27 625 Waterbeleid

Nr. 504 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 juni 2020

Langs de Maas wordt hard gewerkt aan het verbeteren van de waterveiligheid.

Diverse dijkversterkingen en systeemwerkingsmaatregelen zijn in voorbereiding om de veiligheid achter de dijken te vergroten zodat daar veilig kan worden geleefd en gewerkt en om ruimte voor afvoer en berging van rivierwater te behouden. Dit maakt het ook van belang om nu te besluiten hoe wordt omgegaan met de status rivierbed in de Maasvallei. Nu gelden er vanwege de status rivierbed binnendijks nog restricties op ruimtelijke ontwikkelingen.

Het bieden van helderheid en perspectief is belangrijk voor de bewoners en bedrijven in de Maasvallei. Daarbij streef ik naar een balans tussen het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden in binnendijks Limburg en het behouden van ruimte voor waterberging. Het laatste vanwege mijn systeemverantwoordelijkheid voor de waterveiligheid langs de hele Maas.

Met de betrokken partijen heb ik 17 juni jongstleden een bestuurlijk overleg gevoerd om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen over de beleidsuitwerking voor het laten vervallen van de status rivierbed achter primaire keringen in de Maasvallei. In dit overleg is geconcludeerd dat Rijk en regio het eens zijn over het te nemen besluit betreffende de beleidsuitwerking.

Zodra een dijk veilig is, dat wil zeggen aan de huidige norm voldoet, en zo nodig is verlegd, vervalt de status rivierbed in het achterliggende binnendijkse gebied. Daarmee is er ook geen reden meer voor uitsluiting van de toepassing van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen voor activiteiten vanaf 19 april 1996 en daarom ben ik voornemens deze te laten vervallen.

Deze lijn geldt ook voor Thorn-Wessem en de Lob van Gennep. Die gebieden maken we veiliger, maar ze houden eveneens een waterbergende functie die van belang is voor het hele Maassysteem. In het bestuurlijk overleg met de bestuurlijke partners uit de Maas is afgesproken om daar te werken met een aangepast regime van begrensde gebiedsontwikkelruimte in plaats van een individuele vergunningplicht.

De invulling van de gebiedsontwikkelruimte, waaronder kaders en instrumentatie, wordt dit jaar nader uitgewerkt in afstemming met het gebied en Stuurgroep Deltaprogramma Maas (SDM). Daarbij is een rol voor het Rijk bij de langjarige borging van afspraken belangrijk. Nu de status rivierbed wordt losgelaten, vraagt dat om een nog uit te werken instrument voor het rijk, dat aan het gebied meer ruimte biedt dan nu.

Ook is afgesproken dat Rijk en regio samen zullen werken aan een integrale ruimtelijke visie op het hele Maasdal, waarin zowel ruimte wordt geboden aan bewoners en bedrijven als grootschalige verdere verdichting wordt tegengegaan.

Doel is om een evenwichtige ontwikkeling te stimuleren die de economie, leefbaarheid en de waterveiligheidsopgave met elkaar in balans brengt en waarbij toegewerkt wordt naar een klimaatrobuust systeem voor zowel te veel als te weinig water. Voor deze integrale visie wordt aangesloten bij het programma Integraal Rivier Management in afstemming met de SDM.

Eveneens heb ik richting gekozen op het voorkeursalternatief (VKA) voor de systeemwerkingsmaatregel Thorn-Wessem. Conform bovengenoemde beleidsuitwerking zal hier worden uitgegaan van een begrensde gebiedsontwikkelruimte. Het besluit over het VKA is als bijlage 1 bij deze brief gevoegd1. Hiermee voldoe ik tevens aan de aankondiging in de MIRT-brief (Kamerstuk 35 300 A, nr. 57) die uw Kamer in november 2019 ontving.

Nadere toelichting beleidsuitwerking vervallen rivierbedstatus

Deze beleidsuitwerking richt zich op hoe en wanneer de status rivierbed achter primaire keringen in de Maasvallei kan komen te vervallen onder de huidige waterveiligheidsnormen zoals opgenomen in de Waterwet. In de tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan (NWP) uit 2014 is aangegeven: «Voor de Limburgse Maasvallei geldt nu nog de benadering dat alle dijken bij de maatgevende afvoer overstroombaar moeten zijn. Die benadering zal bij het toegroeien naar de nieuwe normering komen te vervallen, onder voorwaarde dat compenserende maatregelen worden uitgevoerd.» In de brief aan uw Kamer van 20 november 2017 (Kamerstuk 27 625, nr. 409) zijn de compenserende maatregelen gespecificeerd als de 12 systeemwerkingsmaatregelen. NWP en waterbrief geven geen helderheid over het moment van laten vervallen van de overstroombaarheidseis en de status rivierbed achter de primaire keringen. Deze beleidsuitwerking lost dat op.

Er zijn vier elementen van belang voor het veilig laten vervallen van de status rivierbed:

  • 1. De 12 systeemwerkingsmaatregelen ten behoeve van het functioneren van het riviersysteem Maas en de waterveiligheid worden daadwerkelijk gerealiseerd.

  • 2. Dijkversterkingen en systeemwerkingsmaatregelen worden gedurende de tijd in gelijke mate gerealiseerd. Hiermee wordt bedoeld dat systeemwerkingsmaatregelen in beginsel worden (mee)verkend en vervolgens gerealiseerd wanneer het daarbij betrokken dijktraject op de HWBP-programmering staat. De systeemwerkingsmaatregelen en reguliere dijkversterkingen zijn in de tijd evenwichtig verdeeld over de (HWBP) programmering.

  • 3. Het op dit moment als rivierbed opgenomen deel achter de primaire waterkeringen wordt pas bij realisatie van een dijkversterking (waar aan de orde uitgevoerd als systeemwerkingsmaatregel) uit de Waterwet verwijderd (en van de kaart afgehaald).

  • 4. RWS zal in overleg met partijen zorgen dat monitoring en toetsing van de realisatie van de waterveiligheidsdoelen plaatsvindt, mede in het licht van de bestuurlijke afspraak dat geen afwenteling benedenstrooms plaatsvindt.

Hiermee komt de status rivierbed gefaseerd te vervallen: niet meer overal wachten tot alle systeemwerkingsmaatregelen gereed zijn, maar per versterkt dijktraject invullen.

Moment van vervallen

Het onherroepelijk worden van een besluit over de realisatie van een dijkversterking/systeemwerkingsmaatregel is het moment om doorvoeren van een andere status van het gebied achter de primaire kering in gang te zetten. De inwerkingtreding volgt zodra met de fysieke wijziging van de kering is begonnen.

Benadering per situatie

Bij verschillende situaties gelden verschillende benaderingen voor het laten vervallen van de status rivierbed. De volgende situaties doen zich voor: dijkterugleggingen (systeemwerkingsmaatregelen), aanpassingen aan dijken gericht op behouden waterberging/retentie-functie (systeemwerkingsmaatregelen) en reguliere dijkversterkingen. Daarnaast kan uit een wettelijke beoordeling blijken dat een bestaande dijk aan de huidige wettelijke norm voldoet, zonder dat maatregelen nodig zijn. Hierna is per situatie uitgewerkt welke benadering wordt gevolgd.

  • Bij dijkteruglegging conform beoogde systeemwerkingsmaatregel komt de status rivierbed achter de teruggelegde primaire te vervallen. Van de huidige projecten betreft dit Well (60-12); Baarlo-Hout-Blerick (70-1); Arcen (65-1) en Venlo Velden (68-1 en 68-2; MIRT-verkenning moet nog starten).

  • Bij gebieden met een waterberging/retentie-functie die conform wettelijke norm beschermd worden, komt de huidige status rivierbed te vervallen; indien deze niet conform de wettelijke norm beschermd worden, behouden ze de status rivierbed.

    Wanneer het voor de waterbergende functie nuttig blijkt om het gebied te beschermen met een primaire kering conform huidige norm, worden kaders en een (wettelijk) instrumentarium toegepast voor een begrensde langjarige gebiedsontwikkelruimte ten einde te waarborgen dat er geen ongewenste ontwikkelingen ontstaan, die de waterveiligheid en waterbergende functie nu en in de toekomst in het geding brengen. Van de huidige projecten betreft dit Thorn-Wessem (79-1) en Lob van Gennep (54-1). Bij Lob van Gennep zijn overigens nog meerdere alternatieven in verkenning.

  • Bij het bepalen van de gebiedsontwikkelruimte zal worden afgestemd in de SDM en worden onder meer volgende overwegingen betrokken:

    • 1) voorkomen moet worden dat grootschalige ontwikkelingen plaatsvinden die de waterveiligheids-waterbergingsfunctie belemmeren;

    • 2) inhoudelijke inbreng vanuit het gebied wordt bij de uitwerking meegenomen;

    • 3) van belang is een juridisch houdbaar regime met een rol van het rijk gezien de rijksverantwoordelijkheid voor het hele maassysteem.

  • Wanneer na verkenning blijkt dat met een systeemwerkingsmaatregel niet het ingeschatte rivierkundige effect kan worden bereikt, worden in het kader van het programma IRM en in afstemming met SDM compenserende maatregelen afgewogen.

  • Bij reguliere dijkversterking conform huidige wettelijke norm vervalt de status rivierbed achter de primaire kering. Van de huidige projecten betreft dit Nieuw Bergen (57-1); Venlo Steijl Maashoek (68-1) Blerick Groot Boller (69-1); Belfeld (71-1); Beesel (73-1); Buggenum (75-1); Roermond Willem-Alexanderhaven (76-2) en Heel (78-1). Als vast is komen te staan dat een primaire kering aan de huidige wettelijke norm voldoet, zonder dat maatregelen nodig zijn, kan de status rivierbed achter de kering eveneens vervallen mits voor dit dijktraject geen systeemwerkingsmaatregel is voorzien.

  • Gebieden die nu onder de Bgr-vallen en niet zijn beschermd door een primaire waterkering blijven per definitie onderdeel van het rivierbed.

Met het vaststellen van de beleidsuitwerking en de keuze voor het VKA van Thorn-Wessem wordt opnieuw een belangrijke stap gezet in het integraal aanpakken van de waterveiligheidsopgave langs de Maas in balans met het mogelijk maken van ontwikkelingen achter de dijken van de Maasvallei.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Cijfers verwijzen naar dijktrajectnummers uit bijlage 1 van de Waterwet.

Naar boven