De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
Besluit:
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
TOELICHTING
Algemeen
In artikel 3 van de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 (hierna:
de regeling) is bepaald dat de Minister aanvullende middelen in de zin van artikel
2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs verstrekt aan instellingen voor het
verstevigen van Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (hierna: LOB). In artikel 5 van
de regeling is vervolgens gespecificeerd dat de middelen kunnen worden aangewend voor
het inzetten van extra fte’s voor LOB, het organiseren van meer en effectieve oriënterende
beroeps- of bedrijfsbezoeken, waardoor de student met een breed palet aan werkgevers
en beroepen kennis maakt, het begeleiden van studenten tijdens de studie en bij het
kiezen van een stageplek en -richting of het volgen van een bijscholingscursus of
-training om de LOB-deskundigheid van docenten met LOB-taken en loopbaanbegeleiders
te verbeteren.
Op de aanvullende middelen die op basis van de regeling worden verstrekt, is de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) van toepassing. De Kaderregeling
omvat drie subsidieregimes voor bekostigde instellingen. Bij de totstandkoming van
deze regeling is gekozen voor het regime, bedoeld in artikel 9.1, derde lid, onderdeel
c, van de Kaderregeling. Dit houdt in dat de aanvullende middelen kortgezegd ‘vrij
besteedbaar’ zijn. De middelen kunnen ook worden aangewend voor andere activiteiten
waarvoor bekostiging wordt verstrekt, en de aanvullende bekostiging wordt direct vastgesteld.1 De financiële verantwoording geschiedt overeenkomstig de voorschriften, bedoeld in
de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.
Dit alles betekent dat voor de onderwijsinstellingen geen verplichting geldt om de
aanvullende middelen te besteden aan de activiteiten, genoemd in artikel 5 van de
regeling. Artikel 5 kan echter onbedoeld de indruk wekken dat toch van een bestedingsverplichting
sprake is, en daardoor onduidelijkheden veroorzaken in de financiële verantwoording.
Om die onduidelijkheden weg te nemen is besloten om artikel 5 te schrappen. Met welk
doel de aanvullende middelen worden verstrekt, volgt reeds voldoende uit artikel 3
in samenhang met de oorspronkelijke toelichting bij de artikelen 3 en 5.2
Artikelsgewijs
Artikel II
Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de
Staatscourant. Dit is in afwijking van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn
van twee maanden, maar dit is niet nadelig voor de instellingen. Het gaat namelijk
slechts om een verduidelijking en er verandert niets aan de strekking van de regeling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf