Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 juli 2024, nr. MBO/47047173 houdende wijziging van de Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom in verband met verlaging van het subsidieplafond voor 2024 en 2025 en een verduidelijking van de subsidieverplichtingen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4 en 5 van de Wet overige OCW-subsidies en de artikelen 1.3 en 2.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede ‘€ 50,40 miljoen’ vervangen door ‘€ 32,76 miljoen’.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede ‘€ 50,40 miljoen’ vervangen door ‘€ 39,06 miljoen’.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Binnen drie jaar na de vaststelling van de subsidie:

    • a. ontwikkelt de penvoerder de aansluitende opleidingsroute;

    • b. begint de penvoerder met de uitvoering van de aansluitende opleidingsroute; en

    • c. zendt de penvoerder een beschrijving van de opbouw en de inrichting van de onderwijsprogramma’s waarvoor de aansluitende opleidingsroute is ontwikkeld aan de Minister.

2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. De penvoerder begint binnen één jaar na de vaststelling van de subsidie met uitvoering van de activiteiten.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de

Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding

Op grond van de Subsidieregeling versterking aansluiting beroepsonderwijskolom (hierna: de regeling) kan een samenwerkingsverband van één of meer v(s)o-scholen of vavo-instellingen, één of meer mbo-instellingen en één of meer hbo-instellingen subsidie aanvragen om een aansluitende opleidingsroute te ontwikkelen en uit te voeren.1

De subsidieplafonds voor 2024 en 2025 moeten worden verlaagd. Dit zal hierna worden toegelicht. Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een verduidelijking aan te brengen. Dit zal worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.

2. Verlaging subsidieplafond

Het totale subsidieplafond voor 2024 wordt met deze wijzigingsregeling verlaagd van € 50,40 miljoen naar € 32,76 miljoen. Dit betekent dat er in 2024 in totaal ruimte is voor 26 aanvragen. Voor 2025 wordt het totale subsidieplafond verlaagd van € 50,40 miljoen naar € 39,06 miljoen. Dit zijn 31 aanvragen. De reden hiervoor is herprioritering op de OCW-begroting.

De aanvragen voor het eerste aanvraagtijdvak van 2024 worden momenteel nog beoordeeld door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen. Wel is nu al bekend dat er ook na verlaging van het totale subsidieplafond voor 2024 nog middelen zullen resteren na de toekenning van die aanvragen. Dit betekent dat er een tweede aanvraagtijdvak op 15 augustus 2024 zal worden geopend. DUS-I maakt de precieze hoogte van het subsidieplafond voor het tweede aanvraagtijdvak van 2024 bekend op de website zodra alle aanvragen uit het eerste aanvraagtijdvak die daarvoor in aanmerking komen, zijn toegekend.

3. Financiële gevolgen

Het budget voor de aanvragen wordt in 2024 met € 17,64 miljoen verlaagd. Het budget voor de aanvragen wordt in 2025 met € 11,34 miljoen verlaagd.

4. Uitvoering

Aangezien het alleen om een wijziging van het subsidieplafond en een niet-inhoudelijke verduidelijking gaat, zijn er geen consequenties voor de uitvoering. Hierom is een uitvoeringstoets niet nodig.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Zie paragraaf 2 van de algemene toelichting.

Artikel I, onderdeel B

Uit artikel 6, tweede lid, eerste volzin, volgt dat de penvoerder erop moet toezien dat het samenwerkingsverband binnen drie jaar na de vaststelling van de subsidie met de uitvoering van de aansluitende opleidingsroute is begonnen. Deze verplichting is om meerdere redenen onduidelijk.

Ten eerste wordt de ontwikkeling van de aansluitende opleidingsroute hierbij niet expliciet genoemd. Dit terwijl uit artikel 3, eerste lid, volgt dat de subsidie is bedoeld voor het ‘ontwikkelen en duurzaam uitvoeren’ van een aansluitende opleidingsroute. Dat de aansluitende opleidingsroute ook binnen drie jaar moet zijn ontwikkeld, kan wel impliciet uit artikel 6, tweede lid, eerste volzin, worden opgemaakt. Immers, de aansluitende opleidingsroute kan niet worden uitgevoerd als deze niet eerst is ontwikkeld. Dit wordt bevestigd door artikel 6, tweede lid, tweede volzin. Tot slot volgt dit ook duidelijk uit de toelichting.2

Ten tweede klopt het niet dat de penvoerder alleen de verplichting heeft om toe te zien op een tijdige ontwikkeling en uitvoering van de aansluitende opleidingsroute. Het is de bedoeling geweest om de penvoerder rechtstreeks te verplichten tot de ontwikkeling en uitvoering zelf. Uit datzelfde artikel 6, tweede lid, eerste volzin, volgt namelijk tevens dat ‘de penvoerder’ binnen één jaar met de activiteiten moet zijn gestart, net zoals alle andere verplichtingen uit artikel 6 rechtstreeks op de penvoerder berusten. Ook uit artikel 3, eerste lid, volgt zoals gezegd dat de subsidie aan de penvoerder is bedoeld voor het ‘ontwikkelen en duurzaam uitvoeren’ van een aansluitende opleidingsroute, niet voor het toezien daarop. Tot slot volgt dit ook duidelijk uit de toelichting.3

Artikel 6 is daarom verduidelijkt door een nieuw tweede lid in te voegen, waarin alle (impliciete) verplichtingen uit het oude tweede lid zijn opgenomen waaraan de penvoerder binnen drie jaar na vaststelling van de subsidie moet voldoen. Deze verplichtingen zijn als een rechtstreekse verplichting aan de penvoerder geformuleerd. De penvoerder moet binnen drie jaar na vaststelling van de subsidie:

  • de aansluitende opleidingsroute ontwikkelen;

  • zijn gestart met het uitvoeren van de aansluitende opleidingsroute; en

  • een beschrijving van de opbouw en de inrichting van de onderwijsprogramma’s waarvoor de aansluitende opleidingsroute is ontwikkeld aan de Minister zenden.

Voorgaande neemt overigens niet weg dat de penvoerder de activiteiten in de praktijk veelal samen met de andere onderwijsinstellingen uit het samenwerkingsverband zal uitvoeren. De penvoerder is hier echter altijd eindverantwoordelijk voor.

Het oude tweede tot en met zesde lid zijn tot slot vernummerd tot derde tot en met zevende lid. Het nieuwe derde lid bevat alleen nog de resterende inhoud uit het oude tweede lid, eerste volzin, namelijk dat de penvoerder binnen één jaar na vaststelling van de subsidie met de activiteiten moet zijn gestart. Met ‘activiteiten’ wordt op alle subsidiabele activiteiten ofwel de ontwikkeling en uitvoering van de aansluitende opleidingsroute gedoeld, hoewel de meeste samenwerkingsverbanden op dat moment nog niet aan de uitvoering zullen zijn toegekomen.

Artikel II

De wijzigingsregeling treedt een dag na publicatie in werking. Dit wijkt af van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden en de vaste verandermomenten.

Voor artikel I, onderdeel A, heeft dat als reden dat het tweede aanvraagtijdvak reeds op 15 augustus 2024 opent. De wijzigingsregeling heeft dus spoed. Artikel I, onderdeel B, bevat slechts verduidelijkingen en geen inhoudelijke wijzigingen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.L.J. Paul


X Noot
1

Bekostigd vavo wordt verzorgd door regionale opleidingencentra (roc’s). Op grond van artikel 3, tweede lid, van de subsidieregeling mag een roc dat ten behoeve van mbo aan het samenwerkingsverband deelneemt, niet tevens ten behoeve van vavo aan het samenwerkingsverband deelnemen. Het moeten dus twee verschillende instellingen zijn. Daarom wordt voor de duidelijkheid gesproken van ‘vavo-instellingen’.

X Noot
2

Stcrt. 2023, 17079, zie bijv. de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.

X Noot
3

Stcrt. 2023, 17079, zie bijv. de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.

Naar boven