TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Meer passende woningen voor ouderen realiseren is een grote maatschappelijke opgave.
Volgens de commissie Bos (Toekomst Zorg Thuiswonende Ouderen) moeten er in 2030 70.000
extra (geclusterde) woningen gerealiseerd zijn.1 Bij de bouw van geclusterde woonvormen is een ontmoetingsruimte een belangrijke voorziening.
De financiering van deze ruimte wordt door initiatiefnemers als voornaamste financiële
knelpunt genoemd. Vanuit het budget van de Woningbouwimpuls zijn voor 2021 en 2022
middelen beschikbaar gesteld om een financiële bijdrage te geven aan de bouwkosten
van een ontmoetingsruimte in een nieuwe of bestaande geclusterde woonvorm voor ouderen.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Aanleiding
In 2020 zijn drie moties aangenomen die te maken hebben met de financiering van geclusterde
woonvormen met een ontmoetingsruimte. De eerste betreft de motie Heerma/Marijnissen,2 deze verzoekt de regering om in samenwerking met gemeenten, woningcorporaties en
zorgaanbieders per regio concrete voorstellen te ontwikkelen om de bouw van kleinschalige
woonvoorzieningen, zoals Zorgbuurthuizen en het concept Knarrenhof, versneld van de
grond te krijgen, en hierbij ook het probleem van te hoge grondprijzen te agenderen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister) heeft
als invulling hiervan voor 2021 € 20 miljoen vanuit de Woningbouwimpuls beschikbaar
gesteld voor de realisatie van algemene voorzieningen in woonvormen voor ouderen.
Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van lid Van Otterloo3 tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen, waarin de regering werd verzocht een
miljoenenimpuls te geven voor het stimuleren van de bouw van geclusterde woningen
voor senioren, waardoor deze projecten naar voren gehaald kunnen worden of het laatste
zetje kunnen krijgen. De derde motie, van het lid Futselaar,4 vraagt de regering om ervoor zorg te dragen dat ook in 2022 een bedrag van € 20 miljoen
beschikbaar gesteld wordt om de totstandkoming van ontmoetingsruimten in wooncomplexen
te ondersteunen, waardoor vormen van zorgbuurthuizen gerealiseerd worden. De Minister
heeft deze motie ingevuld door ook in 2022 € 20 miljoen vanuit de Woningbouwimpuls
beschikbaar te stellen.
2.2 Probleembeschrijving
De meeste ouderen zijn tevreden met hun woning. Toch is er een groep die graag naar
een woning of woonvorm wil verhuizen waar de ontmoeting met buren net wat gemakkelijker
is. Waar activiteiten samen kunnen worden ondernomen en waar indien nodig de buren
een handje kunnen helpen. Er zijn vele vormen van dergelijke woonconcepten, zoals
hofjeswoningen, serviceflats of woon-zorgcomplexen. Initiatiefnemers van de realisatie
van dergelijke woonvormen zijn woningcorporaties, burgerinitiatieven of marktpartijen,
waaronder zorginstellingen. Geclusterde woonvormen met een ontmoetingsruimte verhogen
het welzijn van de ouderen en dragen eraan bij dat zij langer zelfstandig kunnen wonen.
Door het bouwen van deze woonvormen kunnen bovendien meer ouderen verhuizen. De, vaak
grotere, woning die zij achterlaten, kan door anderen worden bewoond, waardoor er
doorstroming op de woningmarkt ontstaat.
De vraag van ouderen naar geclusterde woningen met een ontmoetingsruimte is veel groter
dan het aanbod. Door de vergrijzing zal bovendien de vraag naar verwachting verder
toenemen. Bij ongewijzigd beleid blijft het aanbod van dergelijke woonvormen echter
beperkt. Dit komt doordat bij zowel nieuwbouw als bij bestaande bouw de realisatie
van een ontmoetingsruimte financiële problemen oplevert. Zeker bij woonvormen voor
ouderen met een laag of middeninkomen is het moeilijk de investerings- en exploitatiekosten
voldoende in de huur- of in de koopprijs te verdisconteren.
2.3 Probleemaanpak
Zowel gemeenten, woningcorporaties, burgerinitiatieven als marktpartijen geven aan
dat ontmoetingsruimten een positieve bijdrage kunnen leveren aan het welzijn en de
participatie van ouderen en daarmee aan onderlinge ondersteuning. Tegelijkertijd geven
initiatiefnemers aan dat de financiering van de investering, en in sommige gevallen
de exploitatie, een probleem is. Behalve de moeilijkheid de kosten te verrekenen,
zijn er vaak meerdere partijen bij betrokken, waardoor niet eenduidig kan worden aangegeven
wie de investeringen en exploitatie zou moeten financieren. Dit kan er uiteindelijk
toe leiden dat de ruimten niet worden gebouwd. Door vanuit het Rijk een substantiële
bijdrage te leveren aan de bouwkosten wordt verondersteld dat de financiële drempel
voor een groot gedeelte wordt geslecht.
Met de instelling van de Stimuleringsregeling ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting
(SOO) wil de Minister het welzijn van ouderen vergroten en het langer zelfstandig
wonen beter mogelijk maken. Dit doet zij door een financiële bijdrage te verstrekken
voor de bouw van ontmoetingsruimten in geclusterde woonvormen. Uitgangspunt is dat
deze ontmoetingsruimten niet alleen bestemd zijn voor de bewoners, maar ook voor de
buurt. Vanwege de staatssteunregels is dat zelfs voor woningcorporaties en marktpartijen,
waaronder zorginstellingen, een voorwaarde voor subsidiëring. Het betreft ontmoetingsruimten
bij zowel nieuwbouw als bestaande bouw. De regeling staat open voor verschillende
soorten initiatiefnemers. De verwachting is dat de regeling vooral gebruikt zal worden
door woningcorporaties, marktpartijen, waaronder zorginstellingen, en burgerinitiatieven.
Uit de gesprekken met woningcorporaties, marktpartijen, waaronder zorginstellingen,
en burgerinitiatieven kwam naar voren dat de bouwkosten van een ontmoetingsruimte
gemiddeld € 3.000 per m² bedragen. De regeling vergoedt hier een groot gedeelte van.
Uit de gesprekken kwam tevens naar voren dat een ontmoetingsruimte gemiddeld 60 m²
groot is, de grootte van een gemiddelde woning in een seniorenflat. De grootte van
de ontmoetingsruimte is vaak afhankelijk van het aantal woningen in een geclusterde
woonvorm. Vandaar dat het maximaal te vergoeden bedrag afhankelijk is van het aantal
woningen. De maximale vergoeding bedraagt € 2.500 per m² van de te bouwen ontmoetingsruimte
tot maximaal:
-
a. voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van 5 tot 20 woonruimten: € 100.000;
-
b. voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van 21 tot 50 woonruimten:
€ 150.000; of
-
c. voor een ontmoetingsruimte in een geclusterde woonvorm van ten minste 51 woonruimten:
€ 175.000;
of, indien de daadwerkelijke bouwkosten lager zijn dan de bedragen, bedoeld in artikel
7, eerste lid, onderdelen a tot en met c, maximaal de bouwkosten van de te bouwen
ontmoetingsruimte. Dit laatste is voor woningcorporaties en marktpartijen, waaronder
zorginstellingen, noodzakelijk vanwege de eisen voor staatssteun. In paragraaf 3.2
wordt ingegaan op de verhouding van de regeling tot het staatssteunrecht.
Het aantal woningen bepaalt de maximumvergoeding, die ten hoogste de daadwerkelijke
kosten bedraagt. Als een burgerinitiatief bijvoorbeeld een woonvorm met 15 woningen
en een ontmoetingsruimte van 65 m² bouwt, is het te ontvangen bedrag voor de bouw
gelijk aan de daadwerkelijke kosten, met een maximum van 40 x € 2.500 € 100.000, en
niet 65 x € 2.500 = € 162.500.
Voorwaarde voor subsidieverlening is de indiening van een exploitatieplan waarin de
aanvrager aangeeft hoe deze ervoor zorgt dat de ruimte minimaal de eerste vijf jaar
na oplevering voor ontmoeting wordt gebruikt en hoe de beheers- en exploitatiekosten
voor deze periode worden gedekt. Het beheer kan door de bewoners worden uitgevoerd,
maar ook door een externe partij. Na deze periode van vijf jaar, waarin de ontmoetingsruimte
conform de eisen uit de regeling is gebruikt, wordt het doel van de subsidie als behaald
beschouwd, en vervallen de subsidieverplichtingen. Indien de ontmoetingsruimte binnen
die periode van vijf jaar na de opleveringsdatum wordt doorverkocht, dient dit te
gebeuren tegen minimaal een marktconforme prijs, en dient de aanvrager de Minister
te melden tegen welke prijs, aan welke partij en per welke datum deze verkocht wordt,
en hoe ook na verkoop voldaan kan blijven worden aan de subsidieverplichtingen. Op
deze manier houdt de Minister zicht op het eigendom en de exploitatie van de ontmoetingsruimten.
2.4. Aanvraag van de subsidie
Een aanvrager kan per aanvraag voor één project subsidie aanvragen. Een bundeling
van projecten in één aanvraag is niet mogelijk. De aanvraagtermijn voor de subsidie
voor 2022 loopt vanaf 10 januari 2022 tot en met 30 november 2022. Een aanvraag kan
worden ingediend via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna:
de RVO). De aanvraagvereisten zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij
artikel 4. Voor subsidies in het kalenderjaar 2023 stelt de Minister de aanvraagperiode
vast en maakt dit bekend in de Staatscourant uiterlijk twee weken voor de aanvang
van het tijdvak waarvoor de aanvraagperiode wordt vastgesteld.
De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,
dit om toekenning zo spoedig mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. De beoordeling
van de aanvragen gebeurt in het licht van de doelen van de regeling die hierboven
zijn beschreven. In de SOO zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden als drempel
voor het toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan,
zal de aanvraag afgewezen worden. De maximale beoordelingstermijn van de aanvraag
is acht weken na ontvangst bij de RVO, mogelijk eenmalig te verlengen met maximaal
nogmaals acht weken, maar gestreefd wordt deze termijn zoveel korter te laten zijn
als mogelijk. De beoordeling zal door de RVO worden uitgevoerd.
Voor een nieuw te bouwen ontmoetingsruimte dient er een locatie geselecteerd te zijn
alvorens de subsidie beschikbaar wordt, middels een verklaring van de gemeente dat
de locatie beschikbaar is. Binnen acht weken na ontvangst van een kopie van de benodigde
en onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouw van de ontmoetingsruimte, verstrekt
de Minister aan de subsidieontvanger een voorschot van 90% van het subsidiebedrag.
Indien voor de bouw van de ontmoetingsruimte geen omgevingsvergunning is vereist,
verstrekt de Minister uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van een kopie van een
tweezijdig getekende overeenkomst tussen de opdrachtnemer van en de opdrachtgever
voor de bouw van de ontmoetingsruimte een voorschot van 90% van het subsidiebedrag.
De termijn van acht weken kan eenmaal met acht weken worden verlengd, indien het voorschot
van het subsidiebedrag niet binnen acht weken kan worden verstrekt. Bij de vaststelling
verklaart de subsidieontvanger dat is of zal worden voldaan aan de subsidieverplichtingen
uit artikel 8 en geeft tevens op wat de definitieve kosten voor de bouw van de ontmoetingsruimte
zijn.
2.5 Kenmerken ontmoetingsruimte
De ontmoetingsruimte hoeft niet fysiek verbonden te zijn met een van de woningen.
Doordat de ontmoetingsruimte op maximaal 100 meter van de woonvorm moet staan, wordt
voorkomen dat de bouw van een losstaand, verder weg gelegen buurthuis onder de regeling
valt. Een ontmoetingsruimte onderscheidt zich van andere ruimten waar ontmoeting plaatsvindt
door haar hoofddoel: ontmoeting. In een klusruimte, een gang of een tuin ontmoeten
bewoners elkaar ook, maar deze ruimten hebben een andere primaire functie.
De exploitatie dient plaats te vinden door een organisatie die verbonden is met de
geclusterde woonvorm. Dit kunnen de bewoners zijn, de eigenaar van het pand, maar
ook een extern ingehuurde partij zoals een welzijnsorganisatie. De selectie voor een
dergelijke, extern ingehuurde partij dient op open, transparante en niet-discriminerende
basis plaats te vinden, door minstens drie onderhandse offertes aan te vragen aan
relevante partijen of de exploitatie aan te besteden.
2.6 Overige voorwaarden
De regeling heeft als primaire doelgroep 55+’ers met een laag of middeninkomen en
met geen of een lage zorgvraag. Dit houdt niet in dat de woonvorm alleen op deze doelgroep
gericht moet zijn. Integendeel, juist een mix van bewoners met verschillende leeftijden,
verschillende inkomenshoogten en verschillende soorten zorgvraag kan een verrijking
zijn. Daarnaast kan een dergelijke woonvorm ook kansen bieden voor andere groepen,
zoals mensen met een beperking. Wel dient minstens de helft van de bewoners bij oplevering
van de ontmoetingsruimte tot bovengenoemde primaire doelgroep te behoren.
Om dit te borgen, gelden de volgende voorwaarden:
-
• ten minste 50% van de (beoogde) bewoners van de geclusterde woonvorm moet bij oplevering
van de ontmoetingsruimte 55 jaar of ouder zijn;
-
• ten hoogste 50% van de bewoners beschikt bij oplevering van de ontmoetingsruimte over
een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg;
-
• bij de oplevering van de ontmoetingsruimte dient de maximale huurprijs van minimaal
75% van de huurwoningen in de woonvorm (nieuwbouw of bestaande bouw) € 1.000 per maand
te bedragen; en
-
• bij verkoop dient van de nieuwbouw koopwoningen in de woonvorm minimaal 75% een prijs
van maximaal 1,25 x het bedrag van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG) te
hebben. Dezelfde grens van maximaal 1,25 x het bedrag van de NHG bij indiening van
de aanvraag voor de subsidie geldt voor de WOZ-waarde van minimaal 75% van de bestaande
bouw koopwoningen in de geclusterde woonvorm. In 2022 bedraagt de NHG-grens € 355.000.
De leeftijdsgrens en de voorwaarden aan de huur- en verkoopprijs zijn gebaseerd op
de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg (hierna: SWZ) van het Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Uit gesprekken met partijen kwam naar voren dat de in de SWZ vastgestelde
huur- en verkoopprijsgrenzen (de liberalisatiegrens en de NHG) voor burgerinitiatieven
en marktpartijen een belemmering kunnen vormen. De bouw van de ontmoetingsruimte maakt
de woningen duurder dan reguliere woningen. Daarnaast hebben de meeste woningen extra
voorzieningen en/of zijn beter toegankelijk waardoor de bouwkosten ook hoger zijn
dan die voor andere nieuwbouwwoningen. Daarbij valt te denken aan extra brede deuren,
ruimere badkamers en keukens en aan ingebouwde domotica. Daarnaast ondervinden de
initiatiefnemers dat de gespannen woningmarkt en de gestegen bouwkosten de kosten
hebben opgedreven. Bij nieuwbouw zou het daardoor voor deze initiatiefnemers zeer
moeilijk worden een haalbare business case te realiseren. Hierdoor zouden veel initiatieven
uiteindelijk niet van de grond komen. Om dit te voorkomen zijn de grenzen ten opzichte
van de SWZ verhoogd: voor de huurprijzen is de grens op € 1.000 per maand gesteld,
voor de verkoopprijzen is de grens vastgesteld op 1,25 x de NHG. Voor bestaande bouw
geldt voor de WOZ-waarde een grens van 1,25 x NHG. Wel is het percentage woningen
dat aan deze grenzen moet voldoen verhoogd van 25% naar 75%.
De gestelde grenzen voor huurwoningen, nieuwbouw koopwoningen en bestaande koopwoningen
zijn niet betaalbaar voor ouderen met een laag inkomen en voor veel ouderen met een
middeninkomen. Op basis van eerdere ervaring verwachten woningcorporaties echter binnen
de grenzen van de regeling te kunnen zorgen voor aanbod voor mensen met een laag inkomen.
Van burgerinitiatieven en marktpartijen wordt wel verwacht dat zij ook woningen voor
deze groep kunnen realiseren. Bij een evaluatie van de regeling zullen zowel de gebruikte
grenzen en percentages als de beschikbaarheid van geclusterde woonvormen met een ontmoetingsruimte
voor ouderen met een laag of middeninkomen worden onderzocht.
2.7 Doelgroepen
De regeling kent drie soorten doelgroepen: marktpartijen, waaronder zorginstellingen,
woningcorporaties, en andere niet-commerciële rechtspersonen gericht op woningbouw,
zoals burgerinitiatieven. De eerste twee groepen, marktpartijen en woningcorporaties,
worden in deze toelichting verder aangeduid als commerciële aanvragers, omdat zij
als economische actor opereren op de woningmarkt. Zij voegen immers woningen en ontmoetingsruimten
toe aan de totale woningvoorraad. Voor burgerinitiatieven gaat dat niet op, aangezien
zij slechts ontmoetingsruimten realiseren bij geclusterde woonruimte die bestemd is
voor bewoning door de deelnemers aan de burgerinitiatieven. De ontmoetingsruimte is
om die reden hoofdzakelijk voor eigen gebruik bestemd. De categorie burgerinitiatieven
bestaat daarom niet uit ondernemingen in de staatssteunrechtelijke zin, en zij hoeven
om die reden niet te voldoen aan enkele eisen in de regeling die gesteld zijn omwille
van de staatssteunvereisten. Zie hiervoor verder paragraaf 3.2 en het artikelsgewijze
deel van deze toelichting.
2.8 Motivering instrumentkeuze
Het grootste knelpunt bij de realisatie van een ontmoetingsruimte is de financiering
van de investering. Door een substantiële bijdrage te leveren aan de investeringskosten
nemen de totale kosten af, waardoor partijen minder zelf hoeven bij te dragen. Uit
gesprekken met burgerinitiatieven, woningcorporaties, zorginstellingen en marktpartijen
kwam ook naar voren dat een subsidieregeling de meest efficiënte en effectieve maatregel
is.
2.9 Toepassing in Caribisch Nederland
De regeling is alleen van toepassing in het Europees deel van Nederland, en is dus
niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
3. Relatie met andere wet- en regelgeving
3.1 Kaderwet overige BZK-subsidies
Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: het Kaderbesluit)
en de daaraan ten grondslag liggende Kaderwet overige BZK-subsidies. Het Kaderbesluit
bevat bepalingen die zich richten tot degene die subsidie aanvraagt of ontvangt. In
voorkomend geval zullen subsidieaanvragers of -ontvangers daarom met regels uit het
Kaderbesluit te maken krijgen, ook wanneer die regels niet expliciet zijn genoemd
in deze subsidieregeling. Als er regels gelden vanuit het Kaderbesluit, is dit toegelicht
in het artikelsgewijze deel van de toelichting.
3.2 Staatssteunrecht
In de SOO zijn regels opgenomen die voortkomen uit het staatssteunrecht. Als de overheid
subsidie verleent aan een onderneming kan dit te kwalificeren zijn als staatssteun.
Het begrip ‘onderneming’ dient daarbij breed uitgelegd te worden; het uitvoeren van
een economische activiteit (ook zonder winstoogmerk) kan er op zichzelf al toe leiden
dat er sprake is van een onderneming. De activiteit die aanvragers onder deze subsidieregeling
verrichten, te weten het realiseren van ontmoetingsruimten, kan doorgaans gezien worden
als economische activiteit. Hierdoor is er sprake van staatssteun.
Staatssteun is gereguleerd op Europees niveau en zal op basis van het Europese recht
gerechtvaardigd moeten worden. In deze subsidieregeling is gebruikgemaakt van een
Europese verordening ter rechtvaardiging van de gegeven steun. Het betreft artikel
56 in het deel ‘Steun voor lokale infrastructuurvoorzieningen’ van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Hierdoor is de te verlenen staatssteun vrijgesteld van aanmelding, mits aan de voorwaarden
van die verordening wordt voldaan. Dit heeft onder meer tot gevolg dat er sprake moet
zijn van een aantoonbaar stimulerend effect van de subsidies, waardoor de subsidies
alleen voorafgaand aan het verrichten van de activiteiten kunnen worden aangevraagd.
Daarnaast zal de aanvrager rekening moeten houden met de maximale steunhoogtes uit
artikel 56, wat betekent dat het steunbedrag niet hoger kan zijn dan het verschil
tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering.
De in aanmerking komende kosten zijn de kosten van de investeringen in materiële en
immateriële activa, waarvan de kosten voor aanschaf of gebruik van de bouwgrond van
de ontmoetingsruimte is uitgezonderd, hetgeen in de regeling is gedefinieerd als ‘bouwkosten’.
De kosten voor aanschaf of gebruik van de bouwgrond voor de ontmoetingsruimte zijn
uitgezonderd om een te snelle uitputting van het beschikbare subsidiebudget te voorkomen.
In de regeling is gewaarborgd dat de steun niet hoger zal uitvallen dan het verschil
tussen de in aanmerking komende kosten en de exploitatiewinst van de investering doordat
het bedrag dat als steun wordt verstrekt lager ligt dan de feitelijke bouwkosten (zowel
materiële als immateriële investeringskosten), en een ontvanger in de eerste vijf
jaar na de opleverdatum van de ontmoetingsruimte geen nettowinst mag maken met de
exploitatie van de ontmoetingsruimte (artikel 8, eerste lid, onder e, onder 5°, onder
1). Deze eis geldt voor commerciële aanvragers.
Op grond van artikel 11 van de algemene groepsvrijstellingsverordening zal de Minister
daarnaast via het elektronische aanmeldingssysteem van de Europese Commissie de beknopte
informatie over de SOO doen toekomen. Het gaat dan om de informatie als bedoeld in
bijlage II van de algemene groepsvrijstellingsverordening die binnen 20 werkdagen
na de inwerkingtreding van de SOO moet zijn verstuurd. Aangezien dit een verplichting
van de Minister is, waarvoor geen nadere gegevens van de subsidieaanvragers nodig
zijn, is het stellen van nadere regels in deze subsidieregeling niet nodig.
3.3 Stimuleringsregeling Wonen en Zorg
Sinds 2019 bestaat de SWZ die burgers en sociale ondernemers bij de financiering helpt
van kleinschalige innovatieve woonvormen die wonen, ondersteuning en eventueel zorg
combineren. De belangrijkste verschillen tussen de SWZ en de SOO zijn:
-
• de SWZ heeft als doelgroep burgerinitiatieven en sociale ondernemers, de SOO is gericht
op alle initiatiefnemers, dus ook commerciële aanvragers;
-
• de SWZ is gericht op de verstrekking van een lening voor de gehele woonvorm, de SOO
verstrekt subsidies voor de bouw van ontmoetingsruimten.
Burgerinitiatieven en sociale ondernemers kunnen een beroep op beide regelingen doen.
4. Gevolgen
De regeling zal zorgen voor meer ontmoetingsruimten voor ouderen. Deze ruimten maken
een grotere participatie mogelijk en de veronderstelde toename van ontmoeting zal
het welzijn van ouderen verhogen. Bovendien kan de toegenomen ontmoeting leiden tot
meer onderlinge ondersteuning. Ouderen kunnen hierdoor langer zelfstandig blijven
wonen. Bij nieuwbouw van de woonvorm komen woningen vrij voor andere doelgroepen waardoor
doorstroming op de woningmarkt ontstaat.
De regeldruk voor de aanvragers van de subsidie bestaat allereerst uit het kennisnemen
van de regeling. Met behulp van die informatie kan de aanvrager zich via de website
van de RVO verder verdiepen in de voorwaarden. De initiatiefnemer doet vervolgens
een aanvraag voor subsidieverlening via het digitale loket van de RVO. De aanvrager
dient een digitaal aanvraagformulier in en levert de benodigde bijlagen aan. Het invullen
en aanmaken van deze formulieren kost naar verwachting gemiddeld 20 uur. De aanvrager
ontvangt bij goedkeuring een verleningsbesluit van de RVO. De aanvrager ontvangt vervolgens
het voorschot. Bij de oplevering van de ontmoetingsruimte levert de aanvrager de RVO
digitaal een getekende verklaring aan waarin onder meer is aangegeven dat is of zal
worden voldaan aan de subsidieverplichtingen uit artikel 8. De verwachte tijd voor
het realiseren van deze documenten bedraagt tevens 20 uur.
De verwachting is daarom dat een initiatiefnemer in totaal 40 uur besteedt aan deze
stappen, waarvan ongeveer één uur kennisnamekosten betreft. Voor het berekenen van
de regeldruk voor burgers wordt een standaardtarief van € 15 per uur gehanteerd. In
totaal is de regeldruk voor een burgerinitiatief daarmee € 600. Uitgaande van een
subsidiebedrag van € 100.000, het maximale bedrag voor een woonvorm met maximaal 20
woningen, betekent dit een regeldruk van 0,6%.
Voor het berekenen van de regeldruk voor woningcorporaties en bedrijven wordt een
standaardtarief van € 39 gehanteerd. In totaal is de regeldruk voor woningcorporaties
en bedrijven daarmee € 1.560. Uitgaande van een subsidiebedrag van € 150.000, het
maximale bedrag voor een woonvorm met maximaal 50 woningen, betekent dit een regeldruk
van 1%.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
5. Uitvoering
De regeling zal worden uitgevoerd door de RVO. Initiatiefnemers kunnen bij deze organisatie
een aanvraag doen. De regeling is zo ontworpen dat deze voor de aanvrager zo helder
en eenvoudig mogelijk is en tevens bedoeld of onbedoeld misbruik voorkomt. De voorwaarden,
definities en criteria sluiten zoveel mogelijk aan bij de in de praktijk gebruikte
definities en bestaande regelingen. De belangrijkste daarvan is de eveneens door de
RVO uitgevoerde regeling SWZ.
6. Toezicht en handhaving
De RVO zal toezien op de juiste besteding van de middelen. Een eis voor verlening
van de subsidie is dat de ontmoetingsruimte gedurende minstens vijf jaar na voltooiing
wordt gebruikt als ontmoetingsruimte voor bewoners van de geclusterde woonvorm conform
het aangeleverde exploitatieplan. Voorkomen dient te worden dat de ontmoetingsruimte
in de eerste vijf jaar na de opleverdatum wordt afgesloten en geen activiteiten meer
plaatsvinden, of dat de ontmoetingsruimte een andere primaire bestemming krijgt dan
een sociale functie voor de bewoners van de geclusterde woonvorm en anderen. In dat
geval is de subsidie niet effectief. Door van de aanvrager een plan te vragen op welke
wijze de ruimte beheerd en geëxploiteerd zal worden, kan een inschatting gemaakt worden
van de levensvatbaarheid.
7. Evaluatie
De planontwikkeling, vergunningverlening en bouw van een gebouw kosten vele jaren.
Vijf jaar na inwerkingtreding zal een evaluatie door een extern bureau plaatsvinden.
Naar verwachting zijn op dat tijdstip de eerste ontmoetingsruimten die vanuit de regeling
zijn gefinancierd opgeleverd.
8. Inwerkingtreding
De regeling treedt in werking op 1 januari 2022. Hiermee wordt afgeweken van minimum
invoeringstermijn. Deze snelle inwerkingtreding voorkomt echter aanmerkelijke ongewenste
publieke nadelen, aangezien de sector zo snel mogelijk met deze regeling aan de slag
wil. Bovendien is de verwachting niet dat de regeling zo snel uitgeput zal zijn dat
sommige partijen achter het net zullen vissen, waardoor de korte invoeringstermijn
geen nadeel voor bepaalde partijen zal opleveren.
9. Consultatie
Een concept van de regeling is in een vroeg stadium voorgelegd aan een groot aantal
burgerinitiatieven, woningcorporaties, zorginstellingen en andere marktpartijen. De
reacties maakten duidelijk dat er een grote behoefte bestaat aan de regeling, maar
ook dat een gebrek aan locaties, woningnood onder veel groepen en stijgende bouwkosten
overal een rol spelen. Op basis hiervan zijn zowel de financiële randvoorwaarden als
de termijnen aangepast.
De internetconsultatie heeft plaatsgevonden in september en oktober 2021 en leverde
43 reacties op. Zij waren afkomstig van burgerinitiatieven, woningcorporaties, zorginstellingen,
projectontwikkelaars, burgers en koepelorganisaties. In een aantal reacties werd aangegeven
dat toekenning op volgorde van binnenkomst het risico met zich meebrengt dat bij overschrijving
burgerinitiatieven in het nadeel zijn. Zij hebben vaak meer tijd nodig voor het ontwikkelen
van een aanvraag dan professionele partijen. Mede daarom is besloten de middelen in
twee subsidieplafonds te verdelen. Dit biedt de mogelijkheid om bij het vaststellen
van de aanvraagperiode voor het tweede subsidieplafond, de regeling ook nog aan te
passen op basis van de ervaringen van de aanvraagperiode voor het eerste subsidieplafond.
Ook werd aangegeven dat de normbedragen ertoe zouden kunnen leiden dat de regeling
te weinig gericht zou zijn op ouderen met een laag of middeninkomen. Voor zowel huur-
als koopwoningen is besloten dat het percentage dat moet voldoen aan de maximumprijs
is verhoogd van 50% naar 75%. Daarnaast is het normbedrag van de maximumprijs voor
koopwoningen verlaagd.
In een aantal reacties werd om een verduidelijking gevraagd van de eisen aan onder
andere het bouwplan, het exploitatieplan en de invulling van het 100 meter criterium.
Uit een aantal reacties kwam naar voren dat onvoldoende duidelijk was dat de regeling
niet alleen op nieuwbouw, maar ook op bestaande bouw is gericht. De regeling is op
basis van deze reacties op een aantal plaatsen verhelderd.
Verder werd in een aantal reacties gevraagd om een bijdrage aan de exploitatiekosten
en een tegemoetkoming aan de mogelijke huurderving. Gekozen is vast te houden aan
de vergoeding van de bouwkosten om enerzijds een zo groot mogelijk aantal initiatieven
te ondersteunen en anderzijds de exploitatie niet afhankelijk te laten zijn van subsidiëring
vanuit het Rijk.
Artikelsgewijs deel
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit artikel worden enige definities gegeven. Onder ‘bouwkosten’ behoren de kosten
van de investeringen in materiële en immateriële activa voor de bouw van een ontmoetingsruimte,
waaronder in ieder geval begrepen de kosten voor materialen en bijvoorbeeld de kosten
voor het ontwerp van een architect voor de ontmoetingsruimte. In artikel 56, vijfde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt hiernaar verwezen als ‘de
in aanmerking komende kosten’. In artikel 2 van die verordening worden de begrippen
materiële en immateriële activa gedefinieerd. Onder de bouwkosten vallen ook de arbeidskosten.
Omdat deze kosten niet vallen onder de in aanmerking komende kosten uit artikel 56,
vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, moeten commerciële aanvragers
de arbeid door een derde laten verrichten tegen marktconforme voorwaarden, zodat er
geen sprake is van staatssteun. Voor burgerinitiatieven geldt de eis van marktconformiteit
van de arbeidskosten niet, aangezien de staatssteunregels niet op hen van toepassing
zijn.
Voor de definitie van een ‘verkeersruimte’ wordt verwezen naar de definitie daarvan
in het Bouwbesluit 2012. Een verkeersruimte is volgens die definitie een ruimte bestemd
voor het bereiken van een andere ruimte, niet zijnde een ruimte in een verblijfsgebied
of in een functiegebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte.
Artikel 3. Staatssteun
Deze regeling maakt gebruik van artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
als rechtvaardiging voor verleende staatssteun. Bepaalde verplichtingen in de regeling
volgen uit deze staatssteuneisen. Daar wordt hierna in dit artikelsgewijs deel van
de toelichting waar nodig op gewezen.
Aan het derde lid van artikel 56 is voldaan doordat de ontmoetingsruimte in ieder
geval toegankelijk moet zijn voor bewoners van de bijhorende geclusterde woonvorm,
blijkens de definitie van ‘ontmoetingsruimte’. Deze bewoners zijn in deze context
‘belangstellende partijen’ als bedoeld in het derde lid van artikel 56.
Artikel 4. Aanvraag van de subsidie
Een aanvraag voor een subsidie kan op grond van het tweede lid worden ingediend door
woningcorporaties (onderdeel a), commerciële rechtspersonen (onderdeel b), zoals marktpartijen
en zorginstellingen, en niet-commerciële rechtspersonen (onderdeel c), zoals burgerinitiatieven.
De RVO bepaalt van welke categorie sprake is op basis van de aangeleverde statutaire
doelstelling van de aanvrager.
Bij de aanvraag dient de aanvrager een aantal documenten te overleggen, opgesomd in
het derde lid van dit artikel. Indien het een commerciële aanvrager betreft, dient
deze ook een beschrijving van de grootte van de aanvrager in fte’s en jaaromzet te
overleggen. In het kader van de staatssteuneisen is deze beschrijving nodig om te
beoordelen of het bedrijf een kleine en middelgrote onderneming (KMO), ook wel midden-
en kleinbedrijf (MKB) genoemd, of een grote onderneming is. Tevens dient een verklaring
te worden overlegd waaruit blijkt dat de aanvrager voor de activiteiten waarvoor op
grond van deze regeling subsidie wordt aangevraagd niet meer steun ontvangt dan is
toegestaan op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent dat
het verzochte steunbedrag niet hoger is dan het verschil tussen de in aanmerking komende
kosten en de verwachte exploitatiewinst van de investering over de vijf jaar na de
datum van oplevering van de ontmoetingsruimte. Deze eis volgt uit het vijfde lid van
artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Voorts dienen bij de aanvraag, in afwijking van artikel 11, derde lid, onder a tot
en met e, van het Kaderbesluit, de gegevens en bescheiden, bedoeld in het derde lid
van dit artikel, te worden overgelegd. Dit betekent dat artikel 11, derde lid, onder
f en g, van het Kaderbesluit onverkort van toepassing is. Concreet dient er dus op
grond van dat artikel overgelegd te worden: het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag
dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager
staat, en, indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer
van Koophandel.
Artikel 5. Subsidieplafond en wijze van verdeling
Het subsidieplafond bedraagt voor 2022 € 20.000.000, de Minister verdeelt dit bedrag
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Het subsidieplafond voor 2023 bedraagt
€ 18.000.000.
Artikel 9 van het Kaderbesluit bepaalt dat indien een aanvrager niet heeft voldaan
aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met
toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft
gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke
voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt. Verder
zal de Minister de rangschikking van aanvragen die op de dag dat het subsidieplafond
wordt bereikt tegelijkertijd binnenkomen, vaststellen door middel van loting. De Minister
zal van het eventuele bereiken van het subsidieplafond onverwijld mededeling doen
in de Staatscourant.
Artikel 6. Aanvraagperiode en wijze van indienen
Een aanvraag kan slechts worden gedaan middels een digitaal formulier dat door de
Minister beschikbaar wordt gesteld op de website van de RVO. In 2022 kan de aanvraag
worden ingediend met ingang van 10 januari 2022 tot en met 30 november 2022. Voor
het subsidieplafond voor 2023 zal de Minister een aanvraagperiode vaststellen en dit
uiterlijk twee weken voor de aanvang van het tijdvak waarvoor de aanvraagperiode wordt
vastgesteld, bekendmaken in de Staatscourant.
Artikel 7. Subsidiabele kosten
Dit artikel bevat de maximaal uit te keren bedragen aan subsidie. In het eerste lid
is opgenomen dat het een vergoeding per m² betreft, met daarnaast een maximumbedrag
afhankelijk van het aantal woningen in de geclusterde woonvorm. Omdat de steun voor
commerciële aanvragers hoe dan ook niet hoger mag zijn dan de bouwkosten van de te
bouwen ontmoetingsruimte, vanwege het bepaalde in artikel 56, zesde lid, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening, is dit vastgelegd in het tweede lid. Indien een commerciële
aanvrager de bouwkosten voor specifiek de ontmoetingsruimte duidelijk maakt en deze
lager blijken dan het beoogde steunbedrag, zal het steunbedrag maximaal de bouwkosten
bedragen. Hetzelfde geldt voor niet-commerciële aanvragers, omdat voor hen evenzeer
geldt dat het onwenselijk is als zij een veel hoger steunbedrag ontvangen dan de daadwerkelijke
bouwkosten. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een weinig ingrijpende
verbouwing van een ruimte tot een ontmoetingsruimte.
Het derde lid bepaalt vervolgens wat onder de oppervlakte van de ontmoetingsruimte
wordt verstaan. Uitgegaan moet worden van de brutovloeroppervlakte van de ontmoetingsruimte,
waaronder bijvoorbeeld tevens een eventueel aanwezige keuken, toiletruimte of technische
ruimte valt. Wanneer de ontmoetingsruimte een nieuw te bouwen bouwwerk betreft, wordt
ook de brutovloeroppervlakte van de verkeersruimte, bijvoorbeeld de gang of de hal,
naar de ontmoetingsruimte toe tot de oppervlakte van die ontmoetingsruimte gerekend.
Voorwaarde hiervoor is dat die verkeersruimte uitsluitend wordt gebruikt voor het
ontsluiten van de ontmoetingsruimte. Dit betekent dat wanneer de verkeersruimte ook
wordt gebruikt voor het ontsluiten van andere ruimten, bijvoorbeeld een woonruimte,
de brutovloeroppervlakte van de verkeersruimte niet mag worden gerekend tot de brutovloeroppervlakte
van de ontmoetingsruimte. Ook wanneer een ontmoetingsruimte wordt gebouwd in een bestaand
bouwwerk mag een reeds aanwezige verkeersruimte niet worden gerekend tot de oppervlakte
van de ontmoetingsruimte.
Artikel 8. Subsidieverplichtingen
De subsidieontvanger heeft een aantal verplichtingen. De verplichtingen in het eerste
lid, onder a tot en met d, van dit artikel zien op de bouw van de ontmoetingsruimte.
De verplichtingen onder e gaan over de exploitatie van de ontmoetingsruimte na de
bouw en gelden gedurende de vijf jaren na de datum van oplevering van de ontmoetingsruimte.
De verplichting onder f betreft het bewaren van informatie.
Allereerst moet de aanvrager borgen dat de ontmoetingsruimte tijdens de exploitatie
wordt gebruikt als ontmoetingsruimte voor bewoners van de geclusterde woonvorm en,
indien de aanvrager een woningcorporatie of marktpartij betreft, voor anderen conform
het aangeleverde exploitatieplan. Dit is van belang om de subsidie het gewenste effect
te laten hebben: dat de woningvoorraad met ontmoetingsruimten voor ouderen wordt vergroot.
Om aan de eisen van artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen,
is het voor commerciële aanvragers van belang dat de ontmoetingsruimten niet uitsluitend
voor bewoners worden opengesteld. In dat geval zou er immers sprake zijn van specifieke
infrastructuur, hetgeen op grond van artikel 56, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening
niet is vrijgesteld van aanmelding.
Het vereiste, bedoeld onder e, onder 2°, vloeit voort uit artikel 56, derde lid, van
de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarin wordt vereist dat de ontmoetingsruimte
beschikbaar wordt gesteld aan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende
basis. Gebruik of verkoop van de ontmoetingsruimte mag, als vereist onder e, onder
3°, slechts tegen minimaal een marktconforme prijs geschieden, conform artikel 56,
derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De marktconforme prijs
moet worden aangetoond met een actueel taxatierapport. Deze verplichtingen gelden
ook voor niet-commerciële aanvragers.
Aangezien de subsidieverplichtingen gedurende vijf jaar na de datum van oplevering
van de ontmoetingsruimte blijven gelden, dient een aanvrager die binnen vijf jaar
na de opleveringsdatum van een ontmoetingsruimte overgaat tot verkoop van die ontmoetingsruimte,
de Minister te melden tegen welke prijs, aan welke partij en per welke datum deze
verkocht wordt, en hoe ook na verkoop voldaan kan blijven worden aan de subsidieverplichtingen.
Zo houdt de Minister zicht op het eigendom en de exploitatie van de ontmoetingsruimten.
Dit is vastgelegd in het vereiste, bedoeld onder e, onder 4°.
Het vereiste, bedoeld onder e, onder 5°, onder 1, dat een commerciële aanvrager geen
nettowinst mag maken op de exploitatie van de ontmoetingsruimte, hangt samen met het
vereiste uit artikel 56, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Door te eisen dat er geen nettowinst wordt gemaakt, kan de regeling volgens de staatssteunregels
worden uitgevoerd zonder dat er een inschatting vooraf of berekening achteraf van
de nettowinst hoeft te worden gemaakt. Dit maakt de uitvoering van de regeling significant
eenvoudiger. Bovendien is het niet de primaire bedoeling om met deze regeling ontmoetingsruimten
te subsidiëren die door de aanvrager worden gebruikt om nettowinst te maken.
Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de ontmoetingsruimte
te exploiteren, dient verder op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats
te vinden, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels. Dit is een vereiste
voor commerciële aanvragers uit artikel 56, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
en staat vermeld onder e, onder 5°, onder 2. De subsidieontvanger voldoet aan deze
eis door minstens drie onderhandse offertes aan te vragen aan relevante partijen,
of de exploitatie aan te besteden.
Het vereiste, bedoeld onder f, is op grond van artikel 12 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
nodig om de Europese Commissie in staat te stellen de verleende staatssteun te monitoren
en geldt alleen voor commerciële aanvragers.
Ook is de subsidieontvanger op grond van artikel 19 van het Kaderbesluit verplicht
om gedurende de bouw van de ontmoetingsruimte één keer per periode van twaalf maanden
via een voortgangsverslag inzicht te geven in de voortgang van de activiteiten. Ten
slotte is de subsidieontvanger verplicht om te voldoen aan de in artikel 21 van het
Kaderbesluit gestelde verplichtingen.
Artikel 9. Afwijzingsgronden
De Minister wijst een aanvraag af indien deze niet voldoet aan enige regel in het
Kaderbesluit of in deze regeling, conform artikel 12 van het Kaderbesluit. Ook in
de gevallen, genoemd in artikel 13 van het Kaderbesluit, wijst de Minister een aanvraag
af.
De Minister wijst de aanvraag voorts af in de gevallen genoemd in dit artikel, waarvan
de meeste ontleend zijn aan de daarbij vermelde artikelen van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Van ongeoorloofde cumulatie van steun of steun die hoger is dan geoorloofd als bedoeld
in de algemene groepsvrijstellingsverordening zal in de regel geen sprake zijn indien
de steun niet hoger uitvalt dan vastgesteld in artikel 7. In de gevallen, genoemd
in het tweede lid, wijst de Minister de aanvraag slechts af voor het gedeelte dat
wegens strijd met de algemene groepsvrijstellingsverordening niet is toegestaan.
Artikel 10. Verlening, voorschot en vaststelling van de subsidie
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de activiteiten uiterlijk
moeten zijn verricht en het tijdstip waarop een aanvraag van een beschikking tot subsidievaststelling
moet worden gedaan, conform artikel 18, tweede lid, van het Kaderbesluit. Op grond
van het derde lid van dat artikel is de subsidieontvanger verplicht om onverwijld
een schriftelijke melding aan de Minister te doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht
of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen
zal worden voldaan.
Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst
van de aanvraag, conform artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit. Binnen acht
weken na ontvangst van een kopie van de benodigde en onherroepelijke omgevingsvergunning
voor de bouw van de ontmoetingsruimte, verstrekt de Minister aan de subsidieontvanger
een voorschot van 90% van het subsidiebedrag. Indien voor de bouw van de ontmoetingsruimte
geen omgevingsvergunning is vereist, wordt een voorschot van 90% van het subsidiebedrag
binnen acht weken verstrekt na ontvangst van een kopie van een tweezijdig getekende
overeenkomst tussen de opdrachtnemer van en de opdrachtgever voor de bouw van de ontmoetingsruimte.
De termijn van acht weken kan eenmaal met acht weken worden verlengd, indien het voorschot
van het subsidiebedrag niet binnen acht weken kan worden verstrekt.
De aanvraag tot subsidievaststelling wordt na de voltooiing van de bouw van een ontmoetingsruimte
ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier, conform
artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit. Hierbij moet een eindverslag worden
overgelegd omtrent de uitvoering van en de resultaten van de activiteiten. Voorts
moet worden vermeld uit hoeveel m² de gebouwde ontmoetingsruimte bestaat en uit hoeveel
woonruimten de bijbehorende geclusterde woonvorm bestaat, zodat de RVO de definitieve
hoogte van de subsidie kan vaststellen. Ook moet worden vermeld dat is of zal worden
voldaan aan de subsidieverplichtingen uit artikel 8. Tot slot geldt dat moet worden
vermeld wat de definitieve bouwkosten van de ontmoetingsruimte bedragen. Dit is nodig
indien het geval, bedoeld in artikel 7, tweede lid, zich voordoet dat de bouwkosten
lager liggen dan het beoogde subsidiebedrag. In dat geval zal het subsidiebedrag even
hoog zijn als de bouwkosten.
In afwijking van onderdeel b van artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit hoeft,
conform het vijfde lid van dat artikel, geen controleverklaring overgelegd te worden.
Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven binnen 22 weken na ontvangst
van de aanvraag daarvan, conform artikel 22, vijfde lid, van het Kaderbesluit.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren