede lid, onderdeel a). Ook hier geldt de in artikel 4 van het openstellingsbesluit vastgestelde ondergrens van € 1,7997 per kg waterstof: als het voorlopige correctiebedrag lager is dan € 1,7997 per kg waterstof, dan wordt met dat bedrag gecorrigeerd. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 6.12.

Vierde lid

Het voorlopige correctiebedrag wordt jaarlijks voor 1 november vastgesteld, voor het daaropvolgende kalenderjaar (dat loopt vanaf 1 januari tot en met 31 december). Ingevolge het vierde lid wordt alvast een voorlopig correctiebedrag voor het lopende kalenderjaar vastgesteld (deze vaststelling wordt opgenomen in het openstellingsbesluit: zie artikel 2.1).

Artikel 6.14 (hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten

Voor netgekoppelde waterstofproductie-installaties en dubbelgekoppelde waterstofproductie-installaties geldt dat hernieuwbare-stroomafnameovereenkomsten voor wind- of zonne-energie nodig zijn voor de eerste vijf jaar. Anders ontvangt de subsidieontvanger geen voorschot.

Artikel 6.15 Rekening garanties van oorsprong hernieuwbare waterstof

De Minister verstrekt pas voorschotten als er een rekening voor de garanties van oorsprong voor hernieuwbare waterstof is.

Artikel 7.1 Aanvraag subsidievaststelling

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat een aanvraag voor subsidievaststelling moet zijn ingediend binnen zes maanden na de dag waarop de periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat is verstreken. Deze bepaling is nodig om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van de subsidie te kunnen komen, met daarin de vaststelling van het uiteindelijke subsidiebedrag. Als de subsidieontvanger te laat is met het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, kan de Minister op grond van artikel 4:44, derde lid, van de Awb een nieuwe termijn stellen om alsnog de aanvraag in te dienen.

Tweede lid

Op de website van RVO (www.rvo.nl) is een middel beschikbaar gesteld waarmee de subsidieontvanger de aanvraag tot subsidievaststelling moet indienen.

Artikel 7.2 Subsidievaststelling

Eerste en tweede lid

Het eerste lid bevat de termijn van dertien weken waarbinnen de Minister een beschikking neemt tot vaststelling van de subsidie. Als de Minister de vaststellingsbeschikking niet binnen die termijn kan nemen omdat de aanvraag voor subsidievaststelling niet is ingediend, dan stelt hij de subsidie ambtshalve vast na afloop van die termijn.

Derde lid

Omdat vaststelling van de subsidie pas mogelijk is als het definitieve correctiebedrag is vastgesteld (dat immers nodig is voor het bepalen van het exploitatiesubsidiebedrag), bevat het derde lid een bepaling voor het geval de vaststelling van het definitieve correctiebedrag nog niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 8.1 Inwerkingtreding en vervaldatum

Eerste lid

Dit lid bevat de inwerkingtredingsdatum.

Tweede lid

Met de horizonbepaling in het tweede lid wordt toepassing gegeven aan artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet. De periode die het exploitatiesubsidiedeel beslaat, bedraagt een periode van vijf tot tien jaar. Die periode is langer dan de looptijd van de regeling. Het tweede lid voorziet erin dat het vervallen van de regeling geen invloed heeft op de toepassing van bepalingen in deze regeling, die van toepassing zijn op subsidies die op het moment van het vervallen van de regeling al zijn verleend.

De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans

Naar boven