Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 juni 2024, nummer 5492098 tot wijziging van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ´onderdeel a´ vervangen door ´onderdelen a en f´.

2. In het tweede lid wordt ´onderdeel a´ telkens vervangen door ´onderdelen a en f´.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Op het totaalbedrag op basis van het eerste lid, wordt in mindering gebracht de bedragen die de gemeente in een boekjaar ontvangt op grond van de artikelen 7, vierde lid, en 8 van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne.

B

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Op aanvraag verstrekt en betaalt de Staatssecretaris in 2022 aan gemeenten een voorschot van 100% van het aantal opvangplekken voor ontheemden dat een gemeente in een boekjaar verwacht te realiseren maal het normbedrag, de werkelijke transitiekosten en de verwachte kosten volgend uit artikel 2, eerste lid, onderdeel b. Daarop wordt in mindering gebracht het bedrag dat de gemeente in het betreffende boekjaar verwacht te ontvangen op grond van de artikelen 7, vierde lid en 8 van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip dat de Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 14 juni 2024, nummer 5492097, tot wijziging van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne om te voorzien in de verplichting voor een eigen bijdrage in werking treedt, en werkt ten aanzien van artikel I, onderdeel A, subonderdelen 1 en 2 terug tot en met 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 juni 2024

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

TOELICHTING

1. Algemeen

De Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: de bekostigingsregeling) voorziet in het verstrekken van een specifieke uitkering aan gemeenten voor het vergoeden van de kosten die worden gemaakt ten behoeve van het realiseren en exploiteren van de opvang en verstrekkingen aan ontheemden uit Oekraïne in de Gemeentelijke Opvang Oekraïne (GOO) en de Particuliere Opvang Oekraïne (POO), in verband met de uitvoering van de taken die gemeenten hebben op grond van de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking. De bekostigingsregeling is bekendgemaakt op 3 juni 2022 (Stcrt. 2022, 15021) en voorziet in een specifieke uitkering voor gemeenten die besteed kan worden vanaf 1 maart 2022. De bekostigde verstrekkingen zijn nader geregeld in de Regeling opvang ontheemden Oekraïne.

Gelijktijdig met deze regeling treedt een wijzigingsregeling van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) in werking die er toe strekt dat gemeenten verplicht worden nader omschreven verstrekkingen in te houden en kosten voor de nutsvoorzieningen in rekening te brengen als de ontheemde een inkomen geniet. Uitgangspunt is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden als gevolg van de opvang van ontheemden. Daarbij is passend dat indien de ontheemde een eigen bijdrage levert, dit bedrag ook in mindering wordt gebracht op het bedrag dat aan de gemeente ter beschikking wordt gesteld. Deze wijziging ziet er op toe dat zowel de hoogte van het voorschot als de uiteindelijke hoogte van de specifieke uitkering bij afrekening wordt gecorrigeerd met de eigen bijdragen die de gemeente van ontheemden ontvangt. Voor zover voor tijdvakken gelegen in 2024 reeds voorschotten zijn verstrekt, zullen bedragen die in 2024 door de gemeente van de ontheemden zijn ontvangen op basis van de gewijzigde bepalingen in de RooO ten aanzien van de eigen bijdrage, bij de vaststelling van de uitkering worden betrokken.

Er kan sprake zijn van uitvoeringslasten nu gemeenten verplicht worden nader omschreven verstrekkingen in te houden en kosten voor de nutsvoorzieningen in rekening te brengen als de ontheemde een inkomen geniet. De uitvoeringslasten worden in beginsel gedekt door de normbedragen voor de gemeentelijke en particuliere opvang, zoals opgenomen in artikel 3, eerste en vierde lid. Mochten de totale werkelijke kosten, bedoeld per bestedingsjaar, een uitkering op basis van normbedragen in betekenende mate onderschrijden dan mogen de gemeenten deze declareren onder verwijzing naar artikel 3 lid 2 van deze regeling. De normbedragen gehanteerd in deze regeling worden in de tweede helft van 2024 herijkt aan de hand van een kostenonderzoek waarin de in deze regeling bedoelde procedure van inhouding en in rekening brengen van bepaalde bedragen, kan worden meegenomen.

Naast bovengenoemde wijziging wordt artikel 3, eerste en tweede lid, gewijzigd. Met de wijziging van 1 januari 2024 is aan artikel 2, eerste lid, een onderdeel toegevoegd dat betrekking heeft op de kosten van de verstrekkingen in het tijdvak nadat de aanspraken op basis van de RooO zijn geëindigd alsmede de kosten die nodig zijn voor het voeren van ontruimingsprocedures (onderdeel f). Abusievelijk is bij die wijziging aan artikel 3, eerste en tweede lid, onderdeel f niet toegevoegd. Middels onderhavige wijziging worden die leden alsnog gewijzigd, zodat ook de hoogte van de specifieke uitkering die een gemeente ontvangt ten aanzien van de kosten die vallen onder onderdeel f wordt vastgesteld. Omdat deze wijziging per abuis niet reeds bij de wijziging van 1 januari 2024 is meegenomen, werkt deze terug tot en met die datum.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Aan zowel het eerste lid, onderdeel c, als het tweede lid wordt onderdeel f uit artikel 2, eerste lid, toegevoegd. Hiermee wordt een omissie van de wijziging van 1 januari 2024 hersteld. Daarnaast wordt in de toevoeging van het zevende lid in artikel 3 vastgesteld dat op de hoogte van de specifieke uitkering als bedoeld in het eerste lid in mindering wordt gebracht de bedragen die de gemeente in een boekjaar ontvangt op grond van de artikelen 7, vierde lid, en 8 van de RooO.

Onderdeel B

In het gewijzigde artikel 5, eerste lid, wordt tot uitdrukking gebracht dat gemeenten geacht worden bij het aanvragen van een voorschot ook een inschatting te maken van de te verwachten opbrengsten uit de eigen bijdrage. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het uit te keren voorschot.

Artikel II

De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. Deze uitzondering is toegestaan vanwege de spoed die voor invoering van deze regeling is vereist (Aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg

Naar boven