Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2024, 13041 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2024, 13041 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op de artikelen 2.2, eerste lid, en 10.1, eerste lid, van de Wet dieren;
Besluit:
Als diersoorten als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren worden aangewezen:
Soort (Nederlands) |
Soort (Latijn) |
---|---|
Afrikaanse dwergrelmuis |
Graphiurus murinus |
Algerijnse gerbil |
Gerbillus nanus |
Alpaca |
Vicugna pacos |
Bleke gerbil |
Gerbillus perpallidus |
Bruine rat |
Rattus norvegicus |
Bunzing |
Mustela putorius |
Cavia |
Cavia porcellus |
Chinese dwerghamster |
Cricetulus barabensis / griseus / pseudogriseus |
Chinese waterree |
Hydropotes inermis |
Dwergrenmuis |
Gerbillus amoenus |
Ezel |
Equus asinus |
Fret |
Mustela putorius furo |
Geit |
Capra aegagrus hircus |
Goudhamster |
Mesocricetus auratus |
Grote Egyptische renmuis |
Gerbillus pyramidum |
Harrington’s gerbil |
Taterillus harringtoni |
Hond |
Canis lupus familiaris |
Huiskat |
Felis silvestris catus |
Huismuis |
Mus musculus |
Kameel |
Camelus bactrianus |
Konijn |
Oryctolagus cuniculus domesticus |
Lama |
Lama glama |
Mongoolse gerbil |
Meriones unguiculatus |
Noordafrikaanse renmuis |
Gerbillus garamantis |
Paard |
Equus caballus |
Rund |
Bos taurus |
Schaap |
Ovis aries |
Varken |
Sus scrofa domesticus |
Waterbuffel |
Bubalus arnee bubalis |
Woestijnslaapmuis |
Eliomys melanurus |
Aan de volgende houders wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren:
a. degene die damherten (Dama dama) en Middeneuropese edelherten (Cervus elaphus) houdt;
b. dierenartsen in de uitoefening van hun praktijk ten behoeve van het verrichten van een diergeneeskundige handeling;
c. exploitanten van een dierentuin waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;
d. opvangcentra waaraan het op grond van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van de Omgevingswet, in samenhang met de artikelen 11.46, 11.47 en 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 11.31 in samenhang met de artikelen 11.93, 11.96 en 11.101 van Besluit activiteiten leefomgeving, is toegestaan om dieren van soorten, genoemd in die artikelen, onder zich te hebben en die voldoen aan de bijlage bij de Beleidsregel kwaliteit en opvang diersoorten;
e. opslaghouders die dieren houden in opdracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en die voldoen aan de bijlage bij de Beleidsregel kwaliteit en opvang diersoorten;
f. instellingen met een vergunning als bedoeld in de artikelen 2 en 11 van de Wet op de dierproeven;
g. degene die dieren onder zich houdt vanwege vervoer van die dieren van en naar een Nederlandse zee- of luchthaven, voor de duur van hoogstens vier werkdagen, of zoveel langer indien dat met het oog op de uitreiking van een officieel certificaat onder toepassing van artikel 87 van de verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PbEU L 95), noodzakelijk is;
h. degene die opzettelijk dieren die zich in een noodsituatie bevinden vangt en onder zich houdt met het oog op het vervoeren van die dieren.
1. Aan degene die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit dieren houdt van een soort die niet is aangewezen in artikel 1, wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren voor het houden van de op dat moment gehouden dieren, en wanneer een dier op dat moment drachtig is, voor het houden van de desbetreffende nakomelingen van dat dier.
2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is uitsluitend van toepassing op dieren ten aanzien waarvan de houder een maatregel heeft getroffen om te voorkomen dat het zich voortplant.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die het houderschap van een dier als bedoeld in het eerste lid heeft overgenomen.
4. De vrijstelling, bedoeld in het eerste of derde lid, is niet van toepassing op dieren ten aanzien waarvan de houder niet aannemelijk kan maken dat is voldaan aan het eerste en tweede lid.
1. Houders als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, zijn tevens vrijgesteld van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren en artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
2. Aan degenen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit dromedarissen (Camelus dromedarius) houden met het oog op de productie van die dieren afkomstige producten wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, en het verbod, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 17 april 2024
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Bezwaar
Bent u het niet eens met deze beslissing? Een belanghebbende kan binnen zes weken na dagtekening van dit besluit bezwaar maken.
Ga naar www.rvo.nl/bezwaar om uw bezwaar digitaal te versturen. Kies voor eBezwaar.
Wilt u liever schriftelijk bezwaar maken? Stuur uw bezwaarschrift dan naar Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, afdeling Juridische Zaken, Postbus 40219, 8004 DE Zwolle. Noem hierin [het kenmerk] [de referentie, het kenmerk] en de datum van de beslissing waartegen u bezwaar maakt.
Op mijn.rvo.nl/bezwaar vindt u meer belangrijke informatie over het digitaal en schriftelijk indienen van een bezwaarschrift.
Meer informatie
Heeft u nog vragen over uw bezwaarschrift, kijk dan op de website: mijn.rvo.nl. of bel: 088 042 42 42 (lokaal tarief).
Dit besluit voorziet in de vaststelling van de zogeheten huis- en hobbydierenlijst, ook bekend als ‘positieflijst’. Alleen dieren van soorten die zijn opgenomen in deze lijst, mogen in Nederland worden gehouden. De vaststelling van deze lijst is aangekondigd door de vorige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij brief van 6 juli 2022 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 28 286, nr. 1260). Verder voorziet dit besluit in enkele algemene uitzonderingen op het verbod om dieren te houden van soorten die niet op de huis- en hobbydierenlijst zijn opgenomen, in de vorm van vrijstellingen.
In artikel 2.2, eerste lid, van de Wet dieren is bepaald dat het verboden is dieren van soorten of categorieën te houden die niet zijn aangewezen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De aangewezen diersoorten en diercategorieën vormen tezamen de huis- en hobbydierenlijst.
Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de criteria worden vastgesteld op grond waarvan de minister de diersoorten of diercategorieën aanwijst. Deze criteria zijn vastgelegd in artikel 1.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. In artikel 1.4, tweede lid, van het Besluit houders van dieren is verder bepaald dat het verbod op het houden van dieren van niet-aangewezen soorten beperkt is tot zoogdieren.
Omdat de wet het houden van dieren van bepaalde (niet in de lijst opgenomen) soorten verbiedt, is er sprake van een beperking van de handel in dieren van deze soorten. De vaststelling van een lijst van toegestane diersoorten wordt daarom gezien als een beperking van het vrij verkeer van goederen. Het vrij verkeer van goederen is een van de fundamentele beginselen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artikel 28). Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bepaald dat de bescherming van de gezondheid van mens en dier en het leven van mens en dier een legitiem doel is voor de beperking van het vrij verkeer van goederen.1 Om deze beperking rechtmatig te laten zijn, is vereist dat de beperking evenredig is. Evenredigheid vereist onder meer dat de selectie van diersoorten voor opname op de lijst en wijzigingen ervan berusten op objectieve en niet-discriminerende criteria.
Voor de selectie van diersoorten die kunnen worden opgenomen op de lijst is een toetsingskader opgesteld. Dit kader is ontwikkeld door de Wetenschappelijke adviescommissie positieflijst, die bestaat uit onafhankelijke wetenschappers.
Het toetsingskader is door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in 2020 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2019/2020, 28 286, nr. 1085).
Het toetsingskader gaat uit van risicofactoren voor dierenwelzijn en gevaar voor de mens. De risicofactoren zijn geclusterd in de volgende categorieën: letsel bij de mens, gezondheid van de mens (zoönosen), voedselopname van het dier, ruimtegebruik/veiligheid van het dier, thermoregulatie van het dier en sociaal gedrag van het dier. Bij de beoordeling van de diersoorten is gebruik gemaakt van wetenschappelijke bronnen. Dit maakt dat de lijst een gedegen wetenschappelijke onderbouwing heeft. De eigenschappen en behoeften van het dier zijn hierbij het uitgangspunt, en niet de mogelijkheden die een houder heeft om hiermee om te gaan.
Voor de beoordeling van de zoogdiersoorten is het Adviescollege huis- en hobbydierenlijst ingesteld. Dit adviescollege bestaat uit onafhankelijke wetenschappers. Het college heeft ruim 300 zoogdiersoorten beoordeeld aan de hand van het toetsingskader. Het heeft daarbij de beoordeelde diersoorten onderverdeeld in zes risicoklassen, risicoklasse A tot en met F. De indeling in risicoklassen reflecteert de complexiteit van de houderij, en vormt de wetenschappelijke basis voor het al dan niet plaatsen van diersoorten op de huis- en hobbydierenlijst. Hoe hoger de risicoklasse (F is het hoogst, A het laagst), hoe hoger de complexiteit van de houderij in termen van risicofactoren waarmee de houder rekening moet houden.
Het college heeft geadviseerd2 om dieren die in risicoklassen A, B en C vallen op de lijst te plaatsen. Risicoklasse C betekent dat de houder met twee van de vijf risicocategorieën rekening moet houden. Het college acht dit aanvaardbaar. Daarnaast heeft het college geadviseerd om diersoorten die gedomesticeerd zijn op de lijst te plaatsen, onder andere omdat men met deze dieren meer ervaring heeft met het houden, omdat er meer voorzieningen zijn voor het houden van deze dieren en dieren genetisch zodanig zijn veranderd dat ze zijn aangepast aan het leven nabij de mens. Bovenstaande is van toepassing op 29 diersoorten.
Er zijn enkele zoogdiersoorten waarover onvoldoende wetenschappelijke informatie gevonden is om tot een oordeel te komen. Deze diersoorten vallen minstens in risicoklasse D, en komen dus niet in aanmerking om op de lijst te worden geplaatst. De enige uitzondering hierop is de woestijnslaapmuis. Deze diersoort valt minimaal in risicoklasse C. Omdat niet wetenschappelijk is vastgesteld dat deze soort in de hogere risicoklassen D tot en met F valt, komt deze diersoort ook op de lijst. Als in de toekomst voldoende wetenschappelijke informatie beschikbaar is, kan de diersoort volledig beoordeeld worden. Dit geldt overigens voor alle diersoorten; nieuwe wetenschappelijke inzichten maken dat de lijst een dynamisch document zal zijn.
Op basis van dit advies is besloten de 29 door het adviescollege aangedragen soorten en verder de woestijnslaapmuis op de huis- en hobbydierlijst te plaatsen. Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van de soorten.
Vanaf het moment dat de lijst in werking is getreden, is het verboden om zoogdieren te houden van soorten die niet op de lijst staan.
Er zijn evenwel gevallen waarin het uit de aard der zaak nodig is dat er dieren van andere dan toegestane soorten al dan niet tijdelijk worden gehouden. Voor die gevallen is voorzien in een vrijstelling van het verbod (artikel 2).
Er is voorzien in een vrijstelling voor het houden van damherten (Dama dama) en edelherten (Cervus elaphus) (onderdeel a). In hertenkampen worden voornamelijk deze hertensoorten gehouden. Het houden van herten in hertenkampen kent in Nederland een lange geschiedenis. Vanwege de maatschappelijke waarde van hertenkampen, in combinatie met de grote schaal waarop het houden van herten plaatsvindt, is voorzien in een vrijstelling voor het houden van deze dieren.
Er geldt ook een vrijstelling voor dierenartspraktijken (onderdeel b), dierentuinen (onderdeel c) opvangcentra voor dieren uit het wild met een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift voor flora- en faunactiviteiten op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten Omgevingswet, die voldoen aan de voorschriften in de bijlage bij de Beleidsregel kwaliteit en opvang diersoorten (onderdeel d) en opslaghouders die dieren houden in opdracht van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en die voldoen aan de bijlage bij de Beleidsregel kwaliteit en opvang diersoorten (onderdeel e).
Opgemerkt wordt dat het voor opvangcentra voor dieren van niet-wilde soorten die tot de inwerkingtreding van dit besluit nog mochten worden gehouden, maar na inwerkingtreding niet meer, het mogelijk is om een ontheffing op grond van de Wet dieren aan te vragen van het verbod op het houden van dieren van niet op de lijst opgenomen zoogdierensoorten. Op deze manier kunnen zij dieren opvangen die bijvoorbeeld in beslag zijn genomen en niet onder het overgangsrecht vallen. Aan die ontheffing zullen de voorwaarden zijn verbonden die zijn opgenomen in de bijlage bij de Beleidsregel kwaliteit en opvang diersoorten.
Ook is voorzien in een vrijstelling voor proefdiercentra en de daarvoor werkende fokkers, die beschikken over een instellingsvergunning als bedoeld in de artikelen 2 en 11a van de Wet op de dierproeven (onderdeel f) en voor handelaren en vervoerders van dieren van soorten die niet in Nederland mogen worden gehouden (onderdeel g). Zij mogen die dieren wel van en naar een Nederlandse haven of luchthaven vervoeren. In het kader daarvan mogen zij de dieren ook maximaal vier werkdagen, of zoveel langer als nodig is voor de uitreiking van een officieel certificaat onder toepassing van artikel 87 van de verordening (EU) 2017/625, in Nederland houden ten behoeve van bijvoorbeeld samenvoegen of verdelen van verschillende groepen met verschillende oorsprong of verschillende bestemming. Indien dit niet zou worden toegestaan zou dat als een niet toegelaten handelsbelemmering of maatregel van gelijke strekking kunnen worden aangemerkt. Voor deze gevallen gold ook ten aanzien van de vroegere positieflijst een vrijstelling (bijlage 2, tabel A, onderdelen c tot en met g, van de Regeling houders van dieren, oud). Deze vrijstellingen zijn gecontinueerd, zonder inhoudelijke wijziging.
Daarnaast is voorzien in een vrijstelling voor mensen die dieren die zich in een noodsituatie bevinden vervoeren. Hierbij kan gedacht worden aan het vervoeren van een gewond dier naar een opvangcentrum (onderdeel h).
Verder is door middel van een vrijstelling voorzien in overgangsrecht voor mensen die op het moment van inwerkingtreding van de lijst een dier van een soort hebben die niet op de lijst staat (artikel 3). Zij mogen dat dier houden totdat het dier overlijdt. Dit geldt ook voor de jongen waarvan een dier drachtig is op het moment dat de lijst in werking is getreden. Ook als deze dieren overgaan naar een andere houder, blijft het toegestaan om deze dieren te houden totdat ze overlijden. Vereist is wel dat de houder, en daarna diens eventuele opvolgers, aannemelijk kan maken dat de dieren werden gehouden voordat de lijst van kracht werd, dan wel dat het gaat om nakomelingen waarvan het moederdier drachtig was op dat moment. Voorbeelden van bewijsstukken zijn een chip, een aankoopbewijs, een oude rekening van de dierenarts of een dierenpaspoort. Voorbeelden van bewijsstukken die niet voldoen zijn een getuigenverklaring van familie, vrienden of buren, of een foto zonder datum.
Verder is als voorwaarde voor de vrijstelling vereist dat de betreffende dieren zich niet voortplanten. Onder ‘voorplanting’ wordt het volledige proces van zorgen voor nageslacht verstaan, waaronder ook de dracht. Het is aan de houder om te bezien welke maatregelen het meest geschikt zijn. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld anticonceptie, het gescheiden houden van mannelijke en vrouwelijk dieren, sterilisatie en (chemische) castratie.
De vaststelling van de huis- en hobbydierenlijst heeft ook gevolgen voor de zogeheten productiedierenlijst. Artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren verbiedt het houden van dieren waarvan de soort niet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen voor productiedoeleinden. In artikel 2.1 van het Besluit houders van dieren in samenhang met bijlage 2 bij dat besluit, zijn de betreffende diersoorten aangewezen. Voor zoogdieren geldt de productiedierenlijst als een onderverzameling van de huis- en hobbydierenlijst. Wanneer een soort niet is opgenomen op de huis- en hobbydierenlijst, mogen dieren van die soort niet worden gehouden, dus ook niet voor productiedoeleinden. Voor diersoorten die eerst wel op de productielijst waren opgenomen, maar niet zijn opgenomen in de nieuwe huis- en hobbydierenlijst, betekent dit dat dieren van die soorten ook niet langer als productiedieren mogen worden gehouden. Concreet gaat het hier over damherten, edelherten en, op basis van een ontheffing, dromedarissen.
Voor bedrijven waar herten van één of beide soorten of dromedarissen worden gehouden met het oog op de productie van dierlijke producten, is voorzien in vrijstelling van de verboden van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet dieren. Voor herten van de genoemde soorten volgt dat uit de hiervoor genoemde algehele vrijstelling van het houdverbod. Door de vrijstelling blijft het toegestaan om damherten en edelherten ook als productiedier te houden (artikel 4, eerste lid). Voor het houden van dromedarissen als productiedier betekent dit dat alleen het betreffende bestaande bedrijf waaraan eerder een ontheffing was verleend, kan worden gecontinueerd (artikel 4, tweede lid). Omdat de vrijstelling voor het houden van dromedarissen als productiedierenlijst alleen van toepassing is op bestaande gevallen, geldt de vrijstelling tot het moment dat het bestaande bedrijf wordt beëindigd; wanneer het bedrijf wordt overgedragen, blijft de vrijstelling wel van toepassing omdat het dan nog steeds om hetzelfde bestaande bedrijf gaat.
Om eventuele misverstanden te voorkomen, is zekerheidshalve voor de houders van damherten en edelherten, in artikel 4, eerste lid, ook voorzien in een vrijstelling van het verbod om zonder vergunning deze dieren te houden in een dierentuin. Met name hertenkampen, waar de dieren buiten lopen en voor iedereen zichtbaar zijn en als het ware worden tentoongesteld, zouden kunnen worden aangemerkt als dierentuin (artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren). Het is evenwel niet nodig dat de houders van deze dieren beschikken over een dierentuinenvergunning.
Dit besluit heeft gevolgen voor de regeldruk voor burgers. Door middel van een vrijstelling is voorzien in overgangsrecht voor mensen die op het moment van inwerkingtreding van de lijst een dier van een soort hebben die niet op de lijst staat (artikel 3). Vereist is wel dat de houder, en daarna diens eventuele opvolgers, overtuigend aannemelijk kan maken dat de dieren werden gehouden voordat de lijst van kracht werd, dan wel dat het gaat om nakomelingen waarvan het moederdier drachtig was op dat moment. Het voldoen aan deze bewijslast zal naar verwachting geen kosten voor de houder met zich brengen omdat deze vrij is in de keuze van het middel waarmee hij dit aantonen en gebruik kan maken van gegevens die al tot diens beschikking staan. Wel kunnen er kosten verbonden zijn aan het voorkomen dat de betreffende dieren zich kunnen voortplanten. Hierbij kan gedacht worden aan anticonceptie, het gescheiden houden van mannelijke en vrouwelijk dieren, sterilisatie en (chemische) castratie. De kosten van deze maatregelen lopen sterk uiteen en verschillen per diersoort. Zo kan een castratie van een klein knaagdier ca. 100 euro kosten en wordt voor de sterilisatie van een groter dier tussen de 300 en 650 euro aan kosten gerekend. Het college ATR heeft besloten om over het besluit hobby- en huisdierenlijst geen formeel advies uit te brengen. De gevolgen voor de regeldruk zijn niet substantieel.
Aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn (LID), de politie en het Openbaar Ministerie (OM) is gevraagd de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de wijzigingen te toetsen. De uitkomsten van de toets gingen onder meer over de vrijstellingen van het verbod op het houden van dieren van soorten die niet zijn aangewezen in dit besluit. Naar aanleiding van de opmerkingen in de toets is er een vrijstelling toegevoegd voor het vervoeren van zieke of gewonde dieren. Ook de vrijstelling voor opvangcentra is aangepast, zodat opvangcentra die dieren opvangen die nu nog gehouden mogen worden maar niet op de huis- en hobbydierenlijst staan, in aanmerking komen voor een ontheffing zodat zij deze dieren kunnen blijven opvangen, ook als de dieren niet onder het overgangsrecht vallen.
De vaststelling van de huis- en hobbydierenlijst, in samenhang met het wettelijk verbod om dieren te houden van soorten die niet zijn geplaatst op die lijst, brengt een beperking met zich van het vrij verkeer van goederen binnen de Europese Unie. Om die reden is een ontwerp van dit besluit aan de Europese Commissie genotificeerd als technisch voorschrift ter voldoening aan Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU L 241).
Naar het oordeel van Nederland is deze beperking, gezien de aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, gerechtvaardigd. Dit omdat de beperking is gesteld in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en dier en het leven van mens en omdat zij evenredig is ten aanzien van het nagestreefde doel. In dat verband zij erop gewezen dat de selectie van diersoorten voor opname op de lijst berust op objectieve en niet-discriminerende criteria, dat met het oog op vervoer van dieren naar het buitenland is voorzien in een vrijstelling van het verbod (artikel 2, onderdeel g), en dat voor bestaande gevallen is voorzien in een overgangsrechtelijke vrijstelling (artikelen 3 en 4).
De notificatieprocedure is afgerond zonder opmerkingen van de Europese Commissie of andere lidstaten.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2024.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in zaak C-219/07, Nationale Raad van Dierenkwekers en Liefhebbers VZW en Andibel VZW tegen Belgische Staat.
Adviescollege huis- en hobbydierenlijst, ‘Zoogdieren beoordeeld: Het biologisch fundament voor de Huis- en Hobbydierenlijst zoogdieren’, bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 28 286, nr. 1260).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-13041.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.