Tijdelijke regeling van de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering van 14 juni 2024 nr. 2024-0000349322, houdende subsidie maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden voor het Caribisch deel van het Koninkrijk

De Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering;

Handelende in overeenstemming met de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Financiën, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op de artikelen 3 en 4, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen 6, vierde en zevende lid, 7, derde lid, 8, eerste en tweede lid, 10, 11, 14, en 20 van het Kaderbesluit BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

Caribisch deel van het Koninkrijk:

Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten;

gemeenschap:

de nazaten van tot slaaf gemaakten en de groep mensen met wie ze op basis van gedeelde kenmerken, belangen of een gevoel van saamhorigheid verbonden zijn;

grassroots organisaties:

burgerinitiatieven, organisaties, culturele of maatschappelijke instellingen zonder winstoogmerk (stichting of verenigingen), die op lokaal niveau geworteld zijn in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten, en georganiseerd zijn om specifiek kwesties met betrekking tot het slavernijverleden aan te pakken ten goede van de nazaten van tot slaaf gemaakten;

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

nazaten van tot slaaf gemaakten:

de generaties die zijn voortgekomen uit de generaties Afrikaanse mensen, inheemsen uit de Amerika’s en Marrons, die vanaf ongeveer 1528 tot 1863/1873 tot slaaf waren gemaakt tijdens de trans-Atlantische slavernij;

trans-Atlantisch slavernijverleden:

het historische tijdperk (respectievelijk vanaf begin 16e tot eind 19e eeuw) waarin miljoenen mensen, voornamelijk uit Afrika, werden ontvoerd, verhandeld en tot slaaf gemaakt, en vervolgens gedwongen werden te werken op plantages, in mijnen en in andere sectoren, met name in de Amerika’s (Noord- en Zuid-Amerika), Afrika en delen van Europa;

samenwerkingsverband:

een samenwerking tussen organisaties (rechtspersonen) gevestigd op ten minste een of meer (ei)landen in de Caribische delen van het Koninkrijk.

Artikel 2. Subsidiedoel

De minister kan subsidie verstrekken voor initiatieven in het Caribisch deel van het Koninkrijk ten behoeve van nazaten van tot slaaf gemaakten, die in navolging van de gemaakte excuses voor het trans-Atlantisch slavernijverleden één of meer van de volgende doelen dienen:

  • a. het verwerven van een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden;

  • b. de verwerking van het slavernijverleden;

  • c. het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden; of

  • d. de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

Artikel 3. Subsidieplafond

  • 1. De minister stelt in de periode 1 juli 2024 tot 1 juli 2029 € 33.333.333,33 beschikbaar, welk bedrag wordt verdeeld in door de minister vast te stellen aanvraagtijdvakken met voor elk van die aanvraagtijdvakken en de Caribische delen van het Koninkrijk afzonderlijk vast te stellen subsidieplafonds.

  • 2. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen voor subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde aanvraagtijdvakken.

Artikel 4. Aanvraagtijdvakken

  • 1. Het eerste aanvraagtijdvak opent voor 30 dagen op de dag van inwerkingtreding van deze regeling en is bestemd voor aanvragen als bedoeld in artikel 5. Het subsidieplafond is:

    • a. voor aanvragen ten behoeve van Curaçao:

      • i. voor aanvragen op grond van artikel 5, eerste lid: € 40.000

      • ii. voor aanvragen op grond van artikel 5, tweede lid: € 85.555,55

      • iii. voor aanvragen op grond van artikel 5, derde lid: € 180.000

      • iv. voor aanvragen op grond van artikel 5, vierde lid:€ 250.000

    • b. voor aanvragen ten behoeve van Aruba:

      • i. voor aanvragen op grond van artikel 5, eerste lid: € 40.000

      • ii. voor aanvragen op grond van artikel 5, tweede lid: € 85.555,55

      • iii. voor aanvragen op grond van artikel 5, derde lid: € 180.000

      • iv. voor aanvragen op grond van artikel 5, vierde lid:€ 250.000

    • c. voor aanvragen ten behoeve van Sint-Maarten:

      • i. voor aanvragen op grond van artikel 5, eerste lid: € 40.000

      • ii. voor aanvragen op grond van artikel 5, tweede lid: € 85.555,55

      • iii. voor aanvragen op grond van artikel 5, derde lid: € 180.000

      • iv. voor aanvragen op grond van artikel 5, vierde lid:€ 250.000

    • d. voor aanvragen ten behoeve van Bonaire:

      • i. voor aanvragen op grond van artikel 5, eerste lid: € 40.000

      • ii. voor aanvragen op grond van artikel 5, tweede lid: € 85.555,55

      • iii. voor aanvragen op grond van artikel 5, derde lid: € 180.000

      • iv. voor aanvragen op grond van artikel 5, vierde lid:€ 250.000

    • e. voor aanvragen ten behoeve van Saba:

      • i. voor aanvragen op grond van artikel 5, eerste lid: € 40.000

      • ii. voor aanvragen op grond van artikel 5, tweede lid: € 85.555,55

      • iii. voor aanvragen op grond van artikel 5, derde lid: € 180.000

      • iv. voor aanvragen op grond van artikel 5, vierde lid:€ 250.000

    • f. voor aanvragen ten behoeve van Sint Eustatius:

      • i. voor aanvragen op grond van artikel 5, eerste lid: € 40.000

      • ii. voor aanvragen op grond van artikel 5, tweede lid: € 85.555,55

      • iii. voor aanvragen op grond van artikel 5, derde lid: € 180.000

      • iv. voor aanvragen op grond van artikel 5, vierde lid:€ 250.000

  • 2. Indien de subsidieplafonds uit het eerste tijdvak niet volledig worden benut, kan de minister de resterende middelen benutten voor aanvragen in het opvolgende aanvraagtijdvak.

  • 3. Indien een van de subsidieplafonds niet volledig wordt benut in het opvolgende tijdvak, kan de minister de resterende middelen benutten voor aanvragen die het andere subsidieplafond van dat aanvraagtijdvak te boven gingen.

  • 4. Na het eerste aanvraagtijdvak volgen nog ten minste acht aanvraagtijdvakken. De minister doet in de Staatscourant mededeling van de vaststelling van de aanvraagtijdvakken met vermelding van de bestemming en het subsidieplafond voor het desbetreffende aanvraagtijdvak.

Artikel 5. Subsidiabele activiteiten

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten voor het professionaliseren van organisaties die werkzaam zijn in de Caribische delen van het Koninkrijk die werken ten behoeve van de in artikel 2 genoemde doelen.

  • 2. De minister kan subsidie verstrekken voor kleinschalige maatschappelijke initiatieven die plaatsvinden in de Caribische delen van het Koninkrijk en die zich richten op het versterken van de gemeenschap en/of impact hebben op de in artikel 2 genoemde doelen.

  • 3. De minister kan subsidie verstrekken voor middelgrote maatschappelijke initiatieven die plaatsvinden in de Caribische delen van het Koninkrijk en die zich richten op het versterken van de gemeenschap en/of impact hebben op de in artikel 2 genoemde doelen.

  • 4. De minister kan subsidie verstrekken voor grootschalige maatschappelijke initiatieven die plaatsvinden in de Caribische delen van het Koninkrijk die zich richten op het versterken van de gemeenschap en/of impact hebben op de in artikel 2 genoemde doelen.

Artikel 6. Aanvragers

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking rechtspersonen en natuurlijke personen die zijn gevestigd in een van de Caribische delen van het Koninkrijk.

  • 2. Een samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 7, kan aanvragen doen voor een subsidie op grond van artikel 5, tweede, derde of vierde lid.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt aan de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten en aan de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt op grond van artikel 5, tweede, derde en vierde lid, aan natuurlijke personen.

Artikel 7. Samenwerkingsverband

  • 1. Rechtspersonen op de verschillende eilanden kunnen deel uitmaken van een samenwerkingsverband.

  • 2. De samenwerking wordt vastgelegd in een door alle partijen van het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst, waarin een hoofdaanvrager wordt aangewezen die gemachtigd wordt het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen.

  • 3. De geregistreerde locatie van de hoofdaanvrager bepaalt welk subsidieplafond geldt voor de aanvraag.

Artikel 8. Hoogte van subsidie

  • 1. De subsidie op grond van artikel 5, eerste lid, bedraagt een voucher van € 10.000,–.

  • 2. De subsidie op grond van artikel 5, tweede lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 10.000,– tot € 25.000,–.

  • 3. De subsidie op grond van artikel 5, derde lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 25.000,– tot € 125.000,–.

  • 4. De subsidie op grond van artikel 5, vierde lid, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten van minimaal € 125.000,– en ten hoogste € 500.000,–.

  • 5. Niet voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. exploitatiekosten;

    • b. kosten die het karakter hebben van een herstelbetaling, compensatie of schadeloosstelling;

    • c. onvoorziene kosten.

  • 6. Voor de berekening van uurtarieven wordt een vastgesteld uurtarief van € 47 gehanteerd.

Artikel 9. Subsidieaanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag bevat de gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

  • 2. Aanvragen op grond van artikel 5, derde en vierde lid, bevatten een jaarrekening.

  • 3. Onvolledige subsidieaanvragen kunnen, binnen 2 weken na de mededeling van de minister dat de aanvraag onvolledig is, worden aangevuld door de hoofdaanvrager.

Artikel 10. De rangschikking van de aanvragen

  • 1. De minister beoordeelt alle in een aanvraagtijdvak op grond van artikel 5, derde en vierde lid, ingediende volledige aanvragen en stelt een rangschikking op van de aanvragen.

  • 2. De rangschikking van de aanvragen op grond van artikel 5, eerste en tweede lid, gebeurt door loting indien het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 3. De rangschikking van de aanvragen op grond van artikel 5, derde en vierde lid, vindt plaats op basis van de mate waarin de aanvragen de in artikel 2 genoemde doelen dienen.

Artikel 11. Beoordelingscriteria

De kwaliteit van een subsidieaanvraag op grond van artikel 5, derde of vierde lid, wordt vastgesteld aan de hand van de volgende beoordelingscriteria, die zijn opgesomd in volgorde van hun relatieve belang:

  • a. de mate waarin een activiteit een bijdrage levert aan de in artikel 2, eerste lid, genoemde doelen;

  • b. de mate waarin het project nazaten van tot slaaf gemaakten ten goede komt;

  • c. de mate waarin de aanvrager(s) geworteld zijn in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten;

  • d. de mate waarin samenwerking en aansluiting wordt gezocht met grassroots organisaties;

  • e. de haalbaarheid van de activiteiten en het aantal personen dat direct of indirect met het project wordt bereikt;

  • f. het bereik van de activiteit gerelateerd aan de daaraan verbonden kosten;

  • g. de mate waarin het project een duurzaam karakter heeft met lange termijn effecten.

Artikel 12. Weigeringsgronden

De minister wijst een aanvraag voor een subsidie af voor zover:

  • a. projecten in strijd zijn met de Nederlandse wet- en regelgeving;

  • b. subsidies niet, direct dan wel indirect, ten goede komen aan de in artikel 2 benoemde doelen;

  • c. projecten een looptijd van langer dan vijf jaar hebben;

  • d. de aanvrager onvoldoende geworteld is in de gemeenschap;

  • e. de aanvraag ziet op de kosten die aanvullend nodig zijn op de initiële aanvraag om een initiatief te realiseren;

  • f. het een aanvraag op grond van artikel 5, eerste lid, betreft en de aanvrager reeds twee keer op grond van hetzelfde artikel subsidie heeft ontvangen;

  • g. het een aanvraag op grond van artikel 5, eerste lid betreft en de aanvrager reeds een subsidie op grond van hetzelfde artikel subsidie heeft ontvangen in het direct voorgaande tijdvak;

  • h. het een aanvraag betreft van een aanvrager die reeds subsidie heeft ontvangen op grond van deze regeling in hetzelfde tijdvak.

Artikel 13. Wijze van subsidieverstrekking

  • 1. Bij de verstrekking van een subsidie op grond van artikel 5, eerste lid, wordt direct een beschikking tot subsidievaststelling gegeven.

  • 2. Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 5, tweede lid, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

  • 3. Bij subsidieverstrekking op grond van artikel 5, derde en vierde lid, wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een vast bedrag op basis van de gegevens die worden ingediend bij de aanvraag. Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en de datum waarop een verzoek tot subsidievaststelling moet worden gedaan.

Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger

Naast de verplichtingen bedoeld in artikel 21 van het Kaderbesluit BZK-subsidies, is de ontvanger van de subsidie verplicht ervoor zorg te dragen dat:

  • a. de doelstellingen gesteld in de aanvraag op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b. de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd en de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van de financiële positie van de (hoofd)aanvrager en inkomsten en bestedingen die samenhangen met de gesubsidieerde activiteit.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip en vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.

  • 2. Een ministerieel besluit als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling na het in het eerste lid bedoelde tijdstip van vervallen van de regeling van toepassing op de afwikkeling van subsidieaanvragen en -vaststellingen op grond van deze regeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Digitalisering en Koninkrijksrelaties A.C. van Huffelen

TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Aanleiding en achtergrond

Op 19 december 2022 bood de Minister-President namens de regering excuses aan voor het Nederlands handelen in het verleden met betrekking tot het slavernijverleden. De excuses kwamen na jarenlange strijd door activisten uit het Koninkrijk en Suriname. Parallel aan de excuses werd ook een kabinetsreactie1 uitgebracht op het in juli 2021 gepresenteerde onderzoeksrapport ‘Ketenen van het verleden’2 van de dialooggroep slavernijverleden. De dialooggroep adviseerde in haar rapport om onder andere de volgende acties te ondernemen3:

  • Vergroot het bewustzijn over de trans-Atlantische slavernij via onderzoek, onderwijs en kunstzinnige projecten.

  • Versterk de kennis over de betekenis van discriminatie in het dagelijks leven.

  • Maak het slavernijverleden zichtbaar zodat dit een gedeelde geschiedenis kan worden.

Om de adviezen van de dialooggroep op te volgen is onder andere deze subsidieregeling in het leven geroepen, gericht op kennis en bewustwording, erkenning en herdenken en een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en de verwerking daarvan en specifiek bedoeld voor maatschappelijke initiatieven. De reikwijdte van het fonds waar de subsidieregeling maatschappelijke initiatieven onderdeel van uitmaakt is het trans-Atlantisch Slavernijverleden; dat wil zeggen voor organisaties uit het Koninkrijk der Nederlanden en Suriname.4 Hierbij heeft het kabinet beoogd dat er een geografische balans is in de besteding van de middelen, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in tempo, aanpak en organisatie, en recht wordt gedaan aan de specifieke behoeften vanuit verschillende gemeenschappen. In dit kader is besloten de beschikbare € 100 miljoen voor de regeling maatschappelijke initiatieven op te splitsen in drie delen: € 33 miljoen voor respectievelijk Europees Nederland, het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname5. Deze aanpak biedt de mogelijkheid tot maatwerk per geografisch gebied, waarbij voor elk gebied afzonderlijk een passende regeling is ontwikkeld met respect voor de plaatselijke werkwijze, processen en tempo. Bijgaande regeling betreft de regeling maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden voor Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.

2. Totstandkoming en uitgangspunten van deze regeling

De uitgangspunten voor de subsidieregeling voor de Caribische delen van het Koninkrijk komen voort uit het rapport ‘Ketenen van het verleden’ – met in het bijzonder haar bijlagen met bijdragen vanuit de (ei)landen – de kabinetsreactie van 19 december 2022 op het rapport van de dialooggroep slavernijverleden en de voortgangsbrief van 23 juni 2023 ‘Brief vervolgtraject excuses slavernijverleden’.6 Ook zijn met de gemeenschappen, vertegenwoordigers en lokale overheden van Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten gedurende 2022 en 2023 diverse intensieve en constructieve gesprekken gevoerd om input op te halen en werd begin oktober 2023 een Caribische Catshuissessie georganiseerd om hier over door te spreken. Ook wordt in deze regeling rekening gehouden met het CARICOM Ten Point Plan for Reparatory Justice, zoals opgesteld door de CARICOM Reparations Commission (CRC). Dit tienpuntenplan richt zich op het adresseren van historisch onrecht en het zoeken van genoegdoening voor de nazaten van tot slaaf gemaakte Afrikanen en inheemse gemeenschappen.7

Daarnaast heeft er een internetconsulatie plaatsgevonden van 1 t/m 31 maart 2024 – de standaard minimale termijn van 30 dagen8 – en is deze regeling getoetst middels inspraakbijeenkomsten met door de lokale overheden aangewezen ambtelijk vertegenwoordigers en vertegenwoordiging uit de lokale comités/platformen van Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.

Doelstellingen

Voor subsidie komen in aanmerking maatschappelijke initiatieven die substantieel bijdragen aan ten minste een van de genoemde doelstellingen in de kabinetsreactie van 19 december 2022:

  • het verwerven van een beter begrip van de doorwerking van het slavernijverleden en het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden;

  • de verwerking van het slavernijverleden, maatschappelijk en persoonlijk;

  • het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden; of

  • de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

Beoogde effecten
  • 1. Een duurzame verandering in de doorontwikkeling van het maatschappelijk middenveld, specifiek grassroots organisaties die zich bezig houden met het onderwerp slavernijverleden en in lijn met de hiervoor genoemde doelstellingen. Zij vormen vaak de spil van authentieke lokale initiatieven, zijn voortgekomen uit de basis van de gemeenschappen van nazaten van tot slaaf gemaakten en opereren in de context van het Caribisch deel van het Koninkrijk met geringe capaciteit en een tekort aan fondsen om zichzelf door te ontwikkelen. Daarom biedt deze regeling zowel aan natuurlijke personen als rechtspersonen de mogelijkheid voor het professionaliseren van hun organisatie.

  • 2. Bevordering van beter begrip van de doorwerking, het tegengaan van de gevolgen van, de verwerking, bevordering van kennis en bewustwording en erkenning en herdenking van het slavernijverleden. Dit vindt plaats door en voor de Caribische delen van het Koninkrijk – en specifiek maatschappelijke organisaties – die zo laagdrempelig mogelijk projecten hiervoor kunnen organiseren, met oog voor onderlinge samenwerking waardoor de veerkracht en betrokkenheid binnen de gemeenschappen wordt versterkt. Grote(re) organisaties die samenwerken met grassroots organisaties voor hun initiatief of grassroots organisaties opnemen in hun project krijgen dan ook een hogere rangschikking bij de toekenning van de subsidie. Dit geldt ook voor aanvragen die door meer dan één eiland wordt ingediend voor eiland-overstijgende projecten.

Om de gemeenschap van nazaten en andere betrokkenen te ondersteunen bij het indienen van aanvragen, worden er informatiesessies georganiseerd over het doel van de subsidieregeling, de eisen waar een aanvraag aan moet voldoen en de criteria waaraan de aanvraag wordt beoordeeld. Er zal ook stil worden gestaan bij subsidieverplichtingen zoals de verantwoording van de subsidie na afloop van de activiteiten.

Na het derde aanvraagtijdvak – nader te bepalen – zal een evaluatie worden uitgevoerd, die onder andere toeziet op:

  • De laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de regeling: op basis van ervaringen die gedeeld worden vanuit de aanvragers wordt bekeken of er wijzigingen in de aanvraagprocedure nodig zijn om de doelstellingen en beoogde effecten van deze regeling te (blijven) behalen.

  • De subsidieplafonds: om ervoor te (blijven) zorgen dat middelen effectief worden gealloceerd en gebruikt, wordt de financiële balans opgemaakt en bekeken of een herverdeling tussen de verschillende subsidieplafond wenselijk is. Dit met oog voor het (mogelijk verschillende) tempo waarin projecten worden aangevraagd, gestart en uitgevoerd op Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.

Naar aanleiding van de eerste evaluatie zullen mogelijke wijzigingen worden meegenomen en worden bepaald wat het volgende gewenste evaluatiemoment is.

3. Wettelijk kader

Deze regeling is opgesteld op grond van de Kaderwet overige BZK-subsidies en het Kaderbesluit BZK-subsidies. Subsidies die worden verstrekt krachtens deze regeling worden verstrekt volgens de regels van deze wet en dit besluit.

Staatssteun

Tijdens het opstellen van deze subsidieregeling is rekening gehouden met de EU wet- en regelgeving betreffende staatssteun. Het EU-recht is slechts in beperkte mate van toepassing op de Caribische delen van het Koninkrijk.

De staatssteunregels zijn van toepassing op ondernemingen die economisch actief zijn in Europees Nederland. Indien een subsidie wordt verleend aan een onderneming die zowel in Europees Nederland als in de Caribische delen van het Koninkrijk actief is, moet er een gescheiden boekhouding worden bijgehouden. De gescheiden boekhouding moet worden bijgehouden voor enerzijds activiteiten die plaatsvinden in het Caribische deel en anderzijds voor activiteiten in het Europese deel. Deze regels gelden ook indien subsidie wordt verleend aan een onderneming die zowel op Sint maarten als het Franse deel Saint Martin actief is. Saint Martin maakt wel uit van de interne markt van de EU, waar de staatssteunregels van toepassing zijn.

De regels betreffende staatssteun zijn niet van toepassing voor ondernemingen die zijn gevestigd in de Caribische delen van het Koninkrijk omdat deze eilanden geen onderdeel zijn van de interne markt van de EU. In deze subsidieregeling is gewaarborgd dat gesubsidieerde activiteiten alleen mogen plaatsvinden in de Caribische delen van het Koninkrijk en gelden alleen worden verstrekt voor activiteiten in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Hierom hoeft er verder geen rekening worden gehouden met de staatssteunregels.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepaling

In het kader van deze regeling worden de onderstaande definities gehanteerd:

Nazaten van tot slaaf gemaakten

Nazaten van tot slaaf gemaakte verwijst naar de afstammelingen van mensen die in het verleden tot slaaf zijn gemaakt. In de context van het trans-Atlantisch slavernijverleden doelt deze term op de generaties die zijn voortgekomen uit de generaties Afrikaanse en inheemsen uit de Amerika’s en Marrons die vanaf ongeveer 1528 tot 1863/1873 tot slaaf waren gemaakt. Deze term benadrukt ook de historische continuïteit van het onrecht dat door slavernij is aangericht en de langetermijneffecten op de betrokken gemeenschappen. Het erkent ook het belang van het begrijpen van de erfenis en doorwerking van slavernij en het aanpakken van hedendaagse kwesties die voortkomen uit deze geschiedenis, waaronder sociaaleconomische ongelijkheid, discriminatie en intergenerationele trauma's.

Gemeenschap

Gemeenschap in het kader van het slavernijverleden verwijst naar de groep mensen die historisch gezien direct getroffen is door slavernij en de daarmee samenhangende praktijken. Dit betreft de nazaten van tot slaaf gemaakten en de groep mensen met wie ze op basis van gedeelde kenmerken, belangen of een gevoel van saamhorigheid verbonden zijn.

Trans-Atlantisch slavernijverleden

Het trans-Atlantisch slavernijverleden verwijst naar het historische tijdperk (vanaf begin 16e tot eind 19e eeuw) waarin miljoenen mensen, voornamelijk uit Afrika, werden ontvoerd, verhandeld en tot slaaf gemaakt, en vervolgens gedwongen werden te werken op plantages, in mijnen en in andere sectoren, met name in de Amerika’s (Noord- en Zuid-Amerika), Afrika en delen van Europa. Deze gruwelijke praktijk van de slavenhandel vond plaats tussen de 15e en 19e eeuw en was een systematisch proces van mensenhandel dat grote impact had op de betrokken individuen en hun nakomelingen. De scope van deze subsidieregeling is het trans-Atlantisch slavernijverleden.

Grassroots organisaties

Grassroots organisaties in het kader van slavernijverleden verwijst naar burgerinitiatieven, organisaties, culturele of maatschappelijke instellingen zonder winstoogmerk (stichtingen of verenigingen), die op lokaal niveau zijn geworteld in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten en georganiseerd zijn om specifieke kwesties met betrekking tot het slavernijverleden aan te pakken, ten goede van de nazaten van tot slaaf gemaakten. Deze organisaties zetten zich doorgaans in voor bewustwording, rechtvaardigheid, empowerment en blijvende positieve verandering en/of verbetering in het leven van nazaten.

Artikel 2. Subsidiedoel

De doelen van deze subsidieregeling sluiten aan bij de doelstellingen zoals benoemd in de kabinetsreactie van 19 december 2022.9 De beoogde effecten zijn specifieker omschreven in de toelichting (onder 2. Totstandkoming en uitgangspunten van deze regeling).

Daarnaast is het uitgangspunt van deze regeling dat elke subsidieaanvraag kan worden gedaan in alle talen die gesproken worden op de eilanden in het Caribisch deel van het Koninkrijk: Engels, Papiamentu, Papiamento en Nederlands. Dit om de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van de regeling te bevorderen.

Artikel 3. Subsidieplafond

In totaal is € 33.333.333,33 beschikbaar voor de regeling subsidie maatschappelijke initiatieven trans-Atlantisch slavernijverleden voor de periode 1 juli 2024 tot 1 juli 2029.

De subsidieplafonds zijn bepaald in overeenstemming met vertegenwoordigers van Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten middels inspraakbijeenkomsten. Hier is besloten het totaalbedrag van de subsidieregeling evenredig te verdelen tussen alle zes de eilanden. Dit komt op het volgende neer:

  • € 33.333.333,33 / zes eilanden is € 5.555.555,55 per eiland voor de totale looptijd van de regeling.

  • Vanwege de looptijd van vijf jaar van de subsidieregeling betekent dit € 5.555.555,55 / vijf boekjaren per eiland. Dit komt neer op een subsidieplafond van € 1.111.111,11 per eiland per boekjaar.

  • De subsidieplafonds per eiland voor de in deze regeling opgenomen aanvraagtijdvakken komt daarmee neer op € 555.555,55 per eiland per aanvraagtijdvak.

De subsidie is verdeeld in vier onderdelen:

  • 1. Een subsidie voor het professionaliseren van grassroots organisaties (€ 10.000);

  • 2. Een subsidie voor kleine maatschappelijke initiatieven (tussen € 10.000 en € 25.000);

  • 3. Een subsidie voor middelgrote maatschappelijke initiatieven (tussen € 25.000 en € 125.000)

  • 4. Een subsidie voor grote maatschappelijke initiatieven (tussen € 125.000 en € 500.000).

Per onderdeel geldt per (ei)land ook een subsidieplafond – zie artikel 4, eerste lid. Dit geeft aanvragers meer inzage in hun kans van slagen bij het doen van een aanvraag. Wanneer het subsidieplafond van één van voorgenoemde onderdelen – en zoals ook genoemd in artikel 4, vierde en vijfde lid – niet wordt bereikt aan het einde van het aanvraagtijdvak, kunnen deze middelen worden gebruikt voor volledige en tijdige aanvragen van een ander subsidieonderdeel die zijn afgewezen door een te lage plek in de rangschikking. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer er aanvragers uitgeloot worden voor de professionaliseringsvoucher, zij alsnog in aanmerking hiervoor kunnen komen wanneer blijkt dat het subsidieplafond niet is bereikt voor de gemeenschap versterkende initiatieven. Deze toekenning vindt plaats op basis van de al bestaande rangschikking. Aanvragers die hoger staan op de lijst zullen dus als eerste aan de beurt zijn.

Wanneer het maximale bedrag in een boekjaar niet volledig wordt benut, schuift het resterende bedrag door naar het volgende boekjaar.

Artikel 4. Aanvraagtijdvakken

Er is gekozen om alleen het eerste aanvraagtijdvak vast te leggen in de regeling zodat de planning flexibel blijft en aanpassingen gedaan kunnen worden gedurende de loop van de regeling. Op deze manier kunnen de lessen die worden geleerd naar aanleiding van de planning van het eerste tijdvak worden toegepast in de planning van de volgende tijdvakken. De data van de nieuwe aanvraagtijdvakken zullen transparant en ruim van tevoren worden aangekondigd in de Staatscourant.

Artikel 5. Subsidiabele activiteiten

Onderdeel 1 – professionaliseren van grassroots organisaties

Dit onderdeel van de regeling biedt grassroots organisaties van nazaten en betrokken gemeenschappen de mogelijkheid tot professionalisering en versterking van hun organisatie door middel van een professionaliseringsvoucher van € 10.000, waarvan de toekenning plaatsvindt op basis van loting indien het subsidieplafond wordt overschreden. Deze voucher is bedoeld voor diverse activiteiten die gericht zijn op het versterken van de organisatorische capaciteit en duurzaamheid van de organisaties. Er wordt gedacht aan de volgende mogelijkheden:

  • capaciteitsopbouw: ondersteuning voor workshops en trainingen gericht op het vergroten van de vaardigheden en kennis van bestuursleden en medewerkers. Dit omvat ook begeleiding bij het opzetten van effectieve bestuursstructuren en advies bij het oprichten van een organisatie en de handelingen die daarbij komen kijken, zoals een inschrijving bij de Kamer van Koophandel en het opstellen van statuten.

  • bevorderen van netwerkvorming: mogelijkheden om samenwerkingsverbanden te organiseren en te versterken, waardoor grassroots organisaties beter verbonden zijn met relevante partners en elkaar.

  • toegang tot middelen: verkrijgen van advies op maat en informatie over bestaande subsidie- en financieringsmogelijkheden, evenals ondersteuning bij het schrijven van succesvolle subsidieaanvragen.

  • technologische ondersteuning: training in het gebruik van moderne technologieën en tools, met als doel het optimaliseren van digitalisering binnen de organisatie.

  • marketing en zichtbaarheid: ontwikkelen van effectieve marketing- en communicatiestrategieën om de zichtbaarheid van de organisatie te vergroten, waardoor zij hun impact kunnen vergroten.

  • advies over (financiële) duurzaamheid: ondersteuning bij het ontwikkelen van duurzame financieringsmodellen op de lange termijn, waardoor met duurzaam financieel beheer de continuïteit en zelfstandigheid van de organisaties worden bevorderd.

Deze diversiteit aan ondersteuningsmogelijkheden stelt organisaties in staat om op maat gemaakte stappen te zetten naar een versterkte en veerkrachtige toekomst. Voor de professionaliseringsvoucher geldt dat deze maximaal tweemaal mag worden aangevraagd, waarbij er tussen de aanvragen minimaal een aanvraagtijdvak moet zitten. Op deze manier kan de professionalisering waarvoor de eerste voucher is aangevraagd effect sorteren, voordat er een volgende aanvraag gedaan wordt. Dit is terug te vinden onder artikel 12, onderdeel f en g in de regeling.

Onderdeel 2 & 3 – kleine- en middelgrote maatschappelijke initiatieven

Dit onderdeel van de regeling omvat initiatieven ter versterking van de gemeenschap gericht op het bevorderen van veerkracht binnen de gemeenschappen van nazaten van tot slaaf gemaakten en het vieren van hun veerkracht binnen de Caribische delen van het Koninkrijk. Binnen dit segment van de regeling zijn er twee subsidieopties beschikbaar: een 'kleine' subsidie tussen € 10.000 en € 25.000, toegekend op basis van loting, en een 'middelgrote' subsidie variërend tussen € 25.000 en € 125.000. De projecten kennen een looptijd van maximaal vijf jaar en kunnen onder meer de volgende doeleinden hebben:

  • sociale samenhang en netwerkvorming: zoals de organisatie van gemeenschapsbijeenkomsten en evenementen met als doel heling en herstel binnen diverse gemeenschappen, waarbij de nadruk ligt op het samenbrengen van gemeenschapsleden, bevorderen van sociale samenhang en de maatschappelijke en persoonlijke verwerking van de impact van het slavernijverleden.

  • educatie en bewustwording: zoals de ontwikkeling van programma's gericht op het vergroten van kennis over het eigen slavernijverleden en bewustwording van de doorwerking ervan op individuele en gemeenschapspatronen, educatieve initiatieven gericht op bewustwording, begrip en empowerment en onderwijs- en voorlichtingsprogramma's om de veerkracht van de gemeenschap tegen discriminatie en racisme te vergroten, met aandacht voor empowerment, voorlichting, en ondersteuning in situaties van discriminatie en racisme. Ook valt de ontwikkeling van relevant lesmateriaal en het geven van interactieve workshops hier onder.

  • impactvolle (gemeenschaps)plannen/projecten gericht op economische empowerment van de gemeenschap, bewustwording en educatie over de doorwerking van het slavernijverleden op de mentale en fysieke gezondheid van nazaten (door middel van bijvoorbeeld gezondheidsvoorlichtingscampagnes) en welzijn bevorderende projecten in de gemeenschap, zoals bijvoorbeeld sport. Ook gemeenschapsprojecten ten aanzien van deling van geschiedenis en ervaringen met betrekking tot slavernij en het doen van oral history projecten vallen hier onder.

  • organisatie van lezingen, seminars en paneldiscussies met internationaal karakter, zoals het faciliteren van (intereilandelijke)evenementen die de dialoog en het begrip bevorderen door middel van lezingen, seminars en paneldiscussies met een internationaal karakter.

  • digitale platforms: ontwikkeling van websites, apps of virtuele tours die informatie en educatief materiaal over het slavernijverleden bieden.

  • culturele uitingen (zonder winstoogmerk) die de dialoog en het begrip bevorderen in de betrokken gemeenschappen en in de samenleving als geheel, zoals tentoonstellingen, voorstellingen en workshops.

Onderdeel 4 – grote maatschappelijke initiatieven

Dit onderdeel van de regeling omvat grote maatschappelijke initiatieven. Voor dit onderdeel zijn aanvragen mogelijk van € 125.000 tot en met € 500.000. Deze projecten worden verwacht een diepgaande en blijvende impact te hebben op de doelstellingen van de regeling en dragen bij aan een bredere maatschappelijke bewustwording en transformatie met betrekking tot het slavernijverleden. Er wordt gestreefd naar bevordering van intereilandelijke samenwerking, alsmede de samenwerking tussen grotere- en grassroot organisaties. Aanvragen waarbij er sprake is van intereilandelijke samenwerking zullen dan ook een hogere rangschikking krijgen.

Voor deze projecten gelden dezelfde doeleinden als voor onderdeel 2 – klein- en middelgrote initiatieven. Ook kent de doorlooptijd van een project een maximum van vijf jaar. Van deze meer grootschalige projecten wordt echter verwacht dat zij buiten een eindverslag een controleverklaring van een accountant opleveren. Dit vanwege de grootte van de projecten.

Voor onderdeel 2 tot en met 4 geldt dat het is uitgesloten om als organisatie voor verschillende projecten aanvragen in te dienen binnen hetzelfde aanvraagtijdvak. In volgend(e) aanvraagtijdvak(ken) is dit wel mogelijk.

Artikel 6. Aanvragers

Deze regeling is bedoeld voor aanvragers die in de Caribische delen van Nederland wonen en/of werken. Met natuurlijke personen worden individuen of burgerinitiatieven (meerdere individuen gezamenlijk) bedoeld die een aanvraag doen voor bijvoorbeeld het opzetten van een stichting of vereniging, of een al bestaande stichting of vereniging verder willen professionaliseren. Rechtspersonen kunnen bestaan uit maatschappelijke organisaties zoals stichtingen en verenigingen die zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (KvK); tijdens het aanvraagproces dienen zij het KvK nummer op te geven.

Er kan niet aan aanvragers gevraagd worden te ‘bewijzen’ dat zij een nazaat van tot slaaf gemaakten zijn. In de beoordeling wordt wel meegewogen tot in welke mate de aanvrager(s) geworteld zijn in de gemeenschap van nazaten van tot slaaf gemaakten en in hoeverre de beoogde activiteiten ten goede komen van deze gemeenschap.

Artikel 7. Samenwerkingsverband

Het streven van deze regeling is ook om intereilandelijke samenwerking te bevorderen, waar mogelijk en gewenst.

Artikel 8. Hoogte van de subsidie

Subsidiabele kosten

Onder subsidiabele kosten vallen alleen de kosten die direct zijn verbonden met de voorbereiding van de aanvraag en de uitvoering van de activiteiten. Daarom moet de subsidieaanvraag worden onderbouwd met een specificatie van de kosten die zijn toe te rekenen aan de activiteit. De minister toetst vervolgens bij de subsidievaststelling of het aannemelijk is dat deze kosten zijn gemaakt, of zij direct zijn verbonden met het aanvraagproces en de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie is ontvangen en of het om redelijke kosten gaat. Dit proces volgt uit artikel 6 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Regeldruk (administratieve lasten)

Om in aanmerking te komen voor een subsidie vanuit deze subsidieregeling moeten (grassroots) organisaties een aantal stappen doorlopen: (1) een subsidieaanvraag indienen die voldoet aan de beoordelingscriteria en volledig is in haar benodigde gegevens; (2) het subsidiebesluit verkrijgen en (3) de gesubsidieerde activiteiten uitvoeren conform de in de subsidieaanvraag opgestelde begroting en de in het subsidiebesluit opgelegde subsidieverplichtingen. Bij de professionaliseringsvouchers wordt er direct een besluit tot subsidievaststelling genomen. Bij subsidies tot aan € 125.000 dient er een verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend, vergezeld met een eindverslag. Bij subsidies hoger dan € 125.000 dient er bij het verzoek tot subsidievaststelling niet alleen een eindverslag te worden ingediend maar ook een controleverklaring. Er is op basis van artikel 7 Kaderbesluit BZK uitgegaan van een administratieve last van uur met een gemiddeld uurtarief van € 17,– voor burgers en € 47 voor bedrijven. Er is gekozen voor een vast bedrag ter vereenvoudiging van de uitvoering.

Voor alle subsidieonderdelen (deel 1 t/m 4) geldt dat de gemaakte kosten voor het aanvraagproces voor een maximaal aantal uren van vijf (zie onder regeldruk de uitgangspunten voor de administratieve lasten) mag worden meegenomen in de in de aanvraag opgenomen begroting als subsidiabele kosten. Dit bedrag wordt dus wel alleen toegekend wanneer de subsidie wordt beschikt. Het invullen van het elektronisch formulier voor vaststelling wordt hier in niet meegenomen, omdat dit bij de laagste bedragen niet van toepassing is.

De verwachting is dat er per jaar gemiddeld 223 subsidies worden verstrekt per subsidieplafond:

  • Onderdeel 1 (professionaliseringsvoucher): gemiddeld 120 per jaar;

  • Onderdeel 2 (kleine maatschappelijke initiatieven): gemiddeld 72 per jaar;

  • Onderdeel 3 (middelgrote maatschappelijke initiatieven): gemiddeld 18 per jaar;

  • Onderdeel 4 (grote maatschappelijke initiatieven): gemiddeld 13 per jaar.

Uitgangspunten10:

  • 223 aanvragen in totaal, waarvan 103 aanvragen die subsidievaststelling aanvraag moeten doen en 13 aanvragen die ook een accountantsverklaring moeten aanleveren.

  • Er is uitgegaan van een last van uur met een gemiddeld uurtarief van € 17,– voor natuurlijke personen en € 47 voor rechtspersonen.

  • Voor de accountantsverklaring geldt dat kosten hiervoor gemiddeld liggen tussen de € 1.000 en € 2.500. In onderstaande berekening is uitgegaan van € 2.000.

  • Voor de aanvragen in onderdeel 1 (professionaliseringsvouchers) wordt uitgegaan dat deze voornamelijk door natuurlijke personen worden aangevraagd;

  • Voor de aanvragen in onderdeel 2 t/m 4 (klein – middelgrote- en grote maatschappelijke initiatieven) wordt uitgegaan dat deze door rechtspersonen zullen worden gedaan.

Per jaar komt dat neer op de volgende regeldruk kosten:

Taak

Uurtarief natuurlijke personen

Uurtarief rechtspersonen

Eenheid (uren)

Kosten alle aanvragen

Kennisnemen van de regeling

€ 17,–

€ 47

1

€ 6.881

Opstellen begroting en plan voor het initiatief

€ 17,–

€ 47

3

€ 20.643

Invullen elektronisch aanvraagformulier

€ 17,–

€ 47

1

€ 6.681

Invullen elektronisch formulier verzoek tot subsidievaststelling

 

€ 47

1

€ 4.841

Kosten accountantsverklaring

€ 2.000 (vast bedrag)

   

€ 26.000

Totaal

     

€ 65.246

€ 65.246 maal vijf jaar de loop van de regeling is € 326.230 aan regeldrukkosten.

Exploitatiekosten

De hoogte van subsidie wordt bepaald op basis van de begroting van de kosten die nodig zijn voor de uitvoering van het project. Voor financiering komen alleen die kosten in aanmerking die in het formulier voor de begroting worden genoemd. De hoofdregel is dat het gaat om kosten die de aanvrager redelijkerwijs moet maken om de activiteiten in het project uit te voeren en dat de kosten direct verbonden zijn met deze activiteiten. Daarnaast geldt dat de aanvrager blijk geeft van een kostenbewuste uitvoering van de activiteiten waarvoor de bijdrage is bestemd. In algemene zin kan de aanvraag niet zijn gericht op het dekken van een exploitatietekort of structurele kosten van de organisatie. Een aanvraag waar deze kosten in zijn opgenomen komt niet in aanmerking voor beoordeling.

Voor enkele exploitatiekosten kan wel financiering worden aangevraagd. Naar verwachting hebben veel organisaties die gebruik willen maken van deze regeling geen eigen huisvesting. Om de regeling zo laagdrempelig mogelijk te houden en hen ook de gelegenheid te geven om gebruik te maken van deze gelden komen de volgende exploitatiekosten wel in aanmerking voor financiering.

  • Kostenposten die wel mogen worden aangevraagd: administratieve lasten subsidieaanvraagproces (zoals opgenomen in voorgaande paragraaf), overheadkosten specifiek toegewezen voor project, marketingkosten, locatiehuur en materiaalkosten.

  • Kostenposten die niet kunnen worden aangevraagd: salariskosten, kantoorhuur, elektra- en onderhoudskosten, daggeldvergoeding, consumptie, benzine en beltegoed en reiskosten.

Dit betekent dat loonkosten van personeel in dienst van de organisatie niet in de begroting mogen worden opgenomen, tenzij voor een aantal uren toegewezen aan het project waar een aanvraag voor is ingediend. De huur van een locatie mag wel worden opgenomen, maar kantoorhuur van de organisatie niet. Dit geldt ook voor overige kosten die bij kantoorhuur komen kijken, zoals elektra en onderhoudskosten. Er kan een percentage aan overhead kosten worden ingediend, maar wederom geen personele lasten die de organisatie standaard draagt. Communicatiekosten die niet het project specifiek betreffen kunnen niet worden opgenomen.

Onvoorziene kosten

Het is niet mogelijk in de subsidieaanvraag een kostenpost op te nemen voor ‘onvoorziene kosten’.

Kosten die het karakter hebben van een herstelbetaling, compensatie of schadeloosstelling

Herstelbetalingen, compensatie of schadeloosstelling voor het slavernijverleden komen niet in aanmerking voor subsidie. Het kabinet heeft bewust gekozen voor een moreel ethisch gebaar met deze regeling naar aanleiding van de excuses voor het slavernijverleden. Tegelijkertijd blijft het kabinet actief betrokken bij initiatieven ter bevordering van antidiscriminatie en antiracisme.

Artikel 9. Subsidieaanvraagvereisten

De minimale subsidieaanvraagvereisten zijn opgenomen in het Kaderbesluit subsidies-BZK in artikel 11, derde lid. Dit geldt voor alle vier de subsidieonderdelen (zowel de professionaliseringsvouchers als kleine, middelgrote en grote initiatieven). Concreet moet in de aanvraag het volgende worden opgenomen:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de betreffende subsidieregeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die een goed inzicht geeft in de geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

  • d. een tijdsplanning van de activiteit met de startdatum en verwachte datum van afronding van het activiteitenplan;

  • e. indien voorschotten worden aangevraagd, een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het tijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer waarop het subsidiebedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat;

  • g. indien van toepassing, het inschrijfnummer van de aanvrager bij de Kamer van Koophandel.

  • h. voor aanvragen boven de € 25.000 moet een jaarrekening worden opgenomen.

Alleen subsidieaanvragen die deze gegevens volledig bevatten worden meegenomen in het loting- en rangschikkingsproces. Indien er gegevens ontbreken hebben de aanvragers twee weken de tijd om de aanvraag aan te vullen. Zij worden hier tijdig van op de hoogte gesteld.

Artikel 10. De rangschikking van de aanvragen

Voor deze regeling is gekozen voor een verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen nadat deze allemaal zijn binnengekomen en op volledigheid zijn gecontroleerd.11 Dit zorgt ervoor dat niet alleen de heel ervaren initiatieven die succesvol zijn in het doen van subsidieaanvragen kans kunnen maken op de middelen, maar ook de partijen met impactvolle projecten die minder ervaren zijn in het doen van een subsidieaanvraag.

Voor de subsidies voor professionaliseringsvouchers (€ 10.000) en kleine maatschappelijke initiatieven (tot € 25.000) wordt de rangschikking van alle volledige en tijdige aanvragen bepaald door loting. Dit is alleen nodig indien het totaal aantal volledige en tijdige aanvragen het beschikbare bedrag binnen het subsidieplafond overschrijdt. De hoogst gerangschikte aanvragen komen het eerst in aanmerking voor subsidie. Als met alle volledige en tijdige aanvragen het subsidieplafond niet wordt overschreden, worden de aanvragen dus toegekend zonder dat er loting plaatsvindt.

Voor subsidies voor middelgrote en grootschalige maatschappelijke initiatieven wordt een rangschikking opgesteld aan de hand van de beoordelingscriteria uit artikel 11.

Artikel 11. Beoordelingscriteria

De minister beoordeelt de aanvragen voor middelgrote en grootschalige initiatieven op de volgende aspecten en met een beoordelingskader waar deze aspecten op volgorde van hun relatieve belang zijn opgenomen:

  • a. Aanvragen moeten helder laten zien hoe de activiteit aansluit bij de in artikel 2 benoemde beoogde doelen van deze regeling: het bevorderen van kennis en bewustwording over het slavernijverleden, het tegengaan van de gevolgen van de doorwerking van het slavernijverleden in het heden, de verwerking van het slavernijverleden en de erkenning en herdenking van het slavernijverleden.

  • b. De beoordeling omvat de specifieke aandacht voor de mate waarin het project ten goede komt aan nazaten van tot slaaf gemaakten. Dit kan betrekking hebben projecten gericht op deze doelgroep en strategieën om de betrokkenheid van deze gemeenschappen te vergroten.

  • c. Inzage in of de aanvrager(s) voldoende geworteld is/zijn in de gemeenschap. Dit kan bijvoorbeeld blijken omdat aanvragers aangeven deel uit te maken van de gemeenschap, aantoonbare kennis hebben van het slavernijverleden en/of de cultuur en taal van de betrokken gemeenschappen, eerdere projecten samen met en/of voor de gemeenschap hebben georganiseerd of uit een andere eerdere samenwerking met de gemeenschap.

  • d. Bij de rangschikking van subsidieaanvragen wordt voorrang gegeven aan projecten en activiteiten waarin samenwerking en aansluiting wordt gezocht met grassroots organisaties. Het bevorderen van samenwerking met deze organisaties wordt als positief beoordeeld, gezien hun belangrijke rol op lokaal niveau en hun directe betrokkenheid bij de gemeenschappen die door het slavernijverleden zijn beïnvloed.

  • e. Aanvragen worden beoordeeld op de waarschijnlijkheid dat de gestelde doelen daadwerkelijk worden bereikt. Daarnaast wordt gekeken naar het aantal personen dat direct of indirect wordt bereikt door het project. Aanvragers moeten overtuigend aantonen dat hun project concrete resultaten zal opleveren en een aanzienlijke impact zal hebben.

  • f. De efficiëntie van de activiteit wordt beoordeeld in relatie tot de kosten. Aanvragers moeten laten zien dat de voorgestelde kosten in verhouding staan tot het beoogde bereik en de impact van de activiteit. Een analyse van de kosten gerelateerd aan bereik in de aanvraag kan hierbij behulpzaam zijn.

  • g. De mate waarin beoogde projectactiviteiten en -resultaten een blijvend (positief) effect teweeg zullen brengen in de gemeenschap. De beoogde projectresultaten worden zodanig ingebed, dat versterking van de gemeenschap ook na de subsidieperiode gegarandeerd is.

Artikel 12. Weigeringsgronden

Aanvragen die niet voldoen aan de subsidieaanvraagvereisten zoals benoemd in artikel 9 komen niet in aanmerking voor beoordeling, zowel voor de loting als de rangschikking. Subsidies die niet ten goede komen aan de doelen van de regeling zullen worden afgewezen.

In deze regeling wordt uitgegaan van 100% financiering van een project. Dezelfde activiteiten mogen dan ook niet al gesubsidieerd zijn via een andere subsidieregeling en het mag geen aanvullende aanvraag voor financiering betreffen. Dit is om te voorkomen dat er meer dan 100% van de subsidiabele kosten worden gesubsidieerd. Activiteiten met een looptijd van langer dan vijf jaar worden niet gesubsidieerd.

Artikel 13. Wijze van subsidieverstrekking

Ter waarborging van een transparant en verantwoordelijk gebruik van subsidiegelden, zijn er heldere richtlijnen vastgesteld voor de verstrekking en verantwoording binnen de regeling. De wijze van subsidieverstrekking in deze regeling volgt de regels voor subsidieverstrekking zoals die zijn opgeschreven in de artikelen 16, 17 en 18 van het Kaderbesluit BZK-subsidies. De algemene regels over de verantwoording en vaststelling van subsidies zijn gestoeld op artikel 24 van het Kaderbesluit.

Betaling & bevoorschotting
  • Voor de professionaliseringsvoucher geldt dat het subsidiebedrag direct wordt vastgesteld. Er hoeft geen eindverslag worden ingediend.

  • De subsidies met een bedrag van € 10.000 tot € 25.000 (subsidieonderdeel 2) wordt in de beschikking opgenomen op welke datum de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht. Het volledig aangevraagde bedrag kent bij toekenning 100% bevoorschotting. Voor subsidieonderdeel 2 geldt wel dat een vaststellingsaanvraag moet worden ingediend.12

  • Voor de subsidies met een bedrag tussen € 25.000 tot € 125.000 (subsidieonderdeel 3) geldt een 80% bevoorschotting bij beschikking. Na afronding van de activiteiten wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld elektronisch formulier. Deze vaststelling gaat vergezeld met een eindverslag, hetgeen een weergave bevat van de bereikte resultaten, bestede middelen, en de mate waarin het project heeft bijgedragen aan de gestelde doelen in overeenstemming met de subsidievoorwaarden.13

  • Voor de subsidies van € 125.000 en hoger (subsidieonderdeel 4) geldt ook een bevoorschotting van 80% bij beschikking, en dient na afronding van het gesubsidieerde project een uitgebreide verantwoording te worden ingediend. Deze verantwoording omvat een vaststellingsaanvraag met het eindverslag van het project – zoals toegelicht in voorgaande paragraaf – vergezeld van een controleverklaring conform artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht. De kosten voor de controleverklaring kunnen worden opgenomen in de begroting van de subsidieaanvraag.14

Voor alle vier subsidieonderdelen geldt dat de aanvrager de plicht heeft om te melden wanneer het aannemelijk is dat activiteiten niet kunnen plaatsvinden of niet aan de verplichtingen van de regeling kan worden voldaan. Nadere instructies met betrekking tot de indiening en inhoud van het eindverslag bij vaststelling worden verstrekt door de minister in de subsidiebeschikking.

Voortgangsverslag

Voor subsidies van € 25.000,– of meer waar de activiteiten langer dan een jaar duren, moet er één keer per jaar een voortgangsverslag worden opgestuurd. Dit verslag laat zien wat de voortgang van de activiteiten is. Deze verplichting is terug te vinden in artikel 19 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.

Concreet komt dit qua betaling bevoorschotting en verantwoording per subsidieonderdeel op het volgende neer:

Onderdeel

Bedrag

Betaling & bevoorschotting

Voortgang & verantwoording

Professionaliseringsvouchers

€ 10.000

100% bedrag bij beschikking direct vastgesteld

Geen

Kleine maatschappelijke initiatieven

€ 10.000 – € 25.000

100% bedrag bij beschikking

Vaststellingsaanvraag inclusief eindverslag

Middelgrote maatschappelijke initiatieven

€ 25.000 – € 125.000

80% bij beschikking

20% bij vaststelling

Jaarlijks voortgangsverslag, vaststellingsaanvraag inclusief eindverslag.

Grote maatschappelijke initiatieven

€ 125.000 – € 500.000

80% bij beschikking

20% bij vaststelling

Jaarlijks voortgangsverslag, vaststellingsaanvraag inclusief eindverslag, controleverklaring1

X Noot
1

Artikel 24 Kaderbesluit BZK-subsidies.

Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger

De verplichtingen voor de subsidieontvanger zijn opgesomd in artikel 21 van het Kaderbesluit BZK-subsidies als volgt:

  • a. de activiteit uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening, of, indien direct een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven, overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de subsidievaststelling;

  • b. te voldoen aan de verplichtingen die door de minister aan de subsidie zijn verbonden;

  • c. op verzoek van de minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de gesubsidieerde activiteit, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd;

  • d. op verzoek van de minister alle medewerking te verlenen aan een door de minister terzake van de toepassing en de effecten van dit besluit ingesteld evaluatieonderzoek, die de minister redelijkerwijs nodig heeft bij de uitvoering van dat evaluatieonderzoek;

  • e. indien een egalisatiereserve is gevormd, deze zo veilig mogelijk te beheren;

  • f. onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem;

  • g. voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt ontvangen en voor de overige activiteiten een gescheiden administratie te voeren;

  • h. de in het kader van de subsidieverstrekking gevoerde administratie te bewaren tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling of, indien sprake is van staatssteun, gedurende een andere bij ministeriële regeling of bij beschikking aangegeven termijn;

  • i. op verzoek van de minister nadere informatie aan te leveren ten behoeve van nadere verantwoording aan de Europese Adviescommissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie dan wel een van de Europese steunkaders.

Artikel 15. Inwerkingtreding

De subsidieregeling treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip en vervalt vijf jaar na inwerkingtreding. Hierna volgen dus geen aanvraagtijdvakken meer en vindt er geen bevoorschotting meer plaats. Na het vervallen van de regeling is er wel nog tijd voor de uitvoering en van de activiteiten omdat die een maximale looptijd van vijf jaar mogen hebben.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Digitalisering en Koninkrijksrelaties A.C. van Huffelen


X Noot
1

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 1.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 35 570-VII, nr. 160.

X Noot
4

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 34.

X Noot
5

Kamerstukken II 2023/24, 36 284, nr. 36.

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 36 284, nr. 34.

X Noot
7

CARICOM Ten Point Plan for Reparatory Justice: CARICOM_Ten-Point Plan for Reparatory Justice.pdf (ohchr.org)

X Noot
9

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 284, nr. 1.

X Noot
10

Opgesteld o.b.v. het Standaard Kosten Model (SKM) uit het Handboek Meting Regeldrukkosten (kcbr.nl).

X Noot
11

Artikel 8, tweede lid van het Kaderbesluit BZK subsidies.

X Noot
12

Artikel 16 Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
13

Artikel 17 Kaderbesluit BZK-subsidies.

X Noot
14

Artikel 18 Kaderbesluit BZK-subsidies.

Naar boven