Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 maart 2024, nr. 44644894, houdende wijziging van de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 in verband met een verduidelijking van de doelstelling van de regeling

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE REGELING AANVULLENDE BEKOSTIGING LOB MBO 2023

Artikel 5 van de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 vervalt.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Algemeen

In artikel 3 van de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 (hierna: de regeling) is bepaald dat de Minister aanvullende middelen in de zin van artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs verstrekt aan instellingen voor het verstevigen van Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (hierna: LOB). In artikel 5 van de regeling is vervolgens gespecificeerd dat de middelen kunnen worden aangewend voor het inzetten van extra fte’s voor LOB, het organiseren van meer en effectieve oriënterende beroeps- of bedrijfsbezoeken, waardoor de student met een breed palet aan werkgevers en beroepen kennis maakt, het begeleiden van studenten tijdens de studie en bij het kiezen van een stageplek en -richting of het volgen van een bijscholingscursus of -training om de LOB-deskundigheid van docenten met LOB-taken en loopbaanbegeleiders te verbeteren.

Op de aanvullende middelen die op basis van de regeling worden verstrekt, is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) van toepassing. De Kaderregeling omvat drie subsidieregimes voor bekostigde instellingen. Bij de totstandkoming van deze regeling is gekozen voor het regime, bedoeld in artikel 9.1, derde lid, onderdeel c, van de Kaderregeling. Dit houdt in dat de aanvullende middelen kortgezegd ‘vrij besteedbaar’ zijn. De middelen kunnen ook worden aangewend voor andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, en de aanvullende bekostiging wordt direct vastgesteld.1 De financiële verantwoording geschiedt overeenkomstig de voorschriften, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Dit alles betekent dat voor de onderwijsinstellingen geen verplichting geldt om de aanvullende middelen te besteden aan de activiteiten, genoemd in artikel 5 van de regeling. Artikel 5 kan echter onbedoeld de indruk wekken dat toch van een bestedingsverplichting sprake is, en daardoor onduidelijkheden veroorzaken in de financiële verantwoording. Om die onduidelijkheden weg te nemen is besloten om artikel 5 te schrappen. Met welk doel de aanvullende middelen worden verstrekt, volgt reeds voldoende uit artikel 3 in samenhang met de oorspronkelijke toelichting bij de artikelen 3 en 5.2

Artikelsgewijs

Artikel II

Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant. Dit is in afwijking van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden, maar dit is niet nadelig voor de instellingen. Het gaat namelijk slechts om een verduidelijking en er verandert niets aan de strekking van de regeling.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

Artikel 9.1, derde lid, onderdeel c, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS juncto artikel 9.1, vierde lid, onderdeel c, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Naar boven