TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
De aanleiding voor dit besluit is de inwerkingtreding van het stelsel van
de Omgevingswet, waarmee de huidige sectorale wet- en regelgeving van het
omgevingsrecht in een stelsel wordt gebundeld. Hierbij worden ook de regels
over bestuursrechtelijke handhaving geïntegreerd tot een uniform stelsel.
De Omgevingswet bepaalt bij welk bestuursorgaan de bestuursrechtelijke
handhavingstaak berust. Artikel 18.2 omvat de toedeling van de
bestuursrechtelijke handhavingstaak en in artikel 18.3 is de toedeling van de
mede-handhavingstaak van een ander bestuursorgaan neergelegd. Op grond van
artikel 18.6, eerste lid, wijst een bestuursorgaan waarop de
bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij besluit personen aan die worden
belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
Omgevingswet.
2. Doel
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden verschillende wetten
geheel of gedeeltelijk ingetrokken. Dit brengt mee dat in sommige gevallen de
wettelijke grondslag om een toezichthouder aan te wijzen komt te vervallen. Het
doel van dit besluit is om ingevolge artikel 18.6, eerste lid, van de
Omgevingswet in de aanwijzing te voorzien voor onderwerpen op de
beleidsterreinen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister
voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Daarnaast kent dit besluit ingevolge artikel 18.7 van de Omgevingswet de
bevoegdheid toe aan de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de
Minister voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap aangewezen toezichthouders om met medeneming van de benodigde
apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner als sprake
is van één van de in dit besluit opgesomde activiteiten op die
beleidsterreinen.
In enkele artikelen wordt binnen een departement onderscheid gemaakt tussen
toezichthouders. Dat gebeurt dan aan de hand van de activiteiten waarop zij
toezien. Daarbij wordt in het algemeen verwezen naar de relevante paragrafen of
artikelen in het Besluit activiteiten leefomgeving waarin op grond van artikel
4.3 van de Omgevingswet is bepaald welke rijksregels er gelden voor
activiteiten of waarin op grond van artikel 5.1 van de Omgevingswet is
aangewezen welke activiteiten vergunningplichtig zijn. De aanwijzing werkt door
naar alle regelgeving over de aangewezen activiteiten waarvoor
bestuursrechtelijke handhaving aan de orde is, zoals de algemene zorgplicht
(paragraaf 1.3 van de Omgevingswet), de algemene regels van het Rijk (artikel
4.3), het verbod om een activiteit te verrichten zonder vergunning (artikel
5.1) en het verbod om te handelen in strijd met vergunningvoorschriften
(artikel 5.5). Ook het aanwijzen van toezichthouders op grond van artikel
18.6a, eerste lid, gebeurt langs de lijn van de activiteiten en niet van de
specifieke artikelen.
3. Gevolgen
Dit besluit zet zoveel mogelijk de bestaande bevoegdheden voort en regelt
de technische omzetting die noodzakelijk is vanwege de inwerkingtreding van het
stelsel van de Omgevingswet.
Bij de totstandkoming heeft afstemming plaatsgevonden met de in dit besluit
aangewezen toezichthouders.
Dit besluit is door de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties vastgesteld in overeenstemming met de Minister van
Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, de Minister voor Natuur en Stikstof, de Staatssecretaris van
Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
II. Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Aanwijzing van toezichthouders
Artikelen 1 tot en met 6
In deze artikelen zijn de toezichthouders aangewezen door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Economische Zaken en
Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Natuur en Stikstof en de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Ten aanzien van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties is ervoor gekozen om de directeur-generaal in wiens
takenpakket de Omgevingswet valt of diegene die door hem wordt aangewezen te
belasten met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de
Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de
bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties. De reden daarvan is dat de verwachting is dat de
verlening van vergunningen (en de daarmee gepaard gaande handhaving erop) naar
verwachting slechts hooguit enkele keren per jaar zal voorkomen. Op deze manier
kan in maatwerk per vergunning worden voorzien. Een uitzondering hierop vormt
het toezicht op de naleving van regels over het energielabel. Hierbij worden
aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de Inspectie Leefomgeving en
Transport.
Op grond van paragraaf 18.1.1 van de Omgevingswet berust de
bestuursrechtelijke handhavingstaak bij de Minister van Economische Zaken en
Klimaat ten aanzien van artikel 4.10 van het Omgevingsbesluit, inhoudende
milieubelastende activiteiten die zien op een mijnbouwwerk,
mijnbouwlocatieactiviteiten en beperkingengebied activiteiten met betrekking
tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk. Ingevolge de artikelen 55,
94 en 95 van het Mijnbouwbesluit in samenhang met de artikelen 6.16 en 7.16 van
het Besluit activiteiten leefomgeving berust de bestuursrechtelijke
handhavingstaak op grond van paragraaf 18.1.1 van de Omgevingswet bij de
Minister van Economische Zaken en Klimaat ten aanzien van activiteiten die zien
op een pijpleiding, mijnbouwinstallatie en het plaatsen ervan op zee. Het
Staatstoezicht op de Mijnen is mede belast met het toezicht op de naleving van
regels, waarbij de bestuursrechtelijke handhavingstaak op grond van paragraaf
18.1.1 van de Omgevingswet berust bij de Minister van Infrastructuur en
Waterstaat ten aanzien van lozingsactiviteiten vanuit mijnbouwwerken en
windparken.
Ten aanzien van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vervangt dit
besluit het gedeelte van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving,
waarin toezichthouders waren aangewezen voor regelgeving die is opgegaan in de
Omgevingswet, en het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer. Er
verandert niets in de toedeling van toezichtsbevoegdheden. De Inspectie
Leefomgeving en Transport is belast met het toezicht op de naleving van het
bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarbij de genoemde Minister berust
in de bestuursrechtelijke handhavingstaak op grond van paragraaf 18.1.1 van die
wet, tenzij in artikel 3, derde tot en met het vijfde lid, anders is bepaald.
Zo houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport toezicht op naleving van de
regels voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot bijzondere
spoorwegen en lokale spoorwegen en ProRail ten aanzien van de
hoofdspoorwegen.
De Minister voor Natuur en Stikstof wijst met dit besluit twee specifieke
personen aan die benoemd zijn als burgemeester en daarom worden belast met het
toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 11.87 tot en met 11.91
van het Besluit activiteiten leefomgeving. Deze artikelen zien op de eisen voor
erkenning van een examen voor jachtgeweer- en valkeniersactiviteiten en het
gebruik van eendenkooien. Dit sluit aan bij het algemene beleid om aansluiting
te zoeken bij de taken van de Commissarissen van de Koning en burgemeesters. De
Commissarissen van de Koning zijn namelijk voorzitter van provinciale staten en
voorzitter en lid van gedeputeerde staten, welke organen een belangrijke
verantwoordelijkheid dragen op het terrein van natuurbescherming en -beheer. De
burgemeesters hebben uit hoofde van hun functie verantwoordelijkheden op het
gebied van openbare veiligheid. Dit zijn belangrijke aspecten van de opleiding
en de examens voor het verkrijgen van een jacht- en valkeniersakte, en voor het
gebruik van eendenkooien.
Hoofdstuk 2 Bevoegdheid voor toezichthouders tot het binnentreden van
een woning
Artikelen 7 tot en met 9
In deze artikelen zijn de activiteiten genoemd waarbij de door de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Natuur en Stikstof en de
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen
toezichthouders, bedoeld in de artikelen 3, 5 en 6, bevoegd zijn om met
medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder
toestemming van de bewoner. Voor de inwerkingtreding van het stelsel van de
Omgevingswet was deze bevoegdheid opgenomen in artikel 5.13 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht (Wabo), hetgeen een aanvulling is op de Algemene wet
bestuursrecht (Awb). Voor de inwerkingtreding van de Wabo was deze bevoegdheid
opgenomen in de Wet milieubeheer en de Woningwet. Voor verdere onderbouwing
wordt verwezen naar de voor die bevoegdheid eerder gegeven toelichting.1
Voor de aangewezen toezichthouders van de Minister voor Natuur en Stikstof
kan het gebruik maken van deze bevoegdheid noodzakelijk zijn om adequaat hun
toezichtrol uit te kunnen oefenen. De wet- en regelgeving rondom invasieve
exoten en beschermde dieren en planten of producten daarvan raakt ook vaak
particulieren. Zij kunnen namelijk dieren, planten of producten in hun woning
hebben die illegaal zijn. Als de bewoner weigert mee te werken, dient de
toezichthouder de mogelijkheid te hebben de woning zonder toestemming te
betreden.
Voor de aangewezen toezichthouders van de Inspectie Overheidsinformatie en
Erfgoed kan het gebruik maken van deze bevoegdheid noodzakelijk zijn om
adequaat hun toezichtrol te kunnen uitoefenen. Deze bevoegdheid ten aanzien van
cultureel erfgoed is overgenomen uit voorgaande erfgoedwetgeving. De
bevoegdheid heeft tot doel om te kunnen controleren of niet in strijd met
verboden is gehandeld, waaronder het meenemen van archeologische vondsten of
delen van archeologische rijksmonumenten.
Dit besluit regelt geen bevoegdheid tot binnentreden voor de
toezichthouders die in de artikelen 1, 2 en 4 door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn aangewezen.
Hoofdstuk 3 Slotbepalingen
Artikel 10
Met dit besluit wordt het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en
wegbeheer ingetrokken. Het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en
wegbeheer, zoals dit besluit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip
van inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing voor de gevallen
waarin de Omgevingswet in overgangsrecht voorziet voor de wetten, algemene
maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en daarvoor moet deze
aanwijzing van toepassing blijven.
Artikel 11
Per 1 januari 2024 vervalt artikel 14 van het Mijnbouwbesluit. Dit volgt
uit artikel 5.44 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Gelet hierop regelt
dit besluit dat per diezelfde datum artikel 2b van het besluit
Aanwijzingsregeling ambtenaren toezicht Mijnbouwwet vervalt, aangezien hierin
de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 14 van het Mijnbouwbesluit, is
aangewezen.
Artikel 12
Voor de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet diende artikel
5.1, eerste lid, van de Wabo als grondslag voor artikel 1 van het Besluit
aanwijzing toezichthouders en mandaat Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding
brengen van vuurwerk. Onder de Omgevingswet is de grondslag artikel 18.6,
eerste lid, van die wet. Artikel 12 van dit besluit omvat daarom een
berustingsbepaling van artikel 1 van het Besluit aanwijzing toezichthouders en
mandaat Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk.
Artikel 13
Dit besluit treedt tegelijk met het stelsel van de Omgevingswet in
werking.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge