Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 20 maart 2024, nr. IENW/BSK-2023/259211, tot wijziging van de Beleidsregels grote rivieren in verband met het aanpassen aan uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet en wijziging van de kaartbladen

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 6.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 2.13 van de Omgevingsregeling en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Beleidsregels grote rivieren worden als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘artikel 6.12 van het Waterbesluit’ vervangen door: artikel 6.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

2. In onderdeel b wordt ‘artikel 3.1, tweede lid, van de Waterwet’ vervangen door: artikel 2.13 van de Omgevingsregeling.

B

In artikel 1a wordt ‘artikel 6.12 van het Waterbesluit’ vervangen door: artikel 6.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. In het rivierbed wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7, eerste lid, toestemming gegeven voor:

    • a. een eenmalige uitbreiding van ten hoogste tien procent van de bestaande bebouwing;

    • b. het slopen en vervangen van bebouwing door bebouwing van gelijke omvang;

    • c. tijdelijke activiteiten, anders dan evenementen die niet langer duren dan drie maanden, en

    • d. overige activiteiten die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met activiteiten van ondergeschikt belang.

  • 2. Activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, zijn:

    • a. het voor een periode van ten hoogste zes maanden plaatsen en opslaan van bouwwerken, bouwborden, materiaal en materieel om een werk of onderhoud te kunnen uitvoeren in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk;

    • b. evenementen die niet langer duren dan drie maanden;

    • c. het plaatsen van een in- of uitstroomvoorziening, mits de in- of uitstroomsnelheid maximaal 0,3 m/s bedraagt;

    • d. het plaatsen van een steiger, vlonder of aanmeervoorziening, inclusief de bijbehorende voorzieningen, voor zover deze gelegen zijn buiten de vaarweg en bestemd zijn voor niet-bedrijfsmatig gebruik, dan wel naar aard en omvang vergelijkbaar overig gebruik;

    • e. het plaatsen van informatieborden, informatiezuilen, reclameborden, reclamezuilen, sport- en speeltoestellen, gedenktekens, kunstobjecten, vlaggenmasten, tuin- en straatmeubilair of in aard en omvang hiermee vergelijkbare objecten, waarvoor geen of een beperkte fundering vereist is;

    • f. terreinophogingen van minder dan 50 m3 per kadastraal perceel;

    • g. het plaatsen van visfuiken of visnetten;

    • h. het uitvoeren van onderhoud en vervanging van bestaande objecten door objecten van vergelijkbare aard en omvang en op dezelfde locatie;

    • i. het gelijkvloers op het maaiveldniveau aanbrengen van verhardingen en recreatieve voorzieningen, niet zijnde een bouwwerk;

    • j. het plaatsen van kabels en leidingen mits:

      • deze geen intrinsiek gevaarlijke stoffen transporteren;

      • deze niet liggen, parallel of als kruising, in de veiligheidszone van een primaire of secundaire waterkering, een kunstwerk of een vaarweg, of

      • deze niet aangelegd worden middels boring, waarbij lagen met verschillende stijghoogtes worden doorkruist;

    • k. onderzoeken die niet langer duren dan zes maanden, en

    • l. andere activiteiten die vanwege de aard, beperkte omvang of korte duur naar het oordeel van de beheerder geen nadelige invloed hebben op het waterstaatkundige beheer.

D

In artikel 6 vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door ‘; of’ en onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt onderdeel e.

E

Artikel 7, vierde lid, vervalt.

F

De eerste bijlage bij de Beleidsregels grote rivieren wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Bijlage 1. Behorend bij artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels grote rivieren

2. De kaartbladen 4, 5, 7 tot en met 13, 15 tot en met 19, 21 en 22 worden vervangen door de kaartbladen die zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2024.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers

BIJLAGE BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL F, VAN HET BESLUIT TOT WIJZIGING VAN DE BELEIDSREGELS GROTE RIVIEREN.

(kaartbladen 4, 5, 7 tot en met 13, 15 tot en met 19, 21 en 22 bijlage 1 beleidsregels grote rivieren)

TOELICHTING

1. Inleiding

De Beleidslijn grote rivieren (hierna: Beleidslijn) bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten of wijziging daarvan in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn richt zich op handhaving van de veiligheid van het achterland tegen overstromingen vanuit de grote rivieren.

De Beleidsregels grote rivieren (hierna: Bgr) maken onderdeel uit van de Beleidslijn en berusten op artikel 6.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal), artikel 2.13 van de Omgevingsregeling in samenhang met artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bijlage 1 van de Bgr bevat kaartmateriaal waarop het toepassingsbereik van de Bgr is weergegeven.

Met dit besluit worden verschillende wijzigingen aangebracht in de Bgr. Deze wijzigingen houden verband met:

  • 1. het vervallen van de status ‘rivierbed’ van locaties,

  • 2. inwerkingtreding van de Omgevingswet, en

  • 3. actualisatie van de Beleidslijn.

2. Aanleiding

2.1 Wijzigingen in verband met vervallen van status ‘rivierbed’

In 1993 en 1995 had de Maas extreme rivierafvoeren die leidden tot overstromingen en evacuaties, onder meer in de Maasvallei in Limburg. Naar aanleiding hiervan is veel gedaan om de risico’s voor de Maasvallei te beperken; de Maas is verdiept en verbreed en er zijn (nood)dijken en kaden aangelegd.

Ook trad op 19 april 1996 de beleidslijn Ruimte voor de Rivier in werking. Doel van de beleidslijn was om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden, mens en dier bij hoogwater te beschermen tegen overstroming en materiële schade te beperken. In 2006 is deze beleidslijn vervangen door de Beleidslijn, bestaande uit een beleidsbrief, de Bgr, een handreiking en kaarten.

De Bgr bevat regels over gebieden die zijn aangewezen als ‘rivierbed’. Het deel van de Maasvallei tussen de hoge gronden is aangewezen als rivierbed, ook als deze zijn gelegen achter (nood)dijken. Voor nieuwe (bouw)activiteiten in het rivierbed is in beginsel een omgevingsvergunning van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: minister) nodig. In punt 2.2 is een nadere toelichting gegeven over deze vergunningplicht. Daarnaast heeft een gedupeerde van een overstroming van het winterbed op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (hierna: Wts) geen recht op een tegemoetkoming in de schade of de kosten, voor zover het schade of kosten betreft die is ontstaan aan bepaalde (bouw)activiteiten die vanaf 19 april 1996 hebben plaatsgevonden.

In 2014 is ervoor gekozen om het waterveiligheidsbeleid in Nederland te wijzigen door af te stappen van een normering die was gebaseerd op een overschrijdingskans – de kans op overschrijding van de waterstand die de dijk nog net veilig kan keren – en toe te werken naar normen die worden uitgedrukt in overstromingskansen. De overstromingskans is de kans dat een waterkering, of een deel ervan, faalt en er een overstroming plaatsvindt.

Als gevolg van de nieuwe normering zullen veel van de bestaande keringen opgehoogd worden.

Tegen deze achtergrond hebben Rijk en regio nagedacht over het laten vervallen van de status rivierbed achter de primaire keringen in de Maasvallei. In de Kamerbrief van 18 juni 2020 heeft de minister hierover helderheid gegeven.1

Besloten is dat zodra een kering veilig is, dat wil zeggen aan de geldende norm voldoet, en zo nodig is verlegd, de status rivierbed in het achterliggende binnendijkse gebied vervalt. Hierbij heeft de minister aangegeven dat voor deze gebieden er ook geen reden meer is voor uitsluiting van de toepassing van de Wts voor activiteiten vanaf 19 april 1996 en daarom voornemens is deze te laten vervallen.

Op een aantal locaties is de kering veilig conform de definitie uit de Kamerbrief van 18 juni 2020. Op basis hiervan is voor deze locaties besloten de status rivierbed achter de kering te laten vervallen. Dit wordt gedaan door gelijktijdig met deze wijziging, door middel van een wijziging van de Omgevingsregeling, de geometrische begrenzingen van het rivierbed, de oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en de beperkingengebieden met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk te wijzigen (Regeling actualisering geometrie Omgevingsregeling IenW eerste helft 2024).

Deze wijziging voorziet erin dat de kaarten van de Bgr aansluiten op de nieuwe geometrische begrenzingen.

2.2 Inwerkingtreding Omgevingswet

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (hierna: Ow) in werking getreden. De Bgr is gebaseerd op en bevat verwijzingen naar regels uit de Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling. Met de inwerkingtreding van de Ow zijn die regels komen te vervallen en vervangen door regels onder de Ow. Dit gaf reden om de Bgr aan te passen aan de Ow en de daaronder hangende regelgeving en op de juiste wijze daarnaar te verwijzen. Daarbij zijn met name de volgende regels uit de Ow en de daarop gebaseerde regelgeving van belang.

  • Op basis van artikel 5.1, tweede lid, Ow is het verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten. In artikel 6.17, eerste lid, Bal zijn activiteiten aangewezen waarvoor die vergunningplicht geldt. Daarbij gaat het om activiteiten die worden verricht in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk dat geen kanaal is. Het rivierbed zoals begrensd in de Bgr maakt hier deel van uit.

  • De minister is bevoegd gezag voor de verlening van de omgevingsvergunning voor dit type ‘wateractiviteiten’. De minister kan deze wateractiviteit alleen verlenen als die activiteit verenigbaar is met de belangen als bedoeld in artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl), waaronder het belang van voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste. De Bgr bevat nadere regels over het gebruik van de bevoegdheid van de minister om de omgevingsvergunning voor die activiteiten te verlenen.

2.3 Actualisatie Beleidslijn

Bij kamerbrief van 25 november 2022 hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangekondigd water en bodem sturend te maken in de ruimtelijke ordening en als onderdeel daarvan geen nieuwe bebouwing meer toe te staan in de uiterwaarden.2

Doel hiervan is dat in de toekomst voldoende ruimte in het rivierbed blijft voor waterberging en waterafvoer, voorkomen dat nieuwe activiteiten of objecten in het rivierbed toekomstige rivierverruiming duurder of onmogelijk maken en voorkomen dat schade bij hoge waterstanden of overstromingen toeneemt. In de kamerbrief is aangegeven dat hiervoor de Beleidslijn wordt geëvalueerd en aangescherpt.

In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) hebben adviesbureaus TwynstraGudde en Sweco onderzoek gedaan naar welke aanpassingen in de Beleidslijn nodig zijn om uitvoering te geven aan de aankondiging uit de Kamerbrief. Op 27 september 2023 is het eindrapport gepubliceerd.3

Op 11 oktober 2023 is in het Bestuurlijk Overleg Water besproken hoe de minister wil omgaan met de bevindingen, voorstellen en aanbevelingen uit het rapport. Daarbij heeft de minister laten weten het advies van de onderzoekers over te nemen en te kiezen voor een voortvarende maar zorgvuldige actualisatie van de Beleidslijn. In de kern houdt dit in dat:

  • er één regime komt voor het rivierbed; dit betekent dat het bestaande onderscheid tussen het ‘bergend’ regime en het ‘stroomvoerend’ regime komt te vervallen;

  • in dit regime nieuwe niet-riviergebonden bebouwing niet toegestaan is, maar de bestaande uitzonderingen voor het huidige stroomvoerend regime blijven gelden; en

  • alleen de uitzondering om niet-riviergebonden activiteiten in het stroomvoerend regime te vergunnen als deze activiteiten ‘per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie’ (artikel 6, onderdeel e, Bgr) komt te vervallen, omdat deze regel niet meer past in de nieuwe koers om water en bodem sturend te laten zijn.

Nadien is binnen IenW verder gedacht over de aanpak van de actualisatie. Bij de keuze voor de aanpak is van belang dat de Beleidslijn twee sporen van beleid verenigt, namelijk op het terrein van waterveiligheid (waterspoor) en ruimtelijke ordening (ruimtelijk spoor). Voor het waterspoor heeft de vertaling van beleid naar regels plaatsgevonden in de Bgr; voor het ruimtelijk spoor is dit vertaald in het Bkl, het Bal en de Or.

Door verschillende stakeholders, waaronder de Unie van Waterschappen en de Deltacommissaris is diverse malen aangedrongen op een voortvarende aanscherping van de Bgr.

Om snel duidelijkheid te kunnen bieden aan de stakeholders en de omgeving is gekozen voor een gefaseerde aanpak, waarbij eerst wijziging van het waterspoor en vervolgens wijziging van het ruimtelijk spoor plaatsvindt. Het te doorlopen proces bij wijziging van het waterspoor (Bgr) is namelijk korter dan dat van wijziging van het ruimtelijk spoor (algemene maatregelen van bestuur en een ministeriële regeling).

De planning is erop gericht om de wijzigingen in het waterspoor (Bgr) uiterlijk begin 2025 in werking te hebben en de wijzigingen in het ruimtelijk spoor begin 2026 in werking te laten treden.

De eerste stap in deze gefaseerde aanpak is geweest om artikel 6, onderdeel e, van de Bgr versneld te laten vervallen. Als gezegd, voorziet deze regel erin dat de minister niet-riviergebonden activiteiten in het stroomvoerend regime kan vergunnen als deze activiteiten ‘per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie’.

Het eindrapport van TwynstraGudde en Sweco bevat het voorstel om deze regel te laten vervallen. Ter onderbouwing van dit voorstel wijzen de onderzoekers erop dat deze regel weliswaar borgt dat bij die activiteiten op de korte termijn ruimte voor de rivier wordt gecreëerd (bijvoorbeeld door het verdiepen van de uiterwaarden), maar dat deze activiteiten op de lange termijn op die locaties een belemmerende werking kunnen hebben voor toekomstige rivierverruiming. Daarnaast bleek het principe ‘activiteiten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren’ in de praktijk tot onduidelijkheid te leiden. Uit het onderzoek komt naar voren dat hier geen goede rekenregels voor zijn en er geen duidelijke richtlijnen voor te hanteren zijn. Dit maakt vergunningverlening ingewikkeld, doordat een duidelijke richtlijn ontbreekt over hoe bepaald moet worden hoeveel ruimte voor de rivier een niet-riviergebonden activiteit moet opleveren. Deze onduidelijkheid zorgt er ook voor dat handhaving complex is.

Bovendien is het uitgangspunt dat nieuwe bebouwing voor niet-riviergebonden activiteiten niet langer wenselijk is. Bij kamerbrief van 5 oktober 2023 heeft de minister (nogmaals) aangegeven dat dit type ontwikkelingen worden ontraden.4

Desondanks volgde uit de praktijk dat de minister aanvragen bleef ontvangen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten die onder artikel 6, onderdeel e, vallen. Daarom was het gewenst dit artikelonderdeel te laten vervallen.

Het laten vervallen van onderdeel e heeft als doel om meer ruimte aan de minister te bieden om de toestemming voor die activiteiten te weigeren. Dit had spoed, omdat de minister op basis van de vorige Bgr in beginsel gehouden was vanuit rivierkundig opzicht toestemming te geven voor activiteiten als bedoeld in het bedoelde artikelonderdeel (mits ook aan artikel 7 werd voldaan). Dit terwijl deze activiteiten met het oog op de nieuwste klimaatscenario’s en het nieuwe beleidsuitgangspunt van water en bodem sturend onwenselijk waren geworden.

3. Wijzigingen

3.1 Wijzigingen in verband met vervallen van status ‘rivierbed’

Met het vervallen van de status rivierbed van locaties was het noodzakelijk de kaarten van de Bgr aan te laten sluiten op de nieuwe situatie en deze dus te wijzigen.

Voor onderstaande locaties zijn de kaartbladen gewijzigd:

  • Kaartblad 4:

    • Dijktraject 89-1; Voulwammes

    • Dijktraject 92-1; Borgharen

  • Kaartblad 5:

    • Dijktraject 89-1; Voulwammes

  • Kaartblad 8:

    • Dijktraject 84-1; Vissersweert

  • Kaartblad 9:

    • Dijktraject 82-1; Aasterberg

  • Kaartblad 10:

    • Dijktraject 80-1; Clauscentrale

  • Kaartblad 11:

    • Dijktraject 80-1; Clauscentrale

    • Dijktraject 78-1; Heel

    • Dijktraject 78a1; Beegden

  • Kaartblad 12:

    • Dijktraject 78a1; Beegden

  • Kaartblad 13:

    • Dijktraject 73-1; Beesel

  • Kaartblad 16 en 17:

    • Dijktraject 67-1; Grubbenvorst

  • Kaartblad 18:

    • Dijktraject 63-1; Ooijen

    • Dijktraject 63-2; Boltweg

    • Dijktraject 64-1; Broekhuizenvorst

  • Kaartblad 19:

    • Dijktraject 62-1; Wanssum, Blitterswijck

  • Kaartblad 21 en 22:

    • Dijktraject 56-1; Afferden

Daarnaast zijn er nog enkele kleine wijzigingen doorgevoerd op onderstaande kaarten:

  • Kaartblad 7 en 8:

    • Kleine correctie bij Grevenbricht doordat het terrein hoogwatervrij is gelegen is deze locatie van bergend in vrijgesteld veranderd.

  • Kaartblad 9:

    • Bij de Julianalaan Stevensweert: beperkte correctie vanwege de verandering van een hoogwatervrij terrein

  • Kaartblad 10:

    • Bij de Julianalaan Stevensweert: beperkte correctie vanwege de verandering van een hoogwatervrij terrein

    • Bij de Veerweg Maasbracht is de grens van het bergend rivierbed in overeenstemming gebracht met de situatie in het veld (tot aan de hoogwatervrije kade).

  • Kaartblad 11:

    • Bij de Veerweg Maasbracht is de grens van het bergend rivierbed in overeenstemming gebracht met de situatie in het veld (tot aan de hoogwatervrije kade).

  • Kaartblad 15:

    • Bij Venlo Werf is vanwege het verplaatsen van een waterkering het stroomvoerend deel van het rivierbed vergroot, het gebied dat overeenkomt met onderhavig beperkingengebied. De kaart is in overeenstemming gebracht met de situatie in het veld.

  • Kaartblad 16:

    • In het kader van het project Raaieinde is een tijdelijke haven aangelegd waardoor het rivierbed ter plaatse vergroot is. Na afloop wordt het gebied ter plaatse ingericht met watergebonden natuur. De kaart is in overeenstemming gebracht met de situatie in het veld.

  • Kaartblad 21:

    • Ter hoogte van Maasstraat, Groeningen: correctie van een fout. De primaire waterkering is hier breder dan aanvankelijk aangenomen. Het aan te passen deel overstroomt niet geregeld en heeft een waterbergend karakter.

3.2 Wijzigingen in verband met Omgevingswet

In artikel 1 en 1a Bgr zijn de verwijzingen naar het Waterbesluit en de Waterwet vervangen door verwijzingen naar het Bal en de Omgevingsregeling. Met de inwerkingtreding van de Ow zijn het Waterbesluit en de Waterwet komen te vervallen. Om de Bgr weer in lijn te brengen met de bestaande regelgeving zijn de verwijzingen daarom omgezet naar het huidige recht. In artikel 3 werd naar de Waterregeling verwezen. Ook de Waterregeling is komen te vervallen. Bij de Waterregeling is ervoor gekozen om de verwijzing niet om te zetten naar het Bal. De wens vanuit Rijkswaterstaat was om voor de vergunningverlening vast te kunnen houden aan de activiteiten zoals deze in artikel 6.11, eerste lid, Waterregeling (oud) waren neergelegd. Echter, niet alle activiteiten genoemd in artikel 6.11, eerste lid, Waterregeling komen terug in het Bal. Voor de activiteiten die wel terugkomen in het Bal geldt dat deze verspreid staan over verschillende bepalingen in het Bal. Er is daarom voor gekozen om de activiteiten uit artikel 6.11, eerste lid, Waterregeling op te nemen in de Bgr. Daarmee is voor zowel de vergunningverlener als de aanvrager duidelijk voor welke activiteiten toestemming wordt verleend.

3.3 Wijzigingen in verband met actualisatie Beleidslijn

Het laten vervallen van artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, vierde lid strekt ertoe de minister meer ruimte te bieden om de toestemming te weigeren die nodig is voor het uitvoeren van niet-riviergebonden activiteiten in het deel van het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is, ook als die activiteiten per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie.

Door het laten vervallen van artikel 6, onderdeel e, had artikel 7, vierde lid, geen functie meer en daarom is ook dit lid geschrapt.

4. Gevolgen

4.1 Wijzigingen in verband met vervallen van status ‘rivierbed’

Met de wijziging van de begrenzingen in de Omgevingsregeling is de status ‘rivierbed’ van locaties komen te vervallen; in het bijzonder maken deze locaties geen deel meer uit van een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk en dus hebben burgers en ondernemers geen omgevingsvergunning als bedoeld artikel 6.17, eerste lid, Bal meer nodig voor het verrichten van (bouw)activiteiten op deze locaties.

Het is wenselijk de kaarten van de Bgr hierop aan te passen, zodat er geen onduidelijkheid kan bestaan over welke locaties de status ‘rivierbed’ hebben. De aanpassing van de kaarten van de Bgr heeft echter geen zelfstandige gevolgen.

4.2 Wijzigingen in verband met Omgevingswet

Het omzetten van de verwijzingen naar het Bal en Omgevingsregeling brengen geen gevolgen met zich mee. De verwijzingen zijn beleidsneutraal omgezet naar hun nieuwe vindplaats onder de Omgevingswet.

4.3 Wijzigingen in verband met actualisatie Beleidslijn

Door artikel 6, onderdeel e, te laten vervallen, is de minister niet langer in beginsel gehouden om vanuit rivierkundig opzicht bezien toestemming te geven voor niet-riviergebonden activiteiten als bedoeld in dat onderdeel (mits ook aan artikel 7 werd voldaan). Daardoor ontstaat er voor de minister meer ruimte om eventuele aanvragen van burgers of ondernemers voor een omgevingsvergunning voor nieuwe niet-riviergebonden activiteiten te weigeren. Zo kan de minister voorkomen dat dergelijke, veelal ongewenste activiteiten in het rivierbed zullen plaatsvinden.

Een ander gevolg dat is het waterspoor en het ruimtelijk spoor op dit punt uit elkaar gaan lopen. Artikel 5.46 Bkl regelt namelijk dat een omgevingsplan dat van toepassing is op het stroomvoerend regime van het rivierbed activiteiten kan toelaten die per saldo meer ruimte voor de rivier opleveren op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie, mits een waterstandsverhoging van de rivier als gevolg van die activiteiten wordt gecompenseerd. Dit betekent dat een omgevingsplan een activiteit in het rivierbed mogelijk kan maken die de minister in het waterspoor mogelijk niet zal vergunnen. Het is wenselijk dat de sporen niet al te lang uit elkaar lopen. De inspanningen zijn hier ook op gericht.

Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat in de kamerbrief van 5 oktober 2023 is opgenomen dat voor vergevorderde projecten en projecten waar bestuurlijke afspraken met het Rijk over zijn gemaakt, er samen met de regio naar maatwerkoplossingen zal worden gezocht. In de kamerbrief is aangegeven dat van een ‘vergevorderd project’ sprake is als vóór 25 november 2022 (de datum van publicatie van de kamerbrief over ‘water en bodem sturend’) het (bestemmings)plan dat voorziet in realisatie van dat project is vastgesteld of een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd en/of de vergunning(en) die nodig is voor de realisatie van het project is verleend of het ontwerp van die vergunning(en) ter inzage is gelegd.

Zo nodig zal met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de Bgr worden afgeweken om deze maatwerkoplossingen mogelijk te maken.

Voor deze partiële wijziging is daarom geen overgangsregeling opgesteld. Dit betekent dat de gewijzigde Bgr vanaf de datum van inwerkingtreding in beginsel wordt toegepast op lopende (niet-vergevorderde) en nieuwe aanvragen en dat de minister bestaande en nieuwe aanvragen voor die activiteiten in beginsel dient te weigeren. Dit geldt echter niet voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet. Op grond van artikel 4.3 Invoeringswet Ow blijft het oude recht namelijk van toepassing op die aanvragen, dus ook de Bgr zoals die gold vóór 1 januari 2024.

5. Uitvoering

5.1 Wijzigingen in verband met vervallen van status ‘rivierbed’

Gemeenten hebben de beperkingen die het Bgr-regime opwerpt ten aanzien van bouwen overgenomen in hun bestemmingsplannen. Door het vervallen van de status rivierbed per 1 april 2024 kunnen gemeenten deze beperkingen uit hun omgevingsplan halen.

De aanpassing van het beleid komt voort uit het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 en de bestuurlijke afspraken tussen het waterschap Limburg, Rijkswaterstaat en enkele gemeenten in 2020, zoals vastgelegd in de Kamerbrief. Voor keringen die aan de norm voldoen heeft het waterschap Limburg het verzoek tot aanpassing van de Bgr ingediend. Rijkswaterstaat heeft vervolgens op basis van een opdracht van het IenW de wijzigingen in de kaarten verwerkt en opgeleverd.

5.2 Wijzigingen in verband met Omgevingswet

Het wijzigen van de verwijzingen verandert niets aan de uitvoering. De verwijzingen zijn neutraal omgezet.

5.3 Wijzigingen in verband met actualisatie Beleidslijn

Het schrappen van artikel 6 onderdeel e, van de Bgr, geeft Rijkswaterstaat meer handelingsruimte om op korte termijn omgevingsvergunningen voor niet-riviergebonden activiteiten in het stroomvoerend deel van het rivierbed te weigeren. Dit komt de duidelijkheid voor de vergunningverleners en de omgeving ten goede. Belangrijk is het om deze partiële wijziging te voorzien van een goede interne en externe communicatie. Hierin voorziet het Rijk.

6. Advies en consultatie

6.1 Wijzigingen in verband met vervallen van status ‘rivierbed’

Het wijzigingsbesluit is van 26 oktober tot en met 13 november geconsulteerd via internetconsultatie.nl. Uit deze consultatie is één reactie naar voren gekomen. Deze reactie heeft geen aanleiding gegeven het wijzigingsbesluit aan te passen.

6.2 Wijzigingen in verband met Omgevingswet

De wijziging betreft een beleidsneutrale wijziging. Er is daarom geen aanleiding voor consultatie.

6.3 Wijzigingen in verband met actualisatie Beleidslijn

Internetconsultatie bij wijziging van een beleidsregel is een optie en geen plicht. Voor het voorstel om artikel 6, onderdeel e, en artikel 7, vierde lid, te laten vervallen is ervoor gekozen om niet te consulteren.

Naar verwachting zal in september 2024 internetconsultatie plaatsvinden over het voorgestelde, bredere pakket aan wijzigingen in het water- en ruimtelijk spoor. Bij die consultatie zal er ook ruimte zijn om te reageren op de keuze om de per saldo-benadering van artikel 6, onderdeel e, in het nieuwe regime niet terug te laten komen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20, 27 625, nr. 504.

X Noot
2

Kamerstukken II 2022/23, 27 625, nr. 592.

X Noot
3

TwynstraGudde en Sweco, Eindrapport Actualisatie Beleidslijn grote rivieren, 27 september 2023.

X Noot
4

Kamerstukken II 2023/24, 27 625, nr. 654.

Naar boven