Beleidsregels scholing en voorwaarden vergoeding scholingskosten UWV 2024

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

Gelet op het bepaalde in artikel 65f Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67d Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; artikelen 26 lid 1 en 34 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; artikelen 2:18 en 3:66 Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, artikel 76 Werkloosheidswet; artikel 11 Wet inkomensvoorziening oudere werklozen en artikel 30a Wet Suwi;

besluit:

Artikel 1 Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Arbeidsmarktrelevant:

De scholing draagt bij aan de invulling van de vraag naar arbeidskrachten op de arbeidsmarkt in loondienst of voorziet in het verwerven van een inkomen als zelfstandig ondernemer.

Bemiddelingsberoep of functie:

het kansrijke beroep of functie waarnaar de uitkeringsgerechtigde bemiddeld wordt en dat past bij de vaardigheden en kwaliteiten van de uitkeringsgerechtigde.

CREBO:

Centraal register Beroepsopleidingen; in dit register staan de door Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) erkende Mbo-opleidingen.

Certificaat of Diploma:

Een bewijs waaruit blijkt dat de scholing:

  • Of is erkend door de Minister van OCW (CREBO, CROHO), afgegeven door een organisatie dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkend onderwijs verzorgt dan wel verband houdt met onderdelen van een door de Minister van OCW vastgesteld kwalificatiedossier, vastgestelde kwalificatie of een door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie geaccrediteerde opleiding;

  • Of is afgegeven door het Nationaal Coördinatiepunt NLQF betreffende een ingeschaalde kwalificatie, die is opgenomen in het NLQF-register;

  • Of is afgegeven door een opleidingsinstituut, een trainingsbureau of een examenaanbieder die is opgenomen in het CRKBO-register of een vergelijkbaar keurmerk;

  • Of is erkend door een landelijke branchesector, dan wel verband houdt met branchestandaarden of branchekwalificaties die worden gebruikt binnen sectoren en branches om de eisen die aan vakbekwame medewerkers worden gesteld aan te geven.

Uit dit bewijs blijkt dat een persoon met goed gevolg heeft deelgenomen aan de scholing.

CROHO:

Centraal register opleidingen Hoger Onderwijs; in dit register staan de door Minister van OCW erkende Hbo- en universitaire opleidingen.

Dienstbetrekking:

Een arbeidsverhouding waarbij sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek of die op grond van artikel 4 of 5 ZW/WW voor de verzekering voor de werknemersverzekeringen daarmee wordt gelijkgesteld.

Docent:

een persoon die verantwoordelijk is voor het overdragen van kennis en (praktische) vaardigheden. Deze persoon voldoet aan de kwalificaties om als zodanig op te treden.

Hbo-instelling:

een instelling dat Hoger beroepsonderwijs verzorgt.

Kansrijk beroep of functie:

Een beroep of functie waarvan UWV heeft geoordeeld dat er voldoende tot goede kansen op werk zijn in het betreffende beroep/functie.

Mbo-instelling:

een instelling dat Middelbaar beroepsonderwijs verzorgt.

Meerjarige scholing:
  • een scholing die een nominale studieduur van meer dan 12 maanden kent, én

  • waarbij er sprake is van verschillende – afzonderlijke – opleidingsjaren. Eerst dient een opleidingsjaar succesvol doorlopen te worden om in een volgende opleidingsjaar te kunnen instromen.

Nationaal Coördinatiepunt NLQF:

de organisatie die zorgt voor invoering van het Nederlands Kwalificatieraamwerk NLQF. Het NLQF beschrijft de acht niveaus van kwalificaties (basis tot universitair); de daarbij behorende kennis, vaardigheden, de mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. Dit kwalificatieraamwerk biedt inzicht over het niveau van het behaalde diploma.

Relevante wetgeving:

WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wajong: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

Wet WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wet Suwi: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

WW: Werkloosheidswet

IOW: Wet inkomensvoorziening oudere werklozen

ZW: Ziektewet

Praktijkleren in het Mbo met een praktijkverklaring:

een specifieke type scholing waarbij de uitkeringsgerechtigde (veelal eenvoudige) vaardigheden op de werkvloer krijgt aangeleerd door een docent of begeleider in de praktijk. Het praktijkleren in het Mbo wordt afgerond met een praktijkverklaring.

Praktijkverklaring:

Een door een Mbo-school afgegeven verklaring waaruit blijkt dat de uitkeringsgerechtigde (veelal eenvoudige) werkzaamheden op de werkvloer heeft aangeleerd.

Scholing:

Het systematisch verwerven van arbeidsmarktrelevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening, het behoud of het verkrijgen van een taak, functie of beroep in dienstbetrekking dan wel als zelfstandig ondernemer waarbij het verwerven van de kennis en/of vaardigheden plaats vindt onder begeleiding van daartoe aangestelde docenten volgens een vooraf vastgesteld programma en de opgedane kennis en/of vaardigheden worden getoetst. De scholing leidt tot een certificaat, diploma of praktijkverklaring.

Schoolbaar:

De uitkeringsgerechtigde is gemotiveerd en in staat om de beoogde scholing met goed gevolg af te ronden. De scholing – en de functie of het beroep waar de scholing voor opleidt in dienstbetrekking dan wel als zelfstandig ondernemer – sluit aan bij de cognitieve vaardigheden, de belastbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Uitkeringsgerechtigde:

Een persoon met recht op een (gedeeltelijke) uitkering op grond van de WAO, WAZ, Wajong, Wet WIA, WW, IOW en/of ZW én voor wie UWV re-integratieverantwoordelijke is.

UWV:

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 2 van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Werkverkenner:

Een door UWV gehanteerd instrument dat een indicatie geeft omtrent de kans op werkhervatting van een uitkeringsgerechtigde.

Zelfstandig ondernemer:

Een natuurlijk persoon die voor eigen rekening en risico deelneemt aan het economisch verkeer.

ONDERDEEL A: BEPALEN NOODZAAK TOT SCHOLING

Artikel 2 Scholing is de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzaam werk

Uitkeringsgerechtigden kunnen uitsluitend met instemming van UWV een scholing met behoud van uitkering én vrijstelling van diens re-integratieverplichtingen volgen als er een noodzaak tot het volgen van de scholing bestaat om (weer) duurzaam aan het werk te komen. De scholing vormt voor de uitkeringsgerechtigde – gelet op diens persoonlijke situatie – de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzaam werk.

Artikel 3 Noodzaak tot scholing

  • 1. Er is sprake van een noodzaak tot het volgen van scholing als aan alle navolgende vereisten is voldaan

    • a) de scholing is arbeidsmarktrelevant, én

    • b) de duur van de scholing voldoet aan de bepalingen ten aanzien van de maximum duur van de scholing, én

    • c) de uitkeringsgerechtigde is schoolbaar.

  • 2. Wanneer de duur van de scholing maximaal 4 weken bedraagt, dan gaat UWV er vanuit dat de uitkeringsgerechtigde schoolbaar is.

Artikel 4 Arbeidsmarktrelevante scholing

Een scholing is arbeidsmarktrelevant als bedoeld in artikel 3, sub a, als aan één van de navolgende vereisten is voldaan:

  • a) Er is sprake van een baanintentie of baangarantie. Deze baanintentie of baangarantie blijkt uit een door de werkgever en de uitkeringsgerechtigde ondertekende verklaring of arbeidsovereenkomst, dan wel een mondelinge verklaring door de werkgever. De verklaring houdt in dat de werkgever voornemens is om de uitkeringsgerechtigde na het behalen van het certificaat, diploma of de praktijkverklaring een dienstbetrekking aan te bieden. De dienstbetrekking waarop de baanintentie of baangarantie betrekking heeft, start uiterlijk op de eerste dag van de maand direct volgend op de maand waarin de uitkeringsgerechtigde de scholing met een diploma, certificaat of praktijkverklaring heeft afgerond. De omvang van de dienstbetrekking bedraagt minimaal hetzelfde aantal uren per week als de wekelijkse studiebelasting van de scholing en duurt minimaal 6 maanden, óf

  • b) De uitkeringsgerechtigde kan na het volgen van de scholing een door UWV vastgesteld kansrijk beroep of kansrijke functie vervullen, óf

  • c) De uitkeringsgerechtigde maakt naar genoegen van UWV inzichtelijk dat hij na het volgen van de scholing een reële kans heeft op (duurzaam) werk in dienstbetrekking of om als zelfstandig ondernemer in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De uitkeringsgerechtigde maakt hiervoor inzichtelijk tot welk (zelfstandig) beroep of functie de scholing opleidt. Wil de uitkeringsgerechtigde in een dienstbetrekking gaan werken, dan geeft hij inzicht in de vacatures die hij na het afronden van zijn scholing kan vervullen. Wil de uitkeringsgerechtigde als zelfstandig ondernemer gaan werken dan maakt de uitkeringsgerechtigde inzichtelijk op welke wijze hij na het volgen van de scholing als zelfstandig ondernemer in zijn onderhoud kan voorzien.

Artikel 5 Maximum duur van de scholing

  • 1. De scholing mag maximaal één jaar duren.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de scholing van een Jonggehandicapte met ernstige scholingsbelemmeringen als gevolg van een ziekte of een handicap maximaal 2,5 jaar duren.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, kan UWV in individuele gevallen een langere scholingsduur toestaan.

Artikel 6 Schoolbaar

UWV toetst of de uitkeringsgerechtigde schoolbaar is als bedoeld in artikel 3, eerste lid sub c, aan de hand van de navolgende drie criteria:

  • a) de cognitieve vaardigheden: de uitkeringsgerechtigde voldoet aan de formele instroomeisen die het opleidingsinstituut stelt aan personen die de scholing willen gaan volgen, én

  • b) de belasting en de belastbaarheid: de uitkeringsgerechtigde is gemotiveerd én zowel fysiek als mentaal voldoende belastbaar om de scholing met goed gevolg af te kunnen ronden én de functie of het beroep, waar de scholing voor opleidt, uit te voeren, én

  • c) de persoonlijke omstandigheden: de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde moeten zodanig zijn dat hij in staat is om de scholing met goed gevolg af te kunnen ronden.

ONDERDEEL B: VOORWAARDEN VERGOEDING NOODZAKELIJKE SCHOLING DOOR UWV

UWV beschikt over budget om een noodzakelijke scholing voor een uitkeringsgerechtigde te kunnen financieren. Wil een uitkeringsgerechtigde voor vergoeding van de door UWV noodzakelijk geachte scholing in aanmerking komen, dan dient aan een aantal voorwaarden te worden voldaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in dit onderdeel B van de Beleidsregels Scholing en vergoeding scholingskosten UWV 2024.

Artikel 7 Doelgroep vergoeding scholingskosten

  • 1. UWV vergoedt de scholingskosten ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde als voldaan wordt aan de voorwaarde dat UWV de noodzaak tot het volgen van een scholing, als bedoeld in artikel 3, vóór de startdatum van de scholing heeft vastgesteld.

  • 2. Voor uitkeringsgerechtigden die recht hebben op een (gedeeltelijke) uitkering op grond van hoofdstuk II van de WW of op grond van hoofdstuk II van de IOW geldt daarnaast als aanvullende voorwaarde dat zij een grote kans op langdurige werkloosheid en/of een zwakke of matige arbeidsmarktpositie hebben.

  • 3. De grote kans op werkloosheid of de zwakke tot matige arbeidsmarktpositie als bedoeld in het tweede lid van dit artikel is vastgesteld op basis van uitkomsten van de Werkverkenner dan wel op basis van een gemotiveerde en onderbouwde beoordeling van een UWV-adviseur.

Artikel 8 Scholingskosten die voor vergoeding in aanmerking komen

  • 1. UWV vergoedt uitsluitend scholingskosten die niet reeds zijn betaald dan wel (gedeeltelijk) door derden zullen worden vergoed.

  • 2. UWV vergoedt – met in achtneming van het navolgende – de volgende scholingskosten ten behoeve van een uitkeringsgerechtigde volledig:

    • a) De kosten van het cursus/lesgeld.

    • b) De kosten van het examengeld en maximaal één keer de kosten van een herexamen.

    • c) De kosten voor eventuele leer- en beschermingsmiddelen voorzover deze door de opleider verplicht zijn gesteld.

    • d) Een vergoeding van de reiskosten als de reisafstand meer dan 15 kilometer enkele reis openbaar vervoer bedraagt.

  • 3. UWV vergoedt geen algemeen gebruikelijke middelen als leermiddel. Als algemeen gebruikelijke middelen worden in ieder geval aangemerkt elektronische apparatuur (zoals een laptop, tablet, smartphone).

Artikel 9 Aanvullende voorwaarden voor financiering

Als aanvullende voorwaarden voor financiering van een noodzakelijke scholing door UWV geldt dat:

  • a) UWV over voldoende budget beschikt om de noodzakelijke scholing te kunnen bekostigen, én

  • b) De kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen na expliciete en voorafgaande toestemming van UWV, én

  • c) De startdatum van de scholing binnen een UWV-uitkeringsperiode ligt dan wel uiterlijk op de laatste UWV-uitkeringsdag.

Artikel 10 Intrekking Beleidsregels Scholing 2021

Het Besluit Beleidsregels Scholing 2021, gepubliceerd in de Staatscourant van 7 juni 2021, nummer 28009 wordt ingetrokken.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 13 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels scholing en voorwaarden vergoeding scholingskosten UWV 2024.

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Amsterdam, 19 maart 2024

M.R.P.M. Camps Voorzitter Raad van bestuur

TOELICHTING

Algemene toelichting

UWV onderkent het grote belang van het instrument scholing. In een sterk veranderende arbeidsmarkt is het essentieel om te kunnen blijven inspelen op vraag en aanbod. Daar waar banen in de ene sector verdwijnen, groeit juist de vraag naar gekwalificeerd personeel in een andere sector. Om gebruik te maken van deze arbeidsmarktkansen, is het nodig dat personen hun vaardigheden en kennis verdiepen, uitbreiden dan wel andere vaardigheden aanleren. Scholing richt zich enerzijds op de versterking van vaardigheden en kennis in het eigen werkveld. Anderzijds stelt scholing een persoon – daar waar een directe match met werk niet (meer) mogelijk is – in staat om zich (om) te scholen naar sectoren met meer duurzame baankansen. Zo zijn zij in staat om mee te bewegen in de dynamiek van de arbeidsmarkt van vandaag en morgen. UWV stelt elke uitkeringsgerechtigde in staat – als die dat wil – een scholing te volgen, zolang deze zich houdt aan diens uitkeringsverplichtingen. Het gaat dan om de verplichtingen gericht op werkhervatting zoals de sollicitatieplicht en het aanvaarden van passend werk.

Werken loont; als er nog geen werk voor handen is, kan een beroep op inkomensondersteuning in de vorm van een uitkering worden gedaan. Is een uitkeringsgerechtigden aangewezen op (extra) ondersteuning bij het weer (duurzaam) aan het werk gaan, dan kan UWV deze ondersteuning bieden bij het volgen van een noodzakelijke scholing. UWV draagt namelijk de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigde ontslagwerklozen en uitkeringsgerechtigden met een ziekte of handicap.

De Beleidsregels scholing en voorwaarden vergoeding scholingskosten UWV 2024 bieden een methodisch kader om de noodzaak van de inzet van scholing op weg naar (meer) duurzame arbeid te toetsen. Het gaat dan om werk in zowel dienstbetrekking als in zelfstandig ondernemerschap. Het initiatief tot het volgen van scholing kan zowel van UWV als van de uitkeringsgerechtigde uitgaan. De scholing dient relevant te zijn voor de arbeidsmarkt. Als er een reële kans is om met de door het volgen van de scholing verkregen vaardigheden en kennis weer (duurzaam) aan het werk te gaan, waarbij wordt voldaan aan de criteria zoals opgenomen in onderdeel A van deze beleidsregels, dan staat de noodzaak van de scholing voor de uitkeringsgerechtigde vast. De verworven kennis en vaardigheden worden getoetst en vastgelegd in een certificaat, diploma of praktijkverklaring.

Als de noodzaak vast staat dan kan de uitkeringsgerechtigde de beoogde scholing met behoud van uitkering volgen. Gedurende de scholingsperiode voorziet de UWV-uitkering in het (tijdelijk) inkomen van de uitkeringsgerechtigde en wordt deze vrijgesteld van diens re-integratieverplichtingen. De uitkeringsgerechtigde kan zich zo ten volle richten op het succesvol doorlopen van de scholing. Mocht uitkering tijdens de scholing vanwege het bereiken van de wettelijke uitkeringstermijn eindigen, dan kan de cliënt de scholing conform afspraak afronden.

Mocht na toetsing aan de criteria in onderdeel A komen vast te staan dat de beoogde scholing niet noodzakelijk is, dan kan de uitkeringsgerechtigde, als die dat wil, de scholing toch volgen. Als voorwaarde geldt wel, dat die blijft voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen. UWV faciliteert de uitkeringsrechtigde dan niet met vrijstelling hiervan.

Naast deze inkomensondersteuning kan UWV onder voorwaarden de kosten van een door UWV noodzakelijk geachte scholing vergoeden. UWV beschikt over budget om een scholing te bekostigen als deze voor een uitkeringsgerechtigde de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzaam werk vertegenwoordigt. Het budget is kader stellend, dit betekent dat UWV dit budget niet mag overschrijden. Financiering van een scholing door UWV vindt alleen plaats als UWV over voldoende budget beschikt. Daarnaast dient er voor de uitkeringsgerechtigde een noodzaak tot scholing te zijn die door UWV, op basis van de criteria in onderdeel A van deze Beleidsregels, is vastgesteld. Door toetsing aan de criteria zoals opgenomen in onderdeel B van deze Beleidsregels houdt UWV regie op het benutten van het budget en wijst dit toe aan uitkeringsgerechtigden die dit het hardst nodig hebben om weer duurzaam aan het werk te komen.

Wijzigingen ten opzichte van de Beleidsregels Scholing 2021

Artikel 2 Scholing is de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzame arbeid

In de praktijk blijkt de nodige verwarring te bestaan of en wanneer scholing in een UWV-uitkeringssituatie kan worden gevolgd op weg naar werk. Door toevoeging van artikel 2 wordt geborgd dat de scholing de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzame arbeid vertegenwoordigt. De uitkeringsgerechtigde heeft er financieel baat bij om weer aan het werk te gaan. Werken is te verkiezen boven een uitkeringssituatie. Echter voor uitkeringsgerechtigden die – gelet op hun kennis en ervaring – een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben, biedt scholing een mogelijkheid om duurza(a)m(er) aan het werk te komen/blijven. Voor meer uitleg zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.

Artikel 3 lid 2 Scholingen met een maximale doorlooptijd van 4 weken

De Beleidsregels scholing en voorwaarden vergoeding scholingskosten 2024 maken geen onderscheid in het type scholing, de doorlooptijd hiervan, het aantal te volgen lesuren, online of fysiek en de totale studiebelasting voor de uitkeringsgerechtigde. UWV dient voor elke uitkeringsgerechtigde te toetsen of er een noodzaak tot scholing is. Het arbeidsmarktrelevant inzetten van een scholing blijft uitgangspunt. Door toevoeging van artikel 3 lid 2 gaat UWV er in principe vanuit dat bij een kortdurende scholing – met een maximale doorlooptijd van 4 weken – een uitkeringsgerechtigde schoolbaar is. Daarmee geldt een lichtere toets. Hiermee zet UWV een stap naar een flexibeler scholingsbeleid. Voor meer uitleg zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 lid 2.

– Onderdeel B Vergoeding van een noodzakelijke scholing door UWV

Aan de Beleidsregels is een B-gedeelte toegevoegd; dit gedeelte bevat de voorwaarden waaronder UWV de scholingskosten voor een uitkeringsgerechtigde vergoedt. Door de vergoedingsvoorwaarden in deze Beleidsregels op te nemen, is alle relevante informatie omtrent de inzet van een scholing door UWV bij elkaar gebracht.

– Overige wijzigingen

De Beleidsregels zijn geactualiseerd en verduidelijkt, zonder dat er sprake is van inhoudelijke wijzigingen.

Artikelsgewijze toelichting

ONDERDEEL A: BEPALEN NOODZAAK TOT SCHOLING

Artikel 1

In dit artikel worden de begrippen omschreven die worden gebruikt in deze beleidsregels.

Arbeidsmarktrelevant: de scholing dient bij te dragen aan de invulling van de vraag naar arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. De scholing richt zich op wat nodig is voor de uitkeringsgerechtigde om een kansrijk beroep of functie te kunnen gaan uitvoeren. De uitkeringsgerechtigde is – door het volgen van de scholing en het behalen van zijn diploma/certificaat/praktijkverklaring – te kwalificeren/gekwalificeerd om het beoogde beroep/functie uit te kunnen gaan voeren. In artikel 4 is uitgewerkt hoe UWV toetst of een scholing arbeidsmarktrelevant is.

Bemiddelingsberoep: is het kansrijke beroep/functie waarnaar de uitkeringsgerechtigde bemiddeld wordt en die past bij diens vaardigheden en kwaliteiten. Het bemiddelingsberoep of functie biedt de uitkeringsgerechtigde een reëel en realistisch perspectief op een duurzame werkhervatting.

Certificaat of diploma: De scholing kent als uitkomst dat de uitkeringsgerechtigde is gekwalificeerd om het beoogde beroep/functie – waartoe de scholing opleidt – uit te kunnen gaan oefenen. Om te borgen dat de behaalde kennis en/of vaardigheden (een blijvende) Nederlandse arbeidsmarktwaarde heeft is een aantal eisen gesteld welke organisatie(s) een certificaat of diploma kunnen afgeven. Naast de Minister van OCW is dit o.a. het Coördinatiepunt NLQF, een organisatie die is opgenomen in het CRKBO-register of een landelijke brancheorganisatie.

De kwalificatie zorgt er voor dat onderwijsinstellingen maar ook werkgevers het diploma of certificaat op een gelijke wijze waardeert.

Kansrijk beroep of functie: Een beroep of functie waarvan UWV heeft geoordeeld dat er voldoende tot goede kansen op werk zijn in het betreffende beroep. Het gaat hierbij om een beroep of functie waar naar veel vraag is in relatie tot het aanbod. De vraag in absolute zin hoeft niet groter te zijn dan het aanbod.

Praktijkverklaring: Een verklaring waaruit blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de processen die in de praktijk zijn aangeleerd, beheerst. Het gaat in deze situatie veelal om de combinatie van parallel leren en werken. Een uitkeringsgerechtigde leert in de praktijk. Deze is veelal niet in staat om een volledige Mbo-opleiding af te ronden. Een Mbo-instelling geeft de praktijkverklaring af.

Scholing: Een scholing gaat om het systematisch verwerven van arbeidsmarktrelevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening, het behoud of het verkrijgen van een taak, functie of (zelfstandig) beroep. Als onderdeel van een scholing kunnen naast theoretische kennis ook praktische vaardigheden worden opgedaan. Praktische vaardigheden zijn activiteiten waarbij het niet gaat om het uitoefenen van werkzaamheden die productie tot doel hebben en daarmee zijn te waarderen in het economisch verkeer. Een scholing wordt afgesloten met certificaat, diploma dan wel een praktijkverklaring.

Schoolbaar: Een uitkeringsgerechtigde dient de beoogde scholing met goed gevolg te kunnen afronden. Hoe UWV de schoolbaarheid toetst is uitgelegd in artikel 6.

Artikel 2

De uitkeringsgerechtigde heeft er financieel baat bij om weer aan het werk te gaan. Een uitkeringssituatie voorziet in een tijdelijk (lager)inkomen. Voor uitkeringsgerechtigden die -gelet op hun kennis en ervaring – een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben biedt scholing een mogelijkheid om duurza(a)m(er) aan het werk te komen.

Denk hierbij bijvoorbeeld aan situaties waarin een uitkeringsgerechtigde op tijdelijke en/of kortdurende overeenkomsten werkt en/of langdurig hetzelfde type (veelal laaggeschoolde) arbeid blijft verrichten. Er is dan mogelijk sprake van een verhoogd risico op ontslag en periodieke uitkeringsafhankelijkheid (zgn. draaideureffect). In deze situaties onderzoekt UWV of een scholing naar arbeid in een meer kansrijke sector/beroep de uitkeringsgerechtigde een beter perspectief biedt op duurzamer werk. Als de uitkeringsgerechtigde voor scholing is te motiveren én het werk is voor hem passend, dan is deze weg op de langere termijn de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzaam werk. Dit ondanks het feit dat de uitkeringsgerechtigde zonder inzet van scholing wellicht direct te bemiddelen is naar werk.

UWV heeft echter geen taak om uitkeringsgerechtigden – die reeds een goed perspectief op duurzaam werk hebben – met een ‘wensscholing’ te ondersteunen. Zou een uitkeringsgerechtigde graag eens ander werk willen verrichten of in een andere arbeidsmarktsector willen werken? Is hiervoor (aanvullende) scholing nodig? Dan onderzoekt UWV eerst of er een noodzaak tot scholing is en gaat UWV niet zonder meer mee in deze wens. UWV faciliteert de gewenste scholing niet als de uitkeringsgerechtigde werkzaam is (geweest) in een beroep/functie of sector waar grote vraag naar arbeidskrachten is en/of over zodanige kennis en/of kwaliteiten beschikt om zonder inzet van scholing (weer) duurzaam aan het werk te gaan in het eigen of een ander kansrijk beroep/functie. In deze situatie gaat (duurzaam) werk boven een uitkeringssituatie. UWV faciliteert de uitkeringsgerechtigde dan niet met vrijstelling van een aantal uitkeringsverplichtingen tijdens de looptijd van de scholing als de uitkeringsgerechtigde de scholing op eigen initiatief toch gaat volgen. Evenmin vergoedt UWV de scholingskosten, omdat er geen noodzaak tot scholing bestaat. De gewenste scholing vertegenwoordigt niet de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzaam werk.

UWV maakt zo voor elke uitkeringsgerechtigde een gewogen afweging wat voor die persoon de meest effectieve en efficiënte weg naar duurzaam werk is.

Artikel 3
Artikel 3 lid 1 – noodzaak tot scholing

Een uitkeringsgerechtigde krijgt toestemming voor het volgen van scholing als er naar het oordeel van UWV sprake is van een noodzaak tot scholing. Hiervoor gelden 3 vereisten, te weten:

  • a) de scholing is arbeidsmarktrelevant;

  • b) de scholing overschrijdt niet de gestelde maximum duur;

  • c) de uitkeringsgerechtigde is schoolbaar.

Alleen voor uitkeringsgerechtigden die aan alle drie de vereisten voldoen, geldt dat de inzet van scholing door UWV als noodzakelijk wordt aangemerkt. In dat geval stelt UWV de uitkeringsgerechtigde vrij van diens re-integratieverplichtingen zoals o.a. het zoeken naar en aanvaarden van betaalde werkzaamheden tijdens de looptijd van de scholing. Hij kan met behoud van uitkering de scholing doorlopen.

Wordt aan een of meer vereisten niet voldaan, dan merkt UWV de scholing als niet noodzakelijk aan. De scholing kan dan wel worden gevolgd, alleen moet de uitkeringsgerechtigde zich wel aan diens re-integratieverplichtingen houden, zoals het beschikbaar blijven stellen voor de arbeidsmarkt en de sollicitatieplicht. Is er een concreet passend werkaanbod, dan dient de uitkeringsgerechtigde dit te aanvaarden. De uitkeringsgerechtigde heeft namelijk geen mogelijkheid om het werkaanbod te weigeren, als dit naar zijn oordeel het succesvol afronden van de scholing in de weg zou staan. Een en ander hoeft elkaar niet te bijten, denk bijvoorbeeld aan een situatie waarbij de door UWV niet noodzakelijk geachte scholing buiten werktijden om gevolgd kan worden.

Het feit dat een scholing door UWV als niet noodzakelijk wordt aangemerkt, kan veel oorzaken hebben. Het kan zijn, dat bijvoorbeeld de kans op een duurzame werkhervatting niet realistisch is; de uitkeringsgerechtigde (nog) niet klaar is voor scholing; de beoogde scholing of het bemiddelingsberoep/functie waartoe de scholing opleidt niet (voldoende) passend is voor de uitkeringsgerechtigde of niet passend is te maken. Zie voor verdere uitleg de toelichting bij de artikelen 4, 5 en 6.

Artikel 3 lid 2 – noodzaak scholingen met een doorlooptijd van maximaal 4 weken

In de praktijk kent het begrip scholing een groot aantal variaties. Zo zijn er bijv.1- en meerdaagse scholingen. Meerdaagse scholingen kunnen direct achter elkaar worden gevolgd in een kort tijdbestek van bijvoorbeeld een week of over een langere periode van weken/maanden worden uitgesmeerd. Ook de tijdsinvestering voor een uitkeringsgerechtigde verschilt per scholing.

UWV wil meer aansluiten op de ontwikkelingen op het gebied van een ‘leven lang ontwikkelen’. Een leven lang ontwikkelen vraagt dat personen zich flexibel opstellen en door middel van o.a. scholing blijven aansluiten bij de vraag op de arbeidsmarkt. UWV toetst daarom in ieder geval scholingen met een doorlooptijd van minimaal 4 weken aan alle criteria zoals opgenomen in artikel 3 lid 1.

Door toevoeging van artikel 3 lid 2 gaat UWV er van uit dat een uitkeringsgerechtigde in geval van een scholing met een maximale doorlooptijd van 4 weken schoolbaar is. De toets op het arbeidsmarktrelevant inzetten van een scholing blijft wel (en als enig toets criterium) overeind.

Het gaat om scholingen met een doorlooptijd van 4 weken vanaf de startdatum van de scholing tot de beoogde einddatum. De scholing eindigt in de regel op de laatste opleidingsdag dan wel op de dag waarop de toets/het examen plaatsvindt. Mede gelet op de korte doorlooptijd is de verwachting dat de scholing tijdelijk valt te combineren met eventuele overige activiteiten van de uitkeringsgerechtigde. Is de uitkeringsgerechtigde echter evident niet schoolbaar dan zal UWV de scholing op deze grond niet als noodzakelijk verklaren.

Artikel 4

Een scholing dient te allen tijde gericht te zijn op de vervulling van een vacature in dienstbetrekking of het aan het werk gaan als zelfstandig ondernemer in een beoogd bemiddelingsberoep/functie. De scholing dient daarmee arbeidsmarkt relevant te zijn. UWV acht het volgen van een scholing, die uitsluitend bedoeld is om de werkzoekende een bepaald kwalificatieniveau te laten behalen, als niet noodzakelijk. Dit laat onverlet dat het mogelijk is dat de uitkeringsgerechtigde na het succesvol afronden van de scholing zijn opleidingsniveau verbetert.

Er zijn 3 situaties waarin UWV aanneemt dat de scholing arbeidsmarktrelevant is.

Artikel 4 sub a Baanintentie of baangarantie

Als een werkgever de uitkeringsgerechtigde in dienst wil nemen als hij de scholing succesvol heeft afgerond (baanintentie) of de uitkeringsgerechtigde al voor het volgen van de scholing een dienstbetrekking aanbiedt (baangarantie) waarvoor het volgen van de scholing een voorwaarde is, dan is de scholing arbeidsmarktrelevant. Het moet dan wel gaan om een (intentie voor een) dienstbetrekking die minimaal 6 maanden duurt en een omvang in uren per week heeft die minimaal de wekelijkse urenbelasting van de scholing omvat. De dienstbetrekking start uiterlijk op de eerste dag van de maand direct volgend op de maand waarin de uitkeringsgerechtigde de scholing met een diploma of certificaat heeft afgerond. De baanintentie of een baangarantie blijkt uit een door de werkgever en de uitkeringsgerechtigde ondertekende schriftelijke verklaring of arbeidsovereenkomst. Een derde optie is dat er sprake is van een mondelinge toezegging door de werkgever om de uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Deze concrete mondelinge toezegging accepteert UWV ook als een baanintentie of baangarantie. Een mondeling toezegging doet recht aan formele en informele samenwerkingsconvenanten of samenwerkingsverbanden die door UWV met (individuele) werkgevers zijn afgesloten.

Artikel 4 sub b Kansrijk beroep of functie

Bij een kansrijk beroep of functie gaat het om een beroep of functie met voldoende tot goede kans op werk. Daaronder vallen in ieder geval beroepen of functies met moeilijk vervulbare vacatures (ook wel bekend onder de term krapteberoepen), maar de afbakening is ruimer dan dat. Het aantal krapteberoepen/functies zal als het economisch slechter gaat vaak afnemen. Om voldoende kansen over te houden voor beroepen en functies die aansluiten bij de talenten, bekwaamheden en het (opleidings)niveau van een grote groep werkzoekenden, hanteert UWV het ruimere begrip kansrijk beroep of functie. Het aantal mogelijke beroepen en functies dat in aanmerking komt voor inzet van scholing blijft zo breed mogelijk en stelt uitkeringsgerechtigden in staat om hun kansen op werk substantieel te verbeteren. Zo sluit het begrip kansrijk beroep of functie aan op de dynamiek van de arbeidsmarkt.

Artikel 4 sub c Scholing biedt een reële kans op werk

Wil de uitkeringsgerechtigde een scholing volgen zonder dat er sprake is van een scholing met een baanintentie, baangarantie of naar een kansrijk beroep of functie? Dan kan de uitkeringsgerechtigde aannemelijk maken dat hij met de scholing een reële kans heeft om aan het werk te gaan. De uitkeringsgerechtigde maakt inzichtelijk tot welk voor hem passend (zelfstandig) beroep of functie de scholing opleidt. Wil de uitkeringsgerechtigde in een dienstbetrekking gaan werken, dan geeft hij inzicht in de vacatures die hij na het afronden van zijn scholing kan vervullen. Gaat het om zelfstandig ondernemerschap dan maakt de uitkeringsgerechtigde inzichtelijk op welke wijze hij na het volgen van de scholing als zelfstandig ondernemer in zijn onderhoud kan voorzien.

Als de uitkeringsgerechtigde over een voldoende bij de arbeidsmarkt passend opleidingsniveau beschikt, dan gaat UWV er van uit dat de uitkeringsgerechtigde al een reële kans heeft om aan het werk te gaan. UWV neemt in zijn beoordeling de door de uitkeringsgerechtigde opgedane werkervaring mee. Een uitzondering op dit uitgangspunt is, is als de genoten opleiding niet (meer) arbeidsrelevant is. Dit is het geval als:

  • De werkzoekende het werk in zijn oude beroep waarop zijn opleidingsniveau en ervaring betrekking heeft, als gevolg van een ziekte of een handicap niet meer kan hervatten, óf

  • Er een zeer beperkt aantal vacatures beschikbaar is dat aansluit op de door middel van opleiding en werkervaring verkregen competenties en vaardigheden van de uitkeringsgerechtigde. Daarnaast is groei van het aantal vacatures binnen een termijn van een jaar niet te verwachten.

Artikel 5

De ervaring leert dat in het bijzonder kortdurende opleidingen meer uitstroom naar werk genereren. Om deze reden geldt voor alle uitkeringsgerechtigden dat arbeidsmarktrelevante scholingen maximaal één jaar mogen duren.

Gaat het om een uitkeringsgerechtigde met een scholingsbeperking dan geldt standaard een maximale scholingstermijn van 2,5 jaar. Deze bepaling komt voort uit de Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen.

Artikel 5 lid 3 biedt een mogelijkheid om van de standaardtermijn van één of 2,5 jaar voor uitkeringsgerechtigden met een scholingsbeperking af te wijken. Zo wordt een uitkeringsgerechtigde in staat gesteld om, als dit de best passende optie is, een meerjarige scholing en/of een combinatie van leren en werken te starten, dan wel een scholing op maat te volgen bijvoorbeeld als gevolg van een aangepast leertempo.

Artikel 6

UWV beoordeelt of de uitkeringsgerechtigde schoolbaar is. Onder schoolbaar verstaat UWV dat de uitkeringsgerechtigde in staat is om zowel de scholing met goed gevolg af te ronden als de functie of het bemiddelingsberoep, waar de scholing voor opleidt, met eventuele aanpassingen uit te voeren. Het schoolbaar zijn toetst UWV aan de hand van:

  • de cognitieve vaardigheden van de uitkeringsgerechtigde, én

  • de belasting en belastbaarheid van de uitkeringsgerechtigde, én

  • de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Als de uitkeringsgerechtigde op alle drie de aspecten positief scoort, dan is deze schoolbaar. Is de uitkomst van de toetsing aan één of meerdere aspecten negatief, dan is de uitkeringsgerechtigde (nog) niet schoolbaar.

Artikel 6 sub a Cognitieve vaardigheden

UWV beoordeelt of de uitkeringsgerechtigde kan voldoen aan de formele instroomeisen die het opleidingsinstituut stelt aan personen die de scholing via het betreffende instituut willen gaan volgen. UWV kijkt in dit verband o.a. naar het arbeidsverleden van de uitkeringsgerechtigde en de scholingen die de uitkeringsgerechtigde in het (recente) verleden heeft gevolgd. Een uitkeringsgerechtigde die op Mbo-niveau opereert zal daarmee niet snel voor een Hbo-opleiding worden voorgedragen en vice versa. Afhankelijk van de cognitieve vaardigheden is te kiezen voor een meer theoretische of praktische scholing dan wel een combinatie van beide.

Artikel 6 sub b Belasting en belastbaarheid

De fysieke en mentale belastbaarheid van de uitkeringsgerechtigde staat centraal. Om te kunnen bepalen of de uitkeringsgerechtigde voldoende belastbaar is om de scholing met goed gevolg af te kunnen ronden en de functie of het bemiddelingsberoep waar de scholing voor opleidt uit te voeren, stelt UWV zich de volgende vragen:

  • Is de uitkeringsgerechtigde gemotiveerd om zich (in de beoogde beroepsrichting) te scholen?

  • Hoe kijkt de uitkeringsgerechtigde tegen zijn eigen functioneren aan?

  • Hoe gaat de uitkeringsgerechtigde om met eventuele (arbeids)beperkingen?

  • Past de belasting in de functie waarvoor de uitkeringsgerechtigde scholing wil volgen bij zijn belastbaarheid of zijn er aanpassingen in de opleiding/functie mogelijk om aan te sluiten bij zijn belastbaarheid?

  • Welke ontwikkeling is te verwachten in de eventuele klachten/beperkingen en welke invloed heeft dit op de belastbaarheid van de uitkeringsgerechtigde?

Artikel 6 sub c Persoonlijke omstandigheden

UWV toetst of de uitkeringsgerechtigde een realistisch beeld heeft van de scholing die hij wil volgen en de (arbeids)mogelijkheden na scholing. UWV beoordeelt onder andere of de uitkeringsgerechtigde een reële tijdsinvestering kan doen om de scholing succesvol af te ronden.

Deze tijdsinvestering hangt onder meer samen met overige taken die de uitkeringsgerechtigde op zich heeft genomen die belemmerend kunnen werken voor het volgen van de scholing. Denk bijvoorbeeld aan zorgtaken of het verlenen van mantelzorg. Tevens kijkt UWV naar de sociale omgeving van de uitkeringsgerechtigde. Tot de sociale omgeving behoort het gezin, de vriendenkring en/of de buurt waar de uitkeringsgerechtigde woont. De vraag hierbij is of zijn sociale omgeving de uitkeringsgerechtigde – indien gewenst – ondersteuning kan bieden om de scholing te volgen en om uiteindelijk weer aan het werk te gaan. UWV toetst tevens of de uitkeringsgerechtigde over adequate sociale en/of werknemersvaardigheden beschikt en/of nog andere belemmeringen ervaart die van belang zijn om de scholing met succes te kunnen afronden. Als dit het geval is, dan zal de uitkeringsgerechtigde eerst hier zijn aandacht op dienen te richten (zoals het regelen van kinderopvang, beheersbaar maken van schulden) alvorens deze de scholing kan starten.

Samenvattend: de uitkeringsgerechtigde is schoolbaar, als hij geen belemmeringen (meer) ervaart die het succesvol afronden van de scholing bemoeilijken dan wel het beoogd beroep/functie te vervullen. Zijn deze er wel, dan onderzoekt UWV eerst samen met de uitkeringsgerechtigde of door eventuele aanpassingen de scholing toch is te volgen dan wel eerst aandacht aan andere interventies moet worden gegeven. Zijn aanpassingen aan de scholing niet mogelijk, of zijn voorliggende interventies nodig; dan is de uitkeringsgerechtigde (nog) niet schoolbaar.

ONDERDEEL B: VOORWAARDEN VERGOEDING NOODZAKELIJKE SCHOLING DOOR UWV

Artikel 7
Artikel 7 lid 1

Als belangrijkste voorwaarde voor vergoeding van een scholing geldt, dat UWV slechts de scholingskosten vergoedt voor uitkeringsgerechtigden voor wie door UWV de noodzaak tot scholing is vastgesteld. Deze noodzaak stelt UWV vóór startdatum van de scholing vast. Zo behoudt UWV de regie op de inzet van scholingen op weg naar werk en de vergoeding van de scholingskosten.

UWV kan daarnaast slechts scholingskosten vergoeden ten behoeve van uitkeringsgerechtigden voor wie UWV de re-integratieverantwoordelijkheid heeft. In artikel 30a Wet Suwi is bepaald voor welke personen dit is. Dit impliceert dat de startdatum van een scholing gelegen is op uiterlijk de laatste dag van de UWV-uitkeringsperiode; alleen dan is er nog sprake van een rechtmatige vergoeding van de scholingskosten door UWV. Start de scholing op een datum dat er geen sprake (meer) is van een (gedeeltelijke) UWV-uitkering, dan vergoedt UWV geen scholingskosten. Het is dan ook niet (meer) aan UWV om een uitspraak te doen over de eventuele inzet van scholing op weg naar (meer) duurzaam werk. De reden hiervoor is, dat de persoon niet meer tot de re-integratiebevoegdheid van UWV behoort.

Eindigt de UWV-uitkeringsperiode voordat de scholing is afgerond? Dan kan de uitkeringsgerechtigde overeenkomstig de toezegging van UWV de scholing afronden en betaalt UWV de bij de start van de scholing toegezegde scholingskosten. UWV vergoedt echter geen aanvullende en/of nieuwe scholingskosten.

Artikel 7 lid 2

Dit artikel bevat de aanvullende voorwaarden voor de vergoeding van scholingskosten voor personen met een WW- of IOW-uitkering. Voor hen geldt dat zij een hoge blijfkans in de WW dienen te hebben, dan wel een slechte of zwakke arbeidsmarktpositie hebben. Door toevoeging van deze bepaling bewerkstelligt UWV dat het aan haar toegekende scholingsbudget terecht komt bij WW/IOW-uitkeringsgerechtigden die dit het hardste nodig hebben.

Artikel 7 lid 3

Uitkeringsgerechtigde met een ziekte en/of handicap beschikken vanwege ziekte of (arbeids)handicap al over een zwakkere arbeidsmarktpositie t.o.v. ‘gezonde’ werkzoekenden. Bovendien beschikken zij veelal – anders dan WW-uitkeringsgerechtigden – niet over een recent arbeidsverleden. Voor WW- en IOW-gerechtigden geldt dit veelal niet. UWV stelt voor hen de arbeidsmarktpositie vast op basis van de uitkomsten van de Werkverkenner of een onderbouwde visie door de UWV-adviseur.

Artikel 8
Artikel 8 lid 1

Het eerste lid van artikel 8 is opgenomen om eventuele dubbele vergoeding van dezelfde kosten voor dezelfde scholing door UWV te voorkomen. Er bestaan diverse mogelijkheden en budgetten om scholingskosten vergoed te krijgen. Zijn de betreffende kosten al geheel of gedeeltelijk bijvoorbeeld reeds door de (toekomstige) werkgever of via een andere (overheid)regeling of ten laste van een O&O-fonds vergoed, of gaan deze vergoed worden, dan vergoedt UWV deze kosten niet.

UWV neemt daarmee de volledige kosten van de noodzakelijke scholing voor haar rekening. Gezamenlijke financiering door UWV en een derde, de zgn. cofinanciering, is niet mogelijk om dubbele financiering te voorkomen. Wel beraadt UWV zich nog op welke wijze een eventuele cofinanciering (dus deelkosten) kan worden vormgegeven.

Artikel 8 lid 2

De volgende kosten komen voor volledige vergoeding in aanmerking: het les/cursusgeld, kosten voor een examen en indien nodig een herexamen, kosten voor leer- en beschermingsmiddelen die nodig zijn om de opleiding te kunnen volgen en eventueel door de uitkeringsgerechtigde te maken reiskosten.

UWV vergoedt slechts een leer- en/of beschermingsmiddel (artikel 8 lid 1 onder c) als deze niet door de opleider in het les/cursusgeld is opgenomen. Een leer- en/of beschermingsmiddel is een middel die nodig is om de vaardigheden aan te leren ten behoeve van het beroep/functie waartoe de scholing opleidt. UWV gaat er vanuit dat een opleider primair de materialen (in bruikleen) ter beschikking stelt om de vaardigheden aan te leren. Denk daarbij aan lasapparatuur voor een lasopleiding, een vrachtwagen voor een vrachtwagenchauffeursopleiding maar ook kappersbenodigdheden t.b.v. een kappersopleiding. Echter een massagetafel/stoel komt niet voor vergoeding in aanmerking; deze middelen zijn niet essentieel om de opleiding tot masseur te kunnen volgen. Per situatie weegt UWV af welke kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen.

In artikel 8 lid 1 onder d is bepaald dat UWV ook de reiskosten die een uitkeringsgerechtigde maakt om bij de opleidingslocatie te komen kan vergoeden. De reiskosten worden vergoed op basis van een enkele reisafstand van 15 kilometer per openbaar vervoer.

Artikel 8 lid 3

In het tweede lid zijn algemeen gebruikelijke middelen als een te vergoeden leermiddel uitgesloten. Een algemeen gebruikelijk middel is een middel waarover ook personen kunnen beschikken die geen scholing volgen en/of die niet speciaal bedoeld zijn om (praktische/beroeps)vaardigheden aan te leren. Denk daarbij aan de vergoeding van schrijfwaren zoals pennen, potloden, schriften, printpapier, ordners etc. Daarnaast wordt ook het beschikken over elektronische apparatuur, zoals computers, smartphones, laptops, tablets, fototoestellen als algemeen gebruikelijk gezien. Deze komen evenmin voor vergoeding als leermiddel in aanmerking.

Artikel 9

In artikel 9 is een aantal extra voorwaarden met betrekking tot de financiering van een scholing opgenomen. Aan al deze voorwaarden dient te worden voldaan om tot financiering van een scholing te kunnen overgaan.

Artikel 9 sub a Voldoende budget

Onder a is vermeld dat UWV over voldoende budget dient te beschikken om de noodzakelijke scholing te bekostigen. De aan UWV toegekende budgetten kennen namelijk een maximum grens. Deze grens kan en mag UWV niet overschrijden.

Artikel 9 sub b Expliciete toestemming UWV

Onder b is bepaald dat UWV slechts die kosten vergoedt, waar vooraf een expliciete toestemming voor is gegeven. Op deze manier behoudt UWV de regie op de besteding van het budget. Daarnaast biedt dit UWV de mogelijkheid om een gewogen oordeel te geven of de investering leidt tot het resultaat; het succesvol afsluiten van de scholing.

Artikel 9 sub c Startdatum ligt binnen UWV-uitkeringsperiode

In de bepaling onder c is opnieuw benoemd dat de scholing dient te starten binnen de UWV-uitkeringsperiode dan wel uiterlijk op de laatste dag waarover UWV een (gedeeltelijke) uitkering betaalt. Alleen dan behoort de uitkeringsrechtigde nog tot de doelgroep voor wie UWV re-integratieverantwoordelijk is én is er zo sprake van een rechtmatige besteding van het aan UWV beschikbaar gestelde budget. Zie in dit verband ook artikel 8, doelgroep financiering.

Amsterdam, 19 maart 2024

M.R.P.M. Camps Voorzitter Raad van bestuur

Naar boven