Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders | Staatscourant 2023, 858 | interne regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders | Staatscourant 2023, 858 | interne regeling |
De ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders
Gelet op de artikelen 17, vijfde lid, 25, vierde lid, 57, tweede lid, 57a, vierde lid, 73 en 78, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;
Gezien het ontwerp van het bestuur en de bijbehorende toelichting van 14 april 2022;
Gehoord de algemene ledenvergadering van 17 juni 2022;
Besluit de volgende verordening vast te stellen:
Gerechtsdeurwaardersverordening
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
stage als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet;
beslagregister als bedoeld in artikel 6.2;
beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475b, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
bestuur van de KBvG;
degene tot wie een ambtshandeling zich richt;
andere werkzaamheden dan die bedoeld in artikel 2 van de wet;
verklaring dat de beroepsstage is doorlopen;
Gerechtsdeurwaarderswet.
De gerechtsdeurwaarder gedraagt zich zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt.
1. De beroepsstage is gericht op het voorbereiden van de kandidaat-gerechtsdeurwaarder op zelfstandige beroepsuitoefening.
2. De beroepsstage bestaat uit door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder te volgen onderwijs en werkzaamheden onder begeleiding van de gerechtsdeurwaarder aan wie de kandidaat-gerechtsdeurwaarder voor de beroepsstage is toegevoegd.
1. Het bestuur stelt een onderwijsprogramma voor de beroepsstage vast met het oog op de voor zelfstandige beroepsuitoefening vereiste kennis en vaardigheden.
2. Voor het volgen van het onderwijs is een vergoeding van kosten verschuldigd. Het bestuur stelt de hoogte van de vergoeding vast.
3. Het bestuur kan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder van deelname uitsluiten zolang de verschuldigde vergoeding niet is voldaan.
De gerechtsdeurwaarder aan wie de kandidaat-gerechtsdeurwaarder voor de beroepsstage is toegevoegd geeft voorlichting en raad bij het verrichten van de werkzaamheden.
1. Het bestuur verstrekt de kandidaat-gerechtsdeurwaarder op aanvraag een stageverklaring als deze voldoende blijk heeft gegeven van de kennis, de kunde en de ervaring in het verrichten van werkzaamheden in de praktijk om het ambt zelfstandig uit te oefenen.
2. De aanvraag bevat een verklaring van de gerechtsdeurwaarder aan wie de kandidaat-gerechtsdeurwaarder voor de beroepsstage is toegevoegd, over de door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder verrichte werkzaamheden.
3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag van de stageverklaring.
4. Het bestuur kan een model van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, vaststellen.
1. De gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder volgen onderwijs of verrichten andere activiteiten met het oog op het onderhouden van de voor een goede beroepsuitoefening vereiste kennis en vaardigheden.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing op de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, die is toegevoegd op grond van de stage in het kader van de opleiding bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet.
1. De gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder heeft voldaan aan artikel 2.5 door ten minste een door het bestuur vastgesteld aantal opleidingspunten te behalen in ieder tijdvak van twee kalenderjaren, dat begint in een oneven jaar.
2. Indien deze paragraaf niet het gehele tijdvak van toepassing is, wordt het aantal opleidingspunten in het eerste lid, naar rato verminderd.
3. Als het lidmaatschap van de KBvG voor de periode van ten minste een jaar is onderbroken geweest, worden binnen twaalf maanden na toevoeging of benoeming aanvullend ten minste de helft van het in het eerste lid bedoelde aantal opleidingspunten behaald door het volgen van onderwijs op juridisch en vakinhoudelijk gebied.
4. Het bestuur stelt nadere regels over het aantal punten dat gehaald moet worden op een specifiek gebied.
1. Op aanvraag van een opleidingsinstelling, gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder kent het bestuur opleidingspunten toe aan onderwijs en activiteiten, als bedoeld in artikel 2.5.
2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag is een vergoeding van kosten verschuldigd. Het bestuur stelt de hoogte van de vergoeding vast.
3. Het bestuur stelt nadere regels over het aantal opleidingspunten dat aan onderwijs of activiteiten wordt toegekend.
Het bestuur kan regels stellen over vormen van onderwijs als bedoeld in artikel 2.5, waaraan de deelname verplicht is.
1. Het bestuur registreert de door de gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder behaalde opleidingspunten en het gevolgde onderwijs, bedoeld in artikel 2.8.
2. Het bestuur stelt regels over de opgave en registratie van behaalde opleidingspunten.
3. Het bestuur verstrekt een overzicht van de behaalde opleidingspunten over het lopende of daaraan voorafgaande tijdvak, uiterlijk vier weken na een verzoek daartoe of na afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid.
1. Van een verplichting als bedoeld in artikel 2.6, kan door het bestuur ontheffing worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden of beperkingen worden gesteld.
2. Een ontheffing wordt slechts verleend als naleving van de verplichting zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De artikelen 3.2, 3.3, eerste en vierde lid, 3.4, 3.5, eerste, derde en vierde lid, 3.6 en 3.7, derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
De gerechtsdeurwaarder is onafhankelijk en onpartijdig in de uitoefening van het ambt.
1. De gerechtsdeurwaarder vervult zijn ambtsverplichtingen op voortvarende wijze.
2. De gerechtsdeurwaarder draagt ten aanzien van de verplichtingen die hij aangaat zorg voor een zodanige capaciteit dat die toereikend is voor de te verrichten werkzaamheden.
3. Indien de gerechtsdeurwaarder een opdracht niet kan aannemen of de uitvoering daarvan niet kan voortzetten, deelt deze dit onverwijld mee aan de opdrachtgever.
4. Alle transacties die de justitiabele of opdrachtgever raken worden tijdig, volledig en juist afgewikkeld.
De gerechtsdeurwaarder is zorgvuldig en nauwgezet in de uitoefening van het ambt.
1. De gerechtsdeurwaarder maakt diens hoedanigheid kenbaar in de uitoefening van het ambt.
2. De gerechtsdeurwaarder draagt zorg voor zodanige voorzieningen en openstelling van het kantoor dat de gerechtsdeurwaarder toegankelijk en benaderbaar is voor justitiabelen.
3. De gerechtsdeurwaarder verstrekt de justitiabele zodanige gegevens over de aan justitiabele gerichte ambtshandelingen dat de justitiabele diens gedrag daarop in redelijkheid kan afstemmen.
4. De gerechtsdeurwaarder houdt de gegevens geheim waarover deze bij de uitoefening van het ambt de beschikking krijgt en waarvan deze het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden. Deze verplichting geldt niet voor zover enig wettelijk voorschrift de gerechtsdeurwaarder tot mededeling verplicht of voor zover uit het ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
1. De gerechtsdeurwaarder verricht ambtshandelingen voor zover de wet, een titel of het met de maatregel beoogde doel dit, mede gelet op de daaraan verbonden gevolgen, rechtvaardigt.
2. De gerechtsdeurwaarder oefent geen druk uit door maatregelen aan te kondigen die voor het beoogde doel in redelijkheid niet worden getroffen.
1. De gerechtsdeurwaarder brengt voor zijn ambtelijke diensten ten minste een redelijke vergoeding in rekening.
2. De gerechtsdeurwaarder sluit geen overeenkomsten die erop gericht zijn dat een derde kan verdienen aan ambtshandelingen of de werkzaamheden die daarmee rechtstreeks samenhangen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten tussen gerechtsdeurwaarders of gerechtsdeurwaarderskantoren.
De artikelen 4.4 en 4.5 zijn van overeenkomstige toepassing op toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
1. De gerechtsdeurwaarder heeft een evenwichtige opdrachtportefeuille van meerdere opdrachtgevers.
2. De gerechtsdeurwaarder die op enig moment niet voldoet aan het eerste lid, maakt een plan om een evenwichtige opdrachtportefeuille te bereiken en voert dat plan uit.
De voor de ambtsuitoefening benodigde capaciteit wordt niet door nevenwerkzaamheden verdrongen.
1. De gerechtsdeurwaarder is zorgvuldig en nauwgezet in zijn dienstverlening.
2. De gerechtsdeurwaarder legt gemaakte afspraken onverwijld vast in het dossier.
1. Communicatie door een gerechtsdeurwaarder waarin zijn diensten direct of indirect worden aangeprezen is:
a. in overeenstemming met de waarheid en niet misleidend; en
b. zodanig dat het vertrouwen in het ambt of de beoefenaren daarvan niet wordt geschaad.
2. De gerechtsdeurwaarder is verantwoordelijk voor het gebruik van voor zijn beroepsuitoefening bestemde bescheiden, waaronder briefpapier. De verantwoordelijkheid omvat in voorkomende gevallen ook de afhandeling van een reactie van een betrokkene.
3. In wettelijk voorgeschreven publicaties prijst de gerechtsdeurwaarder niet direct of indirect zijn diensten aan. Het bestuur kan regels stellen over centrale weergave van aankondigingen voor executieveilingen.
4. Artikel 3.5, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op alle gegevens waarover de gerechtsdeurwaarder in de uitoefening van zijn beroep de beschikking krijgt.
1. De gerechtsdeurwaarder verstrekt opdrachtgever inlichtingen over de voor de dienstverlening relevante feiten.
2. De gerechtsdeurwaarder verstrekt de opdrachtgever bij het aanvaarden van de opdracht de voorwaarden die van toepassing zijn en informeert hem over de kosten en de kans dat, behoudens veranderde omstandigheden, de vordering en de voor een ambtshandeling gemaakte of te maken kosten niet verhaalbaar blijken op een justitiabele. De gerechtsdeurwaarder informeert opdrachtgever wanneer de kosten of deze kans aanmerkelijk wijzigen, voor zover met de opdrachtgever niet anders is overeengekomen.
3. Als het beslagregister wordt geraadpleegd op grond van artikel 6.4, tweede of derde lid, verstrekt de gerechtsdeurwaarder geen informatie die afkomstig is uit het beslagregister en blijft de mededeling beperkt tot het vooruitzicht dat de vordering en de voor een ambtshandeling gemaakte of te maken kosten niet binnen een redelijke termijn kunnen worden verhaald.
4. De gerechtsdeurwaarder legt in de overeenkomst van opdracht de tarieven en de aard en omvang van de werkzaamheden vast.
5. De gerechtsdeurwaarder informeert de opdrachtgever die in aanmerking lijkt te komen voor gefinancierde rechtsbijstand, over die mogelijkheid.
6. De gerechtsdeurwaarder verschaft opdrachtgevers regelmatig inzage in de stand van zaken van een dossier. Ontvangen schikkingsvoorstellen en voorstellen voor betalingsregelingen worden voorgelegd aan de opdrachtgever, voor zover met de opdrachtgever niet anders is overeengekomen.
7. Als wordt afgeweken van de gemaakte afspraken, dan informeert de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever over de alternatieven en de consequenties daarvan.
1. De gerechtsdeurwaarder neemt de risico’s van een vordering niet geheel of gedeeltelijk over en participeert niet in een organisatie die vorderingen opkoopt.
2. Het is de gerechtsdeurwaarder pas toegestaan om ontvangen gelden af te dragen aan zijn opdrachtgever nadat de outofpocketkosten en zijn eigen verdiensten zijn betaald.
3. Het is de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan om outofpocketkosten en verschotten geheel of gedeeltelijk voor te schieten.
4. De gerechtsdeurwaarder sluit geen overeenkomsten die erop gericht zijn dat outofpocketkosten geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komen.
5. Onder outofpocketkosten wordt verstaan de kosten, uitgezonderd het honorarium voor een gerechtsdeurwaarder, die de gerechtsdeurwaarder aan een derde betaalt ten behoeve van een opdracht, met inbegrip van verschotten als bedoeld in artikel 9 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, griffierechten, informatiekosten en leges.
6. Het tweede lid is niet van toepassing op afdrachten tussen gerechtsdeurwaarders onderling. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op overeenkomsten tussen gerechtsdeurwaarders of gerechtsdeurwaarderskantoren.
De gerechtsdeurwaarder werkt niet mee aan de totstandkoming van een betalingsregeling waaraan kosten voor de schuldenaar verbonden zijn.
De gerechtsdeurwaarder beschikt over een procedure die wordt gevolgd bij de behandeling van schriftelijke klachten.
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
1. De gerechtsdeurwaarder neemt maatregelen die gericht zijn op de naleving van wet- en regelgeving.
2. De gerechtsdeurwaarder draagt zorg voor een zodanige bedrijfsvoering dat de geldende wet- en regelgeving in acht genomen kan worden, dat een goede dienstverlening kan worden geleverd en dat de continuïteit kan worden gewaarborgd.
3. De gerechtsdeurwaarder zorgt ervoor dat alle beslissingen over het beleid van het kantoor en de werkzaamheden in het kader van opdrachten, waaronder de afhandeling ervan, worden genomen door een gerechtsdeurwaarder of onder diens directe verantwoordelijkheid.
1. Een gerechtsdeurwaarder laat het kantoor ten minste eens in de drie jaar beoordelen op de overeenstemming met de artikelen 3.3, 3.5, tweede lid, 4.2 tot en met 4.6, 4.8, 4.9, 5.2, 5.12, 5.13, eerste lid, 5.14 tot en met 5.15 en de krachtens artikel 8.1, met deze artikelen samenhangende bepalingen:
a. door een, op grond van artikel 57a, eerste lid van de wet, door het bestuur aangewezen auditor; en
b. op een door het bestuur voorgeschreven wijze.
2. De auditor maakt van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, een verslag en zendt dat aan het bestuur.
3. Binnen vier weken na ontvangst van het verslag van de auditor stelt het bestuur een positief toetsingsverslag vast als daaruit de overeenstemming blijkt met de artikelen, genoemd in het eerste lid. Het bestuur stelt daarbij de geldigheid van het positieve toetsingsverslag vast, die niet langer is dan drie jaar. Het bestuur kan bepalen dat een volgende beoordeling plaatsvindt binnen een termijn die korter is dan die genoemd in het eerste lid.
4. Binnen drie jaar na oprichting beschikt het kantoor waaraan een gerechtsdeurwaarder is verbonden, over een vastgesteld positief toetsingsverslag waarvan de geldigheid niet is verstreken.
5. Het bestuur kan een auditor verzoeken een beoordeling als bedoeld in het eerste lid uit te voeren voor een kantoor of gerechtsdeurwaarder.
6. Het bestuur kan bij het verzoek, bedoeld in het vijfde lid, aan de auditor bepalen dat afgeweken wordt van de voorgeschreven wijze, bedoeld in het eerste lid, onder b, voor zover deze wijze afhankelijk is van de vrijwillige medewerking van de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder kent de toestand van zijn onderneming en de mate waarin deze aan de financiële verplichtingen kan voldoen.
1. De bedrijfsvoering door de gerechtsdeurwaarder is erop gericht dat te allen tijde kan worden voldaan aan zijn financiële verplichtingen.
2. De bedrijfsvoering door de gerechtsdeurwaarder is erop gericht dat structurele kosten zijn gedekt, noodzakelijke investeringen kunnen worden gedaan en reserves kunnen worden opgebouwd.
1. De gerechtsdeurwaarder draagt zorg voor een liquide en solvabele bedrijfsvoering. Aan deze verplichtingen is in ieder geval voldaan door:
a. een als current ratio uitgedrukte liquiditeit van 1,0 of meer; en
b. een solvabiliteitsratio van 25% of meer.
2. De berekening van de ratio’s vindt plaats op de wijze beschreven in bijlage 1.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op een gerechtsdeurwaarder in de eerste drie jaar na zijn benoeming.
1. De gerechtsdeurwaarder legt opdrachten en financiële rechten en verplichtingen volledig, juist en tijdig vast met een bijbehorende verantwoording. De gerechtsdeurwaarder heeft een toereikende administratieve organisatie ingesteld met een stelsel van controlemaatregelen.
2. De controlemaatregelen zien op:
a. de tijdige uitkering van het juiste bedrag;
b. duidelijkheid over de verrekening van de kosten en verschotten;
c. rekenkundige juistheid en juiste toepassing van prijsafspraken, tarieven en verschotten bij declaraties;
d. de onderbouwing van verschotten met facturen, indien geen wettelijke tarieven gelden.
3. De administratie is zodanig dat de gerechtsdeurwaarder zorg kan dragen voor een zorgvuldige bewaring van voor opdrachtgever ontvangen gelden en voor een juiste en tijdige doorbetaling van de geïnde gelden.
1. Het bestuur stelt, gehoord het Bureau Financieel Toezicht, bij bestuursregel de voorschriften en verslagstaten vast.
2. Bij de inrichting en de vastlegging in de administratie neemt de gerechtsdeurwaarder de staten en voorschriften, bedoeld in het eerste lid, in acht.
De gerechtsdeurwaarder zorgt ervoor dat in het verslag van de accountant, bedoeld in artikel 31 van de wet, wordt aangegeven in hoeverre in opzet is voldaan aan de artikelen 5.8, 5.9, 5.10, 5.13 en 5.14.
1. Voor iedere aanvaarde opdracht houdt de gerechtsdeurwaarder een dossier bij. De op een opdracht betrekking hebbende documenten vormen een dossier. Een dossier bevat in ieder geval een verwijzing naar met de opdrachtgever gemaakte werkafspraken.
2. Ieder dossier is systematisch samengesteld. Dossiervorming is gestandaardiseerd.
1. Gerechtsdeurwaarders treffen passende maatregelen om hun documenten in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder document wordt verstaan ieder schriftelijk stuk of ander geheel van vastgelegde gegevens dat door de gerechtsdeurwaarder is opgemaakt dat met zijn taak of werkzaamheden verband houdt en financiële bescheiden over het privé-vermogen.
2. De documenten waarvan de bewaartermijn is verstreken en die niet krachtens de wet van vernietiging zijn uitgezonderd, worden vernietigd.
1. De gerechtsdeurwaarder spant zich in voor de continuïteit en integriteit van de in het kantoor gebruikte geautomatiseerde systemen die nodig zijn voor de ambtsuitoefening, de dienstverlening en financiële aangelegenheden.
2. De gerechtsdeurwaarder neemt maatregelen ter bescherming van de toegang tot systemen en gegevens, waaronder identificatie en verificatie van de gebruiker en een firewall tegen ongeautoriseerde toegang van buitenaf.
1. De functies, taken en bevoegdheden van de personen die onder het gezag van de gerechtsdeurwaarder werken, zijn voor deze personen inzichtelijk beschreven.
2. De gerechtsdeurwaarder draagt er zorg voor dat personen die onder diens gezag werken kennis hebben van de wettelijke voorschriften en van hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt, voor zover dat voor de uitvoering van dat werk relevant is.
3. De gerechtsdeurwaarder draagt zorg voor structureel overleg waarin de normen, bedoeld in het tweede lid, kunnen worden besproken en stelt alle onder diens verantwoordelijkheid werkzame personen in de gelegenheid daaraan deel te nemen.
1. De gerechtsdeurwaarder verstrekt onverwijld inlichtingen over een gelegd beslag aan een ambtsgenoot die daartoe een verzoek doet dat gerechtvaardigd is met het oog op een te verrichten ambtshandeling.
2. De verstrekte inlichtingen strekken niet verder dan nodig om een redelijke schatting te maken van de verhaalbaarheid van de vordering van de verzoeker, de juiste toepassing van de beslagvrije voet of om zekerheid te verkrijgen omtrent de rol en taak van betrokken gerechtsdeurwaarders. Inlichtingen die in het beslagregister zijn opgenomen, hoeven niet te worden verstrekt.
3. Bij twijfel over de juistheid van ontvangen inlichtingen informeert de gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder.
1. Er is een beslagregister waarin gegevens worden opgenomen over door het bestuur aangewezen soorten beslagen.
2. Het beslagregister heeft ten doel de juiste uitvoering van bij of krachtens wet aan de gerechtsdeurwaarder opgedragen rollen en taken in verband met beslaglegging te bevorderen, het voorkomen van niet-invorderbare kosten, een juiste afwikkeling van het beslag en de juiste vaststelling en toepassing van de beslagvrije voet.
3. Het bestuur wijst de beheerder van het digitaal beslagregister aan. De beheerder is belast met de verwerking van de gegevens in het beslagregister. De beheerder is verwerker in de zin van artikel 4, achtste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming.
4. Het bestuur stelt, met het oog op de doelen, bedoeld in het tweede lid, vast welke beslagen ingeschreven worden in het register en welke gegevens daarbij worden opgenomen over:
a. het gelegde, gewijzigde of opgeheven beslag;
b. de schuldenaar en, met het oog op de doelen genoemd in het tweede lid, andere personen;
c. het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.
1. Een gerechtsdeurwaarder wordt toegang verleend tot het beslagregister voor het inschrijven en doorhalen van een beslag en het raadplegen en wijzigen van gegevens van beslagen van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder kan onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen toegang verlenen en hen machtigen voor het doen van deze handelingen.
2. De gerechtsdeurwaarder schrijft binnen drie werkdagen nadat een beslag als bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, is gelegd, gewijzigd of opgeheven, de actuele gegevens in. Onder werkdag wordt verstaan een dag, niet zijnde een zaterdag, zondag, algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet of een daarmee gelijkgestelde dag als bedoeld in artikel 3, tweede en derde lid, van de Algemene termijnenwet.
1. Een gerechtsdeurwaarder wordt toegang verleend tot het beslagregister voor het raadplegen van ingeschreven beslagen. De gerechtsdeurwaarder kan onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen toegang verlenen en hen machtigen voor het doen van deze handelingen.
2. De gerechtsdeurwaarder raadpleegt het beslagregister ten hoogste 28 dagen voorafgaand aan het betekenen van een exploot van dagvaarding, oproeping of aanzegging die een procedure tot verhaal van een geldvordering inleidt, of een ambtshandeling, die betrekking heeft op een beslag als bedoeld in artikel 6.2, vierde lid.
3. De gerechtsdeurwaarder mag het beslagregister tevens raadplegen met het oog op het verrichten van een andere ambtshandeling.
4. De gerechtsdeurwaarder raadpleegt het beslagregister, met het oog op het informeren van de opdrachtgever over de kans dat, behoudens veranderde omstandigheden, de vordering en de voor een ambtshandeling gemaakte of te maken kosten niet verhaalbaar blijken op een justitiabele, bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, voor zover dat verband houdt met een ambtshandeling en past binnen de doelen van artikel 6.2, tweede lid.
1. Deze paragraaf, met uitzondering van artikel 6.11, is alleen van toepassing op de onderneming waarmee de gerechtsdeurwaarder de ambtelijke activiteiten verricht en de rechtspersoon of het samenwerkingsverband waaraan deze toebehoort.
2. Waar in deze paragraaf sprake is van gerechtsdeurwaarder wordt niet bedoeld: toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder.
1. De gerechtsdeurwaarder draagt er zorg voor dat de bestuurders van een rechtspersoon, de maten, de vennoten en de natuurlijke personen die uiteindelijk eigenaar zijn van of zeggenschap hebben in de rechtspersoon in meerderheid gerechtsdeurwaarder zijn.
2. De gerechtsdeurwaarder staat alleen toe dat bestuurders van een vennootschap, maten of vennoten geen gerechtsdeurwaarder zijn als deze:
a. beschikken over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die bij aanvang van hun functie niet ouder is dan drie maanden;
b. niet betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor; en
c. geen werkzaamheden verrichten of diensten aanbieden op een wijze die schade kan toebrengen aan de eer en het aanzien van het ambt.
3. De gerechtsdeurwaarder draagt er zorg voor dat taken en bevoegdheden van de functionaris, bedoeld in het tweede lid, eindigen als deze niet langer in aanmerking komt voor afgifte van een verklaring omtrent gedrag.
1. Een gerechtsdeurwaarder laat niet toe dat personen die niet de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder hebben gezamenlijk een groter belang dan een minderheidsbelang hebben in de onderneming.
2. De personen, bedoeld in het eerste lid:
a. beschikken over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die bij aanvang van hun deelneming niet ouder is dan drie maanden;
b. zijn niet betrokken bij opdrachten aan het kantoor;
c. verrichten geen werkzaamheden en bieden geen diensten aan op een wijze die een gerechtsdeurwaarder niet zou zijn toegestaan of die schade kan toebrengen aan de eer en het aanzien van het ambt; en
d. hebben zich verbonden jegens de gerechtsdeurwaarder aan het verlenen van medewerking aan het toezicht bedoeld in artikelen 30 en 31 van de wet, met het oog op de financiële positie van de gerechtsdeurwaarder en de onderneming waarmee de gerechtsdeurwaarder zijn activiteiten verricht.
1. De overeenkomst met de aandeelhouders bevat ten minste:
a. de verplichting het houden van aandelen te beperken of te beëindigen, als:
1° de aandeelhouder een vennootschap is en die vennootschap overgaat op een andere persoon waardoor niet meer voldaan wordt aan artikel 6.7 of artikel 6.8;
2° de aandeelhouder of de in haar deelnemende personen diensten aanbiedt of werkzaamheden verricht voor het gerechtsdeurwaarderskantoor waarin deelgenomen wordt en de diensten of werkzaamheden schadelijk zijn voor het gerechtsdeurwaarderskantoor;
3° de aandeelhouder, of de in haar deelnemende personen, niet langer in aanmerking komt voor een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens; en
4° de aandeelhouder nalaat zich te onderwerpen aan toezicht bedoeld in artikelen 30 en 31 van de wet;
b. een in het economisch verkeer als niet onredelijk te beoordelen en objectieve maatstaf voor de bepaling van de waarde van deelnemingen;
c. de bepaling dat de overnamesommen op redelijk, onderbouwd verzoek van de koper in termijnen mogen worden voldaan; en
d. de verplichting om zich te onthouden van het tot stand brengen of uitvoeren van iedere volmacht, stemrechtovereenkomst of andere rechtshandeling waardoor afbreuk kan worden gedaan aan de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personenvennootschappen, met dien verstande dat onder aandeelhouder telkens wordt verstaan: vennoot.
De gerechtsdeurwaarder is niet in dienst van een aandeelhouder in de vennootschap waaraan het gerechtsdeurwaarderskantoor toebehoort, als die aandeelhouder of de natuurlijk persoon die in de aandeelhouder uiteindelijk zeggenschap heeft geen gerechtsdeurwaarder is.
Uitgezonderd bij zijn eigen gerechtsdeurwaarderskantoor is een gerechtsdeurwaarder alleen bestuurder, maat of vennoot, aandeelhouder of anderszins belanghebbende bij een onderneming, rechtspersoon of samenwerkingsverband, als deze:
a. niet betrokken is bij opdrachten aan het kantoor;
b. geen werkzaamheden verricht of diensten aanbiedt die aan een gerechtsdeurwaarder niet zijn toegestaan of die schade kunnen toebrengen aan de eer en het aanzien van het ambt; en
c. geen afbreuk doet of lijkt te doen aan de onafhankelijkheid van zijn ambtsuitoefening.
1. In geval een lid van de ledenraad defungeert, vinden verkiezingen voor deze positie plaats tijdens de eerstvolgende algemene ledenvergadering.
2. Bij de aankondiging van de verkiezingen maakt het bestuur bekend op hoeveel posities van de ledenraad de verkiezing betrekking heeft.
1. Iedere gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en waarnemend gerechtsdeurwaarder kan zich kandidaat stellen voor de ledenraad.
2. Kandidaatstelling geschiedt door een daartoe strekkende schriftelijke mededeling aan het bureau van de KBvG ten minste vier weken voorafgaand aan de algemene ledenvergadering.
3. Het bureau van de KBvG stelt een lijst op voorafgaand aan de verkiezingen en maakt deze lijst voorafgaand aan de verkiezing bekend aan alle leden van de KBvG.
4. De algemene ledenvergadering stemt over de verkiesbare leden voor de opengevallen plaatsen.
Het lid dat een absolute meerderheid van stemmen behaalt, wordt benoemd tot ledenraadslid.
1. De verkiezing van plaatsvervangers van ledenraadsleden vindt plaats overeenkomstig artikel 7.1 tot en met artikel 7.3.
2. Een plaatsvervangend ledenraadslid vervangt een ledenraadslid op zijn verzoek. Als voor een afwezig ledenraadslid geen plaatsvervanger aanwezig is, kan de ledenraad besluiten een plaatsvervangend ledenraadslid te verzoeken het afwezige ledenraadslid te vervangen.
3. De plaatsvervanger oefent de rechten en plichten uit van het ledenraadslid dat het vervangt.
1. Het lidmaatschap van de ledenraad eindigt door:
a. aftreden;
b. verloop van de termijn, bedoeld in artikel 63, tweede lid, van de wet, tenzij het betreffende lid terstond wordt herbenoemd voor een volgende termijn;
c. verlies van hoedanigheid als gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder of waarnemend gerechtsdeurwaarder;
d. ontslag door de Algemene ledenvergadering als bedoeld in artikel 70 van de wet.
2. Een lid van de ledenraad kan door iedere gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en waarnemend gerechtsdeurwaarder worden voorgedragen voor ontslag door de algemene ledenvergadering.
1. De ledenraad wijst uit de ledenraadsleden de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de ledenraad aan. De aanwijzing geldt voor een termijn van ten hoogste een jaar.
2. De ledenraad kan de voorzitter ontslaan en een andere voorzitter aanwijzen.
3. De plaatsvervangend voorzitter treedt op bij afwezigheid van de voorzitter of in overleg met de voorzitter.
4. Bij afwezigheid van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter wijst de ledenraad een ledenraadslid aan als waarnemend voorzitter.
5. Degene die de vergadering voorzit kan zijn stemrecht door een ander ledenraadslid laten uitoefenen.
1. De ledenraad kan zich doen bijstaan door een of meer commissies ter voorbereiding of uitvoering van zijn taken en besluiten.
2. De ledenraad stelt in: een financiële commissie, een vacaturecommissie en een commissie die tot taak heeft het verslag van de vergadering vast te stellen.
3. De ledenraad kan een reglement vaststellen voor een commissie.
4. De voorzitter van een commissie is ledenraadslid. De commissie legt over de werkzaamheden verantwoording af aan de ledenraad.
1. Wanneer het bestuur de ledenraad wil oproepen om te vergaderen geeft het hiervan kennis aan de voorzitter van de ledenraad.
2. Als het bestuur niet binnen vier weken na een verzoek als bedoeld in artikel 71 van de wet tot een vergadering van de ledenraad heeft opgeroepen, kan de ledenraad zonder oproep van het bestuur vergaderen.
3. Ten minste veertien dagen voor de vergadering nodigt de voorzitter de ledenraadsleden schriftelijk uit. De uitnodiging bevat dag en aanvangsuur van de vergadering en informatie over de fysieke locatie ervan, of indien de vergadering in een digitale omgeving plaatsvindt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, de voor deelname noodzakelijke gegevens.
4. Bij de uitnodiging tot de vergadering worden de te behandelen onderwerpen die dan bekend zijn vermeld.
5. De termijn, bedoeld in het derde lid, kan in spoedeisende gevallen, ter beoordeling van de voorzitter, worden verkort tot vijf dagen.
1. Het bestuur of een ledenraadslid kan een voorstel op de agenda van de ledenraad plaatsen door schriftelijke kennisgeving ervan aan de voorzitter.
2. Een agendavoorstel van een ledenraadslid of van het bestuur wordt ten minste vijftien dagen voor de dag van de vergadering schriftelijk bij de voorzitter ingediend.
3. Voorstellen die later worden ingediend kunnen alleen worden behandeld met goedkeuring van een volstrekte meerderheid van de ter vergadering aanwezige leden. Deze voorstellen kunnen slechts aangenomen worden met ten minste twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen.
1. De vergadering van de ledenraad kent een quorum van tien ledenraadsleden, die blijkens de presentielijst aanwezig zijn.
2. Als de voorzitter bij de opening van de vergadering vaststelt dat blijkens de presentielijst minder dan tien ledenraadsleden aanwezig zijn, schorst hij de vergadering voor ten hoogste een uur. Indien na de schorsing minder dan tien ledenraadsleden aanwezig zijn, verdaagt de voorzitter de vergadering twee weken.
3. De ledenraadsleden worden onverwijld in kennis gesteld van de verdaging, van de dag en het aanvangsuur van de verdaagde vergadering en over de fysieke locatie ervan, of, indien de vergadering in een digitale omgeving plaatsvindt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, de voor deelname noodzakelijke gegevens.
4. Een verdaagde vergadering wordt gehouden, ongeacht het aantal aanwezige ledenraadsleden.
1. Bij de vergadering wordt een presentielijst bijgehouden om de aanwezigheid van leden vast te stellen. Bij binnenkomst tekent een aanwezig ledenraadslid de presentielijst.
2. Indien de vergadering in een digitale omgeving plaatsvindt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel worden de ledenraadsleden door middel van beeld geïdentificeerd door de voorzitter. De voorzitter tekent de deelnemende ledenraadsleden op de presentielijst aan als aanwezig.
De volgorde van werkzaamheden is:
a. opening;
b. mededelingen;
c. ingekomen stukken;
d. behandeling van de overige onderwerpen die op de agenda staan;
e. rondvraag;
f. sluiting.
1. De voorzitter bepaalt de vergaderorde. Ieder volgens de presentielijst aanwezig ledenraadslid kan een ordevoorstel indienen bij de voorzitter.
2. Ieder volgens de presentielijst aanwezig ledenraadslid heeft het recht om binnen de door de voorzitter vastgestelde vergaderorde ter vergadering het woord te voeren.
3. De voorzitter verleent het woord in de door hem te bepalen volgorde en kan daarbij de spreektijd bepalen.
4. De voorzitter kan besluiten dat anderen dan de leden mogen deelnemen aan de beraadslaging.
De voorzitter kan uitsluiten van deelname aan de vergadering:
a. aanwezigen die de orde verstoren;
b. een lid dat is voorgedragen voor ontslag of schorsing door de algemene ledenvergadering op grond van artikel 70 van de wet.
1. Ieder ledenraadslid kan een amendement indienen.
2. Het lid dient het amendement in bij de voorzitter voor het sluiten van de beraadslaging. Indiening geschiedt schriftelijk, tenzij de voorzitter beslist dat mondelinge indiening volstaat.
3. De ledenraad besluit over een amendement voordat zij besluit over het voorstel waarop het betrekking heeft.
1. Ieder volgens de presentielijst aanwezig ledenraadslid heeft een stem.
2. Stemming kan geschieden bij wijze van hoofdelijke stemming, bij wijze van handopsteken, bij wijze van acclamatie, schriftelijk op gesloten en ongetekende briefjes en op elektronische wijze. Stemming geschiedt op de wijze die door de voorzitter wenselijk en, mede gezien de aard van het onderwerp, gepast wordt geacht.
3. Bij hoofdelijke stemming roept de voorzitter de leden bij naam op hun stem uit te brengen en brengen de ter vergadering aanwezige leden hun stem uit door 'voor' of 'tegen' uit te spreken, zonder enige toevoeging.
4. Een niet schriftelijke stem wordt uitgebracht door een ledenraadslid dat identificeerbaar en zichtbaar is. Stemming op elektronische wijze door middel van indrukken van een knop of virtueel handopsteken geldt als niet-schriftelijk.
5. In geval van twijfel over de inhoud of de geldigheid van een stembriefje beslist de voorzitter.
6. Indien de vergadering in een digitale omgeving plaatsvindt door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, vindt schriftelijke stemming plaats over personen door middel van een daarvoor geschikt systeem.
7. Het systeem:
a. maakt dubbel stemmen onmogelijk en laat toe dat stemmen alleen mogelijk is door daartoe gerechtigde ledenraadsleden;
b. is gebruiksvriendelijk voor het uitbrengen van de stem, betrouwbaar, veilig en, zo nodig, anoniem;
c. maakt de resultaten en het proces van stemming controleerbaar en navolgbaar;
d. biedt inzage in de resultaten van de stemming.
1. De ledenraad neemt een besluit aan bij volstrekte meerderheid van het aantal geldig uitgebrachte stemmen, tenzij dit hoofdstuk anders bepaalt.
2. Bij staking van stemmen over andere aangelegenheden dan de verkiezing van personen is het voorstel verworpen.
3. Indien bij een verkiezing van personen niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, heeft een tweede stemming plaats tussen de twee personen op wie de meeste stemmen zijn uitgebracht. Heeft dan weer niemand de meerderheid van stemmen gekregen, dan vindt een volgende stemming plaats.
4. De voorzitter kan afzien van stemming en een voorstel als aangenomen of verworpen beschouwen, tenzij een van de leden hier bezwaar tegen heeft.
5. De voorzitter maakt de uitslag terstond bekend.
1. Van iedere vergadering wordt een verslag en een besluitenlijst gemaakt.
2. De voorzitter wijst een persoon aan om de notulen te houden.
3. Het verslag bevat in ieder geval:
a. een beknopte weergave van de beraadslaging met de behandelde agendapunten;
b. een overzicht van het verloop van de stemmingen;
c. de inhoud van de genomen besluiten;
d. de tekst van de ter vergadering ingediende voorstellen, voorstellen van orde en amendementen.
4. Over het besloten deel van de vergadering bevat het verslag alleen de inhoud van de genomen besluiten.
5. Binnen tien dagen na sluiting van de vergadering zendt de voorzitter een ontwerp van het verslag naar de aanwezige ledenraadsleden en biedt daarbij gelegenheid om binnen tien dagen na ontvangst schriftelijk opmerkingen te maken. Uiterlijk binnen tien dagen na afloop van deze termijn wordt het verslag vastgesteld door de commissie die tot taak heeft het verslag van de vergadering vast te stellen.
6. De voorzitter zendt het vastgestelde verslag en de besluitenlijst aan de ledenraadsleden en het bestuur.
1. Het bestuur stelt het verslag en de besluitenlijst beschikbaar voor alle leden van de KBvG.
2. Het bestuur is belast met de onverwijlde bekendmaking van besluiten van de ledenraad.
Behoudens wanneer het ledenraadslid daartoe bij wettelijk voorschrift toe is verplicht, houdt hij geheim:
a. het behandelde in de vergadering achter gesloten deuren als bedoeld in artikel 72 van de wet; en
b. stukken die het ledenraadslid vertrouwelijk ter inzage krijgt.
1. Het bestuur kan zich doen bijstaan door deskundigen, commissies of afzonderlijke leden.
2. Een commissie, bedoeld in het eerste lid, legt verantwoording af aan het bestuur. Het bestuur kan het aantal leden van een commissie vaststellen, de leden ervan benoemen en voor de commissie een instructie vaststellen.
1. Een gerechtsdeurwaarder meldt bij het bestuur:
a. ieder half jaar de aantallen exploten die geregistreerd zijn in het repertorium;
b. de voor het gerechtsdeurwaarderskantoor gekozen rechtsvorm en de inrichting daarvan, de aandeelhouders, vennoten of anderszins deelnemende personen, de omvang van hun deelnemingen en de aan elk van hen toekomende rechten;
c. of de onder b bedoelde personen betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor of anderszins werkzaamheden verrichten of diensten aanbieden op een wijze die aan een gerechtsdeurwaarder niet zou zijn toegestaan of die schade kunnen toebrengen aan eer en aanzien van het ambt;
d. deelnemingen door de gerechtsdeurwaarder in andere vennootschappen, alsmede zijn bevoegdheden in dat verband;
e. verzoeken tot toevoeging van een kandidaat-gerechtsdeurwaarder of tot benoeming van een waarnemer en de beëindiging daarvan;
f. wijziging in de gegevens bedoeld in artikel 1a, derde lid, van de wet, en, wanneer van toepassing, de naam en contactgegevens van de gerechtsdeurwaarder die het register en repertorium voor hem zal gaan houden.
2. Voorts meldt een gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij het bestuur dat zich een situatie voordoet of dreigt voor te doen als bedoeld in artikel 51 van de wet of die het aanzien van het ambt schaadt of zou kunnen schaden.
3. Het bestuur stelt nadere regels over de wijze van melden en het doen van de opgave bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de wet.
4. Op bij bestuursregel te bepalen wijze verstrekt de gerechtsdeurwaarder de bij bestuursregel te bepalen kengetallen die verband houden met de beroepsuitoefening.
5. Het bestuur kan bepalen dat andere gegevens die verband houden met de beroepsuitoefening incidenteel worden verstrekt aan het bestuur.
1. Het bestuur kan over de vakbekwaamheid, de goede ambtsuitoefening en dienstverlening, de bedrijfsvoering en de samenwerking bestuursregels vaststellen, voor zover het gaat om:
a. voorschriften van administratieve of procedurele aard, of de uitwerking van details;
b. implementatie van verplichtingen, voortvloeiend uit hoger recht;
c. spoedeisende onderwerpen.
2. Bij bestuursregel kan het bestuur bepalen dat een artikel uit deze verordening niet of niet geheel van toepassing is op een waarnemend gerechtsdeurwaarder.
1. De volgende verordeningen worden ingetrokken:
a. Verordening Beroepsstage & Permanente Educatie KBvG;
b. Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders;
c. Verordening gegevensverstrekking door de leden van de KBvG;
d. Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit;
e. Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren;
f. Verordening Ledenraad KBvG;
g. Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders;
h. Administratieverordening gerechtsdeurwaarders;
i. Verordening doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht aan de leden van de KBvG;
j. Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders.
2. Afdeling B van de Verordening Beroepsstage & Permanente Educatie KBvG vervalt.
Het recht zoals dat gold onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft van toepassing op:
a. het onderwijs van de beroepsstage waarvoor een kandidaat-gerechtsdeurwaarder is toegelaten voor dat tijdstip;
b. aandeelhoudersovereenkomsten, gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening en met inachtneming van artikel 5 van de Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG) is een openbaar lichaam van beroep, ingesteld in 2001 krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: wet), met verordenende bevoegdheid. In 2021 bestaat de KBvG twintig jaar. In de loop van die tijd is een palet aan verordeningen, nadere voorschriften, bestuursregels en informele documenten ontwikkeld, waarin voor de beroepsgroep geldende wettelijke voorschriften zijn opgenomen.
In de loop van haar twintigjarig bestaan heeft de KBvG gebruikgemaakt van haar regelgevende bevoegdheid door een reeks verordeningen, nadere voorschriften, bestuursregels en informele documenten vast te stellen. Naar aanleiding van de wens van de ledenraad en het bestuur om deze regelgeving te evalueren is onder meer het gehele bestand van KBvG-regelgeving in onderlinge samenhang tegen het licht gehouden en herijkt in één integrale Gerechtsdeurwaardersverordening.
De wens van ledenraad en bestuur tot doeltreffende, samenhangende en geschikte KBvG-regelgeving, die aan de totstandkoming van de Gerechtsdeurwaarderswet ten grondslag ligt, kan een blijvende leidraad zijn voor het gebruik van regelgevende bevoegdheid door de KBvG, ook in de toekomst. Goede regelgeving vergt duurzaam beheer en, waar nodig, zorgvuldige wijziging van de regels. Nu de Gerechtsdeurwaardersverordening vrijwel de gehele regelgevende bevoegdheid omvat, ligt het niet in de rede voor die taak in de verordening zelf nadere bepalingen op te nemen. De aandacht voor de doeltreffendheid en geschiktheid van deze regelgeving voor een praktijk van goede beroepsuitoefening door vakbekwame gerechtsdeurwaarders ligt immers besloten in de verantwoordelijkheid die met de regelgevende bevoegdheid van de KBvG, in het bijzonder de ledenraad en het bestuur, gepaard gaat.
De verordening is opgebouwd langs de thematische benadering die bij de herijking is gebruikt. Dit heeft geleid tot de volgende indeling. In hoofdstuk 2 staan de bepalingen over vakbekwaam worden (par. 2.1) en vakbekwaam blijven (par. 2.2). De bepalingen over de beroepsstage staan ook in de chronologie vooraan. In de hoofdstukken 3 en 4 volgen de bepalingen die de spanning tussen het ambt en ondernemerschap tot uitdrukking brengen. De bepalingen hebben betrekking op de relatie tussen de gerechtsdeurwaarder en de justitiabele of de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder geeft zelfstandig uitvoering aan die bepalingen. Deze bepalingen kennen daarmee een zekere ‘individualiseerbaarheid’. De volgende hoofdstukken beschrijven de rol en de taak van de gerechtsdeurwaarder in steeds groter wordende verbanden. In hoofdstuk 5 staan de bepalingen over de ondersteuning en organisatie van de gerechtsdeurwaarder en het functioneren van het kantoor. In hoofdstuk 6 staat de samenwerking met andere gerechtsdeurwaarders centraal. In hoofdstuk 7 staan de bepalingen die het functioneren van het collectief regelen. Dat hoofdstuk bevat regelingen met een interne gerichtheid op het functioneren van de ledenraad en de KBvG zelf.
De verordeningen van de KBvG zijn bindend voor de leden van de KBvG. Daarmee worden de volgende gerechtsdeurwaarders bedoeld:
gerechtsdeurwaarder, benoemd op grond van artikel 4, eerste lid, van de wet. Deze wordt doorgaans aangeduid met gerechtsdeurwaarder.
waarnemend gerechtsdeurwaarder, benoemd op grond van artikel 23 van de wet. Deze waarnemend gerechtsdeurwaarder hoeft niet in alle gevallen een gerechtsdeurwaarder te zijn, die benoemd is op grond van artikel 5 van de wet. Immers, artikel 23, tweede lid, van de wet noemt nog twee andere categorieën gerechtsdeurwaarder. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de wet gelden voor een waarnemend gerechtsdeurwaarder dezelfde rechten en verplichtingen als voor een gerechtsdeurwaarder. Deze wordt in de verordening uitsluitend als zodanig genoemd, als het bepalingen betreft die op hem van toepassing zijn in zijn hoedanigheid als waarnemend gerechtsdeurwaarder.
kandidaat-gerechtsdeurwaarder, die op grond van artikel 25, derde lid, is toegevoegd aan de gerechtsdeurwaarder. Deze kandidaat-gerechtsdeurwaarder doorloopt de beroepsstage, waarna hij op grond van artikel 4, eerste lid, van de wet tot gerechtsdeurwaarder benoemd zou kunnen worden. De wet schrijft daarbij geen nationaliteitsvereiste voor. De kandidaat-gerechtsdeurwaarder die de beroepsstage doorloopt, is te onderscheiden van degene die zich kandidaat-gerechtsdeurwaarder mag noemen, omdat deze de opleidingsstage doorloopt.
In artikel 26 van de wet wordt deze kandidaat-gerechtsdeurwaarder het recht gegeven om zich zo te noemen. In datzelfde artikel wordt gesteld dat hij voor de duur van zijn toevoeging is onderworpen aan het toezicht en tuchtrecht, zoals dat voor kandidaat-gerechtsdeurwaarders geldt. In deze verordening wordt daarom telkens aangegeven wanneer een verplichting op een kandidaat-gerechtsdeurwaarder van toepassing is.
Het onderscheid tussen de kandidaat-gerechtsdeurwaarder in het kader van de beroepsstage en de kandidaat-gerechtsdeurwaarder in het kader van de opleidingsstage is alleen relevant bij de verplichtingen van paragraaf 2.2. Kort gezegd gelden die verplichtingen niet voor kandidaat-gerechtsdeurwaarders in het kader van hun opleidingsstage, op grond van artikel 2.5, tweede lid. De verplichtingen gelden wel voor de kandidaat-gerechtsdeurwaarders in het kader van de beroepsstage.
toegevoegd gerechtsdeurwaarder, die aan een gerechtsdeurwaarder is toegevoegd op grond van artikel 27 van de wet. Deze toegevoegd gerechtsdeurwaarder is, evenals de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, onder toezicht en verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder werkzaam.
De gerechtsdeurwaarder oefent zijn beroep uit op het snijvlak van ambt en ondernemerschap. Dit hoofdstuk ziet op de uitoefening van het ambt. Uit hoofde van zijn ambtelijke bevoegdheden is de gerechtsdeurwaarder exclusief bevoegd tot het uitbrengen van dagvaardingen en andere exploten en tot het ten uitvoer leggen van vonnissen en andere executoriale titels. De rol van de gerechtsdeurwaarder in de inleiding van het civiele geding en bij de tenuitvoerlegging van vonnissen heeft tot doel rechtszekerheid te bieden aan partijen en dient – in het verlengde van de taak van de rechterlijke macht – de zorgvuldigheid en de effectiviteit van de rechtspleging.
De gerechtsdeurwaarder is in eerste instantie een functionaris die een ambt uitoefent. De ambtsuitoefening betreft taken die, soms bij uitzondering van ieder ander, aan de gerechtsdeurwaarder zijn opgedragen. Een omschrijving van die taken is opgenomen in artikel 2, eerste lid, van de wet, te weten:
• het doen van dagvaardingen en andere betekeningen, behorende tot de rechtsingang of de instructie van gedingen;
• het doen van gerechtelijke aanzeggingen, bekendmakingen, protesten en verdere exploten;
• het doen van ontruimingen, beslagen, executoriale verkopingen, gijzelingen en andere handelingen, behorende tot of vereist voor de uitvoering van executoriale titels dan wel voor de bewaring van rechten;
• het doen van protesten van non-acceptatie of non-betaling van wissels, orderbiljetten en dergelijke en het opmaken van een akte van interventie aan de voet van het protest;
• het ambtelijk toezicht bij vrijwillige openbare verkopingen van roerende lichamelijke zaken bij opbod, bij opbod en afslag, of bij afslag.
Voor de uitoefening van de opgesomde taken bekleedt de gerechtsdeurwaarder een ambt dat hij mag afdwingen zo nodig met inzet van machtsmiddelen die normaal aan de staat zijn voorbehouden. In de uitoefening van zijn ambt is de gerechtsdeurwaarder gebonden aan beroeps- en gedragsregels.
De KBvG heeft voor de gerechtsdeurwaarder kernwaarden geïdentificeerd. De kernwaarden van de gerechtsdeurwaarder zijn: betrouwbaar en integer, onafhankelijk en onpartijdig, dienstbaar en vakbekwaam. Uit onderzoek van de KBvG blijkt dat deze kernwaarden door de beroepsgroep worden onderschreven en gedragen. (Uit het KBvG Ledenonderzoek 2015 blijkt dat de belangrijkste drie kernwaarden voor het ambt betrouwbaarheid (96%), onafhankelijkheid (85%) en rechtvaardigheid (85%) zijn.)
Dat is ook belangrijk nu de gerechtsdeurwaarder zichzelf telkens opnieuw de beroepsethische vraag moet stellen wat een goed gerechtsdeurwaarder in een concrete casus betaamt. De beroepsethiek en de professionele standaarden die aan het ambt van gerechtsdeurwaarder verbonden zijn, maken de gerechtsdeurwaarder tot een goed beroepsbeoefenaar (Kamerstukken II 2009/10, 32 123-VI, 64, p. 4).
Hoofdstuk 3 ziet op de ambtsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder. Het hoofdstuk omvat het verrichten van ambtshandelingen, maar gaat verder dan dat alleen. Het raakt aan de kern van het gerechtsdeurwaarder zijn en ziet ook op activiteiten die op zichzelf geen ambtshandeling inhouden, zoals het bewaken van de vertrouwelijkheid van de hem bekende gegevens. Omdat de ambtsuitoefening het primaat heeft, hebben de regels die zien op de wijze van ambtsuitoefening (ook) werking naar andere aspecten van het beroep, waaronder het ondernemerschap, de inrichting van het kantoor of de medewerkers van wie de gerechtsdeurwaarder gebruikmaakt.
Hoofdstuk 4 ziet op het handelen van de gerechtsdeurwaarder, niet als beoefenaar van het ambt, maar als dienstverlener op de markt. Om het onderscheid tussen het ambt en de ambtsuitoefening te maken, wordt soms het meeromvattende ‘beroep’ en ‘beroepsuitoefening’ gebruikt. Dit hoofdstuk gaat ook in belangrijke mate over de nevenwerkzaamheden, bedoeld in artikel 20 van de wet.
In paragraaf 6.1 wordt gegevensuitwisseling over gelegde en te leggen beslagen geregeld. Het digitale beslagregister stroomlijnt en vergemakkelijkt de samenwerking tussen gerechtsdeurwaarders onderling. Deze stroomlijning heeft tot doel onnodige (en niet-invorderbare) beslagen te voorkomen, door de gerechtsdeurwaarder te informeren over de beslagpositie van de schuldenaar. Het beslagregister draagt bij aan een juiste toepassing van de beslagvrije voet en bevat informatie over de taken en rollen van andere gerechtsdeurwaarders, zoals het coördinerend deurwaarderschap.
De gerechtsdeurwaarder verwerkt persoonsgegevens in de zin van de AVG.
In paragraaf 6.1 betreft de specifieke verwerking het verkrijgen en doorzenden van informatie betreffende beslagen die ten laste van deze persoon zijn gelegd. Artikel 6.1 bevat de bepaling die voor het verwerken van informatie betreffende beslagen geldt als grondslag, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de AVG. Het verstrekken van gegevens betreffende een beslag mag niet verder gaan dan noodzakelijk om een inschatting te maken van de verhaalspositie van een betrokkene. Het maken van de inschatting van de verhaalspositie van betrokkene is (mede) in het belang van betrokkene zelf, omdat daardoor voorkomen wordt dat de kosten die gemaakt worden voor een onnodig gelegd beslag, op hem worden verhaald (bijvoorbeeld op grond van artikel 6:96, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek). Tevens is de gegevensverwerking noodzakelijk om de beslagvrije voet correct te berekenen en toe te passen. De gegevensverwerking is proportioneel zolang deze de voor het bepalen van de verhaalspositie van de schuldenaar relevante gegevens betreft, noodzakelijk is voor de juiste berekening of herberekening van de beslagvrije voet, of noodzakelijk is voor het bepalen van de rol van de respectieve gerechtsdeurwaarders.
Gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen net als overige ondernemingen in het juridisch veld, derde-participanten hebben die optreden als verschaffer van kapitaal en andere middelen en als zodanig invloed en zeggenschap in deze kantoren hebben. Het is in verband met de bijzondere positie van de gerechtsdeurwaarder belangrijk om grenzen te stellen aan de zeggenschap en invloed die deze derde-participanten kunnen hebben in de gerechtsdeurwaardersonderneming. Voorop dient steeds te staan dat de gerechtsdeurwaarder zijn beroep in onafhankelijkheid uitoefent ten dienste van het algemeen belang. Het vermogen van de gerechtsdeurwaarder tot een onafhankelijke beroepsuitoefening wordt gewaarborgd door zijn opleiding en voorts door het op zijn kantoor- en privévermogen uitgeoefende financiële toezicht en door het feit dat hij aan tuchtrecht is onderworpen. Dit zijn gewichtige waarborgen. Enige vorm van betrokkenheid van derden bij het gerechtsdeurwaarderskantoor hoeft dan ook niet te worden afgewezen, maar deze dient wel te worden gebonden aan strikte voorwaarden. Voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder, ook ten opzichte van zijn participant die geen gerechtsdeurwaarder is, moet immers scherp te worden gewaakt. De onafhankelijkheid wordt onder meer voorgeschreven in artikel 12a van de wet, en in artikel 3.2.
De ledenraad is de democratisch samengestelde vertegenwoordiging van de leden van de KBvG, bestaande uit vijftien leden en vijftien plaatsvervangende leden. De ledenraad wordt gekozen door de algemene ledenvergadering. De taken, positie en bevoegdheden van de ledenraad zijn geregeld in de artikelen 60 en 63 tot en met 73 van de wet. In gevolge artikel 73, eerste lid, van de wet worden bij verordening nadere regels gesteld betreffende de benoeming en het aftreden van de leden van de ledenraad, en voorts betreffende zijn werkzaamheid, de wijze van vergaderen, de besluitvorming en de wijze waarop in de vergadering wordt gestemd, alsmede de wijze waarop aan de leden van de KBvG kennis wordt gegeven van zijn besluiten. De paragrafen 7.1 tot en met 7.4 geven invulling aan dit artikel. Deze grondslag betekent ook dat overtreding van de bepalingen in deze paragrafen niet vanzelfsprekend betekent dat de beroeps- en gedragsregels in brede zin zijn overtreden. Daarom kan overtreding van paragrafen 7.1 tot en met 7.4, op zichzelf, niet leiden tot een tuchtrechtelijke veroordeling.
Dit artikel bevat de begripsbepalingen voor begrippen die in deze verordening worden gebruikt. Daarbij zijn begrippen die reeds in artikel 1 van de wet opgenomen zijn, niet herhaald. Omdat deze verordening krachtens de wet is vastgesteld, gelden die begripsbepalingen ook zonder dat deze in dit artikel van de verordening zijn opgenomen.
Het begrip justitiabele omvat eenieder die de bevoegdheden en de uitoefening van het ambt ondergaat (of heeft te ondergaan). Het gaat in ieder geval om schuldenaars, maar het kan ook gaan om degenen onder wie beslag gelegd wordt ten laste van een ander.
Dit artikel beschrijft het oogmerk van het stageprogramma. De beroepsstage bestaat uit het volgen van onderwijs en het opdoen van praktische werkervaring. Het stageprogramma is erop gericht om de kennis en vaardigheden over te dragen, die nodig zijn voor de zelfstandige uitoefening van het ambt. Op het moment van aanvang van de beroepsstage heeft de kandidaat-gerechtsdeurwaarder de opleiding afgerond.
Dit artikel draagt het bestuur op om het onderwijsprogramma vast te stellen. Het bestuur stelt de onderwerpen en de vorm(en) van het onderwijs vast. Het onderwijs zal gericht zijn op de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor een zelfstandige beroepsuitoefening. Het onderwijs omvat zowel ondernemersvaardigheden als de regelgeving en het tuchtrecht waaraan de gerechtsdeurwaarder moet voldoen.
Het bestuur draagt er zorg voor dat het onderwijs voldoende aantrekkelijk is, met het oog op de noodzakelijke aanwas van nieuwe gerechtsdeurwaarders. Bij de vaststelling van het curriculum betrekt het bestuur ook de overweging dat de kosten voor de deelname aan het onderwijs betaalbaar blijven. Daarbij draagt het bestuur er zorg voor dat deze aanpassingen niet in strijd komen met de redelijke verwachtingen en rechtszekerheid van de kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
Het door het bestuur vastgestelde onderwijsprogramma is een besluit van algemene strekking en wordt, op grond van artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op geschikte wijze bekendgemaakt.
Het tweede lid van dit artikel regelt dat vergoeding van de kosten van het deelnemen aan het onderwijs verschuldigd is. De vergoeding dient ter dekking van de kosten die betrekking hebben op het onderwijs, zoals:
− het klassikale onderwijs;
− het lesmateriaal;
− kosten van de locatie; of
− examinering.
Het bestuur kan de hoogte van de bijdrage op € 0 vaststellen. De bijdrage in 2020 was € 0 voor de gehele opleiding. Het bestuur kan ook differentiatie toepassen voor de verschillende kosten, bijvoorbeeld wanneer een kandidaat-gerechtsdeurwaarder al vrijstellingen heeft voor de vakken, of extra kosten in rekening brengen voor het afleggen van herexamens wanneer dat meer dan het gebruikelijke aantal is. De factuur voor de kosten kan gericht worden aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder, maar ook aan het kantoor. Wanneer de kandidaat-gerechtsdeurwaarder de factuur wil laten voldoen door een ander dan hemzelf, kan hij dat bij het bestuur aangeven.
Het derde lid biedt het bestuur de mogelijkheid om bij wanbetaling de deelname aan het onderwijs uit te sluiten. De bevoegdheid is discretionair om de mogelijkheid open te laten dat deelname ook mogelijk is als (nog) niet de gehele kosten zijn voldaan, bijvoorbeeld in geval van een betalingsregeling. Het is dan aan het bestuur om richting betrokkene duidelijk te maken onder welke omstandigheden uitsluiting plaatsvindt.
De factuur met de kosten van de opleiding en de beslissing om een persoon uit te sluiten, bedoeld in het tweede lid, zijn beide beschikkingen in de zin van art. 1:3 van de Awb en moeten voldoen aan de uit de Awb voortvloeiende eisen.
De kandidaat-gerechtsdeurwaarder is op grond van artikel 25, eerste lid, van de wet onder verantwoordelijkheid en toezicht van een begeleidend gerechtsdeurwaarder werkzaam op een kantoor. Die verantwoordelijkheid vloeit rechtstreeks voort uit de wet. In dit artikel wordt aanvullend geregeld dat de verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder voorlichting en raad geeft aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder. De begeleidend gerechtsdeurwaarder geeft aan het eind van de stage een verklaring af over de door de kandidaat-gerechtsdeurwaarder verrichte werkzaamheden, zie artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 2.4 regelt de verstrekking van een stageverklaring. Een stageverklaring dient als bewijs dat de stage doorlopen is en daarmee voldaan is aan een van de benoembaarheidsvereisten van artikel 5 van de wet. De stageverklaring is een beschikking in de zin van de Awb.
De wet hanteert als maatstaf voor het doorlopen van de stage het feit dat een jaar is verstreken. Het oogmerk van de stage, volgens de wet, is het opdoen van voldoende werkervaring. De wet geeft een grondslag om de werkzaamheden te beoordelen en verdere kwalificaties van de beroepsbekwaamheid op te nemen in de Verordening. De beroepsstage bestaat uit twee elementen, opgenomen in artikel 2.1, tweede lid, te weten het volgen van onderwijs en het verrichten van werkzaamheden onder begeleiding van een gerechtsdeurwaarder. De verklaring dat de stage is doorlopen ziet daarom op deze beide elementen. Het gevolgde onderwijs moet leiden tot de verwerving van de kennis, die aangeboden wordt bij het onderwijs. Het oordeel dat de kennis en kunde van de stagiair toereikend is, kan worden opgemaakt uit de behaalde resultaten, voor zover deze al beoordeeld zijn, bijvoorbeeld door middel van toetsen of opdrachten die deel uitmaken van het onderwijsprogramma. Voor zover onderdelen van het onderwijs niet worden afgesloten met een toets, kan de deelname aan het onderwijs gebruikt worden voor de beoordeling. De behaalde resultaten en of een stagiair heeft deelgenomen aan het onderwijs is bij het bestuur van de KBvG bekend. Deze hoeven niet alsnog te worden aangeleverd. Dat is anders ten aanzien van het tweede element van de beroepsstage, het verwerven van praktijkervaring door het verrichten van werkzaamheden. De begeleidend gerechtsdeurwaarder geeft daartoe een verklaring af over de verrichte werkzaamheden.
Het derde lid van dit artikel sluit de toepassing van de fictieve positieve beschikking (lex silencio positivo) uit met toepassing van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet. De vergunning vergt een inhoudelijke beoordeling, om aan de kwaliteitseisen van het beroep te voldoen. Deze inhoudelijke beoordeling verdraagt zich niet goed met de fictieve positieve beschikking.
Het eerste lid schrijft voor dat een gerechtsdeurwaarder, een (op grond van artikel 27 van de wet) toegevoegd gerechtsdeurwaarder en een kandidaat-gerechtsdeurwaarder zich actief inspannen om voor de beroepsuitoefening vereiste kennis te verwerven. Het verwerven van kennis gebeurt door het volgen van onderwijs of verrichten van andere activiteiten.
De verplichting geldt niet voor kandidaat-gerechtsdeurwaarders die zijn toegevoegd in het kader van een opleidingsstage. De opleiding, bedoeld in artikel 25, eerste lid, in het kader waarvan de stage plaatsvindt, garandeert dat er voor het verwerven van kennis en vaardigheden voldoende aandacht zal zijn.
In het eerste lid is de verplichting opgenomen om een minimumaantal opleidingspunten te halen in een tijdvak van twee kalenderjaren. Het tijdvak begint in een oneven jaar, dat wil zeggen de eerstvolgende tijdvakken betreffen de jaren 2023-2024 en 2025-2026.
Iedere gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder of toegevoegd gerechtsdeurwaarder moet ten minste het door het bestuur bepaalde aantal opleidingspunten halen, waarvan een, eveneens door het bestuur te bepalen, deel op juridisch en vakinhoudelijk gebied. Het aantal opleidingspunten dat voorgaande jaren door het bestuur werd voorgeschreven was 30, waarvan 20 op juridisch en vakinhoudelijk gebied. Uiteraard staat het een lid vrij om meer onderwijs te volgen of activiteiten te doen die bijdragen aan zijn vakbekwaamheid.
Het bestuur van de KBvG stelt bij bestuursregel nadere regels vast, waarin het opneemt welke onderwerpen, cursussen of vakken gelden als juridisch en vakinhoudelijk. Opleidingspunten die gehaald worden op deze onderwerpen, tellen dus mee voor het minimumaantal opleidingspunten dat op juridisch en vakinhoudelijk gebied moet zijn behaald.
Het tweede lid van dit artikel regelt het geval dat deze paragraaf niet het gehele tijdvak van toepassing is op de gerechtsdeurwaarder of toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Dit is regelmatig aan de orde, bijvoorbeeld omdat de gerechtsdeurwaarder een deel van het tijdvak kandidaat-gerechtsdeurwaarder was. Het aantal opleidingspunten wordt in dat geval naar rato verminderd.
Voorbeeld 1
Een kandidaat-gerechtsdeurwaarder die zijn stage heeft afgerond en tot gerechtsdeurwaarder wordt benoemd op 1 maart van een even jaar moet vanaf dat moment tot aan het eind van het tijdvak ten minste 12,5 opleidingspunten halen. Er resteren in dat tijdvak van 24 maanden nog tien maanden. (10/24*30=12,5).
Voorbeeld 2
Een gerechtsdeurwaarder die met ingang van 15 november van een oneven jaar stopt met de uitoefening van zijn ambt, moet in dat tijdvak alsnog iets meer dan 14 opleidingspunten hebben gehaald. (11,5 maanden/24*30=14,375).
Het derde lid van artikel 2.6 legt een extra verplichting op aan een ‘herintreder’, dat betreft dan een gerechtsdeurwaarder of toegevoegd gerechtsdeurwaarder die meer dan een jaar geen lid van de KBvG is geweest. Binnen een periode van een jaar moet een herintreder, boven op de normale onderwijsplicht van 30 opleidingspunten per tijdvak, vijftien opleidingspunten behalen op juridisch en vakinhoudelijk gebied. De in dit artikel genoemde twaalf maanden beginnen op het moment van benoeming of toevoeging en eindigen een jaar later.
Dit artikel is niet van toepassing op kandidaat-gerechtsdeurwaarders van wie de beroepsstage voor meer dan een jaar onderbroken wordt.
Het bestuur van de KBvG beoordeelt de aanvragen om opleidingspunten toe te kennen aan onderwijs en activiteiten. De aanvraag voor het toekennen van opleidingspunten kan gedaan worden door een opleidingsinstelling of een individuele gerechtsdeurwaarder of toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
Het is mogelijk om de aanvraag te doen voorafgaand aan het onderwijs of de activiteit of naderhand. Het doen van een aanvraag naderhand houdt het risico in dat de aanvraag wordt afgewezen en dat er geen punten aan de activiteit worden toegekend. Dat is het risico dat de aanvrager neemt. Onder omstandigheden kan de aanvraag van de toekenning van opleidingspunten gelijktijdig gedaan worden met het verzoek om de opleidingspunten te registreren. Het bestuur beoordeelt de aanvraag en neemt een beschikking in de zin van de Awb.
Het tweede lid bepaalt dat voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor toekenning van opleidingspunten vergoeding van kosten verschuldigd is. Deze vergoeding bedroeg in 2020 € 40. De factuur van deze bijdrage is een beschikking in de zin van de Awb. De bijdrage is ook verschuldigd indien blijkt dat het bestuur van oordeel is dat voor de aangevraagde activiteit geen opleidingspunten worden toegekend.
In het derde lid wordt aan het bestuur de bevoegdheid toegekend om nadere regels te stellen.
Het bestuur van de KBvG kan gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders verplichten om deel te nemen aan specifiek onderwijs. Te denken valt aan opleiding of training met het oog op nieuwe ontwikkelingen die voor alle gerechtsdeurwaarders relevant zijn. Het bestuur van de KBvG kan regelen dat gerechtsdeurwaarders deelnemen aan de voorgeschreven opleiding. Het besluit van het bestuur zal een algemeen verbindend voorschrift zijn, waartegen geen bezwaar of beroep openstaat (art 8:3 Awb). Op grond van artikel 2.7 kan in de regeling worden aangegeven of en zo ja, hoeveel opleidingspunten behaald worden met de verplichte activiteit.
Dit artikel bepaalt dat de opleidingspunten die zijn behaald door een gerechtsdeurwaarder, een waarnemend gerechtsdeurwaarder of een toegevoegd gerechtsdeurwaarder worden geregistreerd door het bestuur van de KBvG. Bij de registratie vindt een beoordeling plaats door het bestuur of en hoeveel opleidingspunten zijn toegekend aan de activiteit of het onderwijs waaraan de gerechtsdeurwaarder heeft deelgenomen en wie deze punten heeft behaald. Die registratie wordt door het bestuur van de KBvG gebruikt ter beoordeling of hij voldoet aan de verplichtingen uit deze paragraaf. De registratie van de opleidingspunten is een beschikking (in de zin van de Awb). Als de registratie geweigerd wordt, leidt dat tot een rechtsgevolg, immers, de gerechtsdeurwaarder zou dan in veel gevallen gehouden zijn, op een andere wijze de opleidingspunten te behalen.
De wijze van opgave doen en de daarbij te verstrekken bescheiden worden door het bestuur geregeld. Het bestuur stelt daarbij ook regels over de wijze van registreren, waaronder de bewaartermijn.
Iedere gerechtsdeurwaarder heeft recht op inzage in de over hem gehouden registratie, op grond van artikel 13, tweede lid, van de Verordening (EU) 2016/679, de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). Het bestuur kan op grond van het tweede lid inzage door anderen regelen, bijvoorbeeld de opleidingsinstellingen die het onderwijs hebben verzorgd.
Dit artikel regelt de mogelijkheid van ontheffing van artikel 2.6. Het bestuur kan de ontheffing verlenen als onverkorte toepassing van die artikelen zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit kan aan de orde zijn indien een gerechtsdeurwaarder door overmacht, zoals ziekte, niet heeft kunnen voldoen aan de verplichtingen. Aan de ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden, waaronder bijvoorbeeld een inhaalplicht of het volgen van bepaalde cursussen. De beslissing op een ontheffing is een beschikking in de zin van de Awb.
De regels van dit hoofdstuk hebben betrekking op iedere gerechtsdeurwaarder en waarnemend gerechtsdeurwaarder. Een aantal artikelleden (artikelen 3.3, tweede en derde lid, 3.5, tweede lid en 3.7, eerste en tweede lid) is niet van toepassing op een toegevoegd gerechtsdeurwaarder en kandidaat-gerechtsdeurwaarder. In artikel 3.1 is opgenomen welke artikelen van overeenkomstige toepassing zijn op toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
De strekking van artikel 3.1 voor artikel 3.7, derde lid, houdt in dat het verbod van de eerste twee leden van artikel 3.7 geldt voor gerechtsdeurwaarders (en waarnemend gerechtsdeurwaarders), maar dat van dat verbod zijn uitgezonderd overeenkomsten waaraan toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders deelnemen.
Dit artikel vult artikel 12a van de wet aan. Op 1 juli 2016 is artikel 12a van de wet opgenomen:
‘1. De gerechtsdeurwaarder oefent zijn ambt in onafhankelijkheid uit. De gerechtsdeurwaarder mag zijn ambt niet uitoefenen in enig verband waardoor zijn onafhankelijkheid wordt of kan worden beïnvloed.’
De Verordening beroeps- en gedragsregels is niet aangepast naar aanleiding van deze wijziging. Die verordening bevatte een regeling die zowel zag op de onafhankelijkheid als de onpartijdigheid.
In het meerjarenplan 2016-2020 van de KBvG werd de kernwaarde van onafhankelijkheid en onpartijdigheid aldus verwoord:
‘3.1.2 Onafhankelijk en onpartijdig
De gerechtsdeurwaarder dient bij de uitoefening van zijn ambt en verdere werkzaamheden steeds te staan voor het rechtsstatelijk belang dat hij in het rechtsbestel vertegenwoordigt. De gerechtsdeurwaarder treedt weliswaar op verzoek van zijn opdrachtgever op, maar niet námens zijn opdrachtgever, nu hij nadrukkelijk de Staat vertegenwoordigt. De ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder zijn verweven met de onafhankelijkheid en macht van de rechterlijke macht. De gerechtsdeurwaarder mag zich daarbij niet laten leiden door de mededelingen en wensen van zijn opdrachtgever die per definitie een partijdig belang heeft. Die onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gerechtsdeurwaarder dienen niet alleen de pijlers, maar zelfs absolute voorwaarden te zijn van de ambtsuitoefening. Om die reden ook moet de gerechtsdeurwaarder ambtenaar-ondernemer zijn, omdat hij alleen dan onpartijdig kan handelen ten opzichte van de overheid als verzoeker of verweerder.
• Professionele onafhankelijkheid houdt in dat de gerechtsdeurwaarder in het publiek belang handelt en daarbij de partijbelangen van de verzoeker en verweerder zorgvuldig afweegt.
• Economische onafhankelijkheid houdt in dat de gerechtsdeurwaarder voor zijn honorering niet alleen afhankelijk is van het resultaat van de tenuitvoerlegging.’
De regel over onafhankelijkheid en onpartijdigheid hangt nauw samen met de regel in hoofdstuk 4 Dienstverlening over de onafhankelijkheid in relatie tot de opdrachtgever. Tegenover de justitiabele speelt vooral de onpartijdigheid van de gerechtsdeurwaarder, al ontleent de justitiabele natuurlijk ook een waarborg aan de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder tot de opdrachtgever.
De door de staatssecretaris van Justitie gegeven toelichting op artikel 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders (Stcrt. 2001, 132) ziet uitsluitend op een potentieel risico van belangenverstrengeling met opdrachtgevers. Bovendien is de verhouding tussen gerechtsdeurwaarder en justitiabele sterker geregeld als integraal onderdeel van het procesrecht en minder overgelaten aan de gedragsregels.
Niettemin is er een (bescheiden) risico dat de gerechtsdeurwaarder in de uitoefening van zijn ambt zich te zeer vereenzelvigt met degenen ten laste van wie hij een ambtshandeling moet verrichten. Als dat risico zich manifesteert, zou dat kunnen betekenen dat bijvoorbeeld de opdrachtgever een deel van hetgeen waar hij recht op heeft, niet gerealiseerd ziet worden, omdat de gerechtsdeurwaarder afziet van het nemen van maatregelen. In dat geval zou er spanning komen te staan op het vertrouwen dat men mag hebben in de ambtsuitoefening en als gevolg daarvan zou er schade kunnen ontstaan in het vertrouwen in een goed functionerende rechtspraak. Dat dit risico zich manifesteert is niet heel realistisch. Het ligt eerder in lijn der verwachting dat de onafhankelijkheid in het geding komt omdat de gerechtsdeurwaarder zich te zeer afhankelijk van de opdrachtgever opstelt.
Dit artikel beschrijft een aspect van een van de kernwaarden van de gerechtsdeurwaarder, namelijk de dienstbaarheid. Een belangrijk (ander) aspect van diezelfde kernwaarde is al in de wet geregeld en dat betreft de ministerieplicht (in artikel 11 van de wet). De gerechtsdeurwaarder beschrijft dat hij, als drager van het ambt, verplicht is de ambtshandelingen te verrichten waartoe hij bevoegd is, indien hij daartoe verzocht wordt. Dit aspect van de kernwaarde dienstbaarheid wordt in deze verordening aangevuld met dit artikel.
Dit artikel beschrijft dat de gerechtsdeurwaarder zijn ambt voortvarend uitoefent. Met deze voortvarendheid dient hij het belang van rechtszekerheid. Dit doet denken aan de juridische stelregel ‘Justice delayed is justice denied’ te vertalen als ‘uitgestelde gerechtigheid is geweigerde gerechtigheid’. De stelregel houdt in dat als een rechtsmiddel of billijke oplossing voor een benadeelde partij beschikbaar is, maar niet tijdig komt, het in feite hetzelfde is als helemaal geen rechtsmiddel.
De kernwaarde dienstbaarheid kan niet worden gezien zonder deze tijdsdimensie. Dit artikel geeft daarvoor houvast. De term ‘voortvarend’ geeft enige ruimte, waardoor de snelheid van handelen niet als absolute norm wordt voorgeschreven, maar als een relatieve norm. De voortvarendheid waarmee het ambt wordt uitgeoefend, mag zo niet ten koste gaan van de juistheid of zorgvuldigheid of een van de andere regels. De term ‘voortvarend’ geeft ook uitdrukking aan het initiatief dat van de gerechtsdeurwaarder uitgaat. Zaken die hij kan afhandelen, horen niet te blijven liggen. Aan de andere kant leidt vertraging in de ambtsuitoefening die niet aan de gerechtsdeurwaarder toegerekend kan worden, niet tot overtreding van deze norm.
De tuchtrechter onderkent dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is om binnen redelijke termijn te handelen. Dat geldt ook voor aspecten van het ambt die op zichzelf geen ambtshandeling inhouden, maar daar wel verband mee houden. In een zaak betrof het bijvoorbeeld de beantwoording van een e-mail, waarin om uitleg werd gevraagd (zie: ECLI:NL:TGDKG:2020:37). Als algemene norm geldt dat de beantwoording niet tijdig is, als veertien dagen verstreken zijn.
De gerechtsdeurwaarder zal niet alleen bij het verrichten van ambtshandelingen voortvarend moeten zijn, ook bij het afwikkelen ervan. Zo is het aan de gerechtsdeurwaarder om voortvarend de beslagen op te heffen, of voortvarend de inschrijving van de beslagen aan te passen. De voortvarendheid geldt ook voor de afwikkeling van de betekende stukken en voor informatieverzoeken van beroepsgenoten, voor zover deze informatieverzoeken betrekking hebben op de uitoefening van het ambt.
Het tweede lid betreft een verdieping van de in artikel 11 en artikel 12, eerste lid, van de wet vastgelegde ministerieplicht en de noodzaak om maatregelen te treffen opdat de rechtsbedeling in het arrondissement van de gerechtsdeurwaarder kan plaatshebben. Dit artikel vult deze plichten nader in en geeft daarvoor ruimte om het vraagstuk van capaciteit te betrekken bij het aangaan van de opdracht. Als de opdracht niet of niet goed kan worden uitgevoerd in verband met het ontbreken van capaciteit daartoe (bijvoorbeeld door drukte of de omvang van de gevraagde opdracht) dan wordt dat aspect bij het aangaan van de opdracht betrokken. In dat geval zijn er twee mogelijk uitkomsten. De opdracht kan niet worden aangegaan of de opdracht kan wel worden aangegaan. Een opdracht die niet kan worden aangegaan, wordt geweigerd met een beroep op de persoonlijke omstandigheden in artikel 11 van de wet. De verplichting van artikel 12, eerste lid, geldt dan onverkort.
‘1. Indien zich omstandigheden voordoen als bedoeld in artikel 11, onderdeel a, treft de gerechtsdeurwaarder, voor zover dit in zijn vermogen ligt, de nodige maatregelen om te verzekeren dat desverlangd in het verrichten van de ambtshandelingen ter plaatse kan worden voorzien. De gerechtsdeurwaarder kan daartoe Onze Minister verzoeken, een waarnemer te benoemen. Hij kan daartoe een waarnemer aanbevelen.’ (ECLI:NL:TGDKG:2020:37)
De opdracht die wel wordt aangegaan, kan alleen dan worden aangegaan als de gerechtsdeurwaarder maatregelen treft om zich van de capaciteit te verzekeren. De maatregelen kunnen eruit bestaan dat hij de medewerking van een of meer collega’s organiseert, of dat hij de capaciteit van zijn eigen kantoor anders verdeelt.
Het tweede lid heeft ook betekenis voor kleine gerechtsdeurwaarderskantoren. Een gerechtsdeurwaarder zal een vorm van achtervang moeten organiseren om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die verbonden zijn aan het ambt, zoals de ministerieplicht en de artikelen uit deze verordening, zoals artikelen 3.3 en 3.5, tweede lid. Die achtervang moet ook voorkomen dat als gevolg van (onvoorziene) omstandigheden de tijdige uitvoering van een opdracht wordt belet, als gevolg waarvan betrokken partijen nadeel ondervinden.
Het artikel ziet op verplichtingen die de gerechtsdeurwaarder aangaat, waarvoor hij werkzaamheden verwacht te moeten verrichten. Het gaat dan om verplichtingen die betrekking hebben op de uitoefening van het ambt. Overige (reeds overeengekomen en overeen te komen) verplichtingen moeten wel worden betrokken bij de afweging op grond van het tweede lid. Daarbij zij erop gewezen dat artikel 4.3 voorschrijft dat de capaciteit die benodigd is voor de ambtsuitoefening niet verdrongen wordt door nevenwerkzaamheden.
Het tweede en derde lid van artikel 3.3 gelden niet voor toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
Wanneer een opdracht wordt geweigerd, of wanneer een aangenomen opdracht moet worden gestaakt, informeert de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever zonder uitstel. Met de opdrachtgever bespreekt hij dan mogelijke gevolgen en oplossingen voor de teruggegeven opdracht.
Het vierde lid beschrijft de algemene verplichting dat transacties tijdig, volledig en juist worden afgewikkeld. Het betreft dan de transacties die de justitiabele of de opdrachtgever raken. Onder afwikkelen wordt het declareren en afrekenen verstaan. Deze verplichting ziet op het verwerken en verrekenen van ontvangen betalingen en waar nodig terugstorten van te veel ontvangen betalingen, op de interne afwikkeling van dossiers maar bijvoorbeeld ook op het opheffen van gelegde beslagen en het verwerken van die opheffing in de daartoe bestaande registers.
Artikel 3.4 bevat de algemene verplichting dat het ambt zorgvuldig en nauwgezet wordt uitgeoefend. De zorgvuldigheid vereist dat de gerechtsdeurwaarder de juiste informatie verzamelt en betrekt bij zijn beslissingen en handelingen. De zorgvuldigheid vergt onder meer dat beschikbare informatie moet worden opgevraagd, voor zover de gerechtsdeurwaarder gerechtigd is om die informatie op te vragen. Nauwgezetheid betekent dat de gerechtsdeurwaarder met aandacht werkt en erop gespitst is om fouten te voorkomen. Deze verplichting is ook van toepassing op handelingen die met de ambtsuitoefening samenhangen, zoals financiële aangelegenheden. Artikel 4.4 bevat dezelfde verplichting voor zover het de dienstverlening betreft.
De hoedanigheid van de gerechtsdeurwaarder gaat gepaard met bevoegdheden. De mogelijkheid deze bevoegdheden in te zetten heeft de gerechtsdeurwaarder niet voor of namens zichzelf, maar namens anderen. Deze bijzonderheid maakt dat het aangewezen is dat zijn rol en hoedanigheid kenbaar zijn voor degene tegen wie de tenuitvoerlegging van zijn ambt zich richt. Transparantie dient het belang van de betrouwbaarheid van de individuele gerechtsdeurwaarder, maar ook het belang van de betrouwbaarheid van de beroepsgroep en draagt daarmee bij aan het vertrouwen in de rechtsstaat.
De gerechtsdeurwaarder is toegankelijk en benaderbaar. Deze toegankelijkheid en benaderbaarheid geldt in brede zin. De bepaling heeft tot doel het belang te beschermen van een justitiabele om binnen een redelijke termijn zijn zaken met de gerechtsdeurwaarder af te handelen en te voorkomen dat de kosten onnodig oplopen. Daarnaast is de bepaling ook gericht op het belang van de justitiabele om zich te laten informeren over zijn (rechts)positie. In het licht van deze doelstellingen kan de strekking van deze verplichting voor verschillende soorten gerechtsdeurwaarderskantoren verschillen.
De bepaling omvat een verplichting om bereikbaar te zijn, door middel van verschillende communicatiekanalen, maar ook de bereikbaarheid voor het verrichten van de gevraagde handelingen, zoals betalingen. De mogelijkheid om contante betalingen te ontvangen is voornamelijk afhankelijk van de behoefte van de justitiabele. Een gerechtsdeurwaarder mag niet te snel aannemen dat aan contante betalingen geen behoefte zal zijn. Daartegenover staat dat het niet ondenkbaar is dat voor de justitiabelen van kantoren met een bepaalde portefeuille van opdrachtgevers de behoefte om contant te kunnen betalen niet bestaat. Als gevolg van deze norm streeft een gerechtsdeurwaarder betaalgemak na en probeert hij barrières op te heffen.
De benaderbaarheid houdt ook in dat gerechtsdeurwaarder beschikbaar is voor het geven van toelichting en uitleg. De voorzieningen die de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van de toegankelijkheid en bereikbaarheid kan treffen, zijn passende openingstijden en bereikbaarheid op een gepubliceerd telefoonnummer.
Onder bereikbaarheid wordt ook verstaan het binnen een redelijke termijn beantwoorden van elektronische correspondentie en opvolging geven aan een terugbelverzoek.
De toegankelijkheid houdt ook een fysieke toegankelijkheid in. De noodzaak om daarvoor voorzieningen te treffen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de praktijk van de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder verstrekt de justitiabele juiste informatie met betrekking tot zijn ambt. Deze informatie is in inhoud en presentatie ervan zodanig dat de justitiabele in staat is zijn handelen (of nalaten) af te stemmen. Deze informatieplicht kan dus inhouden dat een justitiabele gewezen wordt op de consequenties van zijn handelen en nalaten, de kosten van de handelingen en de mogelijkheid om te escaleren. De informatie ziet tevens op de rechtspositie van de justitiabele.
De gerechtsdeurwaarder krijgt in de uitoefening van zijn ambt de beschikking over gevoelige en vertrouwelijke informatie. Deze informatie wordt door de gerechtsdeurwaarder vertrouwelijk behandeld. Deze vertrouwelijke behandeling geldt onder meer ten opzichte van derden, waaronder de opdrachtgever. Het kan zijn dat bij of krachtens wet, de gerechtsdeurwaarder verplicht is mededelingen te doen. In dat geval kan de gerechtsdeurwaarder de mededelingen doen waartoe deze verplicht is. In de ambtsuitoefening kan het ook noodzakelijk (of verplicht) zijn om mededelingen te doen aan derden. Te denken valt aan de opgave van (vertrouwelijke) informatie in het digitale beslagregister om de identiteit van een persoon vast te stellen. Ook die gevallen vallen niet onder de verplichting om de gegevens geheim te houden.
Een gerechtsdeurwaarder is bevoegd om maatregelen te nemen die stevig kunnen ingrijpen in het leven van anderen. Het bestaan van deze bevoegdheid, maakt niet dat van deze bevoegdheid zonder meer gebruik kan worden gemaakt. Het gebruik van de bevoegdheid moet een redelijk doel dienen en in verhouding staan tot de te dienen belangen. Een belang dat daarbij zwaar weegt, is het belang van de schuldeiser. In veel gevallen heeft dat belang geleid tot een rechterlijk oordeel waaraan uitvoering wordt gegeven. In dat geval staan het algemene belang van rechtszekerheid en het (private) belang van de schuldeiser in elkaars verlengde.
In beginsel handelt de gerechtsdeurwaarder, wanneer de opdrachtgever daarom verzoekt op grond van zijn ministerieplicht. Daarbij lijkt er voor een belangenafweging, ten aanzien van zijn ambtshandelingen, weinig ruimte. Daarbij moet echter ook het volgende bedacht worden. Het belang van de schuldenaar laat zich niet eenvoudig kenschetsen als een belang om de schuld niet te (hoeven) betalen, wanneer de schuld objectief is vastgesteld. Een dergelijk belang zou zelden objectief gerechtvaardigd zijn. De belangen van de schuldenaar zijn er mede in gelegen dat de schuld niet verder oploopt doordat de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder getroffen maatregelen op hem worden verhaald. De gerechtsdeurwaarder kan en moet dat belang mee laten wegen bij de afwegingen die hij maakt.
De tuchtrechter ontvangt vaak klachten met betrekking tot de proportionaliteit van de executiemaatregelen. Dat leidt zelden tot een gegrondverklaring van de tuchtklacht. Wel blijkt uit de tuchtrechtspraak welke aspecten meegewogen moeten worden.
De proportionaliteit van de maatregel beoordeelt de tuchtrechter aan de hand van de volgende omstandigheden: de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de onevenredig zware wijze waarop de debiteur wordt getroffen door het beslag op die goederen (ECLI:NL:TGKDG:2017:209). In deze zaak werd de hoogte van de vordering als een relevant aspect gezien, maar in samenhang met het getroffen beslag. De hoogte van de vordering alleen is voor de tuchtrechter geen aanleiding om af te zien van het treffen van executiemaatregelen.
‘Anders dan door klaagster is aangevoerd kan niet zonder meer worden gezegd dat het buitenproportioneel is om voor een klein bedrag executiemaatregelen te treffen. Als maatstaf kan daarbij niet dienen of de gemaakte kosten in verhouding staan tot de hoofdsom en dat de executie uit dien hoofde buitenproportioneel is. Als dat het geval was, zouden kleine vorderingen niet meer door de deurwaarder kunnen worden geëxecuteerd’ (ECLI:NL:RBAMS:2012:YB0906).
Ook is de houding van de schuldenaar relevant. De onwil om te betalen of het feit dat iemand ‘notoire wanbetaler’ (ECLI:NL:TGKDG:2014:78) is, weegt mee in de keuze van de gerechtsdeurwaarder voor de maatregelen die hij neemt.
Het vereiste van proportionaliteit van de kosten en de executiemaatregelen lokt relatief veel tuchtklachten uit, die zelden tot het oordeel leiden dat de kosten buiten proportie waren. De gerechtsdeurwaarder moet in staat zijn de noodzakelijkheid van de kosten te verantwoorden (ECLI:NL:TGKDG:2014:133). De plicht om de maatregel en de daarmee samenhangende kosten te verantwoorden, is nu neergelegd in het tweede lid. De in dit lid genoemde rechtvaardiging betreft geen expliciete rechtvaardiging vooraf, hoewel dit uiteraard tot de mogelijkheden behoort. De rechtvaardiging moet in ieder geval beschikbaar zijn bij de tuchtrechter.
Andere kernwaarden ondersteunen de juiste werking van dit artikel. Dit is in ieder geval aan de orde voor het meewegen van een eigen belang van de gerechtsdeurwaarder. Het is terecht om te veronderstellen dat een gerechtsdeurwaarder, strikt genomen, een belang heeft of zou kunnen hebben, bijvoorbeeld in verband met de mogelijkheid om kosten te kunnen verhalen bij het al dan niet nemen van maatregelen. Een dergelijk eigen belang kan nooit meewegen in de keuze om maatregelen te nemen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder deze belangen laat meewegen bij zijn beslissing om een maatregel te nemen, zou hij handelen in strijd met de onafhankelijkheid, zoals opgenomen in artikel 12a van de wet en artikel 3.4 van deze verordening.
De tuchtrechter beschouwt, bij de beoordeling of tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld is, de kernwaarden in samenhang. Zo komt de tuchtrechter in geval van hoge executiekosten (die niet geheel verantwoord kunnen worden), het verstrijken van tijd zonder dat de gerechtsdeurwaarder contact zoekt met betrokkene (deels in strijd met tijdigheid en transparantie) en een geringe omvang van de restschuld (deels in strijd met proportionaliteit), wel tot het oordeel dat er tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld (ECLI:NL:TGKDG:2014:133).
Het tweede lid regelt dat de gerechtsdeurwaarder geen oneigenlijke druk mag uitoefenen, door maatregelen aan te kondigen zonder dat hij deze daadwerkelijk zou kunnen nemen. De reden waarom de maatregelen niet genomen zouden kunnen worden, zou erin gelegen kunnen liggen dat de wet, de verstrekte titel of de aan hem verleende opdracht daartoe geen grond bieden, of dat de maatregelen niet gerechtvaardigd kunnen worden, met het oog op het eerste lid.
Over het pressieverbod is jurisprudentie verschenen. Onder meer de volgende overwegingen zijn relevant:
‘4.4 Volgens vaste jurisprudentie van de kamer wordt het in zijn algemeenheid niet onzorgvuldig geacht dat de gerechtsdeurwaarder een beeld schetst van de gevolgen van het uitblijven van betaling. In deze situatie is de inhoud van brief echter zeer intimiderend met als kennelijk doel klaagster onder druk te zetten om de vermeende vordering te betalen. Bovendien wordt verzuimd duidelijk te vermelden dat een vonnis ook in het voordeel van klaagster uit kan vallen, in welk geval zij helemaal niet hoeft te betalen en er dus ook geen beslagmogelijkheden zijn. Klaagster gaf tijdens de mondelinge behandeling aan getwijfeld te hebben om alsnog te betalen om een beslag met behulp van de politie te voorkomen. Desgevraagd verklaarde de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting dat beslag op grond van artikel 444 Rv een uiterste executiemaatregel is, die niet vaak wordt genomen.
De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder gelet op al het voorgaande met de brief van 31 oktober 2016 in strijd met eerdergenoemd artikel in de Verordening heeft gehandeld. De opsomming van mogelijke executiemaatregelen in de onderhavige fase van het traject (een tweede sommatie voorafgaand aan een dagvaarding), met als klapstuk de mogelijkheid tot beslaglegging ex art 444 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is niet zorgvuldig richting klaagster, zeker nu geen evenwichtig beeld van de nog te voeren dagvaardingsprocedure is geschetst.’ (ECLI:NL:TGDKG:2018:175).
‘4.8 Volgens vaste jurisprudentie van de kamer wordt het in zijn algemeenheid niet onzorgvuldig geacht dat de gerechtsdeurwaarder een beeld schetst van de gevolgen van het uitblijven van betaling. Echter, als de gerechtsdeurwaarder daartoe overgaat, dient hij op zijn minst een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld te schetsen van de huidige situatie, zodat schuldenaren weten waar ze mee te maken (kunnen) krijgen. Hierin is de gerechtsdeurwaarder tekortgeschoten. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn berichtgeving, naar het oordeel van de kamer, steeds een beeld geschetst dat de aangekondigde maatregelen niet gehinderd werden door daaraan voorafgaande formaliteiten zoals het verzoeken van verlof aan de voorzieningenrechter (en deze verkrijgen) of het voeren van een dagvaardingsprocedure. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn nogal kordate berichtgeving weinig rekening gehouden – zo lijkt het – met de mogelijkheid dat de uitkomsten van deze ‘formaliteiten’ in het voordeel van klager zouden kunnen uitpakken, waardoor helemaal geen sprake zou zijn van beslagmogelijkheden. De gerechtsdeurwaarder heeft, wat dat aangaat, verzuimd zorgvuldigheid te betrachten in de wijze waarop hij de stand van zaken aan klager heeft willen formuleren. Door het beeld te scheppen dat een ingrijpend middel als beslag op elk moment ingezet zou kunnen worden, zolang betaling uitbleef, heeft de gerechtsdeurwaarder oneigenlijke druk uitgeoefend op klager. Dit geldt te meer omdat de gerechtsdeurwaarder (nog) niet over de titel beschikte, waarmee gevolg aan de aankondiging kon worden gegeven. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat dergelijke aankondigingen niet in strijd zijn met de voor de advocatuur geldende wet- en regelgeving en dat hij door het strikt toepassen van artikel 8 van de Verordening beroeps-en gedragsregels gerechtsdeurwaarders in de minnelijke incassofase in een nadelige positie ten opzichte van de advocatuur komt, snijdt naar de mening van de kamer geen hout. Daarom is de kamer dan ook van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder, gelet op de wijze waarop hij klager heeft willen bewegen tot betaling in zijn correspondentie, in strijd met eerdergenoemd artikel in de Verordening heeft gehandeld. De klacht is dan ook terecht voorgesteld.’ (ECLI:NL:TGDKG:2018:256).
Met deze verplichting is niet beoogd om voor ambtshandelingen een verbod op no cure, no pay te introduceren. Het gaat erom dat dienstverlening niet in gevaar komt en dat de gerechtsdeurwaarder niet afhankelijk wordt van de opdrachtgever. Middels een businesscase en een eventuele risicoanalyse kan de gerechtsdeurwaarder vooraf berekenen wat een redelijke vergoeding is voor zijn ambtelijke diensten. De uitkomst daarvan kan per kantoor of gerechtsdeurwaarder verschillen. Omdat het eerste lid daarnaast is gericht op de dienstverlening en niet op de individuele ambtshandeling, hoeft dus niet te worden gevreesd dat vaste ondergrenstarieven zullen ontstaan. Wel kan een businesscase of risicoanalyse de onderhandelingspositie van de gerechtsdeurwaarder mogelijk versterken, wat een bijdrage kan leveren aan de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder.
Voor deze bepaling is gekozen om de opdrachtgever en de verweerder te beschermen tegen te grote financiële betrokkenheid van de gerechtsdeurwaarder bij de tenuitvoerlegging. Ook moet door regulering worden voorkomen dat er te grote bedrijfsrisico’s voor de gerechtsdeurwaarder ontstaan waardoor de kwaliteit en de continuïteit van de ambtsuitoefening in gevaar kan komen. Het eerste lid regelt dat in het geval de gerechtsdeurwaarder ambtelijke diensten heeft verricht, daar ten minste een redelijke vergoeding tegenover moet staan. Die vergoeding kan worden berekend op portefeuilleniveau, op dossierniveau of op het niveau van een ambtshandeling. De voorwaarde is dat middels een businesscase en eventueel een risicoanalyse kan worden aangetoond dat op portefeuilleniveau, dossierniveau of het niveau van een ambtshandeling vooraf een redelijke vergoeding is berekend. In het lid is een open norm vastgesteld. Voorkomen moet worden dat prijsconcurrentie in het ambtelijke domein onmogelijk wordt door een systeem van vaste of minimale tarieven. Door te kiezen voor de open norm als uitgangspunt wordt recht gedaan aan de ondernemersvrijheid van de gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder zal de naleving van deze norm moeten kunnen aantonen. Dat betekent dat hij op voorhand een geloofwaardige en onderbouwde businesscase opmaakt en dat de afspraken die hij maakt daarmee overeenstemmen. Dit dient te gebeuren bij het overeenkomen van de (prijs)afspraken zodat de gerechtsdeurwaarder in alle gevallen en onafhankelijk van het resultaat voldoet aan de norm. Die businesscase moet ook in het licht van de handhaafbaarheid overlegd kunnen worden. Niet voldoende is het dus om aan de hand van het resultaat achteraf te bezien of er op basis van de overeengekomen afspraken een redelijke vergoeding in rekening wordt of is gebracht. De norm schrijft voor dat de gerechtsdeurwaarder ten minste een redelijke vergoeding ook daadwerkelijk in rekening brengt. Dit voorkomt de situatie dat de gerechtsdeurwaarder een redelijke vergoeding op grond van de met zijn opdrachtgever bestaande overeenkomst weliswaar in rekening kan brengen, maar dat hij dat niet doet door bijvoorbeeld achteraf korting te geven of verrekening toe te passen. De norm ziet uitsluitend op de ambtelijke praktijk. Er is geen aanleiding het bereik van deze regel uit te breiden naar niet-ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder omdat deze werkzaamheden ook door andere dan gerechtsdeurwaarders kunnen worden uitgevoerd. Dat de gerechtsdeurwaarder voor zijn ambtelijke werkzaamheden tenminste een redelijke vergoeding in rekening moet brengen, betekent ook dat het niet voldoende is dat hij de inkomsten van niet-ambtelijke werkzaamheden aanwendt om te kunnen voorzien in de vereiste opslag voor zijn ambtelijke praktijk.
Het eerste lid is niet van toepassing op toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
Het tweede lid heeft als doel te voorkomen dat derden gericht kunnen verdienen aan ambtshandelingen als zodanig. De overeenkomsten die worden gesloten die ‘erop zijn gericht’ dat een derde kan verdienen aan de ambtshandelingen of de werkzaamheden, worden met het artikel ondervangen. Het vereiste van een redelijke vergoeding (eerste lid) sluit niet de mogelijkheid uit dat een opdrachtgever aan ambtshandelingen zou kunnen verdienen. In het geval de gerechtsdeurwaarder bijvoorbeeld een kant-en-klaar vooraf geredigeerd exploot betekent (redelijke vergoeding op het niveau van een ambtshandeling) of op portefeuilleniveau een businesscase opstelt (redelijke vergoeding op portefeuilleniveau), dan moet hij kunnen aantonen dat er ten minste een redelijke vergoeding voor zijn ambtelijke dienst(en) is berekend. Valt deze door opdrachtgever te dragen redelijke vergoeding lager uit dan de Btag-kosten die uiteindelijk voor de opdrachtgever bij de schuldenaar worden geïncasseerd, dan verdient de opdrachtgever aldus aan de ambtshandelingen. Deze mogelijkheid is bij de totstandkoming van de Gerechtsdeurwaarderswet uitdrukkelijk door de wetgever onderkend en kan de gerechtsdeurwaarder dan niet worden tegengeworpen. Onder de voorwaarde, en dat is de strekking van het tweede lid, dat zijn overeenkomsten niet op dat verdienen aan ambtshandelingen door een derde zijn gericht. De kern is dat de overeenkomst tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder daar ‘niet op gericht’ mag zijn: is er met de opdrachtgever overeengekomen dat de ambtshandelingen aan een collega worden uitbesteed met als doel de outofpocketkosten voor eigen rekening te nemen, dan is het tweede lid van toepassing en is die constructie dus niet toegestaan.
Deze bepaling heeft als doel om te voorkomen dat derden kunnen verdienen aan ambtshandelingen. Onder derden wordt in het bijzonder verstaan: de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder en de verzoeker. Een ambtshandeling betreft het inzetten van de macht van de staat. Een ambtshandeling mag alleen dan worden ingezet om de rechten te realiseren die iemand krachtens een titel heeft. Ieder belangenconflict moet worden voorkomen en het kan op grond daarvan niet worden toegestaan dat degene op wiens verzoek of in wiens opdracht de ambtshandeling plaatsvindt daar een extra financieel belang bij heeft. Als een opdrachtgever in een later stadium onverhoopt alsnog verdient aan de ambtshandeling van een gerechtsdeurwaarder, dan kan dat de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen zolang zijn overeenkomsten er niet ‘op zijn gericht’ dat die derde aan zijn ambtelijke diensten kan verdienen. Zie ook het algemeen deel van de toelichting.
Het tweede lid is niet van toepassing op toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
Er zijn verschillende vormen van gerechtsdeurwaarderskantoren en de samenwerking daartussen. Om recht te doen aan het level playing field ziet het bepaalde in deze verordening niet op de samenwerking tussen gerechtsdeurwaarders. Ter illustratie: in de van 18 maart 2014 ter regulering van de voorfinanciering van outofpocketkosten door leden van de KBvG en het rapport ‘Verantwoord ondernemen’ wordt onder outofpocketkosten ook de vergoeding verstaan die een gerechtsdeurwaarder aan zijn collega betaalt voor het uitvoeren van een ambtshandeling. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen ontstaan voor het level playing field. Aan collega-gerechtsdeurwaarders betaalde kosten voor de uitvoering van ambtshandelingen vallen dus niet onder het bereik van deze verordening.
Dit artikel heeft tot doel de onafhankelijke ambtsuitoefening van de gerechtsdeurwaarder te borgen.
Een van de vormen waarin afhankelijkheid van de opdrachtgever kan ontstaan, is een financiële afhankelijkheid van de opdrachtgever. Deze afhankelijkheid zou kunnen ontstaan als de opdrachtgever naar verhouding buitensporig bijdraagt aan de omzet, zodat deze opdrachtgever niet meer gemist kan worden. In de relatie ondernemer-opdrachtgever geldt geen ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder. Deze zal daarom een afweging kunnen maken en in bepaalde gevallen moeten maken of hij een opdracht kan aannemen, gelet op de onafhankelijkheid.
Door een evenwichtige opdrachtportefeuille neemt de kans sterk af dat de continuïteit van het kantoor in gevaar komt bij verlies van een grote opdrachtgever. Daardoor is de gerechtsdeurwaarder beter bestand tegen impliciete of expliciete druk die van de opdrachtgever uitgaat. Deze zal daarom een afweging kunnen maken en in bepaalde gevallen moeten maken of hij een opdracht kan aannemen, gelet op de onafhankelijkheid. Evenwicht in de opdrachtportefeuille draagt om die reden ook bij aan het tegengaan van de schijn van afhankelijkheid.
Het artikel bevat een inspanningsverplichting om een gediversifieerde opdrachtportefeuille te hebben. Het tweede lid geeft nadere invulling aan de inspanningsverplichting. Als de gerechtsdeurwaarder een opdrachtportefeuille heeft die niet evenwichtig is, dan moet de gerechtsdeurwaarder als gevolg van die constatering acteren. Als de gerechtsdeurwaarder niet acuut het evenwicht kan herstellen, hetgeen niet aannemelijk is, dan moet een plan worden opgesteld en uitgevoerd. Het plan om een evenwichtige opdrachtportefeuille te bereiken wordt vastgelegd.
Of een opdrachtportefeuille evenwichtig is, kan beoordeeld worden naar de omstandigheden van het geval. Een opdrachtportefeuille waarin de grootste opdrachtgever niet meer dan 15% van de omzet uitmaakt, is door de tuchtrechter als evenwichtig betiteld.
De evenwichtigheid van de orderportefeuille wordt onder meer bereikt als de omzet van een opdrachtgever ten hoogste 15% is. Op die manier kan geen enkele opdrachtgever een overheersende rol spelen (zie: ECLI:NL:TGDKG:2019:168).
De ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder houdt ook in dat hij bij de afweging of hij nevenactiviteiten verricht, zorgdraagt dat deze niet ten koste gaan van de voor de ambtsuitoefening noodzakelijke capaciteit. Anders gezegd, de ambtsuitoefening gaat voor op de nevenwerkzaamheden. Dit artikel heeft nauw verband met de bepalingen over de beschikbare capaciteit die zijn opgenomen in artikel 3.3, tweede lid.
Dit artikel bevestigt, net als artikel 3.3, tweede lid, de voorrang van de ambtshandelingen als gevolg van de ministerieplicht die uit de wet voortvloeit.
Artikel 4.4 beschrijft dat de kernwaarde ‘zorgvuldigheid’ niet uitsluitend de ambtsuitoefening betreft maar in bredere zin de gehele dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder. Zorgvuldig en nauwgezet hebben in dit artikel dezelfde betekenis als in artikel 3.4.
Het tweede lid beschrijft de verplichting om afspraken met de opdrachtgever en met de justitiabele of schuldenaar vast te leggen in het dossier. Het kan dan gaan om werkafspraken op dossier- of portefeuilleniveau met de opdrachtgever en afspraken op het niveau van dossier (of meerdere dossiers) met de schuldenaar.
Het dossier wordt gevormd door alle op de opdracht betrekking hebbende documenten (artikel 5.12, eerste lid). De vastlegging van de afspraken kan bestaan uit het integraal opnemen ervan, of verwijzen naar een ander document. Als verwezen wordt naar een ander document, is dat andere document ook raadpleegbaar door degenen die het dossier kunnen inzien. Alle afspraken worden (volledig) in het dossier vastgelegd (of er wordt naar verwezen). De gerechtsdeurwaarder draagt er zorg voor dat de vastlegging ook juist is. De juistheid van het dossier, inclusief de daarin vastgelegde afspraken is een uitvloeisel van het eerste lid en artikel 3.4, eerste lid.
De afspraken worden onverwijld in het dossier vastgelegd. Deze norm bevat daarmee ook een element van de kernwaarde voortvarendheid. Het vastleggen van de afspraken moet eveneens juist gebeuren.
Het eerste lid heeft betrekking op het maken van reclame. Daaronder wordt verstaan de uitingen die het doel hebben het kantoor te profileren of opdrachten te verwerven. De regel heeft niet de strekking het publieke debat over de rol van de beroepsgroep te beperken of woordvoerders daarin te knevelen. Het maken van reclame moet feitelijk en correct gebeuren. Het is daarbij niet toegestaan beroepsgenoten in een negatief daglicht te zetten. Door het maken van reclame waarbij een vergelijking gemaakt wordt met beroepsgenoten, zou bij het publiek een onjuist beeld kunnen ontstaan over de beroepsgroep of het ambt.
Uit de praktijk blijkt dat opdrachtgevers richting de bij hen bekende schuldenaren gebruik willen maken van het gezag van gerechtsdeurwaarders. Een gerechtsdeurwaarder kan aan een opdrachtgever toestaan dat bijvoorbeeld zijn briefpapier gebruikt wordt voor sommatiebrieven, onder de voorwaarden dat hij de verantwoordelijkheid ervoor draagt. Andere mogelijkheden zijn het benutten van het beeldmerk (logo) van het gerechtsdeurwaarderskantoor in pop-ups of gebruikmaken van het debiteurenportal bij webwinkels. Dit zijn de bescheiden waarvoor een gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid heeft.
De verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder houdt onder meer in dat de inhoud ervan voldoet aan de regels die voor de gerechtsdeurwaarder gelden. De verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder strekt ertoe dat in de brief geen feitelijke onjuistheden worden opgenomen (op grond van artikel 3.3, derde lid), en dat het verbod op oneigenlijke druk, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, niet wordt geschonden. Daarbij is de gerechtsdeurwaarder ook gehouden adequaat te reageren, op grond van artikel 3.5, tweede lid. In de brief wordt geen betrokkenheid van de gerechtsdeurwaarder gesuggereerd die niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. De gerechtsdeurwaarder is feitelijk en zuiver over de hoedanigheid en zijn verhouding met de opdrachtgever (op grond van artikel 3.5, eerste lid).
Dit lid regelt dat de wettelijk voorgeschreven publicaties niet gebruikt worden om het kantoor te profileren of opdrachten te verwerven. Onder het hier bedoelde gebruik van publicaties wordt in ieder geval verstaan het opnemen van het logo of de naam van het kantoor en het noemen van de nevenwerkzaamheden van het kantoor of de gerechtsdeurwaarder (bijvoorbeeld door het gebruik van het woord ‘incasso’). Het is daarmee niet toegestaan deze te gebruiken in wettelijke publicaties. De wet schrijft de publicatievorm voor. In deze publicatievorm wordt geen marketing of reclame gemaakt voor het kantoor of de diensten. Het staat de gerechtsdeurwaarder wel vrij om bijvoorbeeld het medium van de aankondiging aan te prijzen. Bijvoorbeeld de website waarop de aankondiging van een executieveiling is geplaatst. Een brede bekendheid van de aankondiging is in het algemeen belang. Meer belangstelling voor een executieverkoop levert naar verwachting een hogere opbrengst op, die ten goede komt aan het inlossen van de schuld.
De vertrouwelijkheid van voor de uitoefening van het beroep verkregen gegevens geldt niet alleen voor zover het de ambtsuitoefening betreft, maar ook voor de dienstverlening. In het vierde lid is de werking van artikel 3.5, vierde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op de gegevens die in de uitoefening van het beroep zijn verkregen.
Het eerste lid bevat de verplichting om de opdrachtgever te informeren over de feiten die voor de dienstverlening relevant zijn. Deze verplichting is ook nader geconcretiseerd in de volgende leden van dit artikel. Toch heeft dit lid ook zelfstandig betekenis, bijvoorbeeld waar het gaat over relevante ontwikkelingen op het gebied van de wet- en regelgeving of voor de toegepaste tarieven. De mededeling aan de opdrachtgever kan gebeuren op portefeuilleniveau.
Het tweede lid bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder bij het aanvaarden van de opdracht, de opdrachtgever informeert over de kosten en het verhaalsrisico. Onder het verhaalsrisico wordt verstaan de kans dat, behoudens veranderde omstandigheden, de voor een ambtshandeling gemaakte of te maken kosten niet verhaalbaar blijken op een justitiabele. Als de omstandigheden veranderen waardoor de kosten of de verhaalbaarheid ervan wijzigen, dan heeft de gerechtsdeurwaarder de verplichting de opdrachtgever daarover te informeren. Als er op een overeenkomst van opdracht algemene voorwaarden van toepassing zijn, dan worden die uiterlijk bij het aanvaarden van de opdracht aan de opdrachtgever verstrekt.
Als het beslagregister wordt geraadpleegd op grond van artikel 6.4, tweede of derde lid, in verband met een hem door de opdrachtgever opgedragen ambtshandeling, informeert de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever wanneer op grond van deze bevraging wordt voorzien dat de vordering van de opdrachtgever niet binnen een redelijke termijn kan worden verhaald. De gerechtsdeurwaarder meldt enkel dit vooruitzicht. Hij verstrekt de opdrachtgever derhalve geen aanvullende informatie die uit het beslagregister is verkregen. Het verstrekken van aanvullende informatie is vermoedelijk in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming en in strijd met de vertrouwelijkheid, bedoeld in artikel 3.5, vierde lid.
Dit lid regelt enkele specifieke aspecten van de opdracht die in de overeenkomst van opdracht worden opgenomen.
In een enkel geval is het mogelijk dat een (potentiële) opdrachtgever in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtsbijstand. In dat geval wijst de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever op die mogelijkheid. Het is dan goed mogelijk dat de opdrachtgever persisteert in zijn wens gebruik te maken van de diensten van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder is niet gehouden een dergelijke opdracht te weigeren.
Het vierde lid regelt de informatievoorziening richting opdrachtgevers gedurende de looptijd van een overeenkomst. Het staat de opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder vrij om over de informatieverlening nadere afspraken te maken. Als de gerechtsdeurwaarder de opdrachtgever een jaar lang geen inzage in de stand van zaken heeft gegeven, is aan deze bepaling niet voldaan. De gerechtsdeurwaarder informeert de opdrachtgever ook, iedere keer dat hij schikkingsvoorstellen en voorstellen voor betalingsregelingen ontvangt. Het is denkbaar dat de opdrachtgever al afspraken heeft gemaakt met de gerechtsdeurwaarder over wanneer de schikkingen of betalingsregelingen acceptabel zijn. In dat geval kan de gerechtsdeurwaarder bij het informeren aangeven dat hij de gemaakte afspraken daarover toepast op de ontvangen schikkings- of regelingsvoorstellen en dat hij namens de opdrachtgever zal reageren op het voorstel of het verzoek, conform deze afspraken. De opdrachtgever hoeft dan niet op ieder separaat voorstel te reageren.
De gerechtsdeurwaarder is gehouden om te handelen binnen de gemaakte afspraken. Als dat niet lukt, dan wordt de opdrachtgever geïnformeerd over de mogelijke alternatieven en de consequenties van ieder alternatief. Het staat de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder dan vrij, binnen de kaders van de regelgeving, nieuwe of aanvullende afspraken te maken.
Dit artikel bevat gedragsregels voor gerechtsdeurwaarders bij het maken van financiële afspraken met opdrachtgevers, in het belang van het waarborgen van de kwaliteit van de ambtelijke dienstverlening, de onafhankelijke en onpartijdige positie van de gerechtsdeurwaarder en diens integriteit. Daarmee wordt beoogd een einde te maken aan situaties waarin gerechtsdeurwaarders, onder druk van de onderlinge concurrentie, tot financiële afspraken komen waarin de kwaliteit van de ambtelijke dienstverlening en de goede beroepsuitoefening ondergeschikt raken aan de belangen van de opdrachtgever, ten nadele van de schuldenaar en in bepaalde gevallen zelfs met gevaar voor de continuïteit van de beroepsuitoefening door de individuele gerechtsdeurwaarder.
Door zelf belanghebbende te worden bij het incasseren van vorderingen, schendt de gerechtsdeurwaarder zijn onafhankelijkheid. Een variant van een incassocontract waarbij de gerechtsdeurwaarder de vordering direct of indirect in eigendom overneemt, is door de tuchtrechter verboden (ECLI:NL:TGDKG:2014:41).
Op 19 mei 2009 deed het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5935) uitspraak in een door de KBvG aangespannen procedure over regelingskosten. Het Hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder bij het treffen van een betalingsregeling na vonnis niet optreedt in zijn ambtelijke hoedanigheid maar enkel als vertegenwoordiger van de schuldeiser. Belangrijk is hetgeen het Hof daarover in r.o. 6.3 en 6.4 opmerkt:
‘6.3. De ambtelijke hoedanigheid van de gerechtsdeurwaarder gaat bij het treffen van een betalingsregeling met de schuldenaar over in de hoedanigheid van incassogemachtigde. In de eerste hoedanigheid is de gerechtsdeurwaarder gebonden aan specifieke wettelijke regelingen, zoals het Btag. In de hoedanigheid van incassogemachtigde is dat niet het geval. (...) Voor een schuldenaar zal het onderscheid tussen de beide hoedanigheden van de gerechtsdeurwaarder niet altijd duidelijk zijn. Terecht heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder in zijn hoedanigheid van incassogemachtigde kritisch moet staan ten opzichte van zijn doen en laten jegens de schuldenaar van zijn opdrachtgever. Het Hof voegt hieraan toe: kritischer dan een incassogemachtigde die geen gerechtsdeurwaarder is.
6.4. Met inachtneming van de belangen van zowel zijn opdrachtgever als de schuldenaar dient de gerechtsdeurwaarder een afweging te maken tussen enerzijds (het doorzetten van) de executie van het tegen de schuldenaar gewezen vonnis en anderzijds het toestaan van betaling van het verschuldigde in termijnen. Daarbij dient de gerechtsdeurwaarder te waken voor misbruik van zijn positie. (...)’ (ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5935).
Het tweede lid betreft de imputatieregeling, zoals deze eerder opgenomen is geweest in artikel 4 van de Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders. Deze regel is nodig om te voorkomen dat aan het eind de invordering uitsluitend plaatsvindt voor de eigen verdiensten van een gerechtsdeurwaarder.
De gerechtsdeurwaarder is voor zijn verdiensten geheel of gedeeltelijk afhankelijk van het resultaat van de tenuitvoerlegging. Zodra de hoofdsom (grotendeels) is voldaan, executeert de gerechtsdeurwaarder geheel of grotendeels voor zijn eigen verdiensten. Dit brengt grote risico’s met zich mee voor de noodzakelijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De gerechtsdeurwaarder ontvangt pas na lange tijd een vergoeding voor zijn werkzaamheden. Deze vorm van voorfinanciering levert bedrijfsrisico’s op. Bovendien draagt de gerechtsdeurwaarder gedurende die tijd het risico van insolventie van de verweerder. Een risico dat niet thuishoort bij de gerechtsdeurwaarder als tenuitvoerleggingsautoriteit.
Het verbod op financiering en voorschieten van outofpocketkosten, in het derde lid, dient om te voorkomen dat de gerechtsdeurwaarder het kostenrisico draagt voor outofpocketkosten. De outofpocketkosten mag de gerechtsdeurwaarder niet voor eigen rekening nemen of voorschieten, zodat hij daarop ook geen kostenrisico draagt. Deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat de gerechtsdeurwaarder enig kostenrisico draagt op outofpocketkosten. Het is de gerechtsdeurwaarder – anders gezegd – alleen toegestaan om zijn eigen verdiensten te verbinden aan het resultaat van de tenuitvoerlegging, indien en voor zover hij daarmee voldoet aan de andere voorgestelde bepalingen.
Deze bepaling heeft tot doel te voorkomen dat de gerechtsdeurwaarder enig kostenrisico draagt op outofpocketkosten. Het is de gerechtsdeurwaarder – anders gezegd – alleen toegestaan om zijn eigen verdiensten te verbinden aan het resultaat van de tenuitvoerlegging, indien en voor zover hij daarmee voldoet aan de andere voorgestelde bepalingen. De bestaande Bestuursregel van 18 maart 2014 ter regulering van de voorfinanciering van outofpocketkosten door leden van de KBvG, voorziet al in een verbod op voorfinanciering van deze kosten. Deze bestuursregel is overgenomen in artikel 4.7, derde lid. Deze zorgt er echter niet voor dat het kostenrisico bij de opdrachtgever ligt. De gerechtsdeurwaarder kan namelijk met zijn opdrachtgever afspreken dat hij het bedrag dat is betaald ter dekking van outofpocketkosten terugbetaalt als deze kosten niet konden worden verhaald. Daar staat het vierde lid in de weg.
Dit lid bevat de omschrijving van de outofpocketkosten, zoals die geldt in dit artikel. Het bevat geen zelfstandige norm, maar de beschrijving van een begrip dat alleen in dit artikel voorkomt.
Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op afspraken tussen gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders.
Wanneer een betalingsregeling wordt getroffen om een openstaande schuld te betalen, wordt een enkele keer door de opdrachtgever daarvoor een extra vergoeding verlangd of bedongen, die boven op de schuld, de reeds verschuldigde incassokosten en eventuele wettelijke rente komt. Dit worden soms administratiekosten genoemd. Deze kosten strekken tot bevoordelen van de schuldeiser (meestal de opdrachtgever). De gerechtsdeurwaarder kan, door mee te werken en te bemiddelen aan een betalingsregeling waarvoor extra kosten in rekening worden gebracht, de schijn van partijdigheid op zich laden. Deze schijn wordt zwaarder ‘gevoeld’ door de mogelijkheid die de gerechtsdeurwaarder heeft om dwangmiddelen in te zetten. Met het oog daarop is het de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan om te bemiddelen, of mee te werken aan een dergelijke betalingsregeling.
Op 19 mei 2009 deed het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5935) uitspraak in een door de KBvG aangespannen procedure over regelingskosten. Het Hof concludeert dat de gerechtsdeurwaarder bij het treffen van een betalingsregeling na vonnis niet optreedt in zijn ambtelijke hoedanigheid maar enkel als vertegenwoordiger van de schuldeiser. Belangrijk is hetgeen het Hof of daarover in r.o. 6.3 en 6.4 opmerkt:
‘6.3. De ambtelijke hoedanigheid van de gerechtsdeurwaarder gaat bij het treffen van een betalingsregeling met de schuldenaar over in de hoedanigheid van incassogemachtigde. In de eerste hoedanigheid is de gerechtsdeurwaarder gebonden aan specifieke wettelijke regelingen, zoals het Btag. In de hoedanigheid van incassogemachtigde is dat niet het geval. (...) Voor een schuldenaar zal het onderscheid tussen de beide hoedanigheden van de gerechtsdeurwaarder niet altijd duidelijk zijn. Terecht heeft de kamer overwogen dat de gerechtsdeurwaarder in zijn hoedanigheid van incassogemachtigde kritisch moet staan ten opzichte van zijn doen en laten jegens de schuldenaar van zijn opdrachtgever. Het Hof voegt hieraan toe: kritischer dan een incassogemachtigde die geen gerechtsdeurwaarder is.
6.4. Met inachtneming van de belangen van zowel zijn opdrachtgever als de schuldenaar dient de gerechtsdeurwaarder een afweging te maken tussen enerzijds (het doorzetten van) de executie van het tegen de schuldenaar gewezen vonnis en anderzijds het toestaan van betaling van het verschuldigde in termijnen. Daarbij dient de gerechtsdeurwaarder te waken voor misbruik van zijn positie. (...)’ (ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5935).
Dit artikel regelt de klachtbehandeling door de gerechtsdeurwaarder van klachten die hij ontvangt. Deze klachten zijn te onderscheiden van tuchtklachten, die over de gerechtsdeurwaarder gaan en zijn ingediend bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders. Een schriftelijke klacht in de betekenis van dit artikel is een schriftelijke uiting van duidelijke ontevredenheid over een gedraging van een persoon of over een dienst.
Een gerechtsdeurwaarder krijgt, bij de uitoefening van zijn ambt en bij zijn nevenwerkzaamheden, te maken met klachten. Deze klachten moeten worden behandeld met het oog op twee effecten die eruit voort kunnen vloeien. Ten eerste kan een klacht zien op een vermeende misstand, waardoor door de afhandeling van die klacht de misstand kan worden rechtgezet. Daarnaast biedt de correcte behandeling van een klacht, de gerechtsdeurwaarder inzicht in zijn eigen handelen of dat van zijn medewerkers. Daaruit vallen lessen te trekken.
Het artikel schrijft voor dat de gerechtsdeurwaarder een procedure heeft die wordt toegepast op de behandeling van klachten. Voor het handelen als drager van een ambt kan de gerechtsdeurwaarder gelden als bestuursorgaan op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor dit handelen geldt dat klachten erover moeten worden afgehandeld conform hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht. Een gerechtsdeurwaarder doet er verstandig aan zijn algemene klachtenprocedure in overeenstemming te laten zijn met hoofdstuk 9 van die wet.
Een gerechtsdeurwaarder moet bij de procedure over de behandeling van klachten ook de regels en kernwaarden die op hem van toepassing zijn, in acht nemen. Relevant daarbij zijn onder meer de artikelen 3.3, eerste lid, 3.4, 3.5, tweede en derde lid, en 4.4. De procedure bevat in ieder geval voorschriften over de registratie van ontvangen klachten.
De verplichtingen die samenhangen met het ondernemerschap gelden voor de gerechtsdeurwaarders, die benoemd zijn op grond van artikel 4 van de wet. In de wet is op toegevoegd gerechtsdeurwaarders een beperktere set van bepalingen van toepassing. Artikel 17 van de wet is niet rechtstreeks van toepassing op de anderen dan de bij koninklijk besluit benoemde gerechtsdeurwaarders. De bepalingen ten aanzien van de kantoor- en privéadministratie die opgenomen zijn in paragraaf 5.3 van deze verordening, zijn gebaseerd op die grondslag. Toegevoegd gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders zijn, op grond van artikel 27, eerste lid of artikelen 25, eerste lid, en 25c, zesde lid, onder verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder werkzaam. Gelet op deze beperktere verantwoordelijkheid is in dit artikel opgenomen dat hoofdstuk 5 niet van toepassing is op toegevoegd gerechtsdeurwaarders.
Voor alle bij koninklijk besluit benoemde gerechtsdeurwaarders geldt dat ze in volle omvang gebonden zijn aan de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt aan de hand van interne afspraken, verantwoordelijkheidsverdelingen, of vorm van dienstverband. In de uitspraak in DAS Legal Finance (ECLI:NL:TGDKG:2019:9) is bevestigd dat een dergelijk onderscheid geen grondslag heeft in de wet.
‘4.6 Uit dit systeem van de Gerechtsdeurwaarderswet volgt dus dat er slechts één mogelijkheid is om gerechtsdeurwaarder te worden zonder ondernemer te zijn: de toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Alleen hij hoeft niet aan de verplichtingen die samengaan met het zelfstandig ondernemerschap te voldoen. Voor de door de Kroon benoemde gerechtsdeurwaarders (dus ook die in loondienst) gelden alle wettelijke vereisten waaraan een gerechtsdeurwaarder dient te voldoen. Dus ook aan de verplichtingen die samengaan met het zelfstandig ondernemerschap waarbij zij in gelijke mate het ondernemersrisico lopen. In de rechtspraak is dit ook herhaaldelijk bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1177, ECLI:NL:TGDKG:2017:25, ECLI:NL:GHAMS:2018:3351).’ (ECLI:NL:TGDKG:2019:9).
Wet- en regelgeving beschrijven en omschrijven de minimumstandaarden voor de beroepsuitoefening. De gerechtsdeurwaarder neemt daarom ook de maatregelen die nodig zijn om de naleving ervan te garanderen. De regelgeving schrijft vaak ook al voor dat maatregelen worden getroffen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de regelgeving inzake arbeidsomstandigheden, inclusief de verplichting voor een risico-inventarisatie en evaluatie, of de Algemene verordening gegevensbescherming. De maatregelen die de gerechtsdeurwaarder in het kader van dit lid treft, zijn gericht op het scheppen van condities voor de naleving van wet- en regelgeving.
Daarbij is de verwachting dat de gerechtsdeurwaarder als ondernemer ook geprikkeld wordt om zijn dienstverlening aantrekkelijker te maken, binnen de kaders van de regelgeving, en deze te verbeteren.
Het tweede lid bevat een verplichting om een bedrijfsvoering tot stand te brengen die zodanig is dat het mogelijk is om te voldoen aan de regelgeving, de kwaliteit van de dienstverlening goed te houden en de continuïteit te waarborgen.
Goede dienstverlening omvat de betrouwbaarheid van handelen van de gerechtsdeurwaarder. De betrouwbaarheid komt onder meer tot uitdrukking in een consistent niveau van dienstverlening. De betrouwbaarheid van de dienstverlening houdt nauw verband met de integriteit van de gerechtsdeurwaarder in de uitoefening van het ambt en de dienstverlening. In dat licht heeft de dienstverlening van een individuele gerechtsdeurwaarder en zijn kantoor ook uitstraling naar zijn collega’s en het aanzien van het ambt. Het niveau van dienstverlening moet dus goed zijn in de zin dat dit niveau marktconform is. Het geboden niveau mag wel iets, maar niet te veel in negatieve zin afwijken van dat van collega-gerechtsdeurwaarders.
De in het tweede lid genoemde continuïteit betreft de continuïteit van de dienstverlening. Deze houdt verband met de continuïteit van de onderneming, maar valt daarmee niet samen. De dienstverlening raakt aan de belangen van opdrachtgevers en justitiabelen. Het ontbreken van continuïteit in de onderneming, bijvoorbeeld door overname, of beëindiging ervan, hoeft niet de onderbreking van de dienstverlening met zich mee te brengen. De bedrijfsvoering moet gericht zijn op het voorkomen van onderbrekingen van de dienstverlening.
Het derde lid was eerder opgenomen in artikel 2 van de Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren. Het derde lid concretiseert enkele van de verplichtingen die voortvloeien uit de vereiste onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. In alle gevallen dient de absolute beslissingsbevoegdheid aangaande het beleid van het kantoor, het beheer van derdengelden en voorts alle aspecten van de behandeling van de portefeuille, zowel in de minnelijke als de ambtelijke fase van zijn bemoeienissen, te berusten bij de gerechtsdeurwaarder. Zijn er meer gerechtsdeurwaarders voor het kantoor werkzaam, dan worden de beslissingen over deze zaken genomen door hen samen of door een deel van hen. Uiteraard dient er wel ruimte te bestaan voor uitvoering van werkzaamheden door bij het gerechtsdeurwaarderskantoor werkzame personen. Het tweede lid biedt deze ruimte, ook als daarbij operationele beslissingen worden genomen, zolang dit maar geschiedt onder directe verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder.
De mogelijkheid om taken te organiseren en te herverdelen, doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder dat binnen het kantoor waar hij werkzaam is, de geldende regels worden nageleefd. De gerechtsdeurwaarder blijft tuchtrechtelijk aansprakelijk, ook wanneer hij zich niet inhoudelijk met de materie waarop een klacht ziet, heeft bemoeid.
Dit artikel heeft als grondslag artikel 57a van de wet. De kwaliteitstoets betreft een audit op grond van een zelfevaluatie. Deze audit is gericht op het vinden van verbeterpunten en het doen van aanbevelingen gericht op de continue verbetering van de naleving van wet- en regelgeving (artikel 5.2) maar ook op een verbeterde beheersing van de risico’s van het ambt. De kwaliteitstoets vormde een cruciaal onderdeel van de Verordening KBvG Normen voor kwaliteit en de uitwerking ervan in het Reglement KBvG Normen voor kwaliteit. Deze verordening en dit reglement zijn in 2020 geëvalueerd. Met dit artikel wordt het mogelijk om de resultaten van die evaluatie en de aanbevelingen die daarin gedaan zijn te verwerken bij bestuursregel.
In het eerste lid van artikel 5.3 wordt de termijn waarop kwaliteitstoetsen plaatsvinden verlengd van twee jaar naar drie jaar. Dit was een van de aanbevelingen die gedaan werden in het kader van de evaluatie van de Verordening KBvG Normen voor kwaliteit.
In het derde lid, eerste zin, is de rol van het bestuur van de KBvG opgenomen. In verband daarmee is ook het tweede lid aangepast. Als gevolg van deze wijziging stelt niet de auditor, maar het bestuur het definitieve verslag vast.
De verlengde termijn van drie jaar brengt risico’s met zich mee. De evaluatie doet ook een aanbeveling om dat risico af te dekken door tussentijds een zelfevaluatie te houden. De voorgestelde tekst van het derde lid, tweede zin, biedt het bestuur de bevoegdheid om een kortere geldigheid van het toetsingsverslag vast te stellen. Deze bevoegdheid bestaat ook onder de Verordening KBvG Normen voor kwaliteit (zie art. 21.6 van het Reglement KBvG Normen voor kwaliteit). Toepassing van een kortere geldigheid kan bijvoorbeeld gerechtvaardigd zijn als uit de beoordeling van de auditor blijkt dat het kantoor of de gerechtsdeurwaarder ternauwernood voldoet aan de bepalingen, bedoeld in het eerste lid.
In het derde lid, derde zin, is de bevoegdheid van het bestuur opgenomen de kwaliteitstoets eerder te laten plaatsvinden dan binnen drie jaar na de voorgaande kwaliteitstoets. De beoordeling kan in dat geval ook betrekking hebben op een of meerdere specifieke aspecten en hoeft niet een volledige kwaliteitstoets te omvatten. Het gebruik van deze bevoegdheid zou voor het betrokken kantoor of de betrokken gerechtsdeurwaarder belastend kunnen zijn. Toepassing ervan moet daarom gerechtvaardigd worden aan de hand van de verwachte risico’s dat niet meer aan de bepalingen genoemd in het eerste lid wordt voldaan.
Pas geopende kantoren en pas toegetreden gerechtsdeurwaarders kunnen nog niet beschikken over een positieve verklaring. In het vierde lid is opgenomen dat hun daarvoor drie jaar ter beschikking staat.
Het vijfde lid regelt de bevoegdheid van het bestuur van het KBvG om een gerechtsdeurwaarder of kantoor te laten onderzoeken. Dat zou steekproefsgewijs kunnen. De keuze voor het te onderzoeken kantoor of gerechtsdeurwaarder zou risicogeoriënteerd kunnen zijn en hoeft niet volstrekt willekeurig te zijn. De KBvG bepaalt wie de auditor is en draagt daarvoor de kosten. De regeling biedt geen grondslag voor het verhaal van kosten gemaakt door de KBvG of kosten aan de kant van de gerechtsdeurwaarder.
Het zesde lid voorziet in de mogelijkheid dat bij een audit als bedoeld in het eerste lid, wordt afgeweken van de voorgeschreven werkwijze. Dat kan nodig zijn als de voorgeschreven werkwijze erin voorziet dat de gerechtsdeurwaarder voorbereidende stappen neemt (bijvoorbeeld het invullen van een vragenlijst). De auditor beschikt op grond van artikel 57a, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet, over bevoegdheden die ingezet kunnen worden om niet al te afhankelijk te zijn van de medewerking van de gerechtsdeurwaarder. Het afwijken van de ‘standaard’ werkwijze zou om diezelfde reden ook mogelijk moeten zijn. Dit beoogt het zesde lid te regelen.
Het ondernemerschap is onlosmakelijk verbonden met het ambt. Met name financiële risico's kunnen de ambtsuitoefening raken. Door inzicht te hebben in de ‘toestand van de onderneming’, dus deze te kennen, is de gerechtsdeurwaarder in staat om risico’s te voorkomen door tijdig bij te sturen. Deze verplichting onderscheidt zich van de inzichtelijkheidsvereiste van artikel 2:362 van het BW, omdat die uitsluitend ziet op de kwaliteit van de jaarrekening. Artikel 5.4 heeft een voortdurend karakter, niet alleen wanneer de gerechtsdeurwaarder verslag doet van zijn financiële situatie. Is de situatie zorgwekkender, dan zou de gerechtsdeurwaarder zich vaker bewust moeten zijn van de toestand van de onderneming. Onder de toestand van de onderneming wordt begrepen de financiële toestand, dus de bewaarpositie, de liquiditeit en solvabiliteit van het kantoor. Dit artikel heeft als grondslag artikel 57, tweede lid, tweede volzin van de wet.
De gerechtsdeurwaarder heeft een zorgplicht die ziet op de verdiencapaciteit van de onderneming. De verdiencapaciteit (de productiemiddelen) moet voldoende zijn om daaruit de structurele kosten te kunnen dekken, investeringen te doen en reserves op te bouwen.
Samen met het Bureau Financieel Toezicht zijn criteria ontwikkeld die indicatief zijn voor de financiële gezondheid en onafhankelijkheid van de onderneming. Als de financiële gezondheid van de onderneming twijfelachtig wordt, komt de goede en onafhankelijke ambtsuitoefening onder druk te staan. De normen zien op de beschikbaarheid van liquide middelen en kortlopende schulden en de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen. Van de gerechtsdeurwaarder wordt verwacht dat hij, op grond van artikel 5.3, kennis heeft van de beide ratio’s. Van de gerechtsdeurwaarder wordt ook verwacht dat hij ernaar handelt als de ratio’s onder de norm dreigen te raken of zijn geraakt. De bepaling is neergelegd geweest in de bestuursregel houdende minimumeisen voor de liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio van de gerechtsdeurwaarder. Voor het berekenen van de ratio’s wordt onderdeel 1.4 van de verslagstaten, bedoeld in artikel 5.10, tweede lid, gebruikt.
Een sluitend systeem van kasgelden draagt bij aan inzichtelijke financiën. Het tweede lid is een uitwerking van het eerste lid.
Een toereikende administratie die met de vereiste zorgvuldigheid wordt uitgevoerd, draagt bij aan het inzichtelijk hebben van de financiën. De norm in dit artikel hangt nauw samen met andere normen, zoals het toereikende saldo voor de verplichtingen op de derdengeldrekening (artikel 19, derde lid, van de wet). Daarnaast is de zorgvuldigheid een kernwaarde van de gerechtsdeurwaarder, die tevens is neergelegd in artikel 3.4 en artikel 4.4.
Bij bestuursregel worden voorschriften en verslagstaten vastgesteld die bij de inrichting en vastlegging van de administratie in acht genomen moeten worden. Dat gebeurt bij bestuursregel omdat het gedetailleerde en technische uitwerking betreft. Bij de vaststelling van de nieuwe modellen wordt overleg gevoerd met het BFT.
De dossiers vormen een onderdeel van de administratie. De inhoud van dossiers is voor ieder dossier op gelijke wijze opgebouwd. Dit is te realiseren wanneer de dossiers digitaal worden bijgehouden.
Voor het voldoen aan de verplichting om de dossiervorming daadwerkelijk te standaardiseren, is het instrueren van medewerkers te dezen noodzakelijk. De mate van standaardisatie kan worden afgeleid uit de eenheid waarmee de (verschillende) medewerkers op het kantoor het dossier bijhouden.
Als er werkafspraken gemaakt zijn, op dossierniveau of op portefeuilleniveau, dan bevat ieder dossier een verwijzing naar deze afspraken.
De (op dit moment) aanhangige Archiefwet treedt naar verwachting in of kort na 2022 in werking. Voor zover gerechtsdeurwaarders niet reeds uit hoofde van hun taak aan deze archiefwet moeten voldoen, is hier een bepaling opgenomen die geïnspireerd is op de kern van die wet.
De inhoud van een dossier bevat in ieder geval de werkafspraken met de opdrachtgever. Deze afspraken worden in het dossier vastgelegd, zodra ze gemaakt zijn. Dit volgt uit artikel 4.4, tweede lid.
De bewaartermijn is in ieder geval voor informatie die relevant is voor de Belastingdienst zeven jaar, op grond van artikel 2:10, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het handboek persoonsgegevens van de KBvG beschrijft de bewaartermijnen voor veel soorten documenten. Voor de meeste van deze documenten geldt een bewaartermijn van tien jaar.
De gerechtsdeurwaarder die gebruikmaakt van geautomatiseerde systemen, is verantwoordelijk voor het correct en integer functioneren ervan. Deze bepaling kent raakvlakken met de verantwoordelijkheid die de gerechtsdeurwaarder ook heeft als gevolg van zijn hoedanigheid als verwerkingsverantwoordelijke, in de zin van artikel 4, (2) van de AVG. Deze verplichtingen lijken op de verplichtingen opgenomen in artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de AVG.
De gerechtsdeurwaarder dient de taken en bevoegdheden van zijn personeel duidelijk te omschrijven. Dit is een uitwerking van de algemene norm die in artikel 7:611 en artikel 7:655 Burgerlijk Wetboek is opgenomen. De taken moeten expliciet omschreven worden om de verantwoordelijkheden tussen personeel en gerechtsdeurwaarder inzichtelijk te maken zodat rekenschap wordt gegeven aan de gerechtsdeurwaarder als ondernemend ambtenaar. Er is dus een relatie met artikel 5.2, derde lid van deze verordening. Het handelen binnen het kantoor moet, ten minste, onder verantwoordelijkheid van een gerechtsdeurwaarder plaatsvinden.
Tweede lid
Hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt, is een verwijzing naar de heersende ethische normen. Deze heersende ethische normen zijn terug te vinden in discussies en besluiten van de ledenraad en algemene ledenvergadering van de KBvG, in uitspraken in het tuchtrecht, alsmede uitspraken van de Nationale ombudsman.
Het derde lid bevat de verplichting voor een werkgever om de ethische kant van het beroep te bespreken met alle medewerkers. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van de ontwikkelingen in tuchtrecht, maar ook het voorleggen en bespreken van ethische dilemma’s waar een gerechtsdeurwaarder in het beroep mee te maken krijgt. Het lid schrijft voor dat een dergelijk overleg structureel moet plaatsvinden, dat wil zeggen met een voorspelbare regelmaat. Denkbaar is om een dergelijk overleg een aantal maal per jaar te houden.
Het bespreken van de ethiek van het beroep heeft tot doel het bewustzijn te vergroten van hetgeen een gerechtsdeurwaarder betaamt. Het bewustzijn kan bijdragen aan een cultuur waarin het naleven van de geldende normen gemakkelijker wordt en mogelijke schendingen van de norm besproken, gecorrigeerd en zelfs voorkomen kunnen worden.
Artikel 6.1 bevat een gebod voor gerechtsdeurwaarders om zijn ambtsgenoten te informeren over de door hem gelegde beslagen en de beslagen die bij hem ter verdeling zijn ingediend als bedoeld in artikel 478 Rv. Hieronder is begrepen informatie over ter verdeling ingediende (vereenvoudigde) beslagen die niet door een gerechtsdeurwaarder zijn gelegd, ingediende ‘vorderingen op inkomen’ als bedoeld in artikel 19 Invorderingswet 1990 en indiening na ‘verhaal zonder dwangbevel’. Het verstrekken van deze informatie strekt tot een goede uitoefening van het ambt door de ambtsgenoot. De verstrekte informatie stelt de ambtsgenoot in staat om een inschatting te maken van de verhaalbaarheid van de vordering, de opdrachtgever te informeren op grond van artikel 4.6 en daarbij rekening te houden met de correcte toepassing van de beslagvrije voet.
De gerechtsdeurwaarder wordt geacht zijn medewerking te verlenen aan gerechtvaardigde verzoeken om inlichtingen. Verzoeken om inlichtingen over gegevens die ook in het beslagregister zijn opgenomen, zijn niet gerechtvaardigd. Deze inlichtingen hoeven niet te worden verstrekt. Inlichtingen die niet samenhangen met en gericht zijn op een door de ambtsgenoot te verrichten ambtshandeling, hoeven evenmin te worden verstrekt. De gerechtsdeurwaarder kan de ambtsgenoot verzoeken om onderbouwing en rechtvaardiging van het verzoek.
De verplichting om gegevens te verstrekken is beperkt in het tweede lid. De verstrekte inlichtingen strekken niet verder dan nodig voor, kort gezegd, een juiste toepassing van de wettelijke taken van de ambtsgenoot.
Aan de mogelijkheid om deze informatie op te vragen is wel de verplichting opgenomen om eventuele onjuistheden te signaleren (derde lid). Daarbij maakt het niet uit of deze inlichtingen door middel van het beslagregister zijn verkregen of rechtstreeks van de gerechtsdeurwaarder.
Het eerste lid van dit artikel kadert in dat niet alle beslagen ingeschreven worden in het beslagregister. Uitsluitend over die soorten beslagen die het bestuur van de KBvG op grond van het vierde lid heeft aangewezen, worden gegevens opgenomen. In het beslagregister zijn nu met name beslagen op inkomen (en inkomensonderdelen) opgenomen. Dat neemt niet weg dat het denkbaar is dat ook andere soorten beslagen opgenomen zullen worden.
Het tweede lid van dit artikel beschrijft de doelen van het beslagregister. De doelen van het beslagregister zijn:
• het bevorderen van de juiste uitvoering van taken en rollen bij beslaglegging. De taken en rollen zijn bij wet of krachtens wet opgedragen aan de gerechtsdeurwaarder. Een voorbeeld van een bij wet opgedragen taak en rol is die van coördinerend deurwaarder (artikel 475ab van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
• het voorkomen van niet-invorderbare kosten, door potentieel beslagleggers te informeren over eerder gelegde beslagen;
• het bevorderen van een juiste afwikkeling van het beslag, door de gerechtsdeurwaarder die daarvoor de verantwoording draagt de relevante gegevens te verstrekken;
• de juiste vaststelling en toepassing van de beslagvrije voet.
Deze doelen zijn maatgevend voor de invulling van de taken en bevoegdheden van het bestuur. De raadpleging (en het gebruik van de gegevens verkregen uit dit register) wordt beperkt, omdat deze alleen mag plaatsvinden met het oog op deze doelen (zie onder meer artikel 6.4, vierde lid, maar ook de AVG is relevant).
Het bestuur van de KBvG wijst een beheerder van het beslagregister aan. Daarmee identificeert het bestuur degene met wie de gerechtsdeurwaarder te maken heeft bij de vervulling van de voorschriften hierna. De beheerder van het beslagregister verwerkt persoonsgegevens. De beheerder doet dat gedeeltelijk in opdracht van de gerechtsdeurwaarder. Dat is in ieder geval voor zover het de gegevens betreft die de gerechtsdeurwaarder verstrekt of opvraagt. De beheerder geldt voor deze verwerking als een verwerker in de zin van de AVG.
Het bestuur van de KBvG stelt bij bestuursregel vast over welke beslagen gegevens opgenomen moeten worden. Het artikel bevat verder enkele grondslagen voor nadere regels door het bestuur van de KBvG over het soort gegevens dat over een gelegd beslag wordt opgenomen. Onderdeel a biedt een grondslag voor het opnemen van gegevens over het beslag. Daarbij valt te denken aan de aard, titel of omvang van de schuld waarvoor het beslag is gelegd. Maar ook de volgorde ten opzichte van de andere gelegde beslagen. Onderdeel b biedt een grondslag voor het opnemen van gegevens over de betrokken persoon (of rechtspersoon). Onder omstandigheden draagt het bij aan de doelen van het register en daarmee aan een goede uitoefening van de bij of krachtens wet opgelegde taken en rollen, dat er gegevens van andere personen worden opgenomen. Daarbij valt te denken aan persoonsgegevens van de in gemeenschap van goederen met de schuldenaar gehuwde persoon. De gegevens waaraan gedacht moet worden, zijn identificerende gegevens van de betrokken persoon of personen. En gegevens die relevant zijn voor het verhaal, bijvoorbeeld gegevens betreffende het inkomen van een persoon (hoogte, herkomst, bankgegevens) en gegevens betreffende de mogelijkheid of gebleken onmogelijkheid om op de persoon te verhalen, waaronder de juiste toepassing van de beslagvrije voet. Ten slotte biedt onderdeel c een grondslag voor het opnemen van gegevens die het gerechtsdeurwaarderskantoor identificeren.
Het eerste lid beschrijft dat de gerechtsdeurwaarder toegang heeft. Voor het verkrijgen van die toegang wendt de gerechtsdeurwaarder zich tot de beheerder. Die toegang wordt beperkt verleend. Uitsluitend de gerechtsdeurwaarder en onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen kan toegang worden verleend. De gerechtsdeurwaarder moet in staat zijn om beslagen in te schrijven, door te halen, te raadplegen en te wijzigen, als het beslagen betreft die door of namens de gerechtsdeurwaarder of het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zijn gelegd. De gerechtsdeurwaarder die de betekening van een beslag door een ander laat uitvoeren, bijvoorbeeld vanwege de afgelegen locatie, blijft verantwoordelijk voor het (tijdig) inschrijven ervan.
De gerechtsdeurwaarder is verplicht om de door hem of namens hem gelegde beslagen of wijzigingen daarvan in te schrijven in het register. Hij doet dat binnen drie werkdagen nadat het beslag is gelegd, dan wel de wijziging hem kenbaar is geworden. Het beslag wordt doorgehaald binnen drie werkdagen nadat het is opgeheven of nadat het vervallen van het beslag bekend is geworden bij de gerechtsdeurwaarder. Dit heeft ten doel de actualiteit van de gegevens in het register te waarborgen.
Het eerste lid regelt dat de gerechtsdeurwaarder toegang heeft tot het beslagregister. De gerechtsdeurwaarder heeft toegang om de gegevens van de gelegde beslagen te raadplegen.
De gerechtsdeurwaarder wordt, door de beheerder, in de gelegenheid gesteld om medewerkers die onder de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder werkzaam zijn, of onder zijn aansturing staan, mede te autoriseren voor toegang. Het is denkbaar dat de beheerder de mogelijkheid biedt om minder vergaande toegang te verlenen, als de gerechtsdeurwaarder dat wenselijk vindt. Zodoende zou bijvoorbeeld het doorvoeren van wijzigingen voorbehouden kunnen blijven aan gerechtsdeurwaarders of toegevoegd gerechtsdeurwaarders, maar het raadplegen zou aan een medewerker toegestaan kunnen worden.
Als de gerechtsdeurwaarder voornemens is om een procedure tot verhaal van een vordering in te leiden of een beslag te leggen, waarvan het bestuur van de KBvG op grond van artikel 6.2, vierde lid, heeft bepaald dat deze ingeschreven moeten worden, dan is de gerechtsdeurwaarder verplicht het beslagregister te raadplegen. Bij de raadpleging gaat de gerechtsdeurwaarder na of ten aanzien van dezelfde schuldenaar of degene met wie hij in enige gemeenschap van goederen is gehuwd reeds beslagen zijn opgenomen in het register.
De raadpleging vindt plaats ten hoogste 28 dagen voorafgaand aan de betekening van het exploot. Is de raadpleging langer geleden geweest, dan vindt hernieuwde raadpleging plaats, voordat het desbetreffende exploot wordt betekend.
De raadpleging van het beslagregister is niet in alle gevallen verplicht. Wanneer raadpleging niet verplicht is gesteld, is de gerechtsdeurwaarder hier wel toe bevoegd met het oog op een te verrichten ambtshandeling. De raadpleging hoeft niet in alle gevallen te leiden tot een ambtshandeling. Zo kan het zijn dat wordt afgezien van het verrichten van die ambtshandeling als gevolg van de raadpleging. Het kan ook zo zijn dat de ambtshandeling, onder omstandigheden, door een ander dan de raadplegende gerechtsdeurwaarder zou moeten plaatsvinden. De raadpleging kan bijvoorbeeld geschieden met het oog op het (her)berekenen van de beslagvrije voet. De formele vaststelling van een gewijzigde beslagvrije voet is voorbehouden aan de coördinerende deurwaarder in het kader van de uitvoering van zijn wettelijke taken. Dat gegeven staat aan de raadpleging ten behoeve van het maken van een berekening van de beslagvrije voet niet in de weg.
De raadpleging van het beslagregister door de gerechtsdeurwaarder om zijn opdrachtgever te informeren in verband met een te maken opportuniteitsafweging, is begrensd door hoger recht, waaronder de AVG, maar ook door artikel 4.6, tweede lid, en artikel 6.2, tweede lid.
Uit de AVG vloeien beperkingen voort ten aanzien van de raadpleging van het beslagregister. Voor de niet voorgeschreven raadplegingen heeft de gerechtsdeurwaarder telkens een afweging te maken of deze raadpleging evenredig en noodzakelijk is.
Artikel 6.5 bevat een grondslag voor bestuursregels over de afwikkeling van een of meerdere beslagen die gelegd zijn ten laste van een schuldenaar of degene met wie hij in enige gemeenschap van goederen is gehuwd. Door middel van deze regels kunnen de lasten en inspanningen die gepaard gaan met een correcte afwikkeling van meervoudige beslagen beperkt worden. Bij deze bestuursregels kunnen verplichtingen opgelegd worden aan gerechtsdeurwaarders, die zonder deze regel die verplichting niet zouden hebben. Bij het vaststellen van de bestuursregel betrekt het bestuur van de KBvG de uitvoerbaarheid en evenredigheid van de voorschriften.
Artikel 6.6 beschrijft de reikwijdte van de bepalingen van deze paragraaf. De reikwijdte is beperkt tot de ondernemingen waarmee de ambtelijke activiteiten worden verricht. De uitzondering betreft artikel 6.11. Dat artikel ziet ook op functies van de gerechtsdeurwaarder in overige ondernemingen en rechtspersonen.
Het tweede lid van artikel 6.6 is nodig om te verhelderen dat uitsluitend bij de Kroon benoemde gerechtsdeurwaarders kunnen gelden als gerechtsdeurwaarder in de zin van deze paragraaf. Dat geldt zowel voor de verplichtingen die aan hen opgelegd worden, als voor gerechtsdeurwaarders die in lijdelijke zin opgenomen zijn, zoals artikel 6.7, eerste lid, waarbij het bestuur in meerderheid uit gerechtsdeurwaarders moet bestaan. Toegevoegd gerechtsdeurwaarders of kandidaat-gerechtsdeurwaarders worden niet als gerechtsdeurwaarder beschouwd voor het bereiken van die meerderheid.
Ingevolge het eerste lid zal het bestuur van het gerechtsdeurwaarderskantoor ten minste in meerderheid moeten bestaan uit gerechtsdeurwaarders. Als er een dagelijks bestuur is, geldt uiteraard hetzelfde. In geval de zeggenschap van de onderscheiden bestuursleden niet gelijkwaardig is, houdt deze verplichting tevens in dat de bestuursleden die overwegende zeggenschap hebben, ook de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder hebben. Voorts zullen (financiële) deelnemingen door niet-gerechtsdeurwaarders – doorgaans in de vorm van aandelenparticipaties, maar het kan bijvoorbeeld ook gaan om een financiële inbreng in een personenvennootschap – in alle gevallen slechts een minderheidsbelang mogen vormen. In geval van een deelneming door middel van aandelen zullen derhalve steeds aandelen voor minimaal 51% van het geplaatste kapitaal bij gerechtsdeurwaarders moeten berusten. Bij personenvennootschappen, die geen aandelen kennen, gaat het om de economische deelgerechtigdheid in de zin van artikel 7:808 van het BW. De eis dat anderen dan gerechtsdeurwaarders slechts een minderheidsbelang mogen bezitten, houdt verband met de gedachte dat iedere participatie gericht is op rendement en ook zonder formele zeggenschap feitelijk gepaard zal gaan met invloed in de onderneming. In beginsel correspondeert de aandelenverhouding of de verhouding van ieders economische deelgerechtigdheid met de winstaandelen van de aandeelhouders of vennoten. Dat hoeft echter niet steeds het geval te zijn: er kan sprake zijn van preferente aandelen of afwijkende afspraken over winstverdeling. Voor het doel van de verordening is dat niet van groot belang, aangezien tegenover de zwaardere aanspraak op winst voor houders van preferente aandelen veelal een verminderde zeggenschap staat. Als een gerechtsdeurwaarder door middel van een praktijkvennootschap waarvan hij alle aandelen bezit, indirect deelneemt in het gerechtsdeurwaarderskantoor, wordt voor de toepassing van het eerste lid ‘door’ deze praktijkvennootschap heen gekeken naar de uiteindelijke eigenaar. Hetzelfde geldt voor deelname door middel van een holding of een beheervennootschap. Waar het immers om gaat, is of gerechtsdeurwaarders een meerderheidsbelang vertegenwoordigen, ongeacht of dit door directe of indirecte deelnemingen gevormd wordt.
Het tweede lid stelt nadere eisen aan de bestuurders van de vennootschap waaraan het gerechtsdeurwaarderskantoor toebehoort voor zover die bestuurders geen gerechtsdeurwaarder zijn. Volgens onderdeel a van het tweede lid dienen zij te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag. Dit is volledig in overeenstemming met het gegeven dat ook de gerechtsdeurwaarder bij zijn benoeming tot gerechtsdeurwaarder over een dergelijke verklaring dient te beschikken. De verklaring waarom verzocht wordt, moet dus overeenkomen met de verklaring die een gerechtsdeurwaarder moet hebben bij zijn benoeming.
In onderdeel b van het tweede lid wordt bepaald dat de bestuurder, niet zijnde gerechtsdeurwaarder, niet betrokken mag zijn bij opdrachten aan het gerechtsdeurwaarderskantoor waar hij bestuurder is en geen werkzaamheden mag verrichten of diensten mag aanbieden op een wijze die aan de gerechtsdeurwaarder niet zou zijn toegestaan of schade kunnen toebrengen aan eer en aanzien van het ambt. De gerechtsdeurwaarder aan wie het gerechtsdeurwaarderskantoor toebehoort waarin de betreffende bestuurder is aangesteld, is verantwoordelijk voor het naleven van deze bepaling. Op een duidelijke en gemakkelijk te handhaven manier is op deze manier vastgelegd dat de gerechtsdeurwaarders hebben te borgen dat de bestuurder zich aan de gerechtsdeurwaardersregelgeving houdt en dat bij overtreding de gerechtsdeurwaarder ten volle tuchtrechtelijk verantwoordelijk is.
Conform het derde lid van dit artikel dient de gerechtsdeurwaarder er voor zorg te dragen dat de taken en bevoegdheden aan een bestuurder, niet zijnde gerechtsdeurwaarder, worden ontnomen zodra deze bestuurder niet langer in aanmerking zou komen voor verlening van een verklaring omtrent het gedrag.
Artikel 6.8 sluit uit dat niet-gerechtsdeurwaarders een belang nemen of krijgen in een onderneming van een gerechtsdeurwaarder, als deze niet in aanmerking komen (of niet langer zouden komen) voor een verklaring omtrent het gedrag of betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor. Onder ‘personen die niet gerechtsdeurwaarder zijn’ zijn zowel natuurlijke personen als rechtspersonen te begrijpen. De bepaling richt zich net als de andere bepalingen van de verordening tot de gerechtsdeurwaarder en niet (rechtstreeks) tot derden: de gerechtsdeurwaarder zal moeten zorgdragen dat zijn kantoor vrij is van betrokkenheid van deelnemende derden die verder gaat dan deze bepaling toestaat.
Ten aanzien van gerechtsdeurwaarders die na ontslag betrokken blijven bij het gerechtsdeurwaarderskantoor, dient de bepaling aldus te worden toegepast, dat zij moeten zorgen dat zij zo spoedig mogelijk na hun ontslag als gerechtsdeurwaarder beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (behalve als zij als waarnemend gerechtsdeurwaarder verbonden blijven).
De verklaring omtrent het gedrag kan zowel worden aangevraagd ten aanzien van natuurlijke personen als ten aanzien van rechtspersonen in de zin van Boek 2 BW, daaronder mede begrepen personenvennootschappen, rederijen en doelvermogens. De omschrijving van artikel 1, onder d, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens sluit uit dat buitenlandse rechtspersonen een verklaring omtrent het gedrag krijgen. Indien zich de situatie zou voordoen dat een buitenlandse rechtspersoon wil deelnemen in een gerechtsdeurwaarderskantoor, kan daarom worden volstaan met een in het desbetreffende land opgemaakt deugdelijk equivalent voor de verklaring omtrent het gedrag.
Onderdeel b maakt duidelijk dat het niet zo mag zijn dat een derde-participant een deelneming verwerft in een gerechtsdeurwaarderskantoor wanneer hij betrokken is bij opdrachten aan dat kantoor. In onderdeel c geldt dat de derde-participant geen deelneming verwerft of houdt als deze werkzaamheden of diensten aanbiedt op een wijze die aan de gerechtsdeurwaarder niet zou zijn toegestaan of schade kan aanbrengen aan de eer en het aanzien van het ambt van gerechtsdeurwaarder. Van zo’n situatie zal sprake zijn wanneer de derde-participant vorderingen koopt of garantierendementen biedt. Dit zijn diensten die een gerechtsdeurwaarder niet mag aanbieden, op grond van artikel 4.7, vijfde lid. De gerechtsdeurwaarder aan wie het gerechtsdeurwaarderskantoor toebehoort waarin de betreffende bestuurder is aangesteld, is verantwoordelijk voor het naleven van deze bepaling. Op een duidelijke en gemakkelijk te handhaven manier is op deze manier vastgelegd dat de gerechtsdeurwaarders hebben te borgen dat de bestuurder zich aan de gerechtsdeurwaardersregelgeving houdt en dat bij overtreding de gerechtsdeurwaarder ten volle tuchtrechtelijk verantwoordelijk is.
De strekking van onderdeel d van dit artikel is dat de gerechtsdeurwaarder ervoor moet zorgen dat de derde-participant die informatie verstrekt die het mogelijk maakt dat het BFT effectief toezicht kan uitoefenen op het gerechtsdeurwaarderskantoor. Als het BFT ten behoeve van haar controlerende taak over bepaalde informatie dient te beschikken van de derde-participant, dan is het de gerechtsdeurwaarder die ervoor moet zorgen dat die informatie beschikbaar gesteld wordt aan het BFT. Als de derde-participant de gevraagde informatie weigert te verstrekken, dan is de gerechtsdeurwaarder daarvoor tuchtrechtelijk verantwoordelijk.
De gerechtsdeurwaarder dient zijn onafhankelijkheid nader te waarborgen door het sluiten van een overeenkomst met allen die deelnemen in de vennootschap waaraan het gerechtsdeurwaarderskantoor toebehoort. Deze overeenkomst maakt het mogelijk om bij gewijzigde omstandigheden die tot overtreding van de verordening (kunnen) leiden, te zorgen dat alsnog zo spoedig mogelijk aan de eisen van de verordening wordt voldaan. De overeenkomst dient ook te worden gesloten met deelnemende collega-gerechtsdeurwaarders, zodat bijvoorbeeld in geval van ontzetting uit het ambt kan worden afgedwongen dat zij hun deelneming overdragen aan de overblijvende participanten. Gelet op het doel van de regeling kan er veelal mee worden volstaan de overeenkomst te sluiten met allen die directe deelnemingen hebben.
Zo zal een vennootschap die via een andere vennootschap een indirect belang heeft in het gerechtsdeurwaarderskantoor, niet betrokken mogen zijn bij opdrachten aan het kantoor; gebeurt dat toch, dan zal de laatstbedoelde vennootschap haar deelneming moeten beëindigen. De deelneming zal ook beëindigd moeten worden wanneer de deelnemende vennootschap diensten of werkzaamheden aanbiedt die aan de gerechtsdeurwaarder niet zijn toegestaan of in strijd zijn met eer en aanzien van het ambt. De verplichting tot beëindiging van de deelneming zal in de meeste gevallen neerkomen op een verplichting om aandelen te vervreemden. Bij personenvennootschappen kan het ook gaan om een uittreding uit de vennootschap, waarbij geen overdracht van aandelen plaatsvindt. Er is van afgezien te bepalen dat de deelneming steeds dient te worden overgedragen aan de andere deelnemende personen, omdat denkbaar (en in het kader van deze verordening toelaatbaar) is dat een andere externe partij de deelneming overneemt. Het ligt overigens voor de hand dat bijvoorbeeld door middel van een kettingbeding wordt verzekerd dat ook degene die een deelneming verwerft, aan de overeenkomst gebonden zal zijn.
De overeenkomst behoeft niet te verplichten tot beperking of beëindiging van de deelneming van een gerechtsdeurwaarder, of een door gerechtsdeurwaarder gecontroleerde vennootschap die betrokken is bij opdrachten aan het kantoor. Evenmin is dat voorgeschreven in geval van omstandigheden die in de weg zouden staan van verlening van een verklaring omtrent het gedrag. De verplichting tot beperking of beëindiging van deelneming dient wél te gelden in het – wellicht uitzonderlijke – geval dat een niet-gerechtsdeurwaarder een deelneming verwerft of vergroot in een vennootschap die overeenkomstig artikel 6.7 en artikel 6.8, eerste lid, door gerechtsdeurwaarders wordt gecontroleerd en daardoor het totale aandeel van derden in het gerechtsdeurwaarderskantoor te groot wordt.
De bepalingen ten aanzien van de aandeelhoudersovereenkomst zijn ook opgenomen geweest in de Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren. Op die bestaande overeenkomsten is overgangsrecht van toepassing (zie artikel 8.4).
De meest voorkomende vorm van deelneming is de verwerving van aandelen in een vennootschap. Het tweede lid regelt dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is bij de andere vorm van deelneming, namelijk als vennoot in een personenvennootschap (maatschap, of commanditaire vennootschap). Voor aandeelhouder moet dan telkens gelezen worden ‘vennoot’. Een stille vennoot geldt daarbij ook als vennoot. De verplichting om het houden van aandelen onder omstandigheden te beperken, moet voor personenvennootschappen gelezen worden als de verplichting om de deelname aan de personenvennootschap te beperken.
Als de gerechtsdeurwaarder als werknemer of anderszins in dienst zou treden van een persoon die geen gerechtsdeurwaarder is maar die wel deelneemt in het gerechtsdeurwaarderskantoor, zou zijn onafhankelijkheid onder druk komen te staan. Om die reden staat de verordening een dergelijk dienstverband niet toe. De verordening verzet zich er niet tegen dat de gerechtsdeurwaarder in dienst is van de vennootschap waaraan het gerechtsdeurwaarderskantoor toebehoort, ook niet als daarin wordt deelgenomen door vennoten die geen gerechtsdeurwaarder zijn (zij zullen immers nooit een meerderheid vormen).
Het artikel houdt een aantal beperkingen in die een gerechtsdeurwaarder in acht dient te nemen wanneer hij actief wil zijn buiten zijn eigen of bij een ander gerechtsdeurwaarderskantoor. Ook hiervoor geldt dat de gerechtsdeurwaarder niet mag deelnemen of als bestuurder mag toetreden in een onderneming die een opdrachtgever is van de gerechtsdeurwaardersonderneming of anderszins diensten of werkzaamheden aanbiedt die aan de gerechtsdeurwaarder niet zouden zijn toegestaan.
Dit artikel regelt een aspect van de benoeming tot ledenraadslid, namelijk wanneer verkiezingen plaatsvinden. Verkiezingen vinden plaats zo snel mogelijk nadat een lid van de ledenraad defungeert.
Dit artikel regelt de kandidaatstelling (eerste en tweede lid) en de taak van het bureau bij het opstellen van de lijst met kandidaten. De verkiezing vindt plaats door de algemene ledenvergadering. De algemene ledenvergadering bepaalt de eigen vergaderorde, waaronder de wijze van stemmen (artikel 77 van de wet).
De leden die door de algemene ledenraad verkozen zijn, worden benoemd als ledenraadslid. De benoeming vindt plaats door de algemene ledenvergadering en geldt als een besluit van die vergadering.
De ledenraad bestaat uit vijftien leden. Voor deze vijftien leden kunnen plaatsvervangers worden benoemd. Het aantal plaatsvervangers is ten hoogste even groot als het aantal leden, dus ook vijftien. De plaatsvervangend leden worden ook verkozen door de algemene ledenvergadering. Een plaatsvervangend lid is ook gehouden aan de geheimhoudingsplicht opgenomen in artikel 7.20.
Dit artikel regelt het einde van het lidmaatschap van de ledenraad. Het artikel geldt voor ledenraadsleden en plaatsvervangend ledenraadsleden op gelijke wijze.
In onderdeel c van het eerste lid is opgenomen dat uitsluitend gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders en waarnemend gerechtsdeurwaarders lid kunnen zijn van de ledenraad. Verlies van die hoedanigheid betekent automatisch verlies van het lidmaatschap. Uitgezonderd is als de hoedanigheid onmiddellijk opgevolgd wordt door een ander, bijvoorbeeld een kandidaat-gerechtsdeurwaarder wordt benoemd als gerechtsdeurwaarder, of een gerechtsdeurwaarder die nog even aanblijft als waarnemend gerechtsdeurwaarder in zijn voormalige kantoor. Het schorsen van een gerechtsdeurwaarder leidt niet tot verlies van zijn hoedanigheid. Een geschorste gerechtsdeurwaarder blijft daarom, ook voor de tijd dat hij geschorst is, lid van de ledenraad.
Dit artikel regelt de hoedanigheid van de voorzitter. In de paragrafen 7.2, 7.3 en 7.4 zijn in verschillende artikelen de taken en bevoegdheden van de voorzitter benoemd. Een goede uitoefening van taken van de voorzitter kan maken dat deze aan de inhoudelijke beraadslaging niet kan deelnemen. Het staat de voorzitter vrij om een ander ledenraadslid te verzoeken deze inhoudelijke inbreng namens hem te leveren. Ook kan hij, als enige, het stemrecht laten uitoefenen door een ander, op de vergadering aanwezig, ledenraadslid.
De ledenraad kan zich laten bijstaan door commissies. Deze commissies kunnen de besluitvorming door de ledenraad voorbereiden. De commissie neemt zelf geen besluiten. Een commissie is daarom geen bestuursorgaan van de KBvG.
Het derde lid bevestigt de verhouding tussen de ledenraad en de commissies. De ledenraad kan de commissie instructies geven en het handelen ervan binden aan een reglement. Wellicht ten overvloede, het door commissieleden niet naleven van de bepalingen van dat reglement is op zichzelf geen tuchtrechtelijk vergrijp. Dit blijkt ook uit het feit dat de grondslag voor deze paragrafen gelegen is in artikel 73, eerste lid, van de wet en niet artikel 57, tweede lid, van de wet.
Het staat de ledenraad vrij om virtueel te vergaderen, door middel van tweezijdige elektronische communicatiemiddelen (videovergaderen). Bij de uitnodiging worden de relevante gegevens voor deelname aan de vergadering meegezonden (artikel 7.8, derde lid). Door het ontbreken van fysieke aanwezigheid gelden er bijzondere bepalingen ten aanzien van de identificeerbaarheid van de deelnemende ledenraadsleden en het uitbrengen van stemmen, zie daarvoor de specifieke bepalingen opgenomen in artikel 7.11 en artikel 7.16.
Schriftelijke stemming op gesloten en ongetekende briefjes (dus anoniem) vindt vaak plaats bij verkiezingen over personen. Daarvoor is bij een virtuele vergadering een systeem nodig dat aan de voorwaarden voldoet die opgenomen zijn in artikel 7.16, zevende lid.
Artikel 7.21 heeft als grondslag artikel 73, tweede lid van de wet.
Dit artikel bevat de verschillende meldingen die de gerechtsdeurwaarder moet doen aan het bestuur.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, bevat de verplichting om ieder half jaar de aantallen verschillende exploten te melden bij het bestuur. Dit gebeurt in het kader van het berekenen van de heffing die verschuldigd is op grond van artikel 7.23.
Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, c en d, betreft gegevens die betrekking hebben op de deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren en deelnemingen door gerechtsdeurwaarders.
Alle gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden door (of namens) de gerechtsdeurwaarder opgegeven aan het bestuur van de KBvG. Onderdeel a van het eerste lid schrijft opgave voor van de rechtsvorm van het kantoor. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een B.V., maatschap of coöperatie. Een N.V. met vrij overdraagbare aandelen komt niet in aanmerking, omdat door de vrije overdraagbaarheid van de aandelen niet goed kan worden voldaan aan de artikelen 6.9 en 7.22. Ten aanzien van de inrichting van de rechtsvorm kan bijvoorbeeld van belang zijn of er een raad van commissarissen is of een ander orgaan met bijzondere bevoegdheden. Met anderszins deelnemende personen wordt bijvoorbeeld gedoeld op de leden van een coöperatie en op (indirect deelnemende) certificaathouders. Bij de op te geven rechten gaat het niet alleen om het aandeel in de winst of het stemrecht in algemene aandeelhoudersvergadering of in andere vergaderingen, maar ook bijvoorbeeld om een vetorecht of het recht om (bepaalde) bestuurders te benoemen. Ook statutaire of contractuele beperkingen in de bevoegdheden kunnen van belang zijn. Het eerste lid, onderdeel c, verplicht tot opgave van deelnemingen door de gerechtsdeurwaarder buiten zijn eigen kantoor. Investeringen met een zuiver beleggingskarakter gelden niet als deelnemingen, aangezien deze niet ertoe strekken duurzaam verbonden te zijn met de eigen werkzaamheid. Gerechtsdeurwaarders behoeven dus niet op te geven in hoeverre zij aandelen bezitten in gangbare beursfondsen.
Het vierde lid bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder kengetallen over zijn ambt en zijn dienstverlening verstrekt aan het bestuur van de KBvG. De wijze waarop en termijn waarin de gegevens moeten worden verstrekt, wordt bij bestuursregel bepaald. Bij bestuursregel wordt ook bepaald welke gegevens worden verstrekt.
Dit artikel bevat een grondslag voor bestuursregels van het bestuur van de KBvG. Deze grondslag geldt naast de grondslagen die elders in de verordening opgenomen zijn. De grondslagen van dit artikel zijn daarop aanvullend. De mogelijkheid om bij bestuursregels nieuwe verplichtingen op te leggen aan gerechtsdeurwaarders, is geclausuleerd. Allereerst moeten de regels betrekking hebben op de in de aanhef van het artikel genoemde onderwerpen. Voor onderdeel a van het eerste lid geldt dat het om de uitwerking van in de verordening opgenomen regels gaat, voor wat betreft de procedurele of administratieve vereisten. Voor onderdeel b geldt dat indien hoger recht dwingt tot het regelen van een onderwerp, dat onderwerp bij bestuursregel nader geregeld kan worden. Daarbij kan niet worden afgeweken van de bepalingen in de verordening. Deze grondslag kan wel leiden tot nieuwe verplichtingen. De hogere regeling moet vaak met spoed worden omgezet, waardoor aanpassing van de verordening niet in alle gevallen tijdig zal zijn. Daarnaast is de inhoud van dergelijke verplichtingen in verregaande mate van hogerhand gegeven. Voor onderdeel c geldt, vergelijkbaar met onderdeel b, dat voor spoedeisende gevallen een wijzigingsverordening niet snel genoeg tot stand kan komen. In dat geval kan regeling door middel van een bestuursregel een uitkomst bieden.
In het tweede lid is een mogelijkheid opgenomen dat bij bestuursregel artikelen worden aangewezen die niet of niet geheel van toepassing zijn op de waarnemend gerechtsdeurwaarder. Deze uitzondering geldt uitsluitend voor de bepalingen in de verordening en de bestuursregels. Artikel 24 van de wet bepaalt dat de rechten en verplichtingen van een waarnemend gerechtsdeurwaarder gelijk zijn aan die van een gerechtsdeurwaarder. In sommige gevallen is dat echter een onpraktische en onnodig bezwarende verplichting.
Artikel 8.2 bevat de opdracht van de ledenraad aan het bestuur van de KBvG om de verordening regelmatig te evalueren op doeltreffendheid en effecten in de praktijk. Uiterlijk iedere vijf jaar wordt over deze evaluatie verslag uitgebracht aan de ledenraad. Het verslag kan ook eerder gedaan worden. De evaluatie zal de doeltreffendheid van (delen van) de verordening en daarop gebaseerde regelgeving moeten betreffen en is naar zijn aard ‘ex post’. Met ex post evaluaties worden de effecten van regelgeving vastgesteld en vergeleken met de oorspronkelijke doelstellingen van het beleid. Deze verworven kennis wordt vervolgens gebruikt om het beleid en regelgeving bij te stellen, voort te zetten of te beëindigen danwel betrokken bij de totstandkoming van nieuw beleid en nieuwe regelgeving.
Ex post evaluatie kan hierbij betrekking hebben op:
■ het verhogen van de effectiviteit en efficiency van het beleid en regelgeving;
■ het verkrijgen van inzicht en relevantie van beleid en regelgeving;
■ het minimaliseren van negatieve externe (neven)effecten;
■ het optimaliseren van de implementatie van beleid en regelgeving.
Voor de evaluatie kan het bestuur in overleg met de ledenraad accenten aanbrengen, als gevolg waarvan de evaluatie meer wordt gericht op de geaccentueerde aspecten. De accenten zouden gelegd kunnen worden bij onderdelen van de verordening ten aanzien waarvan twijfel kan bestaan over de toereikendheid, doeltreffendheid of ten aanzien waarvan ongewenste neveneffecten worden vermoed.
De bestaande verordeningen van de KBvG worden ingetrokken. De intrekking van de verordeningen leidt tot verval van rechtswege van de bestuursregels die deze verordeningen als grondslag hadden. De bestuursregels zullen opnieuw vastgesteld moeten worden, met inachtneming van deze verordening.
Het tweede lid is opgenomen met het oog op een afwijkende inwerkingtreding van het onderdeel dat de gehele Verordening Beroepsstage & Permanente Educatie doet vervallen. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 8.5. Een deel van de grondslagen van het Reglement Beroepsstage & Permanente Educatie (de artikelen 9 en 10 van de Verordening Beroepsstage & Permanente Educatie) vervalt niet. Dit reglement vervalt dus alleen voor zover het de beroepsstage betreft op het moment van inwerkingtreding van het tweede lid van deze verordening.
In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen op grond waarvan het oude recht van kracht blijft. Dit is het geval voor het onderwijs in de beroepsstage dat is aangevangen voor inwerkingtreding van deze verordening. Daarnaast geldt het oude recht voor de aandeelhouders en vennootschaps-overeenkomsten die reeds gesloten zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening. Deze verordening dwingt niet tot aanpassen van deze overeenkomsten, voor zover deze overeenkomsten in overeenstemming waren met artikel 5 van de Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren.
Gerechtsdeurwaardersverordening |
Oorspronkelijke verordening |
|
---|---|---|
Artikel 1.1 |
Definities |
|
Artikel 1.2 |
Artikel 1 Vbgg |
|
Artikel 2.1, eerste lid |
Artikel 2, tweede lid, Vbpe |
|
Artikel 2.1, tweede lid |
Artikel 2, eerste lid, Vbpe |
|
Artikel 2.2, eerste lid |
Artikelen 2, derde lid, en 3, eerste lid, Vbpe, artikel 4 Rbpe |
|
Artikel 2.2 tweede lid |
Artikel 2, vierde lid, Vbpe |
|
Artikel 2.2, derde lid |
Artikel 2, vierde lid, Vbpe |
|
Artikel 2.3 |
Artikel 4 Vbpe |
|
Artikel 2.4, eerste lid |
Artikel 3, tweede lid, Vbpe |
|
Artikel 2.4, tweede lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 2.4, derde lid |
Artikel 3, derde lid, Vbpe |
|
Artikel 2.4, vierde lid |
Artikel 10, eerste lid, Vbpe |
|
Artikel 2.5, eerste lid |
Artikel 14 Vbgg, artikel 5, eerste lid, Vbpe |
|
Artikel 2.5, tweede lid |
Artikel 1, onderdeel b, Vbpe |
|
Artikel 2.6, eerste lid |
Artikelen 6, eerste lid, en 7, eerste lid, Vbpe |
|
Artikel 2.6, tweede lid |
Artikel 10, vierde lid, Rbpe |
|
Artikel 2.6, derde lid |
Artikel 10, vijfde lid, Rbpe |
|
Artikel 2.6, vierde lid |
Artikel 10, eerste lid, Vbpe |
|
Artikel 2.7, eerste lid |
Artikel 7, tweede lid, Vbpe, artikelen 2 en 5 Rbpe |
|
Artikel 2.7, tweede lid |
Artikel 12, derde lid, Rbpe |
|
Artikel 2.7, derde lid |
Artikelen 10, eerste lid, Vbpe en 9, eerste lid Rbpe |
|
Artikel 2.8 |
Artikel 6, tweede lid, Vbpe, en artikel 3, eerste lid, Rbpe |
|
Artikel 2.9, eerste lid |
Artikel 7, vierde lid, Vbpe en artikel 7, eerste lid Rbpe |
|
Artikel 2.9, tweede lid |
Artikel 10, eerste lid, Vbpe |
|
Artikel 2.9, derde lid |
Artikel 7, vierde lid, tweede zin, Vbpe |
|
Artikel 2.10, eerste lid |
Artikel 8, eerste lid, Vbpe en artikel 11 Rbpe |
|
Artikel 2.10, tweede lid |
Artikel 8, tweede lid, Vbpe en artikel 11 Rbpe |
|
Artikel 3.1 |
Definities Vnvk/nieuwe bepaling |
|
Artikel 3.2 |
Artikel 2 Vbgg en artikel 4, tweede zin, Vnvk |
|
Artikel 3.3, eerste lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 3.3, tweede lid |
Artikel 5 Vnvk |
|
Artikel 3.3, derde lid |
Artikelen 6 en 7 Vbgg |
|
Artikel 3.3, vierde lid |
Artikel 10 Vnvk |
|
Artikel 3.4 |
Artikel 4, derde lid, Vdb, artikelen 3, 10 en 12 Vbgg en artikel 10 Vnvk |
|
Artikel 3.5, eerste lid |
Artikel 12 Vbgg en artikel 9, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 3.5, tweede lid |
Artikel 9, tweede zin, Vnvk |
|
Artikel 3.5, derde lid |
Artikelen 7 en 9, eerste lid, Vnvk |
|
Artikel 3.5, vierde lid |
Artikel 5 Vbgg en artikelen 9 en 10 Vdb |
|
Artikel 3.6, eerste lid |
Artikel 10, tweede zin, Vbgg, artikel 8, eerste zin, Vnvk en artikelen 8.1 en 8.2 Rnvk |
|
Artikel 3.6, tweede lid |
Artikel 8 Vbgg |
|
Artikel 3.7, eerste lid |
Artikel 3 Vgt |
|
Artikel 3.7, tweede lid |
Artikel 6 Vgt |
|
Artikel 3.7, derde lid |
Artikel 7 Vgt |
|
Artikel 4.1 |
Definities Vnvk |
|
Artikel 4.2, eerste lid, |
Artikel 4, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 4.2, tweede lid, |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 4.3 |
Artikel 5 Vnvk |
|
Artikel 4.4, eerste lid |
Artikel 10 Vbgg en artikel 10 Vnvk |
|
Artikel 4.4, tweede lid |
Artikel 6, eerste zin, Vnv en artikelen 3.1 en 6.2 Rnvk |
|
Artikel 4.5, eerste lid |
Artikel 1 Vnvk en artikel 1.2 Rnvk |
|
Artikel 4.5, tweede lid |
Bestuursregel Publicatie in gerechtelijke advertentie |
|
Artikel 4.5, derde lid |
Bestuursregel Profitletters |
|
Artikel 4.5, vierde lid |
Artikelen 5 en 9 Vbgg |
|
Artikel 4.6, eerste lid |
Artikelen 3, en 9, eerste zin, Vnvk, artikel 8, vierde lid, eerste zin, Vdb en artikel 8, tweede lid Vdg |
|
Artikel 4.6, tweede lid |
Artikel 11, tweede zin, Vbgg, artikelen 3, 8, tweede zin, en 9, eerste zin, Vnvk, artikel 8, vierde lid, eerste zin, Vdb en artikel 3.4 Rnvk |
|
Artikel 4.6, derde lid |
Artikelen 6, eerste lid, tweede zin, 8, derde en vierde lid, eerste zin, en 10 Vdb |
|
Artikel 4.6, vierde lid |
Artikel 11, eerste zin, Vbgg, artikel 3 Vnvk, en artikel 3.2 Rnvk |
|
Artikel 4.6, vijfde lid |
Artikel 13 Vbgg, artikelen 8, tweede zin en, 9, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 4.6, zesde lid |
Artikelen 8, tweede zin, en 9, eerste zin, Vnvk en artikelen 8.3, 9.1 en 19.1 Rnvk |
|
Artikel 4.6, zevende lid |
Artikel 6.3 Rnvk |
|
Artikel 4.7, eerste lid |
Artikel 2 Vnvk en artikel 2.1 Rnvk |
|
Artikel 4.7, tweede lid |
Artikel 4 Vgt |
|
Artikel 4.7, derde lid |
Bestuursregel ter regulering van de voorfinanciering van outofpocketkosten door leden van de KBvG |
|
Artikel 4.7, vierde lid |
Artikel 5 Vgt |
|
Artikel 4.7, vijfde lid |
Artikel 1, onderdeel b, Vgt |
|
Artikel 4.7, zesde lid |
Artikel 7 Vgt |
|
Artikel 4.8 |
Bestuursregel Regelingskosten |
|
Artikel 4.9 |
Artikelen 13 Vnvk en 13.1 Rnvk |
|
Artikel 5.1 |
Definities Vnvk |
|
Artikel 5.2, eerste lid |
Artikel 6, tweede zin, Vnvk |
|
Artikel 5.2, tweede lid |
Artikel 4, eerste zin Vbgg en artikelen 12, tweede zin, en 16 Vnvk |
|
Artikel 5.2, derde lid |
Artikelen 2 en 9, eerste lid, Vdg |
|
Artikel 5.3, eerste lid |
Artikel 21 Vnvk en artikelen 21.1 en 21.2 Rnvk |
|
Artikel 5.3, tweede lid |
Artikel 21 Vnvk en artikel 21.6, eerste zin, Rnvk |
|
Artikel 5.3, derde lid |
Artikel 21.6, tweede zin, Rnvk |
|
Artikel 5.3, vierde lid |
Artikel 21 Vnvk |
|
Artikel 5.3, vijfde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 5.3, zesde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 5.4 |
Artikel 12, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 5.5, eerste lid |
Nieuwe bepaling, houdt verband met artikelen 14 en 16 Vnvk en artikel 8 Adm.v. |
|
Artikel 5.5, tweede lid |
Artikel 14 Vnvk |
|
Artikel 5.6 |
Bestuursregel houdende minimumeisen voor de liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio van de gerechtsdeurwaarder |
|
Artikel 5.7 |
Artikel 14.4 Rnvk |
|
Artikel 5.8, eerste lid |
Artikel 6, eerste lid, Adm.v. en artikel 6, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 5.8, tweede lid |
Artikel 6, tweede lid, Adm.v. |
|
Artikel 5.9, eerste lid |
Artikel 1 en 4 Adm.v. en artikel 6, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 5.9, tweede lid |
Artikel 7 Adm.v. |
|
Artikel 5.9, derde lid |
Artikel 5 Adm.v. |
|
Artikel 5.10 |
Artikel 3 Adm.v. |
|
Artikel 5.11 |
Artikel 9 Adm.v. |
|
Artikel 5.12, eerste lid |
Artikel 6.1 Rnvk |
|
Artikel 5.12, tweede lid |
Artikel 6.4 Rnvk |
|
Artikel 5.13, eerste lid |
Artikel 10 Adm.v., artikelen 6, eerste zin, en 11 Vnvk en artikel 11.1 Rnvk |
|
Artikel 5.13, tweede lid |
Artikel 11.2, tweede zin, Rnvk |
|
Artikel 5.14, eerste lid |
Artikel 8 Admin.v en artikel 15, eerste zin, Vnvk |
|
Artikel 5.14, tweede lid |
Artikel 15, tweede zin, Vnvk |
|
Artikel 5.15, eerste lid |
Artikel 18 Vnvk |
|
Artikel 5.15, tweede lid |
Artikel 4, tweede zin, Vbgg, artikel 19 Vnvk en artikel 19.1 Rnvk |
|
Artikel 5.15, derde lid |
Artikel 19 Nvk en 19.3 Rnvk |
|
Artikel 6.1, eerste lid |
Artikelen 3, en 8, derde lid, eerste zin, Vdb |
|
Artikel 6.1, tweede lid |
Artikel 8, derde lid, tweede zin, Vdb |
|
Artikel 6.1, derde lid |
Artikel 7, zevende lid, Vdb |
|
Artikel 6.2, eerste lid |
Artikel 2 Vdb |
|
Artikel 6.2, tweede lid |
Artikel 3 Vdb |
|
Artikel 6.2, derde lid |
Artikelen 4, eerste en tweede lid en 5 Vdb |
|
Artikel 6.2, vierde lid |
Artikelen 4, derde lid, 7, vierde lid, en 13, eerste lid, Vdb |
|
Artikel 6.3, eerste lid |
Artikel 6, eerste lid, 9, eerste en tweede lid, Vdb |
|
Artikel 6.3, tweede lid |
Artikel 6 eerste lid en 7, eerste en derde lid, Vdb |
|
Artikel 6.4, eerste lid |
Artikel 9 Vdb |
|
Artikel 6.4, tweede lid |
Artikel 8, tweede lid, Vdb en artikel 4, derde lid, Reglement digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders |
|
Artikel 6.4, derde lid |
Artikelen 6, eerste lid, en 8, eerste lid Vdb |
|
Artikel 6.4, vierde lid |
Artikelen 6, eerste lid, en 8 eerste lid, Vdb |
|
Artikel 6.5 |
Artikelen 8, derde lid, en 13, eerste lid, Vdb en de Bestuursregel beslag op vorderingen |
|
Artikel 6.6, eerste lid |
Nieuwe bepaling, artikel 1, onderdeel d, Vdg |
|
Artikel 6.6, tweede lid |
Artikel 1, onder d, Vdg |
|
Artikel 6.7, eerste lid |
Artikel 3, eerste en tweede lid, Vdg |
|
Artikel 6.7, tweede lid |
Artikel 3, derde lid, Vdg |
|
Artikel 6.7, derde lid |
Artikel 3, vierde lid, Vdg |
|
Artikel 6.8 |
Artikelen 3, tweede lid, en 4 Vdg |
|
Artikel 6.9, eerste lid |
Artikel 5, tweede lid, Vdg |
|
Artikel 6.9, tweede lid |
Artikel 5, eerste lid, Vdg |
|
Artikel 6.10 |
Artikel 6 Vdg |
|
Artikel 6.11 |
Artikel 7 Vdg |
|
Artikel 7.1 |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.2, eerste lid |
Artikel 2, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.2, tweede lid |
Artikel 2, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.2, derde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.2, vierde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.3 |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.4 |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.5, eerste lid |
Artikel 2, derde lid, VL |
|
Artikel 7.5, tweede lid |
Artikel 2, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.6, eerste lid |
Artikel 3, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.6, tweede lid |
Artikel 3, vijfde lid, VL |
|
Artikel 7.6, derde lid |
Artikel 3, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.6, vierde lid |
Artikel 3, derde lid, VL |
|
Artikel 7.6, vijfde lid |
Artikel 3, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.7, eerste lid |
Artikel 14, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.7, tweede lid |
Artikel 14, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.7, derde lid |
Artikel 14, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.7, vierde lid |
Artikel 14, derde lid, VL |
|
Artikel 7.8, eerste lid |
Artikel 4, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.8, tweede lid |
Artikel 4, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.8, derde lid, eerste zin |
Artikel 4, derde lid, VL |
|
Artikel 7.8, derde lid, tweede zin |
||
Artikel 7.8, vierde lid |
Artikel 4, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.8, vijfde lid |
Artikel 4, zevende lid, VL |
|
Artikel 7.9, eerste lid |
||
Artikel 7.9, tweede lid |
Artikel 4, vijfde lid, VL |
|
Artikel 7.9, derde lid |
Artikel 4, zesde lid, VL |
|
Artikel 7.10, eerste lid |
Artikel 5, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.10, tweede lid |
Artikel 5, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.10, derde lid |
Artikel 5, derde lid, VL |
|
Artikel 7.10, vierde lid |
Artikel 5, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.11, eerste lid, |
Artikel 7 VL |
|
Artikel 7.11, tweede lid, |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.12 |
Artikel 8 VL |
|
Artikel 7.13, eerste lid |
Artikelen 9, eerste lid, en 12 VL |
|
Artikel 7.13, tweede lid |
Artikel 9, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.13, derde lid |
Artikel 9, derde lid, VL |
|
Artikel 7.13, vierde lid |
Artikel 9, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.14, onderdeel a |
Artikel 10 VL |
|
Artikel 7.14, onderdeel b |
Artikel 11, derde lid, VL |
|
Artikel 7.15, eerste lid |
Artikel 13, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.15, tweede lid |
Artikel 13, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.15, derde lid |
Artikel 13, derde lid, VL |
|
Artikel 7.16, eerste lid |
Artikel 6, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.16, tweede lid |
Artikel 6, vijfde en achtste lid, VL |
|
Artikel 7.16, derde lid |
Artikel 6, zesde lid, VL |
|
Artikel 7.16, vierde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.16, vijfde lid |
Artikel 6, zevende lid, VL |
|
Artikel 7.16, zesde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.16, zevende lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.17, eerste lid |
Artikel 6, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.17, tweede lid |
Artikel 6, derde lid, VL |
|
Artikel 7.17, derde lid |
Artikel 6, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.17, vierde lid |
Artikel 6, tiende lid, VL |
|
Artikel 7.17, vijfde lid |
Artikel 6, negende lid, VL |
|
Artikel 7.18, eerste lid |
Artikel 15, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.18, tweede lid |
Artikel 15, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.18, derde lid |
Artikel 15, derde lid, VL |
|
Artikel 7.18, vierde lid |
Artikel 15, achtste lid, VL |
|
Artikel 7.18, vijfde lid, eerste zin |
Artikel 15, vierde lid, VL |
|
Artikel 7.18, vijfde lid, laatste zin |
Artikel 15, vijfde lid, VL |
|
Artikel 7.18, zesde lid |
Artikel 15, zesde lid, VL |
|
Artikel 7.19, eerste lid |
Artikel 16 VL |
|
Artikel 7.19, tweede lid |
Artikel 16 VL |
|
Artikel 7.20, onderdeel a |
Artikel 11, eerste lid, VL |
|
Artikel 7.20, onderdeel b |
Artikel 11, tweede lid, VL |
|
Artikel 7.21, eerste lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.21, tweede lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.22, eerste lid |
Artikel 8, eerste lid, Vdg, artikelen 2, en 4, vierde lid, Vgl en artikel 2, Vktt |
|
Artikel 7.22, tweede lid |
Artikel 4, eerste lid, Vgl |
|
Artikel 7.22, derde lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 7.22, vierde lid |
Artikelen 2 en 3, eerste lid, Vgl |
|
Artikel 7.22, vijfde lid |
Artikel en 2 en 3, tweede lid, Vgl |
|
Artikel 7.23, eerste lid |
Artikelen 3 en 4 Vktt |
|
Artikel 7.23, tweede lid |
Artikel 5 Vktt |
|
Artikel 8.1, eerste lid |
Nieuw geformuleerde delegatie van regelgevende bevoegdheid |
|
Artikel 8.1, tweede lid |
Nieuwe bepaling |
|
Artikel 8.2 - 8.6 |
Nieuwe slotbepalingen |
Gebruikte afkortingen |
Volledige naam |
|
---|---|---|
Adm.v. |
Administratieverordening gerechtsdeurwaarders |
|
Vbgg |
Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders |
|
Vbpe |
Verordening Beroepsstage & Permanente Educatie KBvG |
|
Vdb |
Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders |
|
Vdg |
Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren |
|
Vgl |
Verordening gegevensverstrekking door de leden van de KBvG |
|
Vgt |
Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders |
|
VL |
Verordening Ledenraad KBvG |
|
Vktt |
Verordening doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht aan de leden van de KBvG |
|
Vnvk |
Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit |
|
Rbpe |
Reglement Beroepsstage & Permanente Educatie KBvG |
|
Rnvk |
Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit |
Administratieverordening gerechtsdeurwaarders |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Artikel 5.9, eerste lid |
Artikel 2 |
Niet opgenomen i.v.m. Algemene verordening gegevensbescherming |
Artikel 3 |
Artikel 5.10 |
Artikel 4 |
Artikel 5.9, eerste lid |
Artikel 5 |
Artikel 5.9, derde lid |
Artikel 6, eerste lid |
Artikel 5.8, eerste lid |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 5.8, tweede lid |
Artikel 7 |
Artikel 5.9, tweede lid |
Artikel 8 |
Artikelen 5.5, eerste lid, en 5.14, eerste lid |
Artikel 9 |
Artikel 5.11 |
Artikel 10 |
Artikel 5.13, eerste lid |
Artikel 11, eerste lid |
– |
Artikel 11, tweede lid |
Artikel 8.1, eerste lid |
Artikel 11, derde lid |
Artikel 8.1, eerste lid |
Artikel 11, vierde lid |
– |
Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Artikel 1.2 |
Artikel 2 |
Artikel 3.2 |
Artikel 3 |
Artikel 3.4 |
Artikel 4, eerste zin |
Artikel 5.2, tweede lid |
Artikel 4, tweede zin |
Artikel 5.15, tweede lid |
Artikel 5 |
Artikelen 3.5, vierde lid, en 4.5, vierde lid |
Artikel 6 |
Artikel 3.3, derde lid |
Artikel 7 |
Artikel 3.3, derde lid |
Artikel 8 |
Artikel 3.6, tweede lid |
Artikel 9 |
Niet aldus opgenomen, wel artikel 3.5, vierde lid en artikel 4.5, vierde lid |
Artikel 10 |
Artikelen 3.4, 3.6, eerste lid, en 4.4 eerste lid |
Artikel 11, eerste zin |
Artikel 4.6, vierde lid |
Artikel 11, tweede zin |
Artikel 4.6, tweede lid, tweede zin |
Artikel 12 |
Artikelen 3.4 en 3.5, eerste lid |
Artikel 13 |
Artikel 4.6, vijfde lid |
Artikel 14 |
Artikel 2.5, eerste lid |
Artikel 15, eerste tot en met vierde lid |
Slotbepalingen niet opgenomen |
Verordening Beroepsstage & Permanente Educatie KBvG |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1, onderdeel b, |
Artikel 2.5, tweede lid |
Artikel 2, eerste lid |
Artikel 2.1, tweede lid |
Artikel 2, tweede lid |
Artikel 2.1, eerste lid |
Artikel 2, derde lid |
Artikel 2.2, eerste lid |
Artikel 2, vierde lid |
Artikel 2.2, tweede lid en derde lid |
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 2.2, eerste lid |
Artikel 3, eerste lid, tweede zin |
Niet opgenomen, bestuur KBvG bepaalt curriculum en geeft stageverklaring af |
Artikel 3, tweede lid |
Artikel 2.4, eerste lid |
Artikel 3, derde lid |
Artikel 2.4, derde lid |
Artikel 4 |
Artikel 2.3 |
Artikel 5, eerste lid |
Artikel 2.5, eerste lid |
Artikel 5, tweede lid |
Niet opgenomen, voor deeltijd is nergens een uitzondering opgenomen |
Artikel 6, eerste lid |
Artikel 2.6, eerste lid |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 2.8 |
Artikel 7, eerste lid |
Artikel 2.6, eerste lid |
Artikel 7, tweede lid |
Artikel 2.7, eerste lid |
Artikel 7, derde lid |
Bekendmaking besluit volgt al uit Awb |
Artikel 7, vierde lid |
Artikel 2.9, eerste en derde lid |
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 2.10, eerste lid |
Artikel 8, tweede lid |
Artikel 2.10, tweede lid |
Artikel 9, eerste lid |
Invulling bevoegdheid indienen klacht is geen regelgeving maar beleidsregel |
Artikel 9, tweede lid |
|
Artikel 10, eerste lid |
O.a. artikelen 2.4, vierde lid, 2.6, vierde lid, 2.7, derde lid, 2.9, tweede lid, en 8.1 |
Artikel 10, tweede lid |
Niet opgenomen |
Verordening digitaal beslagregister voor gerechtsdeurwaarders |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Niet opgenomen |
Artikel 2 |
Artikel 6.2, eerste lid |
Artikel 3 |
Artikelen 6.1, eerste lid en 6.2, tweede lid |
Artikel 4, eerste lid |
Artikel 6.2, derde lid, eerste zin |
Artikel 4, tweede lid |
Achterhaald door Algemene verordening gegevensbescherming ten aanzien van verantwoordelijkheid, deels opgenomen in artikel 6.2, derde lid, derde zin |
Artikel 4, derde lid, eerste zin |
Artikel 3.4 |
Artikel 4, derde lid, tweede zin |
Artikel 6.2, vierde lid, deels artikel 3.4 |
Artikel 4, vierde lid |
Achterhaald door Algemene verordening gegevensbescherming |
Artikel 5 |
Artikel 6.2, derde lid, tweede en derde zin |
Artikel 6, eerste lid |
Artikelen 4.6, derde lid, 6.3 en 6.4, derde en vierde lid |
Artikel 6, tweede lid |
Niet opgenomen, handelen in overeenstemming met wet- en regelgeving spreekt vanzelf |
Artikel 7, eerste lid |
Artikel 6.3, tweede lid |
Artikel 7, tweede lid |
Wordt opgenomen in bestuursregel op grond van artikel 6.2, vierde lid, onderdeel a |
Artikel 7, derde lid |
Artikel 6.3, tweede lid |
Artikel 7, vierde lid |
Artikel 6.2, vierde lid |
Artikel 7, vijfde lid |
Wordt opgenomen in bestuursregel op grond van artikel 6.2, vierde lid |
Artikel 7, zesde lid |
Artikel 6.2, vierde lid |
Artikel 7, zevende lid |
Artikel 6.1, derde lid |
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 6.4, derde en vierde lid |
Artikel 8, tweede lid |
Artikel 6.4, tweede lid |
Artikel 8, derde lid |
Artikel 6.1, eerste en tweede lid |
Artikel 8, derde lid, laatste zin |
Artikel 6.5 |
Artikel 8, vierde lid, eerste zin |
Artikel 4.6, eerste, tweede en derde lid |
Artikel 8, vierde lid, tweede zin |
Wordt opgenomen in bestuursregel |
Artikel 9, eerste lid |
Artikelen 6.3, eerste lid, eerste zin en 6.4, eerste lid, eerste zin |
Artikel 9, tweede lid |
Artikelen 6.3, eerste lid, tweede zin en 6.4, eerste lid, tweede zin |
Artikel 10 |
Artikelen 3.5, vierde lid en 4.6, derde lid |
Artikel 11 |
Niet opgenomen, deels achterhaald door Algemene verordening gegevensbescherming en onderdeel van afspraken met beheerder |
Artikel 12 |
Niet opgenomen, onderdeel van afspraken met beheerder |
Artikel 13, eerste lid |
O.a. artikelen 6.4, vierde lid, 6.5 en 8.1 |
Artikel 13, tweede lid |
Niet opgenomen |
Artikelen 14 en 15 |
Slotbepalingen niet opgenomen |
Verordening Deelneming in gerechtsdeurwaarderskantoren |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1, onderdeel d, |
Artikel 6.6, tweede lid |
Artikel 2 |
Artikel 5.2, derde lid |
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 6.7, eerste lid |
Artikel 3, tweede lid |
Artikelen 6.7, eerste lid en 6.8, eerste zin |
Artikel 3, derde lid |
Artikel 6.7, tweede lid |
Artikel 3, vierde lid |
Artikel 6.7, derde lid |
Artikel 4 |
Artikel 6.8 |
Artikel 5, eerste lid |
Artikel 6.9, tweede lid |
Artikel 5, tweede lid |
Artikel 6.9, eerste lid |
Artikel 5, derde lid |
Niet opgenomen |
Artikel 6 |
Artikel 6.10 |
Artikel 7 |
Artikel 6.11 |
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 7.22, eerste lid, onder b tot en met d |
Artikel 8, tweede lid |
Deels opgenomen in 4.6, eerste lid |
Artikel 8, derde lid |
Niet opgenomen, wet regelt register uitputtend |
Artikel 9, eerste lid |
Artikel 5.2, derde lid |
Artikel 9, tweede lid |
Artikel 8.1 |
Artikel 10 en 12 |
Slotbepalingen niet opgenomen |
Verordening gegevensverstrekking door de leden van de KBvG |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Niet opgenomen, begrippen volgen uit wet |
Artikel 2 |
Artikel 7.22, eerste, vierde en vijfde lid |
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 7.22, vierde lid |
Artikel 3, tweede lid |
Artikel 7.22, vijfde lid |
Artikel 4, eerste lid |
Artikel 7.22, tweede lid’ |
Artikel 4, tweede lid |
Niet opgenomen |
Artikel 4, derde lid |
Niet opgenomen |
Artikel 4, vierde lid |
Artikel 7.22, eerste lid |
Artikel 5 |
Slotbepaling niet opgenomen |
Verordening Grenzen tariefmodellen gerechtsdeurwaarders |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1, onderdeel b |
Artikel 4.7, vijfde lid |
Artikel 1, overige onderdelen |
Niet opgenomen |
Artikel 2 |
Niet expliciet opgenomen voor tarieven, valt wel onder hoofdstukken 3 en 4 |
Artikel 3 |
Artikel 3.7, eerste lid |
Artikel 4 |
Artikel 4.7, tweede lid |
Artikel 5 |
Artikel 4.7, vierde lid |
Artikel 6 |
Artikel 3.7, tweede lid |
Artikel 7 |
Artikel 3.7, derde lid en artikel 4.7, zesde lid |
Artikel 8, eerste lid |
Artikel 8.1 |
Artikel 8, tweede lid |
Niet opgenomen |
Artikel 9 -10 |
Slotbepalingen niet opgenomen |
Verordening Ledenraad KBvG |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Niet opgenomen |
Artikel 2, eerste lid |
Artikel 7.2, eerste lid |
Artikel 2, tweede lid |
Artikel 7.2, tweede lid |
Artikel 2, derde lid |
Artikel 7.5, eerste lid |
Artikel 2, vierde lid |
Artikel 7.5, tweede lid |
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 7.6, eerste lid |
Artikel 3, tweede lid |
Artikel 7.6, derde lid |
Artikel 3, derde lid |
Artikel 7.6, vierde lid |
Artikel 3, vierde lid |
Artikel 7.6, vijfde lid |
Artikel 3, vijfde lid |
Artikel 7.6, tweede lid |
Artikel 4, eerste lid |
Artikel 7.8, eerste lid |
Artikel 4, tweede lid |
Artikel 7.8, tweede lid |
Artikel 4, derde lid |
Artikel 7.8, derde lid, eerste zin |
Artikel 4, vierde lid |
Artikel 7.8, vierde lid |
Artikel 4, vijfde lid |
Artikel 7.9, tweede lid |
Artikel 4, zesde lid |
Artikel 7.9, derde lid |
Artikel 4, zevende lid |
Artikel 7.8, vijfde lid |
Artikel 5, eerste lid |
Artikel 7.10, eerste lid |
Artikel 5, tweede lid |
Artikel 7.10, tweede lid |
Artikel 5, derde lid |
Artikel 7.10, derde lid |
Artikel 5, vierde lid |
Artikel 7.10, vierde lid |
Artikel 6, eerste lid |
Artikel 7.16, eerste lid |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 7.17, eerste lid |
Artikel 6, derde lid |
Artikel 7.17, tweede lid |
Artikel 6, vierde lid |
Artikel 7.17, derde lid |
Artikel 6, vijfde lid |
Artikel 7.16, tweede lid |
Artikel 6, zesde lid |
Artikel 7.16, derde lid |
Artikel 6, zevende lid |
Artikel 7.16, vijfde lid |
Artikel 6, achtste lid |
Artikel 7.16, tweede lid |
Artikel 6, negende lid |
Artikel 7.17, vijfde lid |
Artikel 6, tiende lid |
Artikel 7.17, vierde lid |
Artikel 7 |
Artikel 7.11, eerste lid |
Artikel 8 |
Artikel 7.12 |
Artikel 9, eerste lid |
Artikel 7.13, eerste lid, eerste zin |
Artikel 9, tweede lid |
Artikel 7.13, tweede lid |
Artikel 9, derde lid |
Artikel 7.13, derde lid |
Artikel 9, vierde lid |
Artikel 7.13, vierde lid |
Artikel 10 |
Artikel 7.14, onderdeel a |
Artikel 11, eerste lid |
Artikel 7.20, onderdeel a |
Artikel 11, tweede lid |
Artikel 7.20, onderdeel b |
Artikel 11, derde lid |
Artikel 7.14, onderdeel b |
Artikel 12 |
Artikel 7.13, eerste lid |
Artikel 13, eerste lid |
Artikel 7.15, eerste lid |
Artikel 13, tweede lid |
Artikel 7.15, tweede lid |
Artikel 13, derde lid |
Artikel 7.15, derde lid |
Artikel 14, eerste lid |
Artikel 7.7, eerste en tweede lid |
Artikel 14, tweede lid |
Artikel 7.7, derde lid |
Artikel 14, derde lid |
Artikel 7.7, vierde lid |
Artikel 15, eerste lid |
Artikel 7.18, eerste lid |
Artikel 15, tweede lid |
Artikel 7.18, tweede lid |
Artikel 15, derde lid |
Artikel 7.18, derde lid |
Artikel 15, vierde lid |
Artikel 7.18, vijfde lid, eerste zin |
Artikel 15, vijfde lid |
Artikel 7.15, vijfde lid, laatste zin |
Artikel 15, zesde lid |
Artikel 7.18, zesde lid |
Artikel 15, zevende lid |
Artikel 7.19, eerste lid |
Artikel 15, achtste lid |
Artikel 7.18, vierde lid |
Artikel 16 |
Artikel 7.19, tweede lid |
Artikel 17 en 18 |
Slotbepalingen niet opgenomen |
Verordening doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht aan de leden van de KBvG |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Definities |
Artikel 2 |
Artikel 7.22, eerste lid |
Artikelen 3 en 4 |
Artikel 7.23, eerste lid |
Artikel 5 |
Artikel 7.23, tweede lid |
Artikelen 6 en 7 |
Slotbepalingen niet opgenomen |
Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Artikel 4.5, eerste lid |
Artikel 2 |
Artikel 4.7, eerste lid |
Artikel 3 |
Artikel 4.6, eerste en tweede lid |
Artikel 4, eerste zin |
Artikel 4.2 |
Artikel 4, tweede zin |
Artikel 3.2 |
Artikel 5 |
Artikelen 3.3, tweede lid en artikel 4.3 |
Artikel 6, eerste zin |
Artikelen 4.4, tweede lid, 5.9, eerste lid, eerste zin, 5.13, eerste lid |
Artikel 6, tweede zin |
Artikel 5. 2 |
Artikel 7 |
Artikel 3.5, derde lid |
Artikel 8, eerste zin |
Artikel 3.6, eerste lid |
Artikel 8, tweede zin |
Artikel 4.6, tweede, vijfde en zesde lid |
Artikel 8, derde zin |
|
Artikel 9, eerste zin |
Artikelen 3.5, eerste lid en 4.6, eerste, tweede, vijfde en zesde lid |
Artikel 9, tweede zin |
Artikel 3.5, tweede lid |
Artikel 10 |
Artikelen 3.3, vierde lid en 3.4 |
Artikel 11 |
Artikel 5.13, eerste lid |
Artikel 12, eerste zin |
Artikel 5.4 |
Artikel 12, tweede zin |
Artikel 5.2, tweede lid |
Artikel 13 |
Artikel 4.9 |
Artikel 14 |
Artikel 5.5, tweede lid |
Artikel 15, eerste zin |
Artikel 5.14, eerste lid |
Artikel 15, tweede zin |
Artikel 5.14, tweede lid |
Artikel 16 |
Artikelen 5.2, tweede lid en 5.5, eerste lid |
Artikel 17 |
Niet opgenomen |
Artikel 18 |
Artikel 5.15, eerste lid |
Artikel 19 |
Artikel 5.15, tweede en derde lid |
Artikel 20 |
Artikel 8.1 |
Artikel 21 |
Artikel 5.3, eerste, tweede en vierde lid |
Artikel 22 |
Slotbepaling niet opgenomen |
Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Definities |
Niet opgenomen |
Artikel 1.1 |
– |
Artikel 1.2 |
Artikel 4.5, eerste lid |
Artikel 2.1 |
Artikel 4.7, eerste lid |
Artikel 2.2 |
– |
Artikel 3.1 |
Artikel 4.4, tweede lid |
Artikel 3.2 |
Artikel 4.6, vierde lid |
Artikel 3.3 |
– |
Artikel 3.4 |
Artikel 4.6, tweede lid |
Artikel 4.1 |
– |
Artikel 4.2 |
– |
Artikel 4.3 |
– |
Artikel 5.1 |
– |
Artikel 6.1 |
Artikel 5.12, eerste lid |
Artikel 6.2 |
Artikel 4.4, tweede lid |
Artikel 6.3 |
Artikel 4.6, zevende lid |
Artikel 6.4 |
Artikel 5.12, tweede lid |
Artikel 6.5 |
– |
Artikel 6.6 |
– |
Artikel 6.7 |
– |
Artikel 7.1 |
– |
Artikel 7.2 |
– |
Artikel 7.3 |
– |
Artikel 7.4 |
– |
Artikel 8.1 |
Artikel 3.6, eerste lid |
Artikel 8.2 |
Artikel 3.6, eerste lid |
Artikel 8.3 |
– |
Artikel 8.4 |
– |
Artikel 8.5 |
– |
Artikel 9.1 |
Artikel 4.6, zesde lid |
Artikel 9.2 |
– |
Artikel 9.3 |
– |
Artikel 9.4 |
– |
Artikel 10.1 |
– |
Artikel 10.2 |
– |
Artikel 10.3 |
– |
Artikel 10.4 |
– |
Artikel 11.1 |
Artikel 5.13 |
Artikel 11.2, tweede zin |
Artikel 5.13, tweede lid |
Artikel 12.1 |
– |
Artikel 12.2 |
– |
Artikel 13.1 |
Artikel 4.9 |
Artikel 13.2 |
– |
Artikel 14.1 |
– |
Artikel 14.2 |
– |
Artikel 14.3 |
– |
Artikel 14.4 |
Artikel 5.7 |
Artikel 15.1 |
– |
Artikel 15.2 |
– |
Artikel 15.3 |
– |
Artikel 15.4 |
– |
Artikel 15.5 |
– |
Artikel 16.1 |
– |
Artikel 16.2 |
– |
Artikel 17.1 |
– |
Artikel 17.2 |
– |
Artikel 17.3 |
– |
Artikel 17.4 |
– |
Artikel 18.1 |
– |
Artikel 19.1 |
Artikelen 4.6, zesde lid en 5.15, tweede lid |
Artikel 19.2 |
– |
Artikel 19.3 |
Artikel 5.15, derde lid |
Artikel 20 |
– |
Artikel 21.1 |
– |
Artikel 21.2 |
Artikel 5.3, eerste lid |
Artikel 21.3 |
– |
Artikel 21.4 |
– |
Artikel 21.5 |
– |
Artikel 21.6 (eerste zin) |
Artikel 5.3, tweede lid |
Artikel 21.7 |
– |
Slotbepaling |
– |
Reglement Beroepsstage & Permanente Educatie KBvG |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Artikel 1 |
Definities |
Artikel 2, eerste lid |
Artikel 2.7, eerste lid |
Artikel 2, tweede lid |
– |
Artikel 2, derde lid |
– |
Artikel 2, vierde lid |
– |
Artikel 2, vijfde lid |
– |
Artikel 2, zesde lid |
– |
Artikel 3, eerste lid |
Artikel 2.8 |
Artikel 3, tweede lid |
– |
Artikel 4, eerste tot en met vierde lid |
Artikel 2.2, eerste lid |
Artikel 5, eerste lid |
Artikel 2.7, eerste lid |
Artikel 5, tweede lid |
– |
Artikel 5, derde lid |
– |
Artikel 5, vierde lid |
– |
Artikel 6, eerste lid |
– |
Artikel 6, tweede lid |
– |
Artikel 6, derde lid |
– |
Artikel 6, vierde lid |
– |
Artikel 7, eerste lid |
Artikel 2.9, eerste lid |
Artikel 7, tweede lid |
– |
Artikel 7, derde lid |
– |
Artikel 7, vierde lid |
– |
Artikel 7, vijfde lid |
– |
Artikel 8 |
Bewijslast is een onderdeel van de bestuursregel van artikel 2.7, derde lid |
Artikel 9, eerste lid |
Artikel 2.7, derde lid |
Artikel 9, tweede lid |
– |
Artikel 9, derde lid |
– |
Artikel 9, vierde lid |
– |
Artikel 9, vijfde lid |
– |
Artikel 10, eerste lid |
– |
Artikel 10, tweede lid |
– |
Artikel 10, derde lid |
– |
Artikel 10, vierde lid |
Artikel 2.6, tweede lid |
Artikel 10, vijfde lid |
Artikel 2.6, derde lid |
Artikel 11, eerste tot en met derde lid |
Artikel 2.10, eerste en tweede lid |
Artikel 12, eerste lid |
Artikel 2.9, derde lid |
Artikel 12, tweede lid |
– |
Artikel 12, derde lid |
Artikel 2.7, tweede lid |
Artikel 13 |
– |
Artikel 14, eerste lid |
– |
Artikel 14, tweede lid |
– |
Artikel 14, derde lid |
– |
Artikel 15, eerste lid |
– |
Artikel 15, tweede lid |
– |
Artikel 15, derde lid |
– |
Overige bestuursregels |
Gerechtsdeurwaardersverordening |
---|---|
Bestuursregel beslag op vorderingen |
Artikel 6.5 |
Bestuursregel houdende minimumeisen voor de liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio van de gerechtsdeurwaarder |
Artikel 5.6 |
Bestuursregel Profitletters |
Artikel 4.5, tweede lid |
Bestuursregel Publicatie in gerechtelijke advertentie |
Artikel 4.5, derde lid |
Bestuursregel Regelingskosten |
Artikel 4.8 |
Bestuursregel ter regulering van de voorfinanciering van outofpocketkosten door leden van de KBvG |
Artikel 4.7, derde lid |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-858.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.