Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 december 2023, tot aanwijzing van toezichthouders die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet (Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Natuur en Stikstof, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op de artikelen 18.6, eerste lid, en 18.7 van de Omgevingswet;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 AANWIJZING VAN TOEZICHTHOUDERS

§ 1.1 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Artikel 1
  • 1. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden aangewezen de directeur-generaal in wiens taakpakket die wet valt of diegenen die door hem worden aangewezen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden als personen belast met het toezicht op de naleving van regels over het energielabel, gesteld in afdeling 6.4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of paragraaf 5.1.2 van de Omgevingsregeling, met uitzondering van artikel 5.14 van die regeling, aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de Inspectie Leefomgeving en Transport.

§ 1.2 Minister van Economische Zaken en Klimaat

Artikel 2

Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor:

  • a. het Staatstoezicht op de Mijnen; en

  • b. de Kustwacht Nederland.

§ 1.3 Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Artikel 3
  • 1. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de Inspectie Leefomgeving en Transport, tenzij in het derde tot en met het vijfde lid anders is bepaald.

  • 2. Als personen belast met het toezicht, bedoeld in artikel 18.6a, derde lid, van de Omgevingswet, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de Inspectie Leefomgeving en Transport.

  • 3. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, worden aangewezen de directeuren van de bedrijfseenheden Inframanagement en Verkeersleiding en de onder hen werkzame medewerkers van ProRail B.V. ten aanzien van:

    • a. bij algemene maatregel van bestuur over een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een hoofdspoorweg gestelde regels als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, aanhef en onder c, onder 2°, van de Omgevingswet;

    • b. het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een hoofdspoorweg te verrichten; en

    • c. het verbod, bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Omgevingswet, om te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een hoofdspoorweg.

  • 4. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor Rijkswaterstaat ten aanzien van:

    • a. toegangsverboden tot waterstaatswerken en wegen in beheer bij het Rijk, bedoeld in artikel 2.40 van de Omgevingswet;

    • b. activiteiten in of bij waterstaatswerken in beheer bij het Rijk, bedoeld in hoofdstuk 6 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c. activiteiten in de Noordzee bedoeld in hoofdstuk 7 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • d. lozingsactiviteiten op een oppervlaktelichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • e. activiteiten rond rijkswegen bedoeld in hoofdstuk 8 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • f. lozingsactiviteiten op een oppervlaktelichaam in beheer bij het Rijk, bedoeld in hoofdstuk 17 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • g. gedoogplichten, bedoeld in artikelen 10.2 en 10.3 van de Omgevingswet.

  • 5. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor het Staatstoezicht op de Mijnen ten aanzien van het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 7.2.3 en 7.2.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 6. Als personen mede belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn:

    • a. voor het Staatstoezicht op de Mijnen voor windparken op zee;

    • b. voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit voor het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.6, 2.18, 2.22, 2.23 en 2.32 en paragraaf 16.3.5 van de Omgevingswet; en

    • c. voor een beheerder van regionale wateren ten aanzien van wateractiviteiten met betrekking tot regionale wateren waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, met toepassing van artikel 5.11, derde lid, of 5.12, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 7. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 20.6 in verband met artikel 20.7, aanhef en onder b, van de Omgevingswet en de EG-verordening PRTR, worden ook aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor:

    • a. de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, voor zover het betreft de beleidsterreinen van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; en

    • b. het Staatstoezicht op de Mijnen, voor zover het betreft mijnbouwwerken en pijpleidingen.

  • 8. Als personen belast met het toezicht op de naleving van gedoogplichten, bedoeld in de artikelen 10.2 en 10.3 van de Omgevingswet, worden ook aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de gemeente Amsterdam bij de Nautische Sector van Haven Amsterdam en diegenen die werkzaam zijn bij het Havenbedrijf Rotterdam N.V., Divisie Havenmeester, te Rotterdam.

§ 1.4 Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Artikel 4

Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, worden aangewezen:

  • a. de door de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten belaste personen;

  • b. diegenen die werkzaam zijn voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; en

  • c. diegenen die werkzaam zijn voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, met uitzondering van de personen, bedoeld onder a.

§ 1.5 Minister voor Natuur en Stikstof

Artikel 5
  • 1. Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister voor Natuur en Stikstof, worden aangewezen:

    • a. de door de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 17 van de Wet op de economische delicten met de opsporing van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten belaste personen;

    • b. diegenen die werkzaam zijn voor de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland; en

    • c. diegenen die werkzaam zijn voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, met uitzondering van de personen, bedoeld onder a.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 11.87 tot en met 11.91 van het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen de heer R. van de Mortel, burgemeester van de gemeente Vught, en de heer R. Jager, burgemeester van de gemeente Westerveld.

§ 1.6 Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Artikel 6

Als personen belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, met uitzondering van de personen die toezicht houden op de naleving van de Archiefwet 1995.

HOOFDSTUK 2 BEVOEGDHEID VAN TOEZICHTHOUDERS TOT HET BINNENTREDEN VAN EEN WONING

§ 2.1 Minister van Infrastructuur en Waterstaat

Artikel 7

De personen, bedoeld in artikel 3, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, ten aanzien van de activiteiten, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, en tweede lid, aanhef en onder b tot en met f, van de Omgevingswet, voor zover deze activiteiten betrekking hebben op gevaarlijke stoffen.

§ 2.2 Minister voor Natuur en Stikstof

Artikel 8

De personen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a en c, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, ten aanzien van de activiteiten, bedoeld in de artikelen 11.32, 11.38, 11.39, 11.47, 11.93, 11.96, 11.101, 11.102, 11.105, 11.106, 11.108, 11.109a en 11.110 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

§ 2.3 Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Artikel 9

De personen, bedoeld in artikel 6, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, ten aanzien van:

  • a. de activiteiten, bedoeld in de artikelen 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, 5.5, eerste lid, aanhef en onder b, 10.19, tweede lid, en de artikelen 19.4, 19.5, 19.7 en 19.9 van de Omgevingswet; en

  • b. artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer wordt ingetrokken.

Artikel 11

Artikel 2b van de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat, van 17 december 2002, houdende de Aanwijzingsregeling ambtenaren toezicht Mijnbouwwet (Stcrt. 2002, 247) vervalt.

Artikel 12

Na artikel 1 van het Besluit aanwijzing toezichthouders en mandaat Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit berust mede op artikel 18.6, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit aanwijzing toezichthouders Omgevingswet.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

Een belanghebbende kan tegen dit besluit bezwaar maken op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit kan door een bezwaarschrift in te dienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Wetgeving, Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving, Postbus 20011, 2500 EA Den Haag. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag volgend op de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. Het bezwaarschrift wordt ondertekend door de indiener en bevat: de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het bestreden besluit, bijvoorbeeld door vermelding van het nummer en datum of door bijvoeging van een kopie van het besluit, alsmede de gronden van het bezwaar.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De aanleiding voor dit besluit is de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet, waarmee de huidige sectorale wet- en regelgeving van het omgevingsrecht in een stelsel wordt gebundeld. Hierbij worden ook de regels over bestuursrechtelijke handhaving geïntegreerd tot een uniform stelsel.

De Omgevingswet bepaalt bij welk bestuursorgaan de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust. Artikel 18.2 omvat de toedeling van de bestuursrechtelijke handhavingstaak en in artikel 18.3 is de toedeling van de mede-handhavingstaak van een ander bestuursorgaan neergelegd. Op grond van artikel 18.6, eerste lid, wijst een bestuursorgaan waarop de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij besluit personen aan die worden belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

2. Doel

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet worden verschillende wetten geheel of gedeeltelijk ingetrokken. Dit brengt mee dat in sommige gevallen de wettelijke grondslag om een toezichthouder aan te wijzen komt te vervallen. Het doel van dit besluit is om ingevolge artikel 18.6, eerste lid, van de Omgevingswet in de aanwijzing te voorzien voor onderwerpen op de beleidsterreinen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Daarnaast kent dit besluit ingevolge artikel 18.7 van de Omgevingswet de bevoegdheid toe aan de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen toezichthouders om met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner als sprake is van één van de in dit besluit opgesomde activiteiten op die beleidsterreinen.

In enkele artikelen wordt binnen een departement onderscheid gemaakt tussen toezichthouders. Dat gebeurt dan aan de hand van de activiteiten waarop zij toezien. Daarbij wordt in het algemeen verwezen naar de relevante paragrafen of artikelen in het Besluit activiteiten leefomgeving waarin op grond van artikel 4.3 van de Omgevingswet is bepaald welke rijksregels er gelden voor activiteiten of waarin op grond van artikel 5.1 van de Omgevingswet is aangewezen welke activiteiten vergunningplichtig zijn. De aanwijzing werkt door naar alle regelgeving over de aangewezen activiteiten waarvoor bestuursrechtelijke handhaving aan de orde is, zoals de algemene zorgplicht (paragraaf 1.3 van de Omgevingswet), de algemene regels van het Rijk (artikel 4.3), het verbod om een activiteit te verrichten zonder vergunning (artikel 5.1) en het verbod om te handelen in strijd met vergunningvoorschriften (artikel 5.5). Ook het aanwijzen van toezichthouders op grond van artikel 18.6a, eerste lid, gebeurt langs de lijn van de activiteiten en niet van de specifieke artikelen.

3. Gevolgen

Dit besluit zet zoveel mogelijk de bestaande bevoegdheden voort en regelt de technische omzetting die noodzakelijk is vanwege de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet.

Bij de totstandkoming heeft afstemming plaatsgevonden met de in dit besluit aangewezen toezichthouders.

Dit besluit is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Natuur en Stikstof, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Aanwijzing van toezichthouders

Artikelen 1 tot en met 6

In deze artikelen zijn de toezichthouders aangewezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Ten aanzien van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ervoor gekozen om de directeur-generaal in wiens takenpakket de Omgevingswet valt of diegene die door hem wordt aangewezen te belasten met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarvoor op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak berust bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De reden daarvan is dat de verwachting is dat de verlening van vergunningen (en de daarmee gepaard gaande handhaving erop) naar verwachting slechts hooguit enkele keren per jaar zal voorkomen. Op deze manier kan in maatwerk per vergunning worden voorzien. Een uitzondering hierop vormt het toezicht op de naleving van regels over het energielabel. Hierbij worden aangewezen diegenen die werkzaam zijn voor de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Op grond van paragraaf 18.1.1 van de Omgevingswet berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat ten aanzien van artikel 4.10 van het Omgevingsbesluit, inhoudende milieubelastende activiteiten die zien op een mijnbouwwerk, mijnbouwlocatieactiviteiten en beperkingengebied activiteiten met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk. Ingevolge de artikelen 55, 94 en 95 van het Mijnbouwbesluit in samenhang met de artikelen 6.16 en 7.16 van het Besluit activiteiten leefomgeving berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak op grond van paragraaf 18.1.1 van de Omgevingswet bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat ten aanzien van activiteiten die zien op een pijpleiding, mijnbouwinstallatie en het plaatsen ervan op zee. Het Staatstoezicht op de Mijnen is mede belast met het toezicht op de naleving van regels, waarbij de bestuursrechtelijke handhavingstaak op grond van paragraaf 18.1.1 van de Omgevingswet berust bij de Minister van Infrastructuur en Waterstaat ten aanzien van lozingsactiviteiten vanuit mijnbouwwerken en windparken.

Ten aanzien van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat vervangt dit besluit het gedeelte van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving, waarin toezichthouders waren aangewezen voor regelgeving die is opgegaan in de Omgevingswet, en het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer. Er verandert niets in de toedeling van toezichtsbevoegdheden. De Inspectie Leefomgeving en Transport is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, waarbij de genoemde Minister berust in de bestuursrechtelijke handhavingstaak op grond van paragraaf 18.1.1 van die wet, tenzij in artikel 3, derde tot en met het vijfde lid, anders is bepaald. Zo houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport toezicht op naleving van de regels voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot bijzondere spoorwegen en lokale spoorwegen en ProRail ten aanzien van de hoofdspoorwegen.

De Minister voor Natuur en Stikstof wijst met dit besluit twee specifieke personen aan die benoemd zijn als burgemeester en daarom worden belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de artikelen 11.87 tot en met 11.91 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Deze artikelen zien op de eisen voor erkenning van een examen voor jachtgeweer- en valkeniersactiviteiten en het gebruik van eendenkooien. Dit sluit aan bij het algemene beleid om aansluiting te zoeken bij de taken van de Commissarissen van de Koning en burgemeesters. De Commissarissen van de Koning zijn namelijk voorzitter van provinciale staten en voorzitter en lid van gedeputeerde staten, welke organen een belangrijke verantwoordelijkheid dragen op het terrein van natuurbescherming en -beheer. De burgemeesters hebben uit hoofde van hun functie verantwoordelijkheden op het gebied van openbare veiligheid. Dit zijn belangrijke aspecten van de opleiding en de examens voor het verkrijgen van een jacht- en valkeniersakte, en voor het gebruik van eendenkooien.

Hoofdstuk 2 Bevoegdheid voor toezichthouders tot het binnentreden van een woning

Artikelen 7 tot en met 9

In deze artikelen zijn de activiteiten genoemd waarbij de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Natuur en Stikstof en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen toezichthouders, bedoeld in de artikelen 3, 5 en 6, bevoegd zijn om met medeneming van de benodigde apparatuur een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Voor de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet was deze bevoegdheid opgenomen in artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), hetgeen een aanvulling is op de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de inwerkingtreding van de Wabo was deze bevoegdheid opgenomen in de Wet milieubeheer en de Woningwet. Voor verdere onderbouwing wordt verwezen naar de voor die bevoegdheid eerder gegeven toelichting.1

Voor de aangewezen toezichthouders van de Minister voor Natuur en Stikstof kan het gebruik maken van deze bevoegdheid noodzakelijk zijn om adequaat hun toezichtrol uit te kunnen oefenen. De wet- en regelgeving rondom invasieve exoten en beschermde dieren en planten of producten daarvan raakt ook vaak particulieren. Zij kunnen namelijk dieren, planten of producten in hun woning hebben die illegaal zijn. Als de bewoner weigert mee te werken, dient de toezichthouder de mogelijkheid te hebben de woning zonder toestemming te betreden.

Voor de aangewezen toezichthouders van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed kan het gebruik maken van deze bevoegdheid noodzakelijk zijn om adequaat hun toezichtrol te kunnen uitoefenen. Deze bevoegdheid ten aanzien van cultureel erfgoed is overgenomen uit voorgaande erfgoedwetgeving. De bevoegdheid heeft tot doel om te kunnen controleren of niet in strijd met verboden is gehandeld, waaronder het meenemen van archeologische vondsten of delen van archeologische rijksmonumenten.

Dit besluit regelt geen bevoegdheid tot binnentreden voor de toezichthouders die in de artikelen 1, 2 en 4 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn aangewezen.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 10

Met dit besluit wordt het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer ingetrokken. Het Besluit aanwijzing toezichthouders water- en wegbeheer, zoals dit besluit luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing voor de gevallen waarin de Omgevingswet in overgangsrecht voorziet voor de wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen en daarvoor moet deze aanwijzing van toepassing blijven.

Artikel 11

Per 1 januari 2024 vervalt artikel 14 van het Mijnbouwbesluit. Dit volgt uit artikel 5.44 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Gelet hierop regelt dit besluit dat per diezelfde datum artikel 2b van het besluit Aanwijzingsregeling ambtenaren toezicht Mijnbouwwet vervalt, aangezien hierin de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 14 van het Mijnbouwbesluit, is aangewezen.

Artikel 12

Voor de inwerkingtreding van het stelsel van de Omgevingswet diende artikel 5.1, eerste lid, van de Wabo als grondslag voor artikel 1 van het Besluit aanwijzing toezichthouders en mandaat Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk. Onder de Omgevingswet is de grondslag artikel 18.6, eerste lid, van die wet. Artikel 12 van dit besluit omvat daarom een berustingsbepaling van artikel 1 van het Besluit aanwijzing toezichthouders en mandaat Regeling bedrijfsmatig tot ontbranding brengen van vuurwerk.

Artikel 13

Dit besluit treedt tegelijk met het stelsel van de Omgevingswet in werking.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge

Naar boven