Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 april 2024, kenmerk 3796593-1063655-DMO, houdende stimulering van activiteiten ten behoeve van het implementeren en opschalen van digitale en hybride processen in zorg en ondersteuning (Stimuleringsregeling Technologie in Ondersteuning en Zorg)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanbieder:

aanbieder van zorg of ondersteuning;

algemene groepsvrijstellingsverordening:

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

clusterorganisatie:

rechtspersoon die eigenaar is van een innovatiecluster;

cliënt:

natuurlijke persoon die zorg of ondersteuning ontvangt;

de-minimisverordening:

Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de­minimissteun (Pb L van 15.12.2023);

digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning:

processen waarin zorg of ondersteuning aan cliënten geleverd wordt die digitaal of deels digitaal ingericht zijn en die voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid;

investering in of exploitatie van een innovatiecluster:

de bouw of het upgraden van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 27, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of de exploitatie van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

implementatiestart:

het ontwikkelen van een strategie voor de inzet van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning en het opstellen van een implementatieplan voor deze strategie;

inkoper:

zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Zorgverzekeringswet, zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet langdurige zorg of gemeente;

innovatiecluster:

innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

mantelzorger:

mantelzorger als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

opleidingsactiviteiten:

opleidingstraject waarvoor ingevolge artikel 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening opleidingssteun toegekend kan worden;

penvoerder:

door een samenwerkingsverband aangewezen rechtspersoon zonder winstoogmerk of een aanbieder die namens alle deelnemers van het samenwerkingsverband optreedt;

proces- en organisatie-innovatie:

procesinnovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 97 en organisatie-innovatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 96, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

samenwerkingsverband:

georganiseerd verband zonder rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een vennootschap, dat voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 11 vierde en vijfde lid;

STOZ-overzicht:

overzicht van digitale en hybride processen in zorg of ondersteuning dat staat gepubliceerd op www.rvo.nl;

zorg of ondersteuning:
  • a. zorg die wordt bekostigd op grond van een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Zorgverzekeringswet;

  • b. zorg en overige diensten als bedoeld in artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg;

  • c. een algemene voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • d. jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • e. publieke gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1, onder c, onder d en onder da, van de Wet publieke gezondheid;

zorg- of ondersteuningsmedewerker:

medewerker werkzaam in zorg of ondersteuning.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling

Op subsidies verstrekt op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing, met uitzondering van artikel 10.1 van die regeling.

Artikel 3. Doel van de regeling

  • 1. Deze regeling heeft als doel het stimuleren van activiteiten ten behoeve van het transformeren en anders organiseren van zorg- of ondersteuningsprocessen zodat aanbieders:

    • a. zorg- of ondersteuningsmedewerkers substantieel minder inzetten of arbeidsverlichting voor zorg- of ondersteuningsmedewerkers creëren;

    • b. mensen die thuis wonen met een chronische ziekte of beperking, ofeen groot risico daarop, aanvullende mogelijkheden bieden om langer zelfstandig thuis te blijven wonen, met gelijkblijvende of verminderde inzet van zorg- of ondersteuningsmedewerkers.

  • 2. Aan het hoofddoel zoals omschreven in het eerste lid kan worden bijgedragen door het nastreven van de volgende subdoelen:

    • a. het implementeren en opschalen van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning, uitgedrukt in aantallen cliënten, mantelzorgers of zorg- of ondersteuningsmedewerkers;

    • b. het structureel inbedden van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning in de reguliere werkprocessen voor zorg of ondersteuning, al dan niet door aanpassing van die processen en het opleiden van zorg- of ondersteuningsmedewerkers;

    • c. het duurzaam borgen van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning in inkoop- en contractafspraken met inkopers.

Artikel 4. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor maximaal drie jaar subsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan het realiseren van het doel van de regeling en die betrekking hebben op:

  • a. de investering in of exploitatie van een innovatiecluster;

  • b. proces- en organisatie-innovatie;

  • c. opleidingsactiviteiten;

  • d. implementatiestart.

Artikel 5. Subsidieaanvrager

De minister kan subsidie verstrekken aan:

  • a. een clusterorganisatie voor investering in of de exploitatie van een innovatiecluster en opleidingsactiviteiten;

  • b. een penvoerder ten behoeve van de deelnemers van een samenwerkingsverband voor proces- en organisatie-innovatie en opleidingsactiviteiten;

  • c. een individuele aanbieder voor proces- en organisatie-innovatie en opleidingsactiviteiten;

  • d. een clusterorganisatie, een individuele aanbieder of een penvoerder ten behoeve van een of meer deelnemers van een samenwerkingsverband voor implementatiestart.

Artikel 6. Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten komen uitsluitend in aanmerking:

    • a. voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster: de kosten als bedoeld in artikel 27, vijfde en achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b. voor proces- en organisatie-innovatie: de kosten als bedoeld in artikel 29, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c. voor opleidingsactiviteiten: de kosten als bedoeld in artikel 31, derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • d. voor implementatiestart: personeelskosten en kosten voor het verstrekken van advies en procesbegeleiding door kennisinstellingen of door onafhankelijke adviesorganisaties.

Artikel 7. Hoogte van de subsidie

  • 1. Het maximale percentage subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster is 50% van de in aanmerking komende kosten, met inachtneming van artikel 27, zesde en negende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij het maximale percentage subsidie voor in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 27, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening 20% bedraagt.

  • 2. Het maximale percentage subsidie voor proces- en organisatie-innovatie bedraagt, met inachtneming van artikel 29, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, 50% van de in aanmerking komende kosten, waarbij het maximale percentage subsidie voor in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 29, derde lid, onder b en c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening 20% bedraagt.

  • 3. Het maximale percentage subsidie voor opleidingsactiviteiten bedraagt, met inachtneming van artikel 31, vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, 50% van de in aanmerking komende kosten.

  • 4. Het minimumbedrag aan subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster, proces- en organisatie-innovatie en opleidingsactiviteiten tezamen is € 25.000 en het maximumbedrag is € 750.000.

  • 5. Het maximumbedrag aan subsidie voor implementatiestart is € 25.000.

Artikel 8. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2024 € 54 miljoen.

  • 2. De minister verdeelt het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.

Artikel 9. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 2. De subsidieaanvraag kan worden ingediend van 14 mei 2024 tot en met 20 december 2024.

  • 3. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de subsidieaanvraag, niet zijnde een aanvraag waarbij uitsluitend subsidie wordt aangevraagd voor implementatiestart, vergezeld van een verklaring van een inkoper, ondertekend door een daartoe bevoegd persoon van de inkoper.

  • 4. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de subsidieaanvraag ingediend door een clusterorganisatie of penvoerder vergezeld van een verklaring tot samenwerking ondertekend door de deelnemers aan het innovatiecluster respectievelijk het samenwerkingsverband.

  • 5. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de subsidieaanvraag ingediend door een individuele aanbieder vergezeld van een bewijs dat deze een aanbieder is.

  • 6. In aanvulling op artikel 3.3 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat de subsidieaanvraag voor implementatiestart vergezeld van:

    • a. een verklaring als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de de­ minimisverordening;

    • b. een beknopt plan van aanpak dat ingaat op hoe de aanbieder komt tot een gedragen strategie op de inzet van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning en doorvertaling hiervan in een concreet implementatieplan;

    • c. een offerte als gebruikgemaakt wordt van externe inhuur voor advies.

Artikel 10. Advies

Bij aanvragen van meer dan € 125.000 wint de minister advies in bij de adviescommissie STOZ.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning kan bewezen worden dat deze processen en de daarbij noodzakelijke gebruikte toepassingen een substantiële impact hebben gehad:

    • a. bij minimaal drie aanbieders;

    • b. bij ieder van hen op twintig cliënten, mantelzorgers of zorg- of ondersteuningsmedewerkers; en

    • c. op ten minste een van de twee doelen uit deze regeling zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid.

  • 2. Digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning zijn niet primair gericht op:

    • a. de uitwisseling van gegevens;

    • b. informatiesystemen als het elektronische patiëntendossier of persoonlijke gezondheidsomgeving.

  • 3. Een innovatiecluster bestaat uit in ieder geval een aanbieder en een inkoper.

  • 4. Indien een aanvraag wordt ingediend ten behoeve van een samenwerkingsverband en de penvoerder een aanbieder is, bestaat het samenwerkingsverband uit een inkoper en ten minste twee aanbieders.

  • 5. Indien een aanvraag wordt ingediend ten behoeve van een innovatiecluster of samenwerkingsverband en de penvoerder of de clusterorganisatie een rechtspersoon is zonder winstoogmerk, niet zijnde een aanbieder, dienen minstens een inkoper en ten minste vijf aanbieders aangesloten te zijn.

  • 6. De aanvraag voor subsidie en het bij die subsidieaanvraag gevoegde activiteitenplan voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster, proces- en organisatie-innovatie of opleidingsactiviteiten voldoen, in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, aan de beoordelingscriteria, bedoeld in de bijlage bij deze regeling.

  • 7. De minister wijst een subsidieaanvraag in ieder geval af als:

    • a. niet wordt voldaan aan het bepaalde in deze regeling of de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

    • b. er al een subsidie is verstrekt voor dezelfde activiteiten op grond van deze of een andere regeling;

    • c. het een subsidieaanvraag voor implementatiestart betreft en aan de aanvrager al eerder subsidie voor implementatiestart op grond van deze regeling is verleend;

    • d. er op grond van deze regeling al vijfmaal eerder een subsidie is verleend aan de aanvrager;

    • e. de verstrekking van een subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster, proces- en organisatie-innovatie of opleidingsactiviteiten niet in overeenstemming is met het bepaalde in de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • f. de verstrekking van een subsidie voor implementatiestart niet in overeenstemming is met de de­minimisverordening.

Artikel 12. Verplichtingen

In aanvulling op hoofdstuk 5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is de subsidieontvanger verplicht:

  • a. de inkoper die genoemd wordt in de verklaring, bedoeld in artikel 9, derde lid, de hele subsidieperiode te betrekken;

  • b. actief deel te nemen aan kennisdeling, onder andere door geleerde lessen en resultaten te delen;

  • c. als deze subsidie ontvangt voor activiteiten met betrekking tot digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning, welke niet zijn opgenomen op het STOZ-overzicht, evaluatieonderzoek uit te voeren conform de spelregels gepubliceerd op www.rvo.nl waarvan de uitkomst bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt overlegd en dat door eenieder op basis van openbare informatie verifieerbaar is; en

  • d. mee te werken aan de monitoring van de voortgang van de beoogde tussen- en eindresultaten zoals opgenomen in de subsidieaanvraag.

Artikel 13. Aanvraagtermijn subsidievaststelling

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor subsidies van meer dan € 25.000 wordt ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht.

Artikel 14. Hardheidsclausule

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 15. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 april 2029.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Stimuleringsregeling Technologie in Ondersteuning en Zorg.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder

BIJLAGE BEOORDELINGSCRITERIA ALS BEDOELD IN ARTIKEL 11, ZESDE LID

Criteria Kwaliteit Activiteitenplan

a. Het activiteitenplan draagt bij aan het doel van de regeling. Uit het activiteitenplan blijkt duidelijk op welk probleem de beoogde transformatie een oplossing biedt. Het activiteitenplan is helder en haalbaar. Er is sprake van voldoende ambitie in verhouding tot de kosten;

b. Tussen- en eindresultaten zijn benoemd, waarbij tenminste is opgenomen:

i. De aantallen cliënten, mantelzorgers of zorg-of ondersteuningsmedewerkers die structureel wordt bereikt met het digitale of hybride proces in zorg of ondersteuning;

ii. De aantallen cliënten, mantelzorgers of zorg- of ondersteuningsmedewerkers die opleiding hebben ontvangen als onderdeel van het project;

iii. De voortgang bij het structureel inbedden van het gebruik van digitale of hybride processen in de reguliere werkprocessen voor zorg of ondersteuning;

iv. Hoe de borging in inkoop- en contractafspraken met de inkoper is vormgegeven;

c. Bij het opstellen van het activiteitenplan is gebruikgemaakt van opgedane kennis en ervaringen bij andere aanbieders van zorg of ondersteuning (of andere relevante partijen) met de in het activiteitenplan benoemde digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning en bijbehorende toepassingen;

d. Het activiteitenplan bevat een (geschatte) kosten-batenanalyse;

e. Het activiteitenplan sluit aan op de regionale opgaves die er spelen, zoals bijvoorbeeld beschreven in de regiobeelden en -plannen.

Criteria Kwaliteit van het innovatiecluster of samenwerkingsverband

a. Het innovatiecluster of samenwerkingsverband beschikt over voldoende expertise en capaciteit om de beoogde transformatie te realiseren. Daarnaast wordt er, passend bij de beoogde transformatie, ook naar de volgende aspecten gekeken:

i. Domein- en/of sectoroverstijgende samenwerking, waaronder ook samenwerking tussen het medisch en sociaal domein;

ii. Betrokkenheid van andere partijen, zoals leveranciers, onderwijsinstellingen, regionale samenwerkingsverbanden, onderwijsinstellingen en/of kennisinstituten.

b. Het activiteitenplan geeft een overzicht van de samenwerkingspartners, hun achtergrond en de onderlinge rol en taakverdeling voor de uitvoering van het activiteitenplan. Het activiteitenplan beschrijft de wijze waarop de samenwerking geborgd wordt.

Criteria Cliënt en mantelzorger

a. Cliënten en mantelzorgers zijn betrokken bij het implementeren en opschalen van de digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning. Zij worden geraadpleegd over de keuze van de technologische toepassingen, de wijze van inzet en hun ervaringen met het gebruik.

b. Passend bij de beoogde transformatie, worden cliënten en mantelzorgers ondersteund met informatie, trainingen of begeleiding.

c. Er is inzicht in welke digitale vaardigheden van cliënten en mantelzorgers vereist zijn voor de beoogde transformatie en er is voorzien in een aanpak om cliënten en mantelzorgers daarin te trainen en/of coachen.

Criteria Zorg- of ondersteuningsmedewerker

a. Zorg- of ondersteuningsmedewerkers zijn intensief betrokken bij het implementeren en opschalen van de digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning. Zij worden geraadpleegd in de keuze van de digitale of hybride processen, de wijze van inzet en hun ervaringen met het gebruik. Hierbij is ook aandacht voor de impact op het (bevorderen van) werkplezier en de (vermindering van) registratielast.

b. Passend bij de beoogde transformatie worden de zorg- of ondersteuningsmedewerkers gestimuleerd en ondersteund met informatie, trainingen en begeleiding.

c. Er is inzicht in welke digitale vaardigheden van zorg- of ondersteuningsmedewerkers vereist zijn voor de beoogde transformatie en er is voorzien in een aanpak om zorg- of ondersteuningsmedewerkers daarin te trainen en/of coachen.

Criteria Samenwerking

a. Het activiteitenplan bevat de wijze waarop er wordt samengewerkt;

b. Het activiteitenplan bevat de wijze waarop de samenwerking regionaal wordt geborgd na afloop van de subsidie.

Criteria Gebruikte toepassingen

a. De technologische toepassingen die gebruikt worden bij de digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning kunnen gekoppeld worden aan bestaande ICT-infrastructuur en sluiten aan bij geldende standaarden (zoals DIZRA, MedMij, NEN7510). Bij voorkeur wordt er gebruikgemaakt van open standaarden.

b. De toepassingen die gebruikt worden bij de digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning zijn gebruiksvriendelijk, bruikbaar en begrijpelijk voor de doelgroep waarbij de toepassing wordt ingezet. Indien van toepassing wordt de WCAG 2.1 richtlijn gevolgd.

Criteria Kennisdeling

a. Het activiteitenplan geeft inzicht hoe de geleerde lessen, kennis en ervaringen breder worden gedeeld en verspreid.

b. Het activiteitenplan geeft aan hoe het gebruikmaakt van kennis en ervaring die beschikbaar is, onder meer in de regio.

c. Het activiteitenplanplan geeft aan hoe het aansluit op het Platform Digizo.nu.

Criteria Evaluatie

a. Resultaten van het project worden SMART gemonitord en tussentijds geëvalueerd, waarmee de impact van het digitale of hybride proces in zorg of ondersteuning inzichtelijk wordt gemaakt. Hierbij is ten minste oog voor de:

i. Impact op kwaliteit van zorg of ondersteuning;

ii. Impact op toegankelijkheid van zorg of ondersteuning;

iii. Impact op betaalbaarheid van zorg of ondersteuning;

iv. Impact op duurzaamheid (milieu-impact).

b. Onderdeel van de evaluatie is de waardebepaling. Deze wordt verricht aan de hand van de spelregels voor het uitvoeren van de waardebepaling. De spelregels staan op de webpagina van de regeling van de website van het RVO. De waardebepaling wordt bij voorkeur met betrokkenheid van een onafhankelijk kennisinstelling, zoals practoraten, lectoraten, universiteiten, academische werkplaatsen en de landelijk kennisinstituten, verricht.

c. Opgedane kennis en ervaring wordt gedeeld via sectorale kanalen, de relevante kennisinstellingen en/of op de Vindplaats van Digizo.nu.

TOELICHTING

1. Algemeen

Doel en context

De Stimuleringsregeling Technologie in Ondersteuning en Zorg (hierna: de Regeling) stimuleert (gezamenlijke) activiteiten voor het transformeren en anders organiseren van zorg- of ondersteuningsprocessen, via de inzet van digitale of hybride processen. Zorg- of ondersteuningsmedewerkers kunnen door deze getransformeerde processen substantieel minder of met meer arbeidsverlichting worden ingezet. Ook kan het mensen met een chronische ziekte of beperking – of een groot risico daarop – die thuis wonen in staat stellen om langer zo zelfstandig mogelijk thuis te blijven wonen (met gelijkblijvende of verminderde inzet van zorg- of ondersteuningsmedewerkers). Onder gezamenlijke activiteiten wordt verstaan dat er sprake is van regionale en/of domeinoverstijgende samenwerking tussen aanbieders onderling en met inkopers van zorg of ondersteuning.

Het gaat in de Regeling niet om de totstandkoming of aanschaf van nieuwe technologische toepassingen of vrijblijvende pilotprojecten, maar om het implementeren, opschalen en inbedden van bewezen digitale en hybride processen in zorg- of ondersteuning. De beoogde omslag vergt meer dan enkel de aanschaf en implementatie van technologie, maar betekent vooral dat de wijze waarop zorg of ondersteuning verleend wordt op een andere manier ingericht moet worden. De Regeling is daarom gericht op de transformatie van fysieke processen tot digitale of hybride processen.

Dit vraagt om een cultuurverandering, zowel bij medewerkers als cliënten. Het opleiden van medewerkers is hierbij cruciaal. Onderdeel van de doelstellingen van de Regeling is ook het duurzaam inbedden van de processen in inkoop- en contractafspraken tussen aanbieders van zorg of ondersteuning (hierna: aanbieders) en inkopers van zorg of ondersteuning (zijnde gemeenten, verzekeraars en zorgkantoren, hierna: inkopers). Samenvattend worden met de Regeling de volgende ontwikkelingen nagestreefd:

  • 1. het implementeren en opschalen van bewezen digitale of hybride processen, ten behoeve van het realiseren van arbeidsbesparing, arbeidsverlichting of van het langer zelfstandig thuis wonen. Het gaat hierbij om bewezen processen die op het zogenoemde STOZ-overzicht worden geplaatst;

  • 2. het evalueren van kansrijke digitale of hybride processen waarmee in de praktijk al ervaring is opgedaan en de potentie hebben om als bewezen processen op het STOZ-overzicht te komen;

  • 3. het vergroten van de kennis en ervaring in Nederland met het aanpassen van processen en het stimuleren van uitwisselen, verspreiden en leren hierover tussen aanbieders en binnen (regionale en/of domeinoverstijgende) samenwerkingsverbanden;

  • 4. het borgen van de transformaties en de passende inzet van bewezen processen, die onderdeel zijn van deze transformaties, op de lange termijn. Dit opdat deze getransformeerde processen onderdeel worden van reguliere zorg- of ondersteuningsprocessen en dus niet meer de status aparte van een ‘innovatie’ hebben;

  • 5. het stimuleren van (regionale en/of domeinoverstijgende) samenwerking bij het transformeren en anders organiseren van zorg- of ondersteuningsprocessen;

  • 6. aanbieders samen met de inkoper(s) stimuleren in het duurzaam borgen van de passende inzet van digitale of hybride processen in zorg- of ondersteuning in de inkoop- en contractafspraken.

Maatschappelijke opgaven

De zorgvraag stijgt harder dan de economie en de beroepsbevolking kunnen bijbenen. Op dit moment werken ruim 1,4 miljoen mensen in zorg en welzijn. Er is al enkele jaren een tekort aan medewerkers en dat zal ook in de komende jaren het geval zijn. Nu werkt al ongeveer 1 op de 6 werknemers in zorg en welzijn. Als we niets doen, dan zou in 2030 1 op de 5 werkenden een baan moeten hebben in zorg en welzijn om aan de zorgvraag te kunnen voldoen, in 2040 zelfs 1 op de 4. Anders werken, waarbij ingezet wordt op digitale en hybride processen in zorg of ondersteuning, is dan ook cruciaal om te kunnen blijven voldoen aan de zorgvraag. Dit draagt bij aan de opgave om met hetzelfde aandeel medewerkers in zorg en welzijn de zorgvraag te beantwoorden.

De toenemende zorgvraag komt voor een belangrijk deel doordat het aantal ouderen binnen de totale bevolking de komende drie decennia verhoudingsgewijs sterk toeneemt. Nu leven we met 3,5 miljoen mensen in Nederland die ouder dan 65 jaar zijn. In 2030 zullen dat 4,2 miljoen en in 2040 4,8 miljoen mensen boven de 65 jaar zijn. Het is daarom een specifiek doel van de Regeling om, naast het realiseren van arbeidsbesparing in de zorg en ondersteuning, er ook aan bij te dragen dat mensen met een chronische ziekte of beperking langer zo zelfstandig mogelijk thuis kunnen blijven wonen met behulp van digitale en hybride processen in zorg of ondersteuning. Binnen deze groep zijn ouderen immers sterk oververtegenwoordigd. De inzet van digitale en hybride processen in zorg en ondersteuning bij mensen met een chronische ziekte of beperking – of een groot risico daarop – die thuis wonen kunnen bijdragen aan de kwaliteit van zorg of ondersteuning, de kwaliteit van leven, het vergroten van de zelfredzaamheid en, aan het geven van meer regie aan mensen met een chronische ziekte of beperking op hun gezondheid en het ontlasten van de eventuele mantelzorger(s).

Doelgroep

Schaarste aan personeel is in de gehele sector zorg en welzijn dagelijkse realiteit. De Regeling richt zich dan ook op deze gehele sector. Evenals bij het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (hierna: TAZ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) wordt hierbij de definitie ‘zorg en welzijn smal’ van het CBS gehanteerd.1 Hiertoe behoren onder meer de jeugdzorg, verpleegzorg en sociaal werk.

Van aanvragers van subsidie in het kader van de Regeling wordt daarbij verwacht dat zij niet zelf het wiel opnieuw uit proberen te vinden, maar gebruikmaken van de kennis en ervaringen die al elders zijn opgedaan. Om zo inzicht te krijgen in wat wel werkt en ook wat juist niet. Bijvoorbeeld met behulp van de Kennisbank Digitale Zorg van Vilans en de toolkits en het onlineleernetwerk van de Vliegwielcoalitie. Op deze manier wordt een beweging gemaakt die veelal beschreven wordt als van ‘not invented here’ naar ‘proudly copied from’. Regionale en domeinoverstijgende samenwerking heeft daarin een belangrijke rol.

De Regeling stimuleert het samenwerken tussen aanbieders. Daarnaast wordt het ook aangemoedigd dat ook partners als kennisinstellingen, innovatiehubs of regionale werkgeversorganisaties onderdeel zijn van deze samenwerkingsverbanden om zo optimaal gebruik te maken van elkaars expertises en voor (regionale) borging van de ingezette transformatie te zorgen.

Digitale vaardigheden en het vertrouwen in digitale processen bij medewerkers en cliënten zijn essentieel voor succesvolle implementatie en opschaling. In de praktijk blijkt dat dit nog altijd beter kan en dat vraagt een gerichte aanpak. De Regeling voorziet in mogelijkheden om daarin te investeren. Hierbij wordt geadviseerd om gebruik te maken van al ontwikkelde materialen, bijvoorbeeld hetgeen via de Vliegwielcoalitie en Coalitie Digivaardig in de Zorg aan tips, tools en materialen gratis beschikbaar wordt gesteld.

Om de beoogde transformatie te bestendigen, ook na het aflopen van de subsidieperiode, is het belangrijk dat de financiering van de digitale of hybride processen ook op duurzame wijze geborgd wordt. Dit vraagt om een samenwerking tussen aanbieder en inkoper, voor, tijdens en na de looptijd van het project. Om deze reden wordt, afgezien van bij de implementatiestart, bij de aanvraag van de subsidie een verklaring van de inkoper gevraagd. Het perspectief van de inkoper wordt zo van begin af aan meegenomen, zodat vanaf de start kan worden voorgesorteerd op het duurzaam borgen van de bedoelde ontwikkelingen in de inkoop- en contractafspraken. Dit kan bijvoorbeeld door tijdens de looptijd van het project gezamenlijk te werken aan het vormgeven van een business case voor het proces dat wordt ingezet.

Beleidscontext van deze Regeling

De Regeling komt voort uit zowel het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) als het programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO). In beide programma’s zijn doelstellingen opgenomen ten aanzien van (het stimuleren van) de inzet van sociale en technologische innovatie. Gezien de overlap tussen deze doelstellingen is ervoor gekozen om één regeling op te stellen.

De Regeling draagt daarnaast ook bij aan de doelstellingen van andere beleidstrajecten van VWS. Dit betreft met name het Integraal Zorg Akkoord (IZA). De Regeling sluit nauw aan op de afspraken die gemaakt zijn in het IZA en het Platform Digizo.nu2 (hierna: Digizo.nu) dat uit de IZA-afspraken voortkomt. Doelstelling van Digizo.nu is om, volgens een gezamenlijk geaccepteerd proces, tot geëvalueerde digitale en hybride processen te komen. Met de Regeling wordt aangesloten op deze manier van evaluatie en toetsing, zodat waardebepaling op een uniforme wijze plaats kan vinden en de trajecten elkaar versterken en versnellen.

Daarbij dient de Regeling enerzijds als stimulans voor de implementatie en opschaling van bewezen digitale en hybride processen (de ‘opschalingsroute’). Anderzijds draagt de Regeling ook bij aan het evalueren en monitoren van processen die (nog) niet door het Digizo.nu zijn geëvalueerd (de ‘evaluatieroute’).

Kernelementen van de Regeling en verhouding tot de Stimuleringsregeling E-health Thuis

De Regeling is ten dele gebaseerd op de Stimuleringsregeling E-health Thuis (hierna: SET-regeling) die in 2019 is gepubliceerd.3 De SET-regeling is na de initiële publicatie meermaals gewijzigd, om deze beter te laten aansluiten op de beoogde beweging in het veld. Met de Regeling zijn de opgedane ervaringen en evaluatie van de SET-regeling in ogenschouw genomen.

De Regeling bevat in de kern drie routes:

  • 1. Een ‘opschalingsroute’ voor aanbieders die digitale of hybride processen willen opschalen die op het STOZ-overzicht zijn opgenomen. Deze is gebaseerd op het Pas-toe-overzicht van Digizo.nu;

  • 2. De ‘evaluatieroute’ is eveneens gericht op het transformeren en anders organiseren van zorg- en ondersteuningsprocessen, maar in deze route gaat het nog niet om processen die op het STOZ-overzicht staan. Deze route wordt juist gehanteerd om er via evaluatie en waardebepaling achter te komen of deze op het STOZ-overzicht moeten komen; en

  • 3. De ‘implementatiestart’ gericht op het ontwikkelen van een strategie en implementatieplan voor de inzet van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning.

Het onderscheid tussen de opschalingsroute en de evaluatieroute is nieuw ten opzichte van de SET-regeling en moet onder meer bijdragen aan een meer uniforme wijze van evaluatie van projecten. Hierbij geldt dat bij de opschalingsroute en evaluatieroute dezelfde type activiteiten subsidiabel zijn. Of de opschalingsroute of evaluatieroute wordt gevolgd, is afhankelijk van of het proces op het STOZ-overzicht staat.

Het STOZ-overzicht, zoals genoemd in artikel 1 van de Regeling, staat gepubliceerd op de website van de RVO en zal ten minste ieder kwartaal geactualiseerd worden op basis van de door Digizo.nu beoordeelde processen. Digizo.nu biedt een overzicht met bewezen digitale en hybride processen waarop het STOZ-overzicht is gebaseerd. Dit overzicht kan worden aangevuld met processen uit sectoren die (nog) niet binnen Digizo.nu zijn vertegenwoordigd conform dezelfde spelregels die Digizo.nu hanteert.

Opschalingsroute

Binnen de opschalingsprojecten geldt dat er gestreefd wordt naar optimalisatie van de implementatie. Door inhoudelijk te leren van andere projecten, door de processen op grotere schaal in te zetten en mogelijke blinde vlekken te signaleren. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van onder meer monitoring van de implementatiegraad en van kennishiaten of onderzoeksvragen ter verdere verbetering van de waardebepaling. Overkoepelend zijn deze bijvoorbeeld te vinden op kenniskanalen zoals de Vilans Kennisbank Digitale Zorg en de Vindplaats van Digizo.nu.

Evaluatieroute

De evaluatieroute is eveneens gericht op het transformeren en anders organiseren van zorg- of ondersteuningsprocessen, door het opschalen van de inzet van digitale of hybride processen. Doordat de processen in deze route echter nog niet op het STOZ-overzicht staan, ligt er bij deze route een sterkere focus op evaluatie en waardebepaling. Voor de wijze waarop deze evaluatie en waardebepaling vormgegeven moet worden, zijn spelregels beschikbaar op de RVO-website. Aanvragers die deelnemen aan de evaluatieroute dragen zo bij aan het, op uniforme wijze, vergaren van kennis over de effectiviteit van deze processen.

Door aanvragers kan bij de evaluatieroute aangesloten worden op de Transformatieagenda van Digizo.nu. Aanbevolen wordt hierbij voor toepassingen te kiezen die positief getoetst zijn door Digizo.nu. De Transformatieagenda is gebaseerd op sectorale agenda’s die zijn samengebracht. Voor de Regeling is gekozen om te werken met één uniform overzicht. Redenen hiervoor zijn dat de Regeling domeinoverstijgende samenwerking wil stimuleren en het qua uitvoerbaarheid en ‘doenbaarheid’ wenselijk is te werken met één uniform overzicht.

Implementatiestart

De ervaringen met de SET-regeling hebben geleerd dat voor sommige aanbieders het indienen van een subsidieaanvraag een te grote stap was. Bijvoorbeeld omdat een gedragen visie over de bijdrage van digitale en hybride processen in het realiseren van organisatiedoelen ontbrak. Om deze organisaties te ondersteunen werd na enkele maanden met een visievormingssubsidie een optionele voorfase aan de SET-regeling toegevoegd. In de vorm van de ‘implementatiestart’ biedt ook de Regeling een soortgelijk optioneel voorportaal om randvoorwaarden te scheppen om tot een succesvol implementatie- en/of opschalingstraject te komen. Om te komen tot een succesvol implementatie- en/of opschalingsproject kan de implementatiestart gebruikt worden voor activiteiten ten behoeve van het:

  • vergroten van draagvlak bij medewerkers, cliënten en mantelzorgers bij het innoveren en transformeren;

  • inzichtelijk maken wat de inzet van specifieke digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning voor de eigen organisatie kan betekenen;

  • vertalen naar een visie op de inzet van digitale en hybride processen;

  • opstellen van een plan van aanpak voor implementatie, opschaling en borging van digitale en hybride processen in zorg of ondersteuning;

  • opzetten, versterken en verder professionaliseren van samenwerkingsverbanden (die bijdragen aan doelstellingen van de Regeling).

Ook bij de implementatiestart is het belangrijk dat aanbieders niet zelf het wiel opnieuw uitvinden, maar leren van andere organisaties. De implementatiestart dient, evenals bij de visievorming onder de SET-regeling, te leiden tot een concreet implementatieplan. Dit implementatieplan kan desgewenst gebruikt worden voor een toekomstige aanvraag voor activiteiten op grond van de Regeling in het kader van een opschalingsroute of evaluatieroute.

Een wijziging van de Regeling ten opzichte van de SET-regeling is dat niet alleen aanbieders een aanvraag kunnen indienen maar bijvoorbeeld ook een regionale eerstelijnsorganisatie of regionale werkgeversorganisatie. Dit maakt de Regeling toegankelijker voor klein aanbieders doordat zij niet zelf een individuele aanvraag hoeven in te dienen. De SET-regeling was gericht op aanbieders als aanvrager van de subsidie. Dit had als gevolg dat het voor bijvoorbeeld zorggroepen niet in alle situaties mogelijk was om subsidie aan te vragen. Aangezien er voor partijen als regionale eerstelijnsorganisaties een belangrijke rol is weggelegd voor het (ondersteunen bij het) implementeren van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning bij aanbieders strookte dat niet altijd met de praktijk.

Bij de SET-regeling konden, conform artikel 27 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, enkel clusterorganisaties subsidie ontvangen voor kosten van projectmanagement (zoals personele kosten en administratieve kosten), kosten van implementatie (zoals personele kosten en kosten voor communicatie) en kosten van e-health-toepassingen (zoals kosten voor de aanschaf of lease van apparatuur/software). Andere deelnemers aan het innovatiecluster kwamen enkel in aanmerking voor opleidingssteun.

Doordat bij deze Regeling het ook mogelijk is om subsidie aan te vragen voor proces- en organisatie-innovatie, conform artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, kunnen bij samenwerkingsverbanden die voor deze activiteit subsidie aanvragen alle deelnemers aan het samenwerkingsverband steun ontvangen voor kosten van projectmanagement, implementatie en digitale toepassingen en opleidingen. Hiermee wordt samenwerkingsverbanden meer opties geboden om een passende aanvraag in te dienen.

Gedurende de looptijd van de SET-regeling is de ondergrens van de SET-regeling verlaagd van een minimaal subsidiebedrag van € 125.000 naar € 50.000. De initiële ondergrens in combinatie met de co-financieringseis werd, met name voor kleinere aanbieders, als een te hoge barrière werd ervaren. Met de Regeling is het minimale subsidiebedrag verlaagd tot € 25.000, om zo de toegankelijkheid van de Regeling verder te vergroten. Uit de resultaten van een door ZonMw uitgevoerde evaluatie van de SET-regeling die in werking was in verband met de uitbraak van COVID-19 is gebleken dat ook relatief lage subsidiebedragen (omvang tussen de € 25.000 en 50.000) tot succesvolle innovatie en implementatie kunnen leiden.4

Er is voor gekozen om ditmaal RVO als enige uitvoeringsorganisatie bij de Regeling te betrekken, zodat er sprake is van één landingspagina en loket voor aanvragers en geïnteresseerden in de Regeling.

Caribisch Nederland

De Regeling geldt niet voor Caribisch Nederland. De Regeling volgt de scope van het programma TAZ en hier is Caribisch Nederland geen onderdeel van.

Staatssteun

Voor de beantwoording van de vraag of een overheidsmaatregel ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) met zich meebrengt, moet een vijftal elementen cumulatief aanwezig zijn:

  • 1. de begunstigde is een onderneming;

  • 2. de maatregel is afkomstig van en toe te rekenen aan de Staat;

  • 3. de maatregel levert de onderneming een economisch voordeel op;

  • 4. de maatregel is selectief;

  • 5. de maatregel leidt tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.

Om te waarborgen dat er bij de subsidieverlening op grond van de Regeling geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun, komen de aanvragers enkel in aanmerking voor subsidie als zij voldoen aan de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (hierna: algemene groepsvrijstellingsverordening) of de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (hierna: de-minimisverordening).

Voor de Regeling wordt gebruik gemaakt van de artikelen 27, 29 en 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waarin steun voor innovatieclusters, proces- en organisatie-innovatie en opleidingssteun onder bepaalde voorwaarden verenigbaar worden verklaard met de interne markt en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, derde lid, van het VWEU. In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Omdat bij de subsidie voor de implementatiestart aan bepaalde criteria van artikel 107, eerste lid, van het VWEU wordt voldaan, en daarom sprake zou zijn van staatssteun, wordt voor deze activiteit gebruikgemaakt van de de-minimisverordening.

Administratieve lasten

Bij het opstellen van deze regeling is getracht om de eisen met betrekking tot de aanvraag en de verantwoording zo te formuleren dat deze zo min mogelijk administratieve lasten meebrengen voor de aanvragers.

Hieronder worden de administratieve lasten voor subsidieaanvragers en -ontvangers weergegeven conform de Rijksbrede methodiek. Voor de berekening van de administratieve lasten wordt onderscheid gemaakt tussen de twee categorieën waarop aanbieders de aanvraag kunnen indienen, namelijk enerzijds aanvragen gericht op implementatiestart en anderzijds aanvragen die zich richten op de opschalings- en evaluatieroute. Het is relevant om dit onderscheid hier duidelijk te schetsen omdat de administratieve lasten aanzienlijk verschillen tussen de verschillende routes. Voor de implementatiestart geldt een beduidend lichtere administratieve last omdat de subsidiebedragen de grens van € 25.000 euro niet overschrijden. Projecten die langs de lijn lopen van opschalings- en evaluatieroute zijn grotere subsidieaanvragen, met bedragen in het arrangement van ≥€ 25.000 tot <€ 125.000 of binnen het arrangement van ≥€ 125.000 tot maximaal <€ 750.000.

Implementatiestart

Om tot een subsidieaanvraag te komen kost het potentiële aanvragers tijd om kennis te nemen en zich te verdiepen in de regeling (1). Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de aanvrager een aanvraag doen tot verlening vergezeld van de volgende stukken: aanvraagformulier, activiteitenplan, de-minimisverklaring en kostenraming (2). Het aanleveren van een offerte is optioneel.

De subsidieontvanger moet eenmalig een voortgangsverslag overleggen (3). Aanvullend dient de ontvanger ook een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie te voeren waaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan (artikel 5.2 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS) (4). Als zich omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie dient de ontvanger dit te melden. Bij de melding worden de relevante stukken overlegd. Van deze administratieve last is dus alleen sprake als zich omstandigheden voordoen waardoor melding gedaan moet worden. In de berekening is uitgegaan dat melding in 20% van de gevallen nodig is (5). De administratie en de daartoe horende bescheiden worden gedurende 10 jaar na de vaststelling bewaard.

Na afloop van de subsidieperiode wordt steekproefsgewijs 20% van de subsidieontvangers gevraagd om een bewijs van geleverde prestaties/aanvraag tot subsidie vaststelling. In deze aanvraag toont de subsidieontvanger op de bij besluit tot subsidieverlening bepaalde wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen. De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag (6) inclusief een kostenraming (7). Deze steekproef is gebaseerd op basis van een vooraf bepaalde doelgroepenanalyse. Waarin de steekproefcontrole zich zal focussen op aanvragers uit risicovolle groepen om de regeldruk niet onnodig te verhogen voor de rest. Op basis van het beleid van de RVO wordt uitgegaan van 20% van de totale doelgroep. Gezien de korte looptijd van de implementatiestart projecten gaan we ervan uit dat de foutmarge kleiner is dan bij de andere subsidies. Van dit verschil was ook sprake bij de projecten in het kader van de SET-regeling.

Voor de berekening van de gevolgen voor regeldruk wordt uitgegaan van een gemiddeld subsidiebedrag van € 24.377 en afgerond 203 aanvragen per jaar. De bovengenoemde administratieve lasten voor het aanvragen en ontvangen van deze subsidie kosten een ontvanger naar schatting maximaal € 428 euro. Hierbij is uitgegaan van zowel meldingsplicht én de steekproef. Als we hiervoor corrigeren, wat in praktijk meestal het geval zal zijn dan ligt het bedrag een stuk lager, namelijk op € 262. Uitgaande van 203 aantal ontvangers die de subsidie zullen ontvangen voor implementatiestart. Daarmee leidt deze regeling tot een geschatte toename van eenmalige administratieve lasten voor ontvangers van € 67.319 op jaarbasis en komt daarmee op een totaal van € 134.638 uitgaande voor de gehele looptijd van twee jaar. Procentueel liggen de administratieve lasten voor ontvangers daarmee gemiddeld op 1,8% van het gemiddelde subsidiebedrag per toegekende implementatiestart aanvraag.

Gemiddelde implementatiestart aanvraag

TABEL: Regeldruk implementatiestart

Taak

Uitgevoerd per ontvanger

Tarief per uur (in €)1

Eenheid (minuten)2

Kosten (in euro) €

Totaal voor 203 aanvragen

1. Kennisnemen regeling3

Bestuurder

77

15

19

5.966*

 

Hoge manager

77

15

19

5.966*

 

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

8.478*

2. Aanvraag stukken subsidie

Bestuurder

77

15

19

3.908

 

Hoge manager

77

15

19

3.908

 

Hoog opgeleide medewerker

54

60

54

10.962

3. Voortgangsverslag

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

5.481

4. Administratie voeren

Administratief personeel

39

120

78

15.834

4. Meldingsplicht4

Hoog opgeleide medewerker

54

60

54

2.214*

6. Activiteitenverslag (steekproefsgewijs)5

Hoge manager

77

15

19

789*

 

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

1.107*

7. Financieel verslag (steekproefsgewijs)6

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

1.107*

 

Administratief personeel

39

60

39

1.599*

Totaal per aanvraag maximaal7

     

€ 428

 

Totaal per aanvraag minimaal (gemiddeld)

     

€ 262

 

Totaal voor alle aanvragen

       

€ 67.319

Totaal voor gehele looptijd (2jaar)

       

€ 134.638

X Noot
1

Gehanteerde uurtarieven volgen uit het Rijksbrede Handboek Meting Regeldrukkosten

X Noot
2

Voor de tijdsbesteding is uitgegaan van tijdbestedingstabel voor bedrijven uit het Rijksbrede Handboek Meting Regeldrukkosten.

X Noot
3

Voor de taak kennisnemen regeling (1) gaan we uit van 314 aanvragen. Dit aantal ligt hoger in vergelijking met de overige taken, omdat hier ook administratielast ligt voor het aantal aanvragers die uiteindelijk geen honorering krijgen.

X Noot
4

Meldingsplicht van 20% van de 203 aanvragen komt afgerond neer op 41 aanvragen.

X Noot
5

Steekproefsgewijs voor 20% voor 203 aanvragen komt afgerond neer op administratieve last voor afgerond 41 aanvragen

X Noot
6

Steekproefsgewijs 20% voor 203 aanvragen komt afgerond neer op administratieve last voor afgerond 41 aanvragen

X Noot
7

Maximale regeldruk indien sprake van meldingsplicht én steekproef. In de praktijk zal de regeldruk dus voor het merendeel van de aanbieders een stuk lager liggen.

Evaluatie- en opschalingsroute:

Om tot een subsidieaanvraag te komen kost het potentiële aanvragers tijd om kennis te nemen en zich te verdiepen in de regeling (1). Om voor subsidie in aanmerking te komen moet de aanvrager een aanvraag doen tot verlening vergezeld van de volgende stukken: een activiteitenplan, een begroting, samenwerkingsovereenkomst met inkoper en eventueel andere partijen en een verklaring van eigen middelen (2). De aanvraag moet door de aanvrager of door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen worden ondertekend (3) en medeondertekend worden door een persoon die de inkoper vertegenwoordigd (4).

De subsidieontvanger moet een jaarlijks voortgangsverslag overleggen (5) voor aanvragen boven de € 125.000 moet tevens een tussentijds inhoudelijk rapportage worden overlegd (6). Aanvullend heeft een subsidieontvanger een meldingsplicht (artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS) als zich omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Bij de melding worden de relevante stukken overlegd. Van deze administratieve last is dus alleen sprake als zich omstandigheden voordoen waardoor melding gedaan moet worden (7). In de berekening is uitgegaan dat bij 20% van de gevallen melding nodig is. De administratie en de daartoe horende bescheiden worden gedurende 10 jaar na de vaststelling bewaard.

Na afloop van de subsidieperiode dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling. In deze aanvraag toont de subsidieontvanger op de bij besluit tot subsidieverlening van de subsidie bepaalde wijze aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de verleende subsidie verbonden verplichtingen. De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenverslag (8) inclusief een financieel verslag (9). Voor subsidies boven de € 125.000 dient tevens een controleverklaring opgesteld te worden door een accountant (10).

Voor de berekening van de gevolgen voor regeldruk wordt uitgegaan van een gemiddeld bedrag van € 250.000 en een schatting van 200 toegekende aanvragen per jaar. De bovengenoemde administratieve lasten voor het aanvragen van deze subsidie kosten een ontvanger naar schatting € 528. Uitgaande van 200 ontvangers die de subsidie zullen ontvangen voor opschalings- en evaluatieprojecten. Daarmee leidt deze regeling tot een geschatte toename van eenmalige administratieve lasten voor ontvangers van € 112.820 op jaarbasis en op een totaal van € 225.640 uitgaande voor de gehele looptijd van twee jaar. Procentueel liggen de administratieve lasten voor ontvangers daarmee op 0,2% van het gemiddelde subsidiebedrag per opschalings- en evaluatie aanvraag.

Gemiddelde opschalings- en evaluatie aanvraag

TABEL: Opschaling- en evaluatie

Taak

Uitgevoerd per ontvanger door

Tarief per uur incl BTW (in €)1

Eenheid (minuten)2

Kosten (in euro afgerond) €

Totaal 200 aanvragen

1. Kennisnemen regels en voorwaarden regeling3

Bestuurder

77

15

19

6.612*

 

Hoge manager

77

15

19*

6.612*

 

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27*

9.396*

2. Aan te leveren stukken subsidie

Bestuurder

77

15

19

3.800

 

Hoge manager

77

15

19

3.800

 

Hoog opgeleide medewerker

54

60

54

10.800

3. Ondertekenen aanvraag

Bestuurder

77

5

6

1.200

4. Medeondertekenen inkoper

Hoog opgeleide medewerker

54

5

5

1.000

5. Voortgangsverslag

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

5.400

6. Tussentijds inhoudelijk rapportage

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

5.400

7. Administratie voeren

Hoog opgeleide medewerker

54

60

54

10.800

 

Administratief personeel

39

120

78

15.600

8. Activiteitenverslag

Hoge manager

77

15

19

3.800

 

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

5.400

9. Financieel verslag

Hoog opgeleide medewerker

54

30

27

5.400

 

Administratief personeel

39

60

39

7.800

10. Controleverklaring4

Accountant

200

30

100

10.000*

Totaal per aanvraag afgerond

     

€ 528

 

Totaal voor alle aanvragen

       

€ 112.820

Totaal voor gehele looptijd (2jaar)

       

€ 225.640

X Noot
1

Gehanteerde uurtarieven volgen uit het Rijksbrede Handboek Meting Regeldrukkosten

X Noot
2

Voor de tijdsbesteding is uitgegaan van tijdbestedingstabel voor bedrijven uit het Rijksbrede Handboek Meting Regeldrukkosten.

X Noot
3

Voor de taak kennisnemen regeling (1) gaan we uit van 348 aanvragen. Dit aantal ligt hoger in vergelijking met de overige taken, omdat hier ook administratielast ligt voor het aantal aanvragers die uiteindelijk geen honorering krijgen.

X Noot
4

Berekend over het aandeel projecten dat boven de € 125.000 ligt. Dit is de helft van 200, dus 100 aanvragen.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Uitvoering

De Regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in mandaat namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Consultatie

In de aanloop naar de totstandkoming van de Regeling is overleg gevoerd met meer dan veertig organisaties die ervaring kennis of belangstelling hebben met de inzet van digitale en hybride processen in zorg en ondersteuning. Daarnaast heeft gedurende de periode van 6 december 2023 tot en met 5 januari 2024 de Regeling opengestaan voor internetconsultatie, zodat suggesties gedaan konden worden om de kwaliteit en uitvoerbaarheid van de regeling te verbeteren. Bij de internetconsultatie werd de werktitel ‘Stimuleringsregeling innovatie TAZ-WOZO (SIT)’ als naam voor de Regeling gehanteerd.

Er zijn 28 reacties binnengekomen op de internetconsultatie, onder meer vanuit aanbieders van zorg of ondersteuning, diverse branche- en koepelverenigingen en kennisinstellingen. De minister waardeert dat burgers en organisaties de moeite hebben genomen om via deze weg te reageren op de regeling. Het hoofdlijnenverslag van de internetconsultatie is online gepubliceerd en bevat een samenvatting van de geplaatste reacties en de reactie daarop van de minister.

Naar aanleiding van de internetconsultatie is de regeling op verschillende punten aangepast. Zo zijn de beoordelingscriteria in bijlage 1 nader geconcretiseerd, bijvoorbeeld rondom de digitale vaardigheden van cliënten, mantelzorgers en zorg- of ondersteuningsmedewerkers.

In diverse reacties zijn verhelderende vragen gesteld, onder meer over de doelgroep en doelstelling van de Regeling. De doelgroep van de regeling is zorg en ondersteuningsbreed, conform de scope van het programma TAZ, en dus breder dan enkel de ouderenzorg. De Regeling kent twee doelstellingen, namelijk:

  • a. zorg- en of ondersteuningsmedewerkers substantieel minder inzetten of arbeidsverlichting voor zorg- of ondersteuningsmedewerkers creëren;

  • b. mensen met een chronische ziekte of beperking – of een risico daarop – die thuis wonen aanvullende mogelijkheden bieden om langer zelfstandig thuis te blijven wonen

Dit betekent bijvoorbeeld dat een project in de context Wet langdurige zorg met verblijf dus dient aan te sluiten op het doel substantieel minder inzetten van zorg- of ondersteuningsmedewerkers (a), aangezien dit niet aansluit op de doelstelling langer zelfstandig thuis wonen (b). Dit is eveneens van toepassing voor bijvoorbeeld een project binnen de jeugdzorg.

Naar aanleiding van de verhelderende vragen is de toelichting op een aantal onderdelen gewijzigd. Daarnaast wordt op de website van RVO een overzicht met veelgestelde vragen en antwoorden gepubliceerd.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1 Definitiebepaling

Artikel 1 bevat de definities die van belang zijn voor de Regeling. Een aantal begripsbepalingen wordt hieronder nader toegelicht.

De-minimisverordening en algemene groepsvrijstellingsverordening

Voor delen van de subsidie die verstrekt wordt in het kader van de Regeling is er mogelijk sprake van staatssteun. Daarom wordt op onderdelen toepassing gegeven aan de de-minimisverordening en de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie ook het onderdeel staatssteun hierboven.

Digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning

In de Regeling betreft het processen waarin zorg of ondersteuning aan cliënten geleverd wordt, waarbij er gebruikgemaakt wordt van een digitale toepassing. Processen kunnen volledig digitaal of deels digitaal worden uitgevoerd. Als een proces van zorg of ondersteuning deels digitaal en deels fysiek aangeboden zorg of ondersteuning betreft, spreken we over een hybride proces.

Voorbeelden van digitale processen zijn de inzet van beeldzorg en platforms ten behoeve van begeleiding op afstand.

Voorbeelden van toepassingen die ingezet kunnen worden in hybride processen zijn het gebruik van een medicijndispenser, de inzet van slim incontinentiemateriaal en het gebruik van meetapparatuur bij zorg of ondersteuning op afstand voor een specifieke diagnose, doelgroep en positionering.

Innovatiecluster

Voor de precieze omschrijving en invulling van een innovatiecluster wordt verwezen naar artikel 2, onderdeel 92, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. In de zin van de Regeling kan daarbij de volgende toelichting worden gegeven. Innovatieclusters bestaan uit verschillende organisaties die in een bepaalde sector en regio actief zijn en die tot doel hebben digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning te stimuleren en daarbij ook kennis uit te wisselen. Dit is een netwerk van ten minste één aanbieder van zorg of ondersteuning en één inkoper van zorg of ondersteuning (zorgverzekeraar, gemeente of zorgkantoor). Bij voorkeur sluiten ook één of meerdere andere aanbieders van zorg of ondersteuning en een tweede of derde inkoper aan bij het netwerk. Dit netwerk kan tevens bestaan uit (vertegenwoordiging van) de eindgebruikers, zoals cliënten, mantelzorgers of zorg- of ondersteuningsmedewerkers, en/of leveranciers.

Binnen het innovatiecluster treedt de clusterorganisatie op als facilitator en vertegenwoordiger van het cluster. Dit kan een aanbieder van zorg of ondersteuning zijn, maar ook een reeds bestaand netwerk. Zoals regionale koepelorganisaties of regionale innovatiehubs.

Enkel door het innovatiecluster kan de activiteit investering in of exploitatie van een innovatiecluster worden uitgevoerd. Dat zijn activiteiten die volgen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, namelijk: de bouw of het upgraden van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 27, vijfde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening of de exploitatie van een innovatiecluster als bedoeld in artikel 27, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Voor subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster moet de aanvrager, naast aan de voorwaarden die volgen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, in voldoende mate voldoen aan de criteria als genoemd in de Bijlage van de Regeling. Een voorbeeld daarvan is dat van innovatieclusters optimale regionale afstemming en samenwerking wordt gevraagd. Van alle deelnemers aan het innovatiecluster wordt verwacht dat zij een zo open mogelijke houding in de samenwerking met elkaar en met andere innovatieclusters en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport innemen, gezien de maatschappelijke opgaven die in het geding zijn.

Implementatiestart

De implementatiestart is bedoeld voor aanbieders en samenwerkingsverbanden die nog niet klaar zijn voor een evaluatie- of opschalingsproject. De implementatiestart bevat activiteiten die bijdragen aan het creëren van de juiste randvoorwaarden om digitale en hybride processen succesvol te implementeren en op te schalen. Hiertoe behoort het inzichtelijk maken wat er nodig is om specifieke digitale of hybride processen succesvol in de eigen organisatie te implementeren en wat deze processen kunnen bijdragen. Ook het vergroten van draagvlak bij en zeggenschap voor medewerkers, cliënten en mantelzorgers bij het innoveren en transformeren kan onderdeel zijn van de implementatiestart. Dit geldt eveneens voor het opstellen van een plan van aanpak voor implementatie en opschaling van digitale of hybride processen en het opzetten, versterken en verder professionaliseren van samenwerkingsverbanden (die bijdragen aan doelstellingen van de Regeling).

Proces- en organisatie-innovatie

Proces- en organisatie-innovatie betreft het implementeren en opschalen van digitale of hybride processen door een aanbieder of samenwerkende aanbieders. De implementatie van deze processen dient te leiden tot een sterke verbetering, bijvoorbeeld door aanzienlijke veranderingen in het zorg- of ondersteuningsproces en draagt bij aan het doel van de Regeling.

Zorg of ondersteuning

Er is gekozen voor een zo breed mogelijke definitie waardoor het mogelijk wordt om aanbieders van verschillende vormen van zorg of ondersteuning de mogelijkheid te geven om subsidie aan te vragen. Dit sluit aan bij de brede reikwijdte van het programma TAZ.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderregeling

Met dit artikel wordt de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing verklaard op de subsidies verstrekt in het kader van de Regeling met uitzondering van artikel 10.1 daarvan. Dit maakt het mogelijk om ook subsidies onder de € 125.000 te verlenen voor de implementatiestart en voor organisaties die minder cofinanciering kunnen opbrengen.

Artikel 3 Doel van de Regeling

In dit artikel is het doel van de Regeling beschreven. Hierbij geldt dat projecten aan ten minste één van de twee doelstellingen uit het eerste lid dienen te voldoen. Een project gericht op bijvoorbeeld intramurale zorg moet dus aansluiten op het doel substantieel minder, of met meer arbeidsverlichting inzetten van zorg- of ondersteuningsmedewerkers (sub a), aangezien dit niet aansluit op de doelstelling langer zelfstandig thuis wonen (sub b).

Het doel wordt nader ingekleurd in het tweede lid door te bepalen dat dit doel kan worden bereikt door:

  • 1. het implementeren en op grotere schaal toepassen van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning, uitgedrukt in aantallen cliënten, mantelzorgers of zorg- of ondersteuningsmedewerkers;

  • 2. het structureel inbedden van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning in de reguliere werkprocessen voor zorg en ondersteuning, al dan niet door aanpassing van die processen of het opleiden van zorg- of ondersteuningsmedewerkers;

  • 3. het duurzaam borgen van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning in inkoop- en contractafspraken met inkopers.

Als voorbeeld van een project dat aansluit op de doelstellingen kan gedacht worden aan het anders organiseren van het proces rondom medicatie-aanreiking in de wijkverpleging. Hierbij kunnen thuiswonende cliënten met behulp van een automatische medicijndispenser medicatie aangereikt krijgen, in plaats van dat men een thuiszorgmedewerker over de vloer krijgt voor de toediening van hun medicijnen. Dit kan de zelfstandigheid en eigen regie van cliënten verhogen en daarmee bijdragen aan langer zelfstandig thuis blijven wonen.

Een ander voorbeeld is hybride continentiezorg in de intramurale zorg, waarbij slim incontinentiemateriaal kan worden ingezet bij cliënten die niet of matig mobiel zijn. Doordat sensoren in het incontinentiemateriaal aan kunnen geven wanneer het materiaal vervangen moet worden, zijn er onder andere minder onnodige verschoningen nodig.

Elke aanvraag dient dus bij te dragen aan ten minste één van de doelstellingen van het eerste lid op een wijze zoals beschreven in het tweede lid. Deze biedt aanvragers desalniettemin voldoende ruimte om een eigen invulling te geven aan hun projecten gezien de brede wijze waarop zij zijn geformuleerd.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

De minister kan op basis van dit artikel subsidie verstrekken voor vier typen activiteiten die bijdragen aan de doelstellingen zoals geformuleerd in artikel 3. Dit zijn:

  • a. de investering in of exploitatie van een innovatiecluster;

  • b. proces- en organisatie-innovatie;

  • c. opleidingsactiviteiten;

  • d. implementatiestart.

Drie van deze activiteiten zijn gedefinieerd in de algemene groepsvrijstellingsverordening, te weten het investeren in of exploiteren van een innovatiecluster, proces- en organisatie-innovatie en de opleidingsactiviteiten. Subsidie kan dan ook alleen verstrekt worden als de voorgestelde activiteiten binnen de relevante kaders en definities van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen. Deze werkwijze is grotendeels gelijk aan die van de SET-regeling voor wat betreft de innovatieclusters en de opleidingsactiviteiten. Hierbij dient wel opgemerkt dat er in het kader van de recente wijziging van de algemene groepsvrijstellingsverordening een activiteit is toegevoegd. Dit betreft de mogelijkheid om andere partijen dan de eigenaar van het innovatiecluster te subsidiëren als zij het innovatiecluster exploiteren. Aangezien deze mogelijkheid is gecreëerd bij de wijziging van de algemene groepsvrijstellingsverordening is deze ook hier overgenomen.

Er zijn ten opzichte van de eerdere SET-regeling twee activiteiten toegevoegd. De eerste betreft de mogelijkheid tot proces- en organisatie-innovatie zoals opgenomen in artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit biedt de mogelijkheid voor aanvragers om innovatieve processen in hun bedrijfsvoering te implementeren ter verbetering van de processen of organisatie.

Vanuit de algemene groepsvrijstellingsverordening geldt er een algemene beperkte steunintensiteit voor proces en organisatie-innovatie van 50% voor kmo’s en 15% voor grote ondernemingen. Daarnaast geldt er de aanvullende voorwaarde voor grote ondernemingen dat er een daadwerkelijke samenwerking is met kmo’s. Het is op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening dan ook niet mogelijk voor grote ondernemingen om voor deze activiteit individueel subsidie aan te vragen. Wel is dit mogelijk voor kmo’s of grote ondernemingen als onderdeel van een samenwerkingsverband met kmo’s (zie ook artikel 5 Subsidieaanvrager) hierna.

De andere nieuwe activiteit waarvoor subsidie verstrekt kan worden betreft de implementatiestart. Deze is niet gedefinieerd in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zoals aangegeven in de algemene toelichting en bij de definitiebepaling betreft dit het verrichten van activiteiten die de randvoorwaarden scheppen om tot een succesvol implementatie- en opschalingstraject te komen.

Artikel 5 Subsidieaanvrager

De minister kan subsidie verstrekken aan drie verschillende typen aanvragers. Dit zijn de clusterorganisatie, de penvoerder van een samenwerkingsverband of een individuele aanbieder.

Een clusterorganisatie betreft de rechtspersoon die eigenaar is van een innovatiecluster. Dit is de enige partij die in het kader van de algemene groepsvrijstellingsverordening in aanmerking komt om investeringssteun te ontvangen. Dit is dan ook het enige type aanvrager dat hiervoor in kader van de Regeling in aanmerking komt. Daarnaast is het voor een clusterorganisatie als zodanig mogelijk om exploitatiesteun aan te vragen. Dit is logisch voor de gevallen waarin de eigenaar van het innovatiecluster ook de exploitant is.

De aanvraag door een clusterorganisatie dient vergezeld te gaan van een aanvraag in het kader van opleidingsactiviteiten zoals bedoeld in artikel 31 algemene groepsvrijstellingsverordening. Om tot succesvolle transformatie van zorg- of ondersteuningsprocessen te komen, is enkel de aanschaf van technologie of het anders inrichten van een proces immers niet voldoende. Het opleiden van medewerkers is essentieel om tot daadwerkelijke verandering te komen en de transformatie ook op de langere termijn te borgen.

Een en ander neemt niet weg dat het voor een clusterorganisatie in beginsel mogelijk is om, waar dit een aanbieder betreft, een individuele aanvraag in te dienen op basis van onderdeel c.

Het tweede type aanvrager betreft de penvoerder van een samenwerkingsverband. Dit kan een aanbieder zijn of een rechtspersoon zonder winstoogmerk (zie ook artikel 11 Voorwaarden en weigeringsgronden). De penvoerder staat het vrij om voor het samenwerkingsverband een aanvraag in te dienen voor opleidingsactiviteiten, proces- en organisatie-innovatie of de implementatiestart. In het geval van een aanvraag door een penvoerder is het mogelijk dat er bij verschillende activiteiten, verschillende deelnemers van het samenwerkingsverband participeren. Zo zou het mogelijk zijn dat een aanvraag voor opleidingsactiviteiten slechts bedoeld is voor het personeel van een deel van de aanvragers. Ook hier geldt dat de aanvraag van een penvoerder voor proces- en organisatie-innovatie samen dient te gaan met een aanvraag voor opleidingsactiviteiten.

Ten slotte wordt de mogelijkheid geboden voor individuele aanbieders om een aanvraag in te dienen voor opleidingsactiviteiten, proces- en organisatie-innovatie, of implementatiestart. Ook hier geldt dat de aanvraag voor proces- en organisatie-innovatie altijd samen dient te gaan met opleidingsactiviteiten. De Regeling heeft als één van de hoofddoelen het bevorderen van de samenwerking in het zorgveld. Zodat organisaties van elkaar leren en niet zelf het wiel opnieuw uit hoeven te vinden bij het implementeren en opschalen van digitale en hybride processen in zorg of ondersteuning. Het is daarom in beginsel, afgezien van de implementatiestart die als verkenning van de mogelijkheden beoogd is, niet de bedoeling dat er individuele aanvragen ingediend worden. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waardoor dit desalniettemin noodzakelijk of gewenst blijkt. Zodoende is besloten om de mogelijkheid niet geheel uit te sluiten. Daarbij is het verplicht om een verklaring van de zorginkoper over te leggen (artikel 9, derde lid) om te zorgen voor inbedding van de activiteiten in een breder geheel. Daarnaast dient, conform de beoordelingscriteria, in het activiteitenplan toegelicht te worden op welke wijze er, buiten de subsidieaanvraag om, samenwerking plaatsvindt met andere aanbieders.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

De kosten die op grond van de Regeling gesubsidieerd kunnen worden, zijn conform de kosten die beschreven worden in de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Bij investering in of exploitatie van een innovatiecluster gaat het om de kosten opgenomen in artikel 27, vijfde en achtste lid, algemene groepsvrijstellingsverordening. Hierin zijn de volgende kosten opgenomen.

  • 1. Voor wat betreft de investering in het innovatiecluster: de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa.

  • 2. Voor wat betreft de exploitatie van het innovatiecluster: de personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) met betrekking tot:

    • a. het aansturen van het cluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

    • b. de marketing van het cluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

    • c. het beheer van de faciliteiten van het cluster, de organisatie van opleidingsprogramma’s, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

Onder de kosten van de investeringen in immateriële en materiële activa wordt de aanschaf of lease van apparatuur en software ten behoeve van digitale en hybride processen verstaan, evenals de hieraan gerelateerde kosten, zoals licenties en abonnementen.

Bij proces- en organisatie-innovatie gaat het om de kosten zoals opgenomen in artikel 29, derde lid, algemene groepsvrijstellingsverordening, te weten:

  • a. personeelskosten;

  • b. kosten van apparatuur en uitrusting, gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project;

  • c. kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length worden verworven bij of waarvoor een licentie wordt verkregen van externe bronnen;

  • d. bijkomende algemene kosten en andere exploitatiekosten, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Bij opleidingsactiviteiten gaat het om de kosten zoals opgenomen in artikel 31, derde lid, te weten:

  • a. de personeelskosten van de opleiders, voor de uren dat de opleiders aan de opleiding deelnemen;

  • b. rechtstreeks met het opleidingsproject verband houdende operationele kosten van opleiders en deelnemers aan de opleiding, zoals reiskosten, accommodatiekosten, materiaal en benodigdheden die rechtstreeks met het project verband houden, de afschrijving van werktuigen en uitrusting voor zover deze uitsluitend voor het opleidingsproject worden gebruikt;

  • c. kosten van adviesdiensten met betrekking tot het opleidingsproject;

  • d. de personeelskosten van de deelnemers aan de opleiding en algemene indirecte kosten (administratieve kosten, huur, algemene vaste kosten), voor de uren dat de deelnemers de opleiding bijwonen.

De opleidingsactiviteiten dienen direct bij te dragen aan het doel van de regeling en de activiteiten zoals beschreven in het activiteitenplan. Voorbeelden zijn de opleiding tot digicoach, de Health Innovation School of begeleiding op de werkvloer.

Voor wat betreft implementatiestart wordt niet aangesloten bij de algemene groepsvrijstellingsverordening, maar deze subsidie wordt uitsluitend verleend als dit in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Bij activiteiten in het kader van de implementatiestart, zoals beschreven in de algemene toelichting, is ervoor gekozen om slechts aan te merken als kosten:

  • personeelskosten (intern);

  • kosten voor het verstrekken van advies en procesbegeleiding door kennisinstellingen of door onafhankelijke adviesorganisaties.

Dit betekent dat bijvoorbeeld advies en procesbegeleiding vanuit een leverancier van software of hardware hier niet onder valt.

De aanvrager dient bij het opstellen van de begroting redelijke tarieven te hanteren, die gangbaar zijn volgens algemeen aanvaarde bedrijfseconomische principes. Voor de personeelskosten betekent dit dat er in beginsel gekeken wordt naar de in de sector Zorg & Welzijn geldende cao’s. Voor inhuur van personele inzet geldt een maximum uurtarief van € 135,– exclusief btw. In bijzondere gevallen kan van dit tarief onderbouwd worden afgeweken, zoals bij inhuur van specifieke expertise, waaronder van de accountant of juridische expertise. Deze en de in het lid genoemde advies en procesbegeleiding door kennisinstellingen of door onafhankelijke adviesorganisaties, dienen op marktconforme basis te worden ingehuurd via een open, transparante en non-discriminatoire procedure door de aanvragers.

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

In dit artikel is opgenomen wat de maximale en minimale subsidiebedragen kunnen zijn. Ook is in dit artikel geregeld wat de maximale percentages aan subsidiabele kosten zijn. Dit om onder andere te voldoen aan de maximale steunintensiteit zoals opgenomen in de algemene groepsvrijstellingsverordening. In de leden 1 tot en met 3 zijn de percentages van in aanmerking komende kosten opgenomen voor achtereenvolgens subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster, proces- en organisatie-innovatie en opleidingsactiviteiten.

Er is voor gekozen de in de algemene groepsvrijstellingsverordening geboden mogelijkheid (met betrekking tot investeringssteun voor innovatieclusters en opleidingsactiviteiten) om de steunintensiteit te verhogen niet op te nemen. Het is voor de investering in of exploitatie van een innovatiecluster en bij opleidingsactiviteiten dus niet mogelijk om de steunintensiteit te verhogen tot meer dan 50%. Uit ervaring met de SET-regeling blijkt dat slechts bij een zeer beperkt aantal aanvragen gebruikgemaakt is van de mogelijkheid tot het verhogen van de steunintensiteit, waarbij dit beperkte gebruik niet opweegt tegen de complexiteit die het toevoegt aan de Regeling en de extra uitvoeringslast die deze mogelijkheid meebrengt bij het uitvoeren van de Regeling.

Daarnaast geldt dat de kosten voor apparatuur maximaal 20% van de totale subsidiabele kosten mogen bedragen. Doel van de Regeling is immers het transformeren en anders organiseren van zorg- en ondersteuningsprocessen. Deze andere manier van werken vraagt om meer dan enkel de inzet van technologie, maar vooral om cultuurverandering, het anders inrichten van processen en opleiding van medewerkers. Het is daarom niet de bedoeling dat aanvragen alleen apparatuur betreffen of dat de kosten voor apparatuur niet in verhouding staan tot de transformatie die de Regeling beoogt te stimuleren.

In afwijking van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS geldt voor subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster en opleidingsactiviteiten, proces- en organisatie-innovatie en opleidingsactiviteiten een ondergrens van € 25.000 in plaats van € 125.000. Het maximumbedrag voor deze activiteiten tezamen is gesteld op € 750.000. Voor de implementatiestart geldt een maximumbedrag aan subsidie van € 25.000.

Artikel 8 Subsidieplafond

Voor de Regeling is 54 miljoen euro beschikbaar voor de aanvragen tot verlening van subsidie die 2024 worden aangevraagd. Voor 2025 wordt in het najaar van 2024 een subsidieplafond bekendgemaakt.

Als verdeelregel is gekozen voor het systeem van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’, een verdeling op volgorde van binnenkomst van de (complete) aanvragen op basis van de score op de beoordelingscriteria van de bijlage. Als blijkt dat het beschikbare subsidiebudget is uitgeput, zal een aanvraag moeten worden afgewezen.

Als het subsidieplafond wordt bereikt en de volgorde van binnenkomst van een aantal aanvragen niet vast te stellen is, zal, in lijn met artikel 2.3, eerste lid, onder b, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, voor deze aanvragen loting worden gebruikt als aanvullende verdeelmethode. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als er op één dag meerdere aanvragen binnenkomen per post en door het verlenen van al deze aanvragen het plafond zou worden overschreden. Alleen complete aanvragen die voldoen aan de subsidievoorwaarden maken onderdeel uit van de loting.

Artikel 9 Subsidieaanvraag

Het formulier voor het aanvragen van subsidie is te vinden op de website van RVO. Hier zijn ook modellen beschikbaar voor het activiteitenplan, de begroting en de gevraagde overeenkomst dan wel verklaring van samenwerking.

In het vijfde lid wordt individuele aanbieders gevraagd bij een subsidieaanvraag een bewijs aan te leveren dat zij een aanbieder zijn. Dit bewijs kan bijvoorbeeld overlegd worden indien de aanbieder beschikt over een toelatingsvergunning (Wtza-vergunning). Een aanbieder dient een Wtza-vergunning te hebben indien die aanbieder medisch specialistische zorg (doet) verlenen of een aanbieder die zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg (doet) verlenen met meer dan tien zorgverleners.

Niet alle aanbieders zijn verplicht tot een Wtza-vergunning voor het aanbieden van zorg of ondersteuning. Dit geldt bijvoorbeeld voor aanbieders die ondersteuning aanbieden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Voor deze aanbieders kunnen een betalingsbewijs en een overeenkomst tussen de aanvrager en een of meerdere inkopers ten behoeve van de inkoop van zorg ondersteuning dienen als bewijslast. Het aanleveren van enkel een SBI-code wordt gezien als onvoldoende bewijs dat de aanvrager een aanbieder is volgens de definitie van de regeling.

In het zesde lid wordt beschreven welke aanvullende informatie verstrekt moet worden bij een aanvraag voor de implementatiestart. Dit zijn een de-minimisverklaring en een beknopt plan van aanpak dat ingaat op hoe de aanbieder komt tot een gedragen strategie op de inzet van digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning en doorvertaling hiervan in een concreet implementatieplan. Als er bij de implementatiestart gebruikgemaakt wordt van externe inhuur voor advies, moet de aanvraag daarnaast ook vergezeld gaan met de offerte voor deze inhuur. Hierbij geldt dat afspraken uit de offerte onder voorbehoud van subsidieverlening dienen te worden gemaakt.

Artikel 10 Advies

Aanvragen worden door de uitvoeringsorganisatie RVO beoordeeld. Bij aanvragen boven de € 125.000 wordt daarnaast ook een adviescommissie ingezet voor de beoordeling van de aanvraag. Voor de adviescommissie gelden het instellingsbesluit en benoemingsbesluit adviescommissie STOZ. Bij de beoordeling door de adviescommissie worden de beoordelingscriteria als genoemd in de Bijlage van de Regeling gehanteerd.

Artikel 11 Voorwaarden en weigeringsgronden

In het eerste lid wordt beschreven dat de digitale of hybride processen die worden ingezet om de zorg en/of ondersteuning anders te organiseren door ten minste drie aanbieders bij ieder van die aanbieders op minimaal twintig cliënten, mantelzorgers of zorg- of ondersteuningsmedewerkers ingezet worden en daaruit blijkt dat deze processen een substantiële impact kunnen hebben op ten minste één van de twee doelen uit de Regeling, zie in dat kader ook de algemene toelichting.

Het tweede lid bepaalt dat activiteiten die primair gericht zijn op de uitwisseling van gegevens of op informatiesystemen niet in aanmerking voor subsidie op grond van de Regeling komen. Voorbeeld hiervan is het opzetten en implementeren van een zorginformatiesysteem (zoals een elektronisch cliëntendossier of elektronisch patiëntendossier) of de inzet van persoonlijke gezondheidsomgevingen (PGO’s). De Wet elektronische gegevensuitwisseling zorg (Wegiz) en de Meerjarenagenda Wegiz dienen als belangrijke instrumenten om te komen tot elektronische gegevensuitwisseling in de zorg. Het is niet de bedoeling om met de Regeling deze initiatieven te doorkruisen. Het slimmer inplannen van roosters met behulp van kunstmatige intelligentie is een voorbeeld waarvoor wél subsidie kan worden aangevraagd via de Regeling.

Het derde lid, vierde en vijfde lid stellen voorwaarden aan de samenstelling van respectievelijk innovatieclusters en samenwerkingsverbanden waarvoor een aanvraag kan worden ingediend. Dit is gedaan om te zorgen voor een goede inbedding en borging van de initiatieven waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Een innovatiecluster waarvoor subsidie wordt aangevraagd dient zodoende te bestaan uit tenminste een inkoper en een aanbieder. De bedoeling van de verplichting om ook een inkoper in het innovatiecluster op te nemen, afgezien van de aanbieder die uiteraard nodig is om de digitale of hybride processen te implementeren, is om betrokkenheid te bevorderen. Hiermee wordt ook beoogd te verzekeren dat er voldoende vertrouwen is dat het bewuste digitale of hybride proces waarvoor subsidie wordt aangevraagd afdoende bijdraagt aan de zorg in de regio en dat ook na afloop van de subsidieperiode de inzet hiervan geborgd wordt.

Om diezelfde reden zal ook een inkoper deel moeten uitmaken van het samenwerkingsverband die een aanvraag indient. Daarnaast geldt voor samenwerkingsverbanden waarbij de penvoerder geen aanbieder is de aanvullende verplichting dat vijf aanbieders moeten zijn aangesloten. Dat komt voort uit de eerdere bevindingen met de SET-regeling, waarbij de mogelijkheden voor onder meer regionale eerstelijnsorganisaties om aan te vragen beperkt waren. Deze mogelijkheid is nu wel gecreëerd. Ter verzekering van het feit dat het digitale of hybride processen betreft die breed gedragen worden door aanbieders, en dat de penvoerder een partij is die gedragen wordt in de regio, dient een dergelijk samenwerkingsverband bij de aanvraag ten minste vijf aanbieders te bevatten.

Het zesde lid bepaalt ten slotte dat aanvragen voor de opschalings- en evaluatieroute, proces- en organisatie-innovatie en opleidingsactiviteiten dienen te voldoen aan de beoordelingscriteria in de Bijlage van de Regeling. Dat geldt evenzo voor het activiteitenplan dat bij de aanvraag moet worden gevoegd. Dit zorgt ervoor dat er een hoge kwaliteit aan initiatieven wordt ontplooid, passend bij de doelstellingen van de Regeling. Dit werkte in de SET-regeling ook naar behoren.

In het zevende lid is bepaald dat de aanvraag in ieder geval wordt afgewezen als deze niet voldoet aan de voorwaarden in de Regeling en de bepalingen uit de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS die van toepassing zijn.

Er kan slechts eenmaal subsidie aangevraagd worden voor dezelfde activiteiten. Als een subsidie voor dezelfde activiteiten op grond van deze of een andere regeling is verstrekt, wordt de aanvraag gebaseerd op de Regeling afgewezen. Hier is bijvoorbeeld sprake van indien er voor dezelfde opleidingsactiviteiten ook gebruikgemaakt wordt van opleidingssubsidies als SectorplanPlus of de Kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg.

Er kan slechts eenmaal een subsidieaanvraag voor de activiteit implementatiestart worden gedaan. Wel is het mogelijk om eerst een aanvraag voor implementatiestart en daarna een aanvraag voor activiteiten in het kader van een evaluatie- of opschalingsroute in te dienen. Aanvragers kunnen maximaal vijf aanvragen, voor verschillende activiteiten, subsidie toegekend krijgen. Deze limiet is ingesteld om voldoende organisaties en samenwerkingsverbanden de mogelijkheid te geven gebruik te maken van de regeling.

Wanneer het bij een aanvraag om een subsidie voor investering in of exploitatie van een innovatiecluster, proces- en organisatie-innovatie of opleidingsactiviteiten gaat, wordt de aanvraag bovendien afgewezen als deze niet in overeenstemming is met het bepaalde in de algemene groepsvrijstellingsverordening. Algemene eisen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn in ieder geval:

  • er mag geen sprake zijn van ongeoorloofde cumulatie als bedoeld in artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • er mag geen sprake zijn van een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • de activiteiten mogen niet zijn aangevangen voordat de aanvraag is ingediend, omdat daarmee het stimulerend effect als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening ontbreekt;

  • er mag geen strijd zijn met enige andere bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening, in het bijzonder de artikelen 27, 29 en 31 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

De subsidie voor de activiteit implementatiestart wordt uitsluitend verleend als dit in overeenstemming is met de de-minimisverordening. Een subsidieontvanger is daarom verplicht een de-minimisverklaring bij de aanvraag te overleggen, zoals benoemd in artikel 9, het zesde lid, onder a.

Artikel 12 Verplichtingen

Naast de verplichtingen uit hoofdstuk 5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, moet de subsidieontvanger de inkoper die genoemd wordt in de verklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, gedurende de hele subsidieperiode betrekken ten behoeve van de borging van het project.

Daarnaast dient de subsidieontvanger actief deel te nemen aan kennisdeling. Deelnemers aan de opschalingsroute zullen de geleerde lessen die ze opdoen met het implementeren en opschalen van de digitale of hybride processen delen via kanalen zoals een kennisinstituut, branchevereniging, Digizo.nu of de Vliegwielcoalitie. Deelnemers aan de evaluatieroute dienen de geleerde lessen en uitkomsten van hun evaluatie te delen met Digizo.nu en/of de kanalen binnen hun sector, zoals een kennisinstituut of branchevereniging. Het verrichte evaluatieonderzoek moet daarbij openbaar beschikbaar gesteld worden. Bij vaststelling van de subsidie kan zowel bij de opschalingsroute als de evaluatieroute om een bewijs gevraagd worden dat er actief kennis gedeeld is.

Als subsidie wordt ontvangen voor activiteiten met betrekking tot digitale of hybride processen in zorg of ondersteuning, waarbij het proces niet op het STOZ-overzicht staat, dient de subsidieontvanger een evaluatieonderzoek uit te voeren (‘evaluatieroute’). De uitkomst van het evaluatieonderzoek dient bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie te worden overgelegd. Subsidieontvangers dienen gedurende het project naar de impact van de digitale of hybride processen op een uniforme manier evaluatieonderzoek te verrichten, zodat de resultaten onderling vergelijkbaar zijn. Dit vindt plaats door middel van waardebepaling in de praktijk.

Op de RVO-website worden spelregels voor dit evaluatieonderzoek geplaatst. Bij het opstellen van de spelregels wordt gebruikgemaakt van de kennis en ervaringen van bestaande methodieken zoals het Zorgtransformatiemodel van Digizo.nu, de ‘Waardewaaier’-methodiek5 die door Vilans is ontwikkeld en het onderzoeksmodel ‘Weten Wat Werkt’ van de Technologie & Zorg Academie.6 De waardebepaling wordt bij voorkeur met betrokkenheid van een onafhankelijk kennisinstelling, zoals practoraten, lectoraten, universiteiten, academische werkplaatsen en de landelijk kennisinstituten, uitgevoerd.

Het moment van de subsidieaanvraag is leidend voor de vraag of het proces op het STOZ-overzicht staat. Wanneer op enig moment na de aanvraag het proces op het STOZ-overzicht komt te staan, blijft de verplichting tot het uitvoeren van het evaluatieonderzoek bestaan.

Als de subsidieontvanger activiteiten start om digitale of hybride processen van zorg of ondersteuning op te schalen die zijn opgenomen op het STOZ-overzicht is een evaluatie (de waardebepaling in de praktijk) niet vereist (‘opschalingsroute’). Voor deze processen zijn namelijk al sectorale, sectoroverstijgende of domeinoverstijgende waardebepalingen en evaluaties verricht, waaruit, met het veld tezamen, de geobjectiveerde waarde wordt vastgesteld. Dit leidt tot een sectoroverstijgend Pas-toe-overzicht.

Het Pas-toe-overzicht is een dynamisch en groeiend overzicht en is gezamenlijk opgesteld door de verschillende branche- en beroepsorganisaties, zorgkantoren, zorgverzekeraars en de Patiëntenfederatie Nederland. Hoewel het aanvragers niet verplicht wordt om bij de opschalingsroute een evaluatie te verrichten conform de spelregels van de evaluatieroute, staat het de aanvrager uiteraard vrij om desgewenst wel een evaluatie op de wijze te verrichten. Het delen van geleerde lessen uit deze evaluatie richting de Vindplaats op Digizo.nu is daarbij zeer wenselijk.

Verder dient de subsidieontvanger mee te werken aan de monitoring van de voortgang van de beoogde tussen- en eindresultaten zoals opgenomen in de aanvraag.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld als de subsidieontvanger niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen voldoet.

Artikel 13 Aanvraagtermijn subsidievaststelling

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor subsidies van meer dan € 25.000 wordt ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht.

Artikel 14 Hardheidsclausule

De Regeling bevat een hardheidsclausule. Dat betekent dat de minister een of meer bepalingen van de Regeling buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 15 Inwerkingtreding en vervaldatum

De Regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving, die inhoudt dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding en de concept-regeling reeds ter internetconsultatie is voorgelegd. De Regeling vervalt met ingang van 1 april 2029.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder


X Noot
1

De regeling en het programma TAZ zijn zorg- en welzijn breed, exclusief kinderopvang. Volgens de CBS-definitie is daarmee sprake van zorg en welzijn smal.

X Noot
2

Het Platform Digizo.nu bestaat uit de IZA-partijen (Actiz, de Nederlandse GGZ, Federatie Medische Specialisten, InEen, Landelijke Huisartsen Vereniging, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, Patiëntenfederatie Nederland, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Zelfstandige Klinieken Nederland, Zorgverzekeraars Nederland en ZorgthuisNL)

Naar boven