TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Deze regeling wijzigt de Stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting
(hierna: SOO). Via de SOO kunnen initiatiefnemers van een geclusterde woonvorm voor
ouderen een financiële vergoeding ontvangen voor de bouwkosten van een ontmoetingsruimte.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
De wijziging ziet allereerst op het mogelijk maken van een derde tranche van de regeling
(hoofdstuk 2.1). Daarnaast zijn een tweetal inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd (hoofdstuk
2.2). Tot slot bevat de wijzigingsregeling enkele technische aanpassingen, die zien
op de aanduiding van de Minister en een verouderde verwijzing naar het Bouwbesluit
2012. Deze technische wijzigingen zijn verder beschreven in het artikelsgewijs deel
van deze toelichting (Artikel I, onderdeel A).
2.1 Derde tranche
De SOO voorziet in een grote behoefte en is een concreet instrument dat een bijdrage
levert aan de realisatie van de 80.000 geclusterde woonvormen voor ouderen die in
2030 toegevoegd moeten zijn. Er zijn in 2022 en 2023 twee succesvolle tranches geweest
die tezamen een bijdrage hebben geleverd aan ongeveer 19.000 woningen met een ontmoetingsruimte.
Daarom is er ingezet op het vormgeven van een derde tranche. Veel partijen hebben
ook opgeroepen een derde tranche te starten om invulling te geven aan de bestaande
grote opgave voor geclusterde woningen. Deze derde tranche kent een budget van 23 miljoen
euro, bestaande uit 15 miljoen van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke
Ordening en 8 miljoen van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Met
dit budget wordt het subsidieplafond in deze derde tranche 23 miljoen euro. De aanvraagperiode
van de derde tranche zal lopen van 14 oktober 2024 tot en met 19 september 2025.
2.2 Belangrijkste wijzigingen
Naar aanleiding van ervaringen met de eerste twee tranches van de SOO zijn twee inhoudelijke
wijzigingen doorgevoerd, namelijk (1) het aanpassen van de bevoorschottingssystematiek
en (2) het laten aansluiten van de maximale huurprijs uit de definitie geclusterde woonvorm bij een bedrag dat jaarlijks wordt geïndexeerd.
2.2.1 Wijze van bevoorschotting
In de eerste twee tranches van de SOO is gebruikgemaakt van een bevoorschottingssystematiek
waarbij de subsidieontvanger 90% van het totale subsidiebedrag krijgt na toezending
van een onherroepelijke omgevingsvergunning of (indien geen omgevingsvergunning nodig
is) een tweezijdig ondertekende overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
De overige 10% wordt uitgekeerd na realisatie van de ontmoetingsruimte. Deze systematiek
past moeilijk bij de kas-verplichtingssystematiek van het Rijk. Omdat het gedurende
drie jaar (de periode tussen de subsidiebeschikking en de uiterste datum waarop de
omgevingsvergunning of overeenkomst moet worden toegezonden) onduidelijk is wanneer
het voorschot van 90% uitbetaald moet worden aan de subsidieontvanger, is er gedurende
deze jaren onvoldoende zekerheid over het beschikbare budget en is jaarlijkse onderuitputting
bij het Rijk mogelijk.
Deze onzekerheid in de bevoorschottingssystematiek wordt voorkomen met een aanpassing
van de bevoorschotting, waarbij het jaar van betaling van het voorschot van 90% bekend
is. In de derde tranche wordt dit voorschot – behoudens de uitzondering van artikel
8, tweede lid, SOO – uitgekeerd in het jaar 2026. Door het kiezen voor dit jaar wordt
aangesloten bij de begrotingsregels van het Rijk en blijft er voldoende tijd voor
aanvragers om hun omgevingsvergunning danwel tweezijdig getekende overeenkomst te
regelen. Kiezen voor 2025 was in dit geval geen haalbare optie, omdat aanvragers hierdoor
zeer kort de tijd zouden hebben voor het aanvragen en overleggen van de benodigde
omgevingsvergunning en een kasschuif naar 2025 was begrotingstechnisch ingewikkelder.
De uitkering van 10% restsubsidie na voltooiing van de bouw (maximaal 7 jaar) na de
start van de bouw blijft bestaan, waardoor kasschuiven niet in zijn geheel voorkomen
wordt. Toch is dat minder ingrijpend, omdat het een relatief klein bedrag betreft.
Dat brengt minder onzekerheid met zich mee en daardoor minder kans op onderuitputting
van grote bedragen. Tenslotte moet er net als in de eerste twee tranches het geval
was wel worden voldaan aan de voorwaarden van de regeling, zoals het overleggen van
een onherroepelijke omgevingsvergunning bij nieuwbouw.
2.2.2 Indexering van de maximale huurprijs in de definitie van een geclusterde woonvorm
In de bestaande regeling kan op grond van artikel 4, eerste lid, van de SOO de subsidie
worden verstrekt voor een bijdrage in de bouwkosten van een ontmoetingsruimte in een
geclusterde woonvorm. Het begrip geclusterde woonvorm is gedefinieerd in artikel 1 van de SOO. Als onderdeel van deze definitie is in de
eerste twee tranches de voorwaarde gesteld dat bij de oplevering van de ontmoetingsruimte
minimaal 75% van de huurwoningen wordt verhuurd tegen een huurprijs van niet meer
dan € 1.000 per maand. De achtergrond hiervan is de primaire doelgroep van de regeling:
55+’ers met een laag of middeninkomen.1 De maximale huurprijs is destijds gebaseerd op de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg
(hierna: SWZ). Bij de totstandkoming van de SOO is ervoor gekozen om de grens uit
de SWZ (de huurtoeslaggrens) te verhogen naar € 1.000. De reden hiervoor was dat het
voor initiatiefnemers bij nieuwbouw zeer moeilijk zou zijn om een haalbare business
case te realiseren.2
Vanuit de praktijk is de vraag gekomen of deze huurprijs jaarlijks wordt verhoogd.
Dit is niet het geval, aangezien de SOO een vast bedrag van € 1.000 kent en geen grondslag
biedt voor jaarlijkse indexatie. De bouw van een ontmoetingsruimte mag op basis van
artikel 8, eerste lid, van de SOO maximaal zeven jaar duren. Hierdoor komt het voor
dat de ontmoetingsruimte enige jaren na de verlening van de subsidie wordt opgeleverd.
Een maximale huurprijs van € 1.000 per maand is dan wellicht niet meer realistisch.
Daar komt bij dat de SOO in artikel 1 een vergelijkbare voorwaarde kent voor koopwoningen,
waarbij wordt aangesloten bij de Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG). De NHG
wordt wel jaarlijks geïndexeerd en in de Staatscourant gepubliceerd.
Om deze reden is ervoor gekozen om ook voor de maximale huurprijs een indexatie mogelijk
te maken. Dit is bewerkstelligd door aan te sluiten bij het bedrag behorende bij een
kwaliteit van een woning van 186 punten, bedoeld in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling
huurprijzen woonruimte.3 Er is gekozen voor 186 punten, omdat dit sinds de inwerkingtreding van het Besluit
betaalbare huur4 overeenkomt met de bovengrens van het middensegment. Er is gekozen voor een directe
verwijzing naar het bedrag behorende bij een kwaliteit van een woning van 186 punten.
Op deze manier kunnen woningen met een hogere kwaliteit ook onder deze regeling vallen,
mits zij worden verhuurd voor maximaal het bedrag dat hoort bij een kwaliteit van
een woning van 186 punten. Op 1 juli 2024 komt een puntenaantal van 186 overeen met
een maximale huurprijs van € 1.165,81 per maand. Deze maximale huurprijs wordt jaarlijks
geïndexeerd overeenkomstig artikel 27, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (artikel
12, tweede lid, van het Besluit huurprijzen woonruimte).
Op deze manier is bewerkstelligd dat de huurwoningen vallen in het gereguleerde segment,
zijnde het lage segment en het middensegment, en betaalbaar blijven voor lage en middeninkomens.
Dit sluit aan bij de oorspronkelijke doelstelling van de SOO. Bovendien wordt met
deze wijziging voorzien in een jaarlijkse indexatie van de maximale huurprijs.
3. Gevolgen (m.u.v. financiële gevolgen)
Voor de subsidieontvanger betekent de nieuwe bevoorschottingssystematiek in de derde
tranche de volgende veranderingen. In de eerste twee tranches van de SOO kreeg de
subsidieontvanger uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van een kopie van de benodigde
omgevingsvergunning of (indien geen omgevingsvergunning nodig is) een tweezijdig ondertekende
overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer voor de bouw van de ontmoetingsruimte,
een voorschot van 90% van het subsidiebedrag. Omdat een voorschot van 90% van het
subsidiebedrag in de nieuwe systematiek in 2026 wordt uitgekeerd, moet de subsidieaanvrager
die reeds in het jaar 2024 of 2025 de vergunning of overeenkomst overlegt tot 2026
wachten op het voorschot. Die periode kan langer zijn dan acht weken. Indien een initiatiefnemer
bijvoorbeeld direct op 14 oktober 2024 de aanvraag indient en op datzelfde moment
de omgevingsvergunning of overeenkomst overlegt, zal hij het voorschot pas na ongeveer
vijftien maanden ontvangen (namelijk in januari 2026). Aan de andere kant zal een
subsidieontvanger die bijvoorbeeld pas op 1 februari 2026 de omgevingsvergunning of
overeenkomst overlegt, wel binnen uiterlijk acht weken het voorschot krijgen uitgekeerd.
Ook het moment van overleggen van de benodigde omgevingsvergunning is gewijzigd in
de derde tranche. In de eerste twee tranches had de subsidieontvanger hiervoor drie
jaar de tijd, gerekend vanaf het ontvangen van de beschikking. Gebleken is dat het
verkrijgen van een omgevingsvergunning in de praktijk eerder plaatsvindt en in sommige
gevallen wordt de omgevingsvergunning al bij de aanvraag door de subsidieontvanger
overlegd. In de derde tranche van de SOO is ervoor gekozen om de subsidieontvanger
tot uiterlijk 30 september 2026 de tijd te geven voor het overleggen van een kopie
van de benodigde omgevingsvergunning. Deze datum is gekozen, zodat het voorschot,
behoudens de uitzondering in artikel 8, tweede lid, in 2026 aan de subsidieontvanger
uitbetaald zal worden. De termijn die een subsidieontvanger dan heeft voor het overleggen
van de omgevingsvergunning of tweezijdig getekende overeenkomst is afhankelijk van
het moment van de aanvraag. Dient hij meteen een aanvraag in op 14 oktober 2024 (start
aanvraagperiode), dan heeft hij 23,5 maanden, dient hij een aanvraag in op 19 september
2025 (einde aanvraagperiode), dan heeft hij iets minder dan twaalf maanden.
Mocht het in de praktijk zo zijn dat er zich buitengewone omstandigheden voordoen
waardoor de subsidieaanvrager, buiten zijn schuld om, de omgevingsvergunning niet
op tijd kan overleggen, dan voorziet artikel 8, tweede lid, in een clausule voor bijzondere
hardheid. De Minister kan die termijn dan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van
de subsidieontvanger eenmalig met ten hoogste één jaar verlengen. In dit geval zal
het voorschot alsnog moeten worden uitbetaald het jaar 2027.
4. Uitvoering
De beoogde wijzigingen zijn uitvoerbaar bevonden door de uitvoeringsorganisatie, Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO).
5. Financiële gevolgen
Er wordt met deze derde tranche geen extra regeldruk verwacht ten opzichte van eerder
tranches.
Het totale budget voor deze derde tranche is 23 miljoen euro, hetgeen tevens het subsidieplafond
zal zijn. Dit budget bestaat uit 15 miljoen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en 8 miljoen van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn
en Sport.
Met de beoogde aanpassing van de bevoorschottingssystematiek wordt het voorschot van
90% uitgekeerd in het jaar 2026. Door te kiezen voor dit jaar wordt aangesloten bij
de begrotingsregels van het Rijk. De uitkering van 10% restsubsidie na voltooiing
van de bouw (maximaal 7 jaar) na de start van de bouw blijft bestaan, waardoor kasschuiven
niet in zijn geheel voorkomen wordt. Wel wordt daarmee onderuitputting van grote bedragen
voorkomen.
6. Advies en consultatie
6.1 Internetconsultatie
Er heeft een Internetconsultatie plaatsgevonden van 11 juni 2024 tot en met 9 juli
2024 en deze heeft van twee partijen een reactie opgeleverd. Beide reacties waren
buitengewoon positief over (het doel van) de regeling en benoemen expliciet het feit
dat de maximale huurprijs jaarlijks geïndexeerd gaat worden. In de twee reacties zijn
de volgende verbeterpunten en opmerkingen ingebracht.
Allereerst wordt voorgesteld om, analoog aan de jaarlijkse indexering van de maximale
huurprijs, ook de subsidiabele kosten, zoals vermeld in artikel 7 van de regeling,
te indexeren. Deze suggestie is overwogen, maar er is vanaf gezien omdat er dan minder
aanvragen gehonoreerd kunnen worden bij hetzelfde subsidiebedrag. Uitgangspunt is
dat er zoveel mogelijk aanvragen resulteren in ontmoetingsruimten. Door de populariteit
van de regeling waren er in voorgaande tranche aanvragen die moesten worden afgewezen
omdat het subsidieplafond was bereikt. Door het subsidiebedrag te verhogen (met een
indexering) kunnen er minder aanvragen worden toegewezen. Bovendien geldt het bedrag
uit artikel 7, eerste lid, van de SOO enkel als een maximum. Indien de bouwkosten
voor de ontmoetingsruimte lager zijn, worden de werkelijke bouwkosten vergoed (artikel
7, tweede lid, van de SOO). In dit geval is indexatie niet relevant, omdat de werkelijk
gemaakte kosten worden vergoed.
Tevens is voorgesteld om de terminologie in art 4, derde lid, onder e (‘het aantal
woongelegenheden dat de geclusterde woonruimte vormt’) te wijzigen in ‘het aantal
woongelegenheden van de geclusterde woonvorm’, omdat bij het gebruik van het woord
‘woonruimte’ eigenlijk ‘woonvorm’ wordt bedoeld. Deze opmerking is juist. In de derde
tranche van de SOO wordt een geclusterde woonvorm gedefinieerd als vijf of meer zelfstandige
woonruimten, die fysiek verbonden zijn, dan wel zich in elkaar directe nabijheid bevinden,
die gelegen zijn in Nederland en die voldoen aan de eisen onder a tot en met c (de
maximale huurprijs, verkooprijs of WOZ-waarde). Het begrip woonvorm op zichzelf wordt
niet gedefinieerd in de SOO. Om deze reden is artikel 4, derde lid, onder e, van de
SOO aangepast. Daarbij is ook het begrip ‘woongelegenheden’ vervangen door ‘zelfstandige
woonruimte’, omdat daarmee aangesloten wordt bij de wijzigingen in artikel 1 SOO.
Daarbij wordt gevraagd of in een project met 40 woongelegenheden, waarvan er 15 worden
verhuurd met een huurprijs passend bij de regeling en 25 met een hogere huurprijs,
ook gebruik gemaakt kan worden van de regeling door te kiezen voor een subsidieaanvraag
passend bij de bijdrage voor 5 tot maximaal 20 woongelegenheden. Uit de tekst van
de SOO volgt dat dit in beginsel niet kan. Een project met 40 zelfstandige woonruimten,
waarvan 15 (dus < 75%) worden verhuurd met een maximale huurprijs passend bij de regeling,
is geen geclusterde woonvorm volgens de definitie uit artikel 1 van de SOO. Op grond
van artikel 4, eerste lid, van de SOO wordt de subsidie verstrekt voor een bijdrage
in de bouwkosten van een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm. Als een project
niet voldoet aan de definitie van een geclusterde woonvorm, kan daarvoor geen subsidie
worden aangevraagd.
Vervolgens wordt, gezien de interesse van de afgelopen jaren en de opgave in de huisvestingsopgave,
gevraagd of het ministerie overweegt om de subsidie voor deze regeling uit te breiden
met extra financiële middelen. Het verhogen van het subsidieplafond voor deze derde
tranche was echter niet mogelijk, omdat in de begroting geen hogere bijdrage voor
deze regeling kon worden gereserveerd.
Tenslotte wordt opgeroepen om de bevoorschotting te vervroegen. Omdat uitbetaling
in de nieuwe systematiek in 2026 plaatsvindt, kan het opstarten van projecten vertraging
oplopen. Omdat aanvragen voor de derde tranche in 2024 en 2025 kunnen worden ingediend
en 90% van de subsidie in 2026 wordt uitgekeerd, kan deze systematiek voor sommige
aanvragers betekenen dat ze (langer) moeten voorfinancieren. In de eerste twee tranches
van de SOO kreeg de subsidieontvanger uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van
een kopie van de benodigde omgevingsvergunning of (indien geen omgevingsvergunning
nodig is) een tweezijdig ondertekende overeenkomst tussen opdrachtgever en opdrachtnemer
voor de bouw van de ontmoetingsruimte, een voorschot van 90% van het subsidiebedrag.
Omdat een voorschot van 90% van het subsidiebedrag in de nieuwe systematiek in 2026
wordt uitgekeerd, moet de subsidieaanvrager die reeds in het jaar 2024 of 2025 de
vergunning of overeenkomst overlegt tot 2026 wachten op het voorschot. Die periode
kan langer zijn dan acht weken. Indien een initiatiefnemer bijvoorbeeld direct op
14 oktober 2024 de aanvraag indient en op datzelfde moment de omgevingsvergunning
of overeenkomst overlegt, zal hij het voorschot pas na ongeveer vijftien maanden ontvangen
(namelijk in januari 2026). Aan de andere kant zal een subsidieontvanger die bijvoorbeeld
pas op 1 februari 2026 de omgevingsvergunning of overeenkomst overlegt, wel binnen
uiterlijk acht weken het voorschot krijgen uitgekeerd. Zoals in de toelichting onder
punt 2.2 is beschreven moet in de nieuwe bevoorschottingssystematiek 90% van het subsidiebedrag
in een vooraf vaststaand jaar worden uitbetaald. Daarbij is onderzocht om het voorschot
in 2025 te laten plaatsvinden in plaats van in 2026, maar dat bleek begrotingstechnisch
niet mogelijk. Bovendien zou uitbetaling in 2025 betekenen dat subsidieontvangers
slechts tot 30 september 2025 hebben om de omgevingsvergunning of tweezijdig ondertekende
overeenkomst te overleggen. Bij het indienen van een aanvraag op 14 oktober 2024 betekent
dit ongeveer 11,5 maand en bij het indienen van een aanvraag op 19 september 2025
ruim één week. Dit is hoogstwaarschijnlijk voor een groot deel van de aanvragers geen
realistische termijn.
6.2 Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
7. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Door toevoeging van artikel 11a zijn de wijzigingen niet van toepassing op subsidieontvangers
uit de eerste en tweede tranche. De reden hiervoor is dat deze projecten zich in verschillende
stadia bevinden (van nog geen voorschot uitgekeerd tot een al afgerond project). Het
is dan ook niet wenselijk om voor deze groep de verplichtingen en bevoorschottingsystematiek
lopende deze projecten aan te passen. Dit is in strijd met de het beginsel van rechtszekerheid
en levert uitvoeringstechnische problemen op.
Dit betekent dat subsidieontvangers uit de eerste en tweede tranche:
-
• niet de verplichting hebben om voor 30 september 2026 de omgevingsvergunning of tweezijdig
getekende overeenkomst te overleggen; en
-
• te maken hebben met een vaste maximale huurprijs van € 1.000 op het moment van oplevering
van de ontmoetingsruimte.
Het is niet ondenkbaar dat een subsidieontvanger uit de eerste of tweede tranche zijn
subsidieaanvraag terugtrekt om vervolgens opnieuw een aanvraag in te dienen in de
derde tranche, bijvoorbeeld vanwege de indexatie van de maximale huurprijs. Dit is
niet wenselijk, omdat dat ten koste zou gaan van het budget voor nieuwe initiatieven.
Om deze reden is het niet de bedoeling dat aanvragen, die in een van de voorgaande
tranches tot subsidieverlening hebben geleid, opnieuw op dezelfde wijze kunnen worden
ingediend bij een volgende tranche.
De regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2024. Dit is overeenkomstig
de vaste verandermomenten.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
A
Deze wijzigingsopdracht ziet op drie begripsbepalingen uit artikel 1 van de SOO.
Allereerst wordt in de begripsomschrijving van geclusterde woonvorm de voorwaarde dat bij huurwoningen minimaal 75% wordt verhuurd tegen een huurprijs
van niet meer dan € 1.000 per maand, vervangen door een nieuwe voorwaarde, namelijk
dat bij huurwoningen minimaal 75% wordt verhuurd tegen een huurprijs van niet meer
dan het bedrag behorende bij een kwaliteit van een woning van 186 punten, bedoeld
in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling huurprijzen woonruimte. De inhoudelijke onderbouwing
van deze wijziging is gegeven in paragraaf 2.2.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Tevens is in de begripsomschrijving van geclusterde woonvorm de verwijzing naar het begrip woongelegenheid uit artikel 1 van de Woningwet aangepast naar een verwijzing naar het begrip zelfstandige woning uit artikel 234 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het begrip woongelegenheid is namelijk breed en omvat mede de woonwagen, standplaats en onzelfstandige woning.
Dit terwijl de SOO bedoeld is om de ontwikkeling van zelfstandige woonruimten in geclusterde
vorm te stimuleren. Deze gedachte wordt beter tot uitdrukking gebracht met een verwijzing
naar het begrip zelfstandige woning uit het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een
grammaticale fout uit de begripsomschrijving te herstellen. Met het oog op de overzichtelijkheid
is ervoor gekozen de begripsomschrijving van geclusterde woonvorm in zijn geheel opnieuw vastgesteld.
Ten tweede is de aanduiding van de Minister aangepast naar de Minister van Volkshuisvesting
en Ruimtelijke Ordening.
Tot slot was in de begripsomschrijving verkeersruimte een verwijzing opgenomen naar het Bouwbesluit 2012. Dit besluit is met de inwerkingtreding
van de Omgevingswet vervallen. Om deze reden is de verwijzing vervangen door een verwijzing
naar een vergelijkbaar artikel uit het Besluit bouwwerken leefomgeving.
B
In artikel 4, derde lid, van de SOO worden de vereisten genoemd waar een aanvraag
aan moet voldoen. Een van deze vereisten is het noemen van het aantal woongelegenheden
dat de geclusterde woonruimte vormt (onder e). Deze beschrijving is niet geheel juist.
Zo wordt in de SOO gesproken van een geclusterde woonvorm in plaats van een geclusterde woonruimte. Ook is door de wijziging van artikel 1 SOO het begrip woongelegenheden vervangen door zelfstandige woonruimten. Artikel 4, derde lid, van de SOO is hierop aangepast.
C
In artikel 5 van de SOO is het subsidieplafond voor het jaar 2024 en 2025 toegevoegd.
De aanvraagperiode voor de derde tranche kent een startdatum in 2024 en een einddatum
in 2025. Om deze reden wordt in artikel 5 het subsidieplafond voor het jaar 2024 en
2025 bedoeld. Het subsidieplafond betreft dus een totaalbedrag dat van toepassing
is op zowel de aanvragen die eind 2024 worden ingediend, als de aanvragen die in 2025
worden ingediend. Om dit te verduidelijken is ervoor gekozen om in artikel 5 te verwijzen
naar de aanvraagperiode in artikel 6, derde lid, van de SOO.
D
In artikel 6 van de SOO is toegevoegd dat de aanvraagperiode voor 2024 en 2025 start
op 14 oktober 2024 en eindigt op 19 september 2025. De einddatum van 19 september
2025 is gekozen opdat het voor RVO mogelijk is alle subsidiebeschikkingen nog in het
jaar 2025 af te geven.
E
In artikel 8 is in onderdeel b de verplichting opgenomen dat de subsidieontvanger
uiterlijk op 30 september 2026 de benodigde omgevingsvergunning of – indien er geen
omgevingsvergunning nodig is – de tweezijdig getekende overeenkomst tussen opdrachtnemer
en opdrachtgever voor de bouw van de ontmoetingsruimte overlegt. De datum van 30 september
2026 is gekozen opdat het voor RVO mogelijk is alle uitbetalingen in het jaar 2026
te doen.
Vanwege verlettering in het eerste lid is in artikel 8, tweede lid, de verwijzing
aangepast. Dit betreft een technische wijziging. Tot slot is in artikel 8, tweede
lid, onderdeel b (nieuw) toegevoegd. Daarmee geldt de al bestaande hardheidsclausule
ook voor de verplichting om de omgevingsvergunning of tweezijdig getekende overeenkomst
tijdig te overleggen. Indien dit niet mogelijk is binnen de gestelde termijn en de
subsidieontvanger hier geen schuld aan heeft, kan de Minister de termijn op schriftelijk
en gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger eenmalig met ten hoogste één jaar
verlengen.
F
In artikel 9, eerste lid, wordt een extra afwijzingsgrond toegevoegd. Het betreft
de situatie dat een aanvraag dezelfde inhoud of strekking heeft als een aanvraag die
in het verleden heeft geleid tot subsidieverlening op basis van deze regeling en die
op een later moment door de subsidieontvanger is ingetrokken. Een aanvraag heeft dezelfde
inhoud of strekking als het gaat om hetzelfde project waar subsidie voor aangevraagd
wordt en het dezelfde aanvrager betreft. Kleine wijzigingen in bijvoorbeeld de gegevens
van de aanvrager of het exploitatieplan van de ontmoetingsruimte zijn niet voldoende
om te spreken van een aanvraag met een andere inhoud of strekking. Belangrijk is dat
de aanvraag in het verleden geleid moet hebben tot subsidieverlening. Aanvragen die
in de eerste en tweede tranche zijn ingediend, maar die niet zijn gehonoreerd (bijvoorbeeld
omdat het subsidieplafond was bereikt), kunnen wel nogmaals ingediend worden in de
derde tranche. De inhoudelijke onderbouwing voor deze extra afwijzingsgrond is opgenomen
in hoofdstuk 7 van het algemeen deel van deze toelichting.
G
In het tweede lid van artikel 10 is opgenomen dat het voorschot van 90% niet eerder
wordt verleend dan in januari 2026. In beginsel geldt dus de regel dat een voorschot
uiterlijk acht weken na aanvraag wordt uitbetaald. In afwijking hiervan geldt dat
een voorschot nooit eerder wordt uitbetaald dan in januari 2026.
Voor de derde tranche van de SOO betekent dit concreet dat er voor een subsidieontvanger
twee mogelijkheden zijn, namelijk (1) de subsidieontvanger overlegt de omgevingsvergunning
of overeenkomst tussen 14 oktober 2024 en 6 november 2025 en (2) de subsidieontvanger
overlegt de omgevingsvergunning of overeenkomst tussen 6 november 2025 en 30 september
2026. In het eerste scenario wordt het voorschot altijd uitgekeerd in januari 2026
en in het tweede scenario uiterlijk acht weken na de datum waarop de omgevingsvergunning
of overeenkomst is overlegd.
Drie voorbeelden ter verduidelijking:
Voorbeeld 1: Omgevingsvergunning/overeenkomst vóór 6 november 2025
Een aanvrager overlegt de omgevingsvergunning op 4 april 2025. Volgens de hoofdregel
zou het voorschot van 90% binnen 8 weken uitbetaald worden, dus uiterlijk op 30 mei
2025. De datum van 30 mei 2025 ligt vóór het jaar 2026. Het voorschot wordt niet eerder
uitbetaald dan in januari 2026. Dit betekent dat de periode tussen het overleggen
van de omgevingsvergunning en het uitbetalen van het voorschot langer zal zijn dan
8 weken.
Voorbeeld 2: Omgevingsvergunning/overeenkomst tussen 6 november 2025 en 1 januari
2026
Een aanvrager overlegt de omgevingsvergunning op 18 december 2025. Volgens de hoofdregel
zou het voorschot van 90% binnen 8 weken uitbetaald worden, dus uiterlijk op 2 februari
2026. De datum van 2 februari 2026 ligt in het jaar 2026, dus het voorschot wordt
uiterlijk op 2 februari 2026 uitbetaald.
Voorbeeld 3: Omgevingsvergunning/overeenkomst tussen 1 januari 2026 en 30 september
2026
Een aanvrager overlegt de omgevingsvergunning op 3 september 2026. Volgens de hoofdregel
zou het voorschot van 90% binnen 8 weken uitbetaald worden, dus uiterlijk op 29 oktober
2026. De datum van 29 oktober 2026 ligt in het jaar 2026, dus het voorschot wordt
uiterlijk op 29 oktober 2026 uitbetaald.
H
Met het toevoegen van artikel 11a is voorzien in overgangsrecht met betrekking tot
de eerste en twee tranche van de SOO. Dit overgangsrecht is inhoudelijk beschreven
in paragraaf 7 van het algemeen deel van deze toelichting.
ARTIKEL II
De regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2024. Dit is overeenkomstig
de vaste verandermomenten.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer