U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 6 december 2023, nr. IENW/BSK-2023/355451, tot wijziging van de bijlagen III en IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en de bijlagen IVe en IVf bij de Omgevingsregeling vanwege de aanpassing van rekenregels voor het afschermend effect langs wegen, de indeling van een nieuw type trein in een bestaande treincategorie, herstel van onjuistheden en overige technische wijzigingen

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 110d, eerste lid, van de Wet geluidhinder en artikel 2.24, tweede lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet;

BESLUIT:

ARTIKEL I (WIJZIGING REKEN- EN MEETVOORSCHRIFT GELUID 2012)

Het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Paragraaf 2.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    Na ‘zB: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil (= horizontaal vlak waarin z = 0) [m].’ wordt ingevoegd

    z'B: de rekenhoogte ten behoeve van het bepalen van het Fresnelgetal Nf voor de schermwerking van de bron ten opzichte van het referentiepeil [m].’.

  • b.

    Na ‘–: het profiel van het afschermend object’ wordt ingevoegd

    ‘De rekenhoogte z'B wordt gegeven door:

    z'B = zB – ΔzB

    met

    ΔzB = 0,65

    als 0,75 (zB – zT + 0,25) ≤ 0

    2.18a’.

    ΔzB = 0,4625 – 0,75 (zB – zT)

    als 0 < 0,75 (zB – zT + 0,25) < 0,65

    ΔzB = 0

    als 0,75 (zB – zT + 0,25) ≥ 0,65

  • c.

    Figuur 2.5 komt te luiden:

    afbeelding binnen de regeling
  • 2.

    In paragraaf 5.2 wordt na ‘Ook deze parameters zijn grafisch weergegeven in Figuur 5.2 of Figuur 5.3.’ ingevoegd:

    ‘Voor de bepaling van de waarde van de correctieterm van een schermtop (CT) ligt het referentiepeil op de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de bron.’.

B

Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De tabel in paragraaf 1.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In Spoorvoertuigcategorie 2: schijf+blokgeremd reizigersmaterieel wordt in de beschrijvingen bij ICR en ICR (BNL) de zinsnede ‘De categorie-indeling hangt af van het remsysteem. Als de toegevoegde blokkenrem is afgeschakeld of als de toegevoegde blokkenrem met L-remblokken is uitgevoerd, is het categorie 8 en als deze rem met gietijzeren blokken is uitgevoerd is het categorie 2.’ vervangen door de zinsnede ‘Met toegevoegde gietijzeren blokkenrem’.

  • b.

    In Spoorvoertuigcategorie 8: schrijfgeremd reizigersmaterieel: worden na de rij Protos twee rijen ingevoegd, luidende:

     

    ICR

    afbeelding binnen de regeling

    Met afgeschakelde blokkenrem of met toegevoegde blokkemrem met L-remblokken

    2

    53 m

     

    ICR (BNL)

    afbeelding binnen de regeling

    Met afgeschakelde blokkenrem of met toegevoegde blokkemrem met L-remblokken

    2

    53 m

  • c.

    Spoorvoertuigcategorie 9: schijf+blokgeremd hogesnelheidsmaterieel: wordt als volgt gewijzigd:

  • i.

    Na ‘– elektrisch hogesnelheidsmaterieel van het type ICE-3 en Eurostar’ wordt ingevoegd

    • ‘–

      elektrisch hogesnelheidsmaterieel met alleen schijfremmen van het type ICNG’.

  • ii.

    In de rij ICE wordt in de laatste kolom ‘Getoonde lengte’ ‘51 m’ ingevoegd.

  • iii.

    De naamgeving van de rij Thalys wordt ‘Thalys (Eurostar red)’.

  • iv.

    In de beschrijving bij Thalys wordt ‘2 geledingen’ vervangen door ‘3 geledingen’.

  • v.

    In de rij Thalys wordt in de laatste kolom ‘Getoonde lengte’ ‘51 m’ vervangen door ‘63 m’.

  • vi.

    De naamgeving van de rij Eurostar wordt ‘Eurostar blue’.

  • vii.

    In de beschrijving bij Eurostar wordt ‘Eurostar’ vervangen door ‘Eurostar blue’.

  • viii.

    In de rij Eurostar wordt in de laatste kolom ‘Getoonde lengte’ ‘63 m’ vervangen door ‘51 m’.

  • ix.

    Na de rij Eurostar wordt een rij ingevoegd, luidende:

     

    ICNG

    afbeelding binnen de regeling

    0,67

    110 m

     
     

    afbeelding binnen de regeling

    Een ICNG-5 bestaat uit 5 geledingen en telt als 0,67 rekeneenheden.

    Een ICNG-8 bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid. Getoond zijn de eerste 4 geledingen.

    0,5

    82 m

  • 2.

    Paragraaf 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

    Het aanhalingsteken aan het eind van de formule

    afbeelding binnen de regeling

    vervalt.

  • b.

    De opsomming

    • ‘•

      – categorie 1, 4, 5: gietijzeren blokkenrem;

    • – categorie 2: schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem;

    • – categorie 3 (exclusief het elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-) blokremmen), 6, 7, 8, 9, 10 en 12: schijfrem;

    • – categorie 3 (alleen het elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-) blokremmen): schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem;

    • – categorie 11: alleen alternatieve blokkenrem’

    wordt vervangen door

    • ‘•

      – categorie 1, 4, 5: gietijzeren blokkenrem;

    • – categorie 2: schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem;

    • – categorie 3, 6, 7, 8, 9, 10 en 12: schijfrem;

    • – categorie 11: alleen alternatieve blokkenrem’.

  • c.

    In Tabel 3.7 vervalt de rij ‘schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem’.

  • 3.

    Paragraaf 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

  • a.

    In de tweede alinea wordt ‘twee termen’ vervangen door ‘drie termen’.

  • b.

    Na de derde alinea wordt een alinea ingevoegd, luidende:

    De tweede term is alleen van belang als het scherm een diffractor heeft als schermtop. De afscherming van een object is dan de afscherming plus de extra afscherming door de diffractor.

  • c.

    In de vijfde alinea (nieuw) wordt ‘tweede term’ vervangen door ‘derde term’.

  • 4.

    In paragraaf 6A.1 komt de tweede volzin te luiden:

    De in dit hoofdstuk beschreven CS,diff is alleen bedoeld voor een diffractor die als schermtop op een geluidscherm is toegepast.

  • 5.

    In paragraaf 6A.2. komt de begripsomschrijving van Ai,S,diff te luiden:

    Ai,S,diff:

    de producteigenschap van de diffractor voor octaafbandindex i, bepaald volgens de meetmethode uit 7.3,.

  • 6.

    In paragraaf 6A.3.1. vervalt in de zin boven formule 7.5 de komma na ‘hoeken h (2)’.

ARTIKEL II (WIJZIGING OMGEVINGSREGELING)

De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2.4.2. De wegdekcorrectie Cwegdek

Voor een wegdektype dat afwijkt van het referentiewegdek (dicht asfaltbeton of SMA 0/11) wordt een correctie op het A-gewogen equivalente bronvermogen in rekening gebracht. De wegdekcorrectie Cwegdek is het verschil tussen het geluidemissiegetal dat is gebaseerd op dicht asfaltbeton en het geluidemissiegetal bepaald voor het afwijkende wegdektype. De wegdekcorrectie is in het algemeen afhankelijk van de verkeerssamenstelling en de snelheid en wordt beschreven met de volgende verhouding:

afbeelding binnen de regeling

(2.4)

met:

v0: is de referentiesnelheid in km/u: 80 km/u voor lichte motorvoertuigen (m = lv) en 70 km/u voor middelzware en zware motorvoertuigen (m = mv, resp. m = zv);

σm,i: verschil in dB(A) bij de referentiesnelheid v0;

τm: snelheidsindex in dB(A) per decade snelheidstoename.

De coëfficiënten σm,i en τm zijn gegeven in tabel 2.3.

Tabel 2.3a Coëfficiënten σm,i en τm voor de Cwegdek voor lichte motorvoertuigen

Volg nr

Wegdektype

σlv,i

τlv

i=1

i=2

i=3

i=4

i=5

i=6

i=7

i=8

1

Referentiewegdek

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

2

1L ZOAB

0,5

3,3

2,4

3,2

-1,3

-3,5

-2,6

0,5

-6,5

3

Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB

3,71,7

2,92,0

-0,90,3

0,91,6

-5,85,4

-5,35,9

-3,14,3

-1,42,4

-12,1

4

2L ZOAB

0,4

2,4

0,2

-3,1

-4,2

-6,3

-4,8

-2,0

-3,0

5

2L ZOAB fijn

-1,0

1,7

-1,5

-5,3

-6,3

-8,5

-5,3

-2,4

-0,1

6

SMA 0/5

1,1

-1,0

0,2

1,3

-1,9

-2,8

-2,1

-1,4

-1,0

7

SMA 0/8

0,3

0,0

0,0

-0,1

-0,7

-1,3

-0,8

-0,8

-1,0

8

Akoestisch geoptimaliseerd SMA

2,9

1,11,2

-0,40,3

-0,5

-2,92,8

-2,82,9

-1,1

-0,8

-4,8

9

Uitgeborsteld beton

1,1

-0,4

1,3

2,2

2,5

0,8

-0,2

-0,1

1,4

10

Geoptimaliseerd uitgeborsteld beton

-0,2

-0,7

0,6

1,0

1,1

-1,5

-2,0

-1,8

1,0

11

Fijngebezemd beton

1,1

-0,5

2,7

2,1

1,6

2,7

1,3

-0,4

7,7

12

Oppervlakbewerking

1,1

1,0

2,6

4,0

4,0

0,1

-1,0

-0,8

-0,2

13

Elementenverharding keperverband

8,3

8,7

7,8

5,0

3,0

-0,7

0,8

1,8

2,5

14

Elementenverharding niet in keperverband

12,3

11,9

9,7

7,1

7,1

2,8

4,7

4,5

2,9

15

Stille elementenverharding

7,8

6,3

5,2

2,8

-1,9

-6,0

-3,0

-0,1

-1,7

16

Dunne deklagen A

3.8

0,6

-2,5

-1,6

-4,4

-4,5

-2,2

-2,3

-8,2

17

Dunne deklagen B

3,6

0,4

-2,7

-2,0

-5,2

-5,4

-2,7

-2,5

-9,8

Tabel 2.3b Coëfficiënten σm,i en τm voor de Cwegdek voor (middel)zware motorvoertuigen

Volg nr

Wegdektype

σ(m)zv,i

τm(z)v

i=1

i=2

i=3

i=4

i=5

i=6

i=7

i=8

1

Referentiewegdek

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

2

1L ZOAB

0,9

1,4

1,8

-0,4

-5,2

-4,6

-3,0

-1,4

0,2

3

Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB

0,60,9

0,30,4

0,00,3

-0,50,3

-5,96,1

-3,14,3

-2,13,2

-2,12,9

-8,4

4

2L ZOAB

0,4

0,2

-0,7

-5,4

-6,3

-6,3

-4,7

-3,7

4,7

5

2L ZOAB fijn

1,0

0,1

-1,8

-5,9

-6,1

-6,7

-4,8

-3,8

-0,8

6

SMA 0/5

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

7

SMA 0/8

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

8

Akoestisch geoptimaliseerd SMA

-0,50,2

-0,70,6

-0,70,6

-1,51,4

-2,11,9

-1,21,1

-0,70,6

-1,21,1

-2,6

9

Uitgeborsteld beton

0,0

1,1

0,4

-0,3

-0,2

-0,7

-1,1

-1,0

4,4

10

Geoptimaliseerd uitgeborsteld beton

-0,3

1,0

-1,7

-1,2

-1,6

-2,4

-1,7

-1,7

-6,6

11

Fijngebezemd beton

0,0

3,3

2,4

1,9

2,0

1,2

0,1

0,0

3,7

12

Oppervlakbewerking

0,0

2,0

1,8

1,0

-0,7

-2,1

-1,9

-1,7

1,7

13

Elementenverharding keperverband

8,3

8,7

7,8

5,0

3,0

-0,7

0,8

1,8

2,5

14

Elementenverharding niet in keperverband

12,3

11,9

9,7

7,1

7,1

2,8

4,7

4,5

2,9

15

Stille elementenverharding

0,2

0,7

0,7

1,1

1,8

1,2

1,1

0,2

0,0

16

Dunne deklagen A

0,7

-0,1

-0,4

-1,4

-2,7

-2,7

-1,7

-1,9

-8,5

17

Dunne deklagen B

0,7

-0,1

-0,4

-1,4

-2,7

-2,7

-1,7

-1,9

-8,5

In hoofdstuk 4 is de procedure voor het vaststellen van een Cwegdek voor een wegdekproduct gegeven. Wegdekproducten worden op basis van deze procedure ingedeeld in één van bovenstaande wegdektypen. Voor het bepalen van nieuwe wegdektypen wordt ook gebruik gemaakt van de procedure in hoofdstuk 4.

B

Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2.10. De schermwerking ΔLSW inclusief de termen Sw en Sb uit de bodemdempingsformules als gegeven in tabel 2.7.

Als zich binnen een sector objecten bevinden waarvan de zichthoek ten minste samenvalt met de openingshoek van die sector en waarvan daarnaast in redelijkheid is te verwachten dat die de geluidoverdracht zullen belemmeren, wordt de schermwerking ΔLSW samen met een verminderde bodemdemping (vervat in de termen Sw en Sb, zie tabel 2.7 van § 2.8) in rekening gebracht.

Voor de bepaling van de totale schermwerking wordt onderscheid gemaakt tussen objecten die voldoen aan de definitie van een middenbermscherm als bedoeld in hoofdstuk 6 en alle andere afschermende objecten.

De totale schermwerking ΔLSW wordt berekend volgens de formule:

LSW = ∆LSWN + Cmbs + Cdiff

(2.17)

waarin:

ΔLSWN: de schermwerking van een afschermend object, niet zijnde een middenbermscherm;

Cmbs: de middenbermcorrectie;

Cdiff: de correctie voor een diffractoreffect voor een ingegraven diffractor.

De waarde van de correctieterm voor een middenbermscherm Cmbs volgt uit de methode, beschreven in hoofdstuk 6.

De waarde van de correctieterm voor een diffractor Cdiff volgt uit de methode, beschreven in hoofdstuk 7.

De berekeningsformule van de schermwerking ΔLSWN van een willekeurig gevormd object (niet zijnde een middenbermscherm of ingegraven diffractor) bevat vier termen, zie formule 2.18:

  • 1.

    De eerste term beschrijft de afscherming van een equivalent ideaal scherm (een dun, verticaal vlak). De hoogte van het equivalente scherm is gelijk aan de grootste hoogte van het obstakel. De bovenrand van het equivalente scherm valt samen met de bovenrand van het object. Als op grond hiervan meerdere locaties van het equivalente scherm mogelijk zijn, wordt hieruit die locatie gekozen die maximale schermwerking tot gevolg heeft.

  • 2.

    De tweede, de derde en de vierde term zijn alleen van belang als het profiel, dat wil zeggen de doorsnede in het sectorvlak, van het afschermend object afwijkt van dat van het ideale scherm;

    • a.

      Het extra afschermend effect van een diffractor bovenop een geluidscherm wordt in rekening gebracht met een correctieterm CS,diff;

    • b.

      Het extra afschermende effect van een schermtop – mits deze voldoet aan de in hoofdstuk 5 omschreven eisen – kan in rekening worden gebracht met een correctieterm CT door een schermtop;

    • c.

      Het effect van alle andere van het ideale scherm afwijkende profielen wordt in rekening gebracht door het toepassen van een profielafhankelijke correctieterm Cp.

Als er meerdere afschermende objecten in een sector aanwezig zijn, wordt alleen het object in rekening gebracht dat, bij afwezigheid van de andere objecten, de grootste afscherming zou geven.

De schermwerking ΔLSWN wordt berekend volgens de formule:

LSWN = HF(Nf) + CS,diff + CTCp

(2.18)

waarin:

H: de effectiviteit van het scherm is;

F(Nf): een functie met argument Nf (het fresnelgetal);

CS,diff: de correctieterm voor een diffractor als schermtop op een geluidscherm;

CT: de correctieterm door een schermtop in de vorm van een T-top;

Cp: de profielafhankelijke correctieterm.

Als de schermwerking ΔLSWN op grond van formule 2.18 negatief wordt, wordt de waarde ΔLSW = 0 aangehouden.

Definities

Voor de berekening van de afschermende effecten zijn de volgende gegevens nodig:

zB: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil (= horizontaal vlak waarin z = 0) [m];

z'B: de rekenhoogte ten behoeve van het bepalen van het Fresnelgetal Nf voor de schermwerking van de bron ten opzichte van het referentiepeil [m];

zW: de hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil [m];

zT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil [m];

hb: de hoogte van het bronpunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het brongebied [m];

hw: de hoogte van het waarneempunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het waarneemgebied [m];

hT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het plaatselijk maaiveld. Het plaatselijk maaiveld bij een scherm is de gemiddelde maaiveldhoogte in een strook ter breedte van 5 m aan beide zijden van het scherm. Als aan beide zijden van het scherm de maaiveldhoogte verschillend is, wordt de grootste waarde van hT genomen, zie figuur 2.4 [m];

R0: de afstand tussen bron- en waarneempunt gemeten langs de kortste verbindingslijn [m];

Rw: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm [m];

R: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneem- en bronpunt [m]; en

–: het profiel van het afschermend object.

De rekenhoogte z'B wordt gegeven door:

z′B = zB + ΔzB

met

ΔzB = 0,65

als 0,75 (zB - zT + 0,25) < 0

 

ΔzB = 0,4625 – 0,75 (zB - zT)

als 0 < 0,75 (zB - zT + 0,25) < 0,65

(2.18a)

ΔzB = 0

als 0,75 (zB - zT + 0,25) > 0

 
afbeelding binnen de regeling
Figuur 2.4 De schermhoogte hT bij een scherm op een verhoogd wegtalud. In dit voorbeeld is de situatie rechts bepalend voor hT.
afbeelding binnen de regeling
Figuur 2.5 Een sectorvlak met een ideaal scherm, waarop de punten K, T en L zijn aangegeven. De gebroken lijn BLW is een schematisering van een gekromde geluidstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt.
afbeelding binnen de regeling
Figuur 2.5 Een sectorvlak met een ideaal scherm, waarop de punten K, T en L zijn aangegeven. De gebroken lijn BLW is een schematisering van een gekromde geluidstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt.

Voor de berekening worden op het scherm een drietal punten gedefinieerd (zie figuur 2.5):

K: het snijpunt van het scherm met de zichtlijn (= de rechte tussen bron- en waarneempunt);

L: het snijpunt van het scherm met een gekromde geluidstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt; en

T: de top van het scherm.

Deze drie punten bevinden zich op de respectievelijke hoogten zK, zL en zT boven het referentiepeil. Voor de afstand tussen de punten K en L geldt:

afbeelding binnen de regeling

(2.19)

Verder geldt:

RL is de som van de lengtes van de lijnstukken BL en LW;

RT is de som van de lengtes van de lijnstukken BT en TW; en

R0 is de som van de lengtes van de lijnstukken BK en KW.

Berekening verminderde bodemdemping

De factoren Sw en Sb uit formules als gegeven in tabel 2.7 (§ 2.8) worden berekend volgens de formules:

afbeelding binnen de regeling

als he < 0 dan Sw = 1

(2.20)

afbeelding binnen de regeling

als he < 0 dan Sb = 1

waarin he de effectieve schermhoogte is, gedefinieerd als:

he = ZTZL

 

(2.21)

Berekening schermwerking van ideaal scherm

De schermwerking van een ideaal scherm is gelijk aan H F(Nf).

H wordt als bepaald volgens de formule:

H = 0,25hT 2i-1

 

(2.22)

i is hierin de octaafbandindex. De minimale hoogte van de top van het scherm ten opzichte van het plaatselijk maaiveld hT waarmee wordt gerekend, is 0,5 m. De maximale waarde van H is 1.

Nf wordt als volgt bepaald:

Nf = 0,37ε2ii-1

 

(2.23)

met ε de ‘akoestische omweg’, die wordt gedefinieerd als:

ε = RTRL

voor zTzK

(2.24)

ε = 2R0RTRL

voor zT < zK

De definitie van de functie F is gegeven in de formules 2.25a tot en met f uit tabel 2.8.

Tabel 2.8 De definitie van de functie F met als variabele Nf voor zes intervallen van Nf (formules 2.25a tot en met f)

Geldig in het interval van Nf

Definitie F(Nf)

van

tot

 

- ∞

- 0,314

0

- 0,314

- 0,0016

- 3,682-9,288 lg |Nf| -4,482 lg2 |Nf| -1,170 lg3 |Nf| – 0,128 lg4 |Nf|

- 0,0016

+ 0,0016

5

+ 0,0016

+ 1

12,909 + 7,495 lg Nf + 2,612 lg2Nf + 0,073 lg3Nf – 0,184 lg4Nf – 0,032 lg5Nf

+ 1

+ 16,1845

12,909 + 10 lg Nf

+ 16,1845

+ ∞

25

Berekening van correctietermen voor afwijkende schermprofielen

Diffractor op scherm

De waarde van de correctieterm voor een diffractor op een scherm CS,diff volgt uit de methode, beschreven in hoofdstuk 7.

Schermtop in de vorm van een T-top

De waarde van de correctieterm voor een schermtop CT volgt uit de methode beschreven in hoofdstuk 5.

Andere profielen

De waarden van de profielafhankelijke correctieterm Cp volgen uit tabel 2.9.

Tabel 2.9 De profielafhankelijke correctieterm Cp. T is de tophoek (in graden) van de dwarsdoorsnede van het object

Cp

object

0 dB

– alle gebouwen

– dunne wanden waarvan de hoek met verticaal ≤ 20°

– grondlichamen met 0° ≤ T ≤ 70°

– alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte minder dan twee maal de hoogte van die wand is, of als de wand hoger is dan 3,5 m

– bij toepassing van een diffractor op een scherm, waarvan het effect met de correctieterm CS,diff in rekening wordt gebracht

– bij toepassing van een schermtop, waarvan het effect met de correctieterm CT in rekening wordt gebracht

2 dB

– randen van weglichamen in ophoging

– randen van wegen op een viaduct

– alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte meer bedraagt dan twee maal de hoogte van die wand en de wand niet hoger is dan 3,5 m

– grondlichamen met 70° < T ≤ 165°

In de gevallen waarin het profiel van het afschermend object niet overeenkomt met een van de in tabel 2.9 genoemde profielen wordt een nader onderzoek naar de schermwerking van dat object verricht.

Als de isolatiewaarde van de afscherming minder dan 10 dB groter is dan de berekende schermwerking ΔLSWN is nader onderzoek vereist naar de totale geluidreducerende werking van de afscherming.

C

Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.4.4

Als van een specifiek product geen wegdekken voorhanden zijn om de verouderingscorrectie Ctijdvast te stellen, kan deze worden gebaseerd op de gegevens van het standaard (generieke) wegdektype waartoe het wegdek behoort. In dat geval wordt SPB>75%levensduur,i,m overgenomen van het betrokken wegdektype en op basis daarvan wordt de verouderingscorrectie Ctijd,i,m vastgelegd met behulp van formule 4.12.

De SPB>75%levensduur,i,m voor een bepaald wegdektype kan voor snelheid vx,m worden bepaald uit tabel 4.2a met de regressieparameters a>75%levensduur,i,m en b>75%levensduur,i,m en onderstaande vergelijking:

SPB>75%levensduur,i,m = a>75%levensduur,i,m + b>75%levensduur,m log(⁡vx,m/v0)

(4.15)

De waarden voor a>75%levensduur,i,m en b>75%levensduur,m zijn opgenomen in tabel 4.2.

Tabel 4.2a Coëfficiënten voor a>75%levensduur,i,m en b>75%levensduur,m voor lichte motorvoertuigen

Volg nr

Wegdektype

a>75%levensduur,i,lv

b>75%

i=1

i=2

i=3

i=4

i=5

i=6

i=7

i=8

1

Referentiewegdek

40,0

48,2

58,1

66,9

75,6

71,0

61,1

50,8

36,8

2

1L ZOAB

40,1

51,8

60,8

70,3

77,0

69,1

60,0

52,9

30,3

3

Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB

44,540,5

52,851,1

58,359,5

69,270,6

72,373,2

67,366,2

60,257,7

52,150,0

24,733,8

4

2L ZOAB

40,5

51,1

59,5

65,6

73,2

66,2

57,7

50,0

33,8

5

2L ZOAB fijn

39,0

50,5

57,8

63,8

71,1

64,2

57,5

50,1

36,7

6

SMA 0/5

42,2

48,3

59,4

69,3

74,8

69,3

60,1

50,550,1

35,8

7

SMA 0/8

41,4

49,3

59,2

67,9

76,0

70,8

61,4

51,1

35,8

8

Akoestisch geoptimaliseerd SMA

41,4

49,3

59,2

67,9

76,0

70,8

61,4

51,1

35,8

9

Uitgeborsteld beton

42,2

48,9

60,5

70,2

79,2

72,9

60,262,0

50,151,8

38,2

10

Geoptim. uitgeborsteld beton

40,9

48,6

59,8

69,0

77,8

70,6

60,2

50,1

37,8

11

Fijngebezemd beton

42,2

48,8

61,9

70,1

78,3

74,8

63,5

51,5

44,5

12

Oppervlak- bewerking

42,2

50,3

61,8

72,0

80,7

72,2

61,2

51,1

36,6

13

Elementen- verharding keperverband

48,5

57,6

66,6

73,0

80,4

71,5

63,0

52,8

39,3

14

Elementen- verharding niet in keperverband

52,5

60,8

68,5

75,1

84,5

75,0

66,9

55,5

39,7

15

Stille elementen- verharding

48,0

55,2

64,0

70,8

75,5

66,2

59,2

50,9

35,1

16

Dunne deklagen A

44,6

49,34

56,8

66,9

74,6

68,9

59,9

49,4

28,6

17

Dunne deklagen B

44,4

49,14

56,4

66,6

74,6

69,3

60,4

49,3

27,0

Tabel 4.2b Coëfficiënten voor a>75%levensduur,i,m en b>75%levensduur,m voor (middel)zware motorvoertuigen

Volg nr

Wegdektype

a>75%levensduur,i,(m)zvv

b>75%

i=1

i=2

i=3

i=4

i=5

i=6

i=7

i=8

1

Referentiewegdek

52,6

51,6

58,9

67,7

79,0

80,7

74,1

66,4

57,7

29,9

2

1L ZOAB

53,2

52,2

60,5

69,9

79,9

77,5

70,5

64,6

58,0

29,7

3

Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB

53,3

52,1

60,559,9

68,368,2

80,380,0

77,075,7

71,968,6

65,662,5

57,254,8

21,534,5

4

2L ZOAB

53,1

52,1

59,9

68,2

75,0

75,7

68,6

62,5

54,8

34,5

5

2L ZOAB fijn

53,1

52,1

59,3

66,5

74,5

75,4

67,6

61,7

54,5

29,1

6

SMA 0/5

52,6

51,6

58,9

67,7

79,0

80,7

74,1

66,4

57,7

29,9

7

SMA 0/8

52,6

51,6

58,9

67,7

79,0

80,7

74,1

66,4

57,7

29,9

8

Akoestisch geoptimaliseerd SMA

52,6

51,6

58,9

67,7

79,0

80,7

74,1

66,4

57,7

29,9

9

Uitgeborsteld beton

52,6

51,6

60,0

68,1

78,7

80,5

73,4

65,3

56,7

34,3

10

Geoptim. uitgeborsteld beton

52,3

51,3

59,9

66,0

77,8

79,1

71,7

64,7

56,0

23,2

11

Fijngebezemd beton

52,6

51,6

62,2

70,1

80,9

82,7

75,3

66,5

57,7

33,6

12

Oppervlak- bewerking

52,6

51,6

60,9

69,5

80,0

80,0

72,0

64,5

56,0

31,4

13

Elementen- verharding keperverband

61,1

60,1

68,3

76,2

85,1

85,5

74,6

68,3

59,7

32,4

14

Elementen- verharding niet in keperverband

65,1

64,1

71,5

78,1

87,2

89,6

78,1

72,2

62,4

32,6

15

Stille elementen- verharding

53,0

52,0

60,3

69,1

81,2

84,3

76,5

68,6

58,1

29,9

16

Dunne deklagen A

55,4

52,5

62,359,4

70,567,6

82,379,4

84,181,2

75,272,3

67,464,6

58,956,0

21,4

17

Dunne deklagen B

55,4

52,5

62,359,4

70,567,6

82,379,4

84,181,2

75,272,3

67,464,6

58,956,0

18,521,4

D

Binnen bijlage IVE wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.2. Rekenregel

De waarde van de correctieterm CT is onafhankelijk van de frequentie en wordt voor iedere bronpunt – waarneempunt verhouding afzonderlijk berekend. De berekening gebeurt in twee stappen.

  • 1.

    De eerste stap bepaalt een kromme C in het verticale vlak door een bronpunt en een waarneempunt. De kromme start voor elk sectorvlak in het punt op de rand van de schermtop aan de bronzijde. De kromme wordt beschreven volgens de formule:

    afbeelding binnen de regeling

    (5.1)

    waarbij wordt verstaan onder:

    zC(rTW): de hoogte van de kromme C van de bron ter plaatse van het waarneempunt;

    z0(rTW): de hoogte van de zichtlijn van de bron ter plaatse van het waarneempunt;

    rTW: de horizontale afstand tussen de rand van de schermtop (aan de bronzijde) en de ontvanger;

    C1 enC2: constanten.

     

    De parameters zijn grafisch weergegeven in figuur 5.2 en figuur 5.3.

    afbeelding binnen de regeling
    Figuur 5.2 Dwarsdoorsnede van de berekening van de verticale afstand dC tussen de kromme C en de ontvanger.
    afbeelding binnen de regeling
    Figuur 5.3 Bovenaanzicht van de berekening van de afstand rTW tussen het scherm en de ontvanger.

    De verticale afstand dC tussen de kromme C en het waarneempunt wordt berekend volgens de formule:

    dC = zW – zC

    (5.2)

    waarbij:

    zW: de hoogte is van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil (horizontaal vlak waarin z=0) [m];

    zC: de hoogte is van de kromme C ten opzichte van het referentiepeil ter plaatse van het waarneempunt [m]; en

    de term dC negatief als het waarneempunt lager is dan de kromme C.

     

  • 2.

    In de tweede stap wordt de waarde van CT bepaald volgens de in figuur 5.4 weergegeven procedure.

     

    Naast de al vermelde parameters dC en rTW, zijn de volgende gegevens nodig:

    RB: de horizontaal gemeten afstand tussen de bron en het geluidscherm langs een bepaald bron-waarneempunt-pad [m];

    Rw: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm langs een bepaald bron-waarneempunt-pad [m];

    RBL: de afstand tussen bron en geluidscherm gemeten langs de kortste verbindingslijn [m];

    RWL: de afstand tussen geluidscherm en waarneempunt gemeten langs de kortste verbindingslijn [m];

    zT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil [m];

    zW: de hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil [m].

     

    Ook deze parameters zijn grafisch weergegeven in figuur 5.2 of figuur 5.3.

    Voor de bepaling van de waarde van de correctieterm van een schermtop (CT) ligt het referentiepeil op de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de bron.

    afbeelding binnen de regeling
    Figuur 5.4 Procedure voor de bepaling van de waarde van CT.

    De basisberekening van CT is verloopt volgens de formule:

    afbeelding binnen de regeling

    voor

    dc ≤ – C3rTW

     

    voor

    -C3rTW < dC < C3rTW

    (5.3)

    voor

    dc ≥ – C3rTW

     

    met:

    C3 en A: constanten.

     

    De waarden van de constanten voor de in paragraaf 5.1 beschreven T-top zijn weergegeven in de onderstaande tabel. De constante C0 heeft als waarde de breedte van de rand van de T-top aan de wegzijde ten opzichte van het midden van het scherm.

    Tabel 5.1 Waarden van de constanten ter bepaling van de correctieterm voor een schermtop

    Constante

    C0

    C1

    C2

    C3

    A

    Waarde voor T-top

    1,0

    8,3

    150

    0,13

    5,0

E

Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1.2.1. Bestaande spoorvoertuigcategorieën en spoorwegconstructies

Alle spoorvoertuigtypen worden ingedeeld in een spoorvoertuigcategorie.

De spoorvoertuigentypen die op de Nederlandse spoorweginfrastructuur rijden, zijn ingedeeld in de in onderstaande tabel opgenomen twaalf spoorvoertuigcategorieën. De indeling is vooral gebaseerd op verschillen in type aandrijving en wielremsysteem.

De in deze bijlage gehanteerde emissie is gekoppeld aan een rekeneenheid van een spoorvoertuigcategorie. De onderstaande tabel geeft het aantal rekeneenheden van een bepaalde samenstelling van een spoorvoertuig aan. In het algemeen valt een rekeneenheid samen met een locomotief of spoorwegrijtuig. Voor verschillende spoorvoertuigen is dat niet het geval. In het geval van hogesnelheidsmaterieel wordt een totale trein opgevat als één rekeneenheid.

Tabel 1.1 Rekeneenheden van samenstellingen van spoorvoertuigen

Cat

Type

Tekening (onderling op schaal)

Getoond aantal rekeneenheden

Getoonde lengte

1

Spoorvoertuigcategorie 1: blokgeremd reizigersmaterieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen gietijzeren blokremmen met de bijbehorende locomotieven: treinstellen van Materieel '64.

 
 

Mat’64

afbeelding binnen de regeling

2

52 m

2

Spoorvoertuigcategorie 2: schijf+blokgeremd reizigersmaterieel

- elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde gietijzeren blokremmen: het intercitymaterieel van de typen ICM III, ICR en DDM-1.

 
 

ICM III

afbeelding binnen de regeling

ICM-III met blokremmen.

Heeft 3 rekeneenheden per treinstel.

2

54 m

ICR

afbeelding binnen de regeling

De categorie-indeling hangt af van het remsysteem. Als de toegevoegde blokkenrem is afgeschakeld is het categorie 8 en als deze rem met gietijzeren blokken is uitgevoerd is het categorie 2.

2

53 m

ICR(BNL)

afbeelding binnen de regeling

De categorie-indeling hangt af van het remsysteem. Als de toegevoegde blokkenrem is afgeschakeld is het categorie 8 en als deze rem met gietijzeren blokken is uitgevoerd is het categorie 2.

2

53 m

DDM-1

afbeelding binnen de regeling

Heeft toegevoegde blokkenrem. Uiterlijk vrijwel gelijk aan de DDM-2/3 die in categorie 8 is ingedeeld. Altijd met locomotief.

2

52 m

3

Spoorvoertuigcategorie 3: schijf+blokgeremd elektrisch materieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen en met motorgeluid: het stadsgewestelijk materieel (SGM-II/III);

– elektrische locomotieven, zoals de series 1600, 1700 en 1800;

– de Utrechtse sneltram (SUNIJ).

 
 

SGM

afbeelding binnen de regeling

2

52 m

SUNIJ

afbeelding binnen de regeling

Er zijn 2 geledingen per rekeneenheid.

1

29 m

4

Spoorvoertuigcategorie 4: goederenmaterieel met gietijzeren blokremmen

– alle typen goederenmaterieel met gietijzeren blokremmen.

 
 

Goederen

afbeelding binnen de regeling

De categorie van goederenwagens hangt af van het remsysteem. Wagens met gietijzeren blokken vallen in categorie 4. Wagens met alternatieve (K- of LL-) blokkenrem of schijfremmen vallen in categorie 11.

Sommige goederenwagens, zoals Hiirs en Laeks, hebben geledingen. Gelede goederenwagens lijken aparte wagens, maar rijden onder één wagennummer en tellen als 1 rekeneenheid.

1

1

1

1

1

Variabel

Vlootgemiddelde is circa 15 m

5

Spoorvoertuigcategorie 5: blokgeremd dieselmaterieel

– dieselelektrisch reizigersmaterieel met alleen blokremmen met de bijbehorende locomotieven: de treinstellen van het type DE-I/II/III;

– dieselelektrische locomotieven, behalve de DE-6400.

 
 

6

Spoorvoertuigcategorie 6: schijfgeremd dieselmaterieel

– dieselhydraulisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen en met motorgeluid: de Wadloper (DH), de Buffel (DM’90);

– de dieselelektrische locomotief DE-6400.

 
 

DM’90 Buffel

afbeelding binnen de regeling

2

52 m

7

Spoorvoertuigcategorie 7: schijfgeremd metro- en sneltrammaterieel

– metro- en sneltrammaterieel van de GVB en de RET;

– HSG3, RSG3- en SG3-materieel (Randstadrail).

Scharnierende geledingen met 3 of 4 draaistellen zijn 1 eenheid.

 
 

HSG3, RSG3 en SG3

afbeelding binnen de regeling

1

43 m

8

Spoorvoertuigcategorie 8: schijfgeremd reizigersmaterieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen: de typen ICM III, ICM IV, vIRM-IV/VI, DDM-2/3, ICK, Protos;

– elektrisch reizigersmaterieel met afgeschakelde blokremmen of met toegevoegde blokkenrem met L-remblokken (aangepaste ICR);

– dieselelektrisch lightrailmaterieel: De Lint, Talent, GTW-DMU.

 
 
 

ICM III

afbeelding binnen de regeling

ICM-III met alleen schijfremmen.

Heeft 3 rekeneenheden per treinstel.

2

54 m

 

ICM-IV

afbeelding binnen de regeling

Heeft 4 rekeneenheden per treinstel.

2

54 m

 

IRM

afbeelding binnen de regeling

2

54 m

 

DDM-2/3

afbeelding binnen de regeling

Uiterlijk vrijwel gelijk aan de DDM-1 die in categorie 2 is ingedeeld. Rijdt meestal met motorbak mDDM in plaats van locomotief.

2

52 m

 

Protos

afbeelding binnen de regeling

2

53 m

 

Talent

afbeelding binnen de regeling

2

42 m

 

GTW2/6-DMU

afbeelding binnen de regeling

2

41 m

 

GTW2/8-DMU

afbeelding binnen de regeling

3

56 m

 

Lint

afbeelding binnen de regeling

2

42 m

9

Spoorvoertuigcategorie 9: schijf+blokgeremd hogesnelheidsmaterieel

– elektrisch hogesnelheidsmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde blokremmen op de motorwagens: de treinstellen van het type Thalys;

– elektrisch hogesnelheidsmaterieel van het type ICE-3 en Eurostar.

 
 

V250

afbeelding binnen de regeling

Een V250 (Albatros) bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (201 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen.

0,25

52 m

ICE

afbeelding binnen de regeling

Een ICE bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (201 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen.

0,25

51 m

Thalys

afbeelding binnen de regeling

Een Thalys bestaat uit 10 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (200 m). Getoond zijn de eerste 3 geledingen.

0,30

63 m

Eurostar

afbeelding binnen de regeling

Een Eurostar bestaat uit 16 geledingen en telt als 2 rekeneenheden (402 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen.

0,25

51 m

10

Spoorvoertuigcategorie 10: lightrailmaterieel

– lightrailmaterieel van het type A32 en de Regio Citadis;

– andere typen schijf of magneetgeremd lightrailmaterieel met de volgende kenmerken: aslast kleiner dan 10 ton, geveerde wielen met een doorsnede kleiner dan 700 mm, afscherming van wielen en rails door lage vloer en vergelijkbare asdichtheid als A32 materieel;

– lage vloertram met (deels) afgeschermde en afgeveerde wielen;

– trams.

 
 

A32

afbeelding binnen de regeling

Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen

2

30 m

Regio Citadis

afbeelding binnen de regeling

3

38 m

 
 
 

11

Spoorvoertuigcategorie 11: goederenmaterieel met alternatieve blokremmen (K- of LL-blokken)

– alle typen goederenmaterieel met alternatieve (K- of LL-) blokremmen.

Voor figuren: zie bij categorie 4.

 
 

12

Spoorvoertuigcategorie 12: schijfgeremd stil reizigersmaterieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen: de typen SLT, FLIRT, GTW-EMU en SNG.

 
 
 

SLT-S100

afbeelding binnen de regeling

Getoond is een half treinstel. Een heel treinstel bestaat uit 6 rekeneenheden.

3

50 m

 

SLT-S70

afbeelding binnen de regeling

Getoond is een half treinstel. Een heel treinstel bestaat uit 4 rekeneenheden.

2

35 m

 

FLIRT-II

afbeelding binnen de regeling

2

46m

 

FLIRT-III

afbeelding binnen de regeling

3

63m

 

FLIRT IV

afbeelding binnen de regeling

4

81 m

 

GTW2/8

afbeelding binnen de regeling

Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen.

3

56 m

 

GTW2/6

afbeelding binnen de regeling

Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen.

2

41 m

 

SNG-3

afbeelding binnen de regeling

3

60 m

 

SNG-4

afbeelding binnen de regeling

4

76 m

Tabel 1.1 Rekeneenheden van samenstellingen van spoorvoertuigen

Cat

Type

Tekening (onderling op schaal)

Getoond aantal rekeneenheden

Getoonde lengte

1

Spoorvoertuigcategorie 1: blokgeremd reizigersmaterieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen gietijzeren blokremmen met de bijbehorende locomotieven: treinstellen van Materieel '64.

 
 

Mat’64

afbeelding binnen de regeling

2

52 m

2

Spoorvoertuigcategorie 2: schijf+blokgeremd reizigersmaterieel

- elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde gietijzeren blokremmen: het intercitymaterieel van de typen ICM III, ICR en DDM-1.

 
 

ICM III

afbeelding binnen de regeling

ICM-III met blokremmen.

Heeft 3 rekeneenheden per treinstel.

2

54 m

ICR

afbeelding binnen de regeling

Met toegevoegde gietijzeren blokkenrem

2

53 m

ICR(BNL)

afbeelding binnen de regeling

Met toegevoegde gietijzeren blokkenrem

2

53 m

DDM-1

afbeelding binnen de regeling

Heeft toegevoegde blokkenrem. Uiterlijk vrijwel gelijk aan de DDM-2/3 die in categorie 8 is ingedeeld. Altijd met locomotief.

2

52 m

3

Spoorvoertuigcategorie 3: schijf+blokgeremd elektrisch materieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen en met motorgeluid: het stadsgewestelijk materieel (SGM-II/III);

– elektrische locomotieven, zoals de series 1600, 1700 en 1800;

– de Utrechtse sneltram (SUNIJ).

 
 

SGM

afbeelding binnen de regeling

2

52 m

SUNIJ

afbeelding binnen de regeling

Er zijn 2 geledingen per rekeneenheid.

1

29 m

4

Spoorvoertuigcategorie 4: goederenmaterieel met gietijzeren blokremmen

– alle typen goederenmaterieel met gietijzeren blokremmen.

 
 

Goederen

afbeelding binnen de regeling

De categorie van goederenwagens hangt af van het remsysteem. Wagens met gietijzeren blokken vallen in categorie 4. Wagens met alternatieve (K- of LL-) blokkenrem of schijfremmen vallen in categorie 11.

Sommige goederenwagens, zoals Hiirs en Laeks, hebben geledingen. Gelede goederenwagens lijken aparte wagens, maar rijden onder één wagennummer en tellen als 1 rekeneenheid.

1

1

1

1

1

Variabel

Vlootgemiddelde is circa 15 m

5

Spoorvoertuigcategorie 5: blokgeremd dieselmaterieel

– dieselelektrisch reizigersmaterieel met alleen blokremmen met de bijbehorende locomotieven: de treinstellen van het type DE-I/II/III;

– dieselelektrische locomotieven, behalve de DE-6400.

 
 

6

Spoorvoertuigcategorie 6: schijfgeremd dieselmaterieel

– dieselhydraulisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen en met motorgeluid: de Wadloper (DH), de Buffel (DM’90);

– de dieselelektrische locomotief DE-6400.

 
 

DM’90 Buffel

afbeelding binnen de regeling

2

52 m

7

Spoorvoertuigcategorie 7: schijfgeremd metro- en sneltrammaterieel

– metro- en sneltrammaterieel van de GVB en de RET;

– HSG3, RSG3- en SG3-materieel (Randstadrail).

Scharnierende geledingen met 3 of 4 draaistellen zijn 1 eenheid.

 
 

HSG3, RSG3 en SG3

afbeelding binnen de regeling

1

43 m

8

Spoorvoertuigcategorie 8: schijfgeremd reizigersmaterieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen: de typen ICM III, ICM IV, vIRM-IV/VI, DDM-2/3, ICK, Protos;

– elektrisch reizigersmaterieel met afgeschakelde blokremmen of met toegevoegde blokkenrem met L-remblokken (aangepaste ICR);

– dieselelektrisch lightrailmaterieel: De Lint, Talent, GTW-DMU.

 
 
 

ICM III

afbeelding binnen de regeling

ICM-III met alleen schijfremmen.

Heeft 3 rekeneenheden per treinstel.

2

54 m

 

ICM-IV

afbeelding binnen de regeling

Heeft 4 rekeneenheden per treinstel.

2

54 m

 

IRM

afbeelding binnen de regeling

2

54 m

 

DDM-2/3

afbeelding binnen de regeling

Uiterlijk vrijwel gelijk aan de DDM-1 die in categorie 2 is ingedeeld. Rijdt meestal met motorbak mDDM in plaats van locomotief.

2

52 m

 

Protos

afbeelding binnen de regeling

2

53 m

 

ICR

afbeelding binnen de regeling

Met afgeschakelde blokkenrem of met toegevoegde blokkemrem met L-remblokken

2

53 m

 

ICR (BNL)

afbeelding binnen de regeling

Met afgeschakelde blokkenrem of met toegevoegde blokkemrem met L-remblokken

2

53 m

 

Talent

afbeelding binnen de regeling

2

42 m

 

GTW2/6-DMU

afbeelding binnen de regeling

2

41 m

 

GTW2/8-DMU

afbeelding binnen de regeling

3

56 m

 

Lint

afbeelding binnen de regeling

2

42 m

9

Spoorvoertuigcategorie 9: schijf+blokgeremd hogesnelheidsmaterieel

– elektrisch hogesnelheidsmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde blokremmen op de motorwagens: de treinstellen van het type Thalys;

– elektrisch hogesnelheidsmaterieel van het type ICE-3 en Eurostar;

– elektrisch hogesnelheidsmaterieel met alleen schijfremmen van het type ICNG.

 
 

V250

afbeelding binnen de regeling

Een V250 (Albatros) bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (201 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen.

0,25

52 m

ICE

afbeelding binnen de regeling

Een ICE bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (201 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen.

0,25

51 m

Thalys (Eurostar red)

afbeelding binnen de regeling

Een Thalys bestaat uit 10 geledingen en telt als 1 rekeneenheid (200 m). Getoond zijn de eerste 3 geledingen.

0,30

63 m

Eurostar blue

afbeelding binnen de regeling

Een Eurostar blue bestaat uit 16 geledingen en telt als 2 rekeneenheden (402 m). Getoond zijn de eerste 2 geledingen.

0,25

51 m

ICNG

afbeelding binnen de regeling

0,67

110 m

 

afbeelding binnen de regeling

Een ICNG-5 bestaat uit 5 geledingen en telt als 0,67 rekeneenheden.

Een ICNG-8 bestaat uit 8 geledingen en telt als 1 rekeneenheid. Getoond zijn de eerste 4 geledingen.

0,5

82 m

10

Spoorvoertuigcategorie 10: lightrailmaterieel

– lightrailmaterieel van het type A32 en de Regio Citadis;

– andere typen schijf of magneetgeremd lightrailmaterieel met de volgende kenmerken: aslast kleiner dan 10 ton, geveerde wielen met een doorsnede kleiner dan 700 mm, afscherming van wielen en rails door lage vloer en vergelijkbare asdichtheid als A32 materieel;

– lage vloertram met (deels) afgeschermde en afgeveerde wielen;

– trams.

 
 

A32

afbeelding binnen de regeling

Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen

2

30 m

Regio Citadis

afbeelding binnen de regeling

3

38 m

 
 
 

11

Spoorvoertuigcategorie 11: goederenmaterieel met alternatieve blokremmen (K- of LL-blokken)

– alle typen goederenmaterieel met alternatieve (K- of LL-) blokremmen.

Voor figuren: zie bij categorie 4.

 
 

12

Spoorvoertuigcategorie 12: schijfgeremd stil reizigersmaterieel

– elektrisch reizigersmaterieel met alleen schijfremmen: de typen SLT, FLIRT, GTW-EMU en SNG.

 
 
 

SLT-S100

afbeelding binnen de regeling

Getoond is een half treinstel. Een heel treinstel bestaat uit 6 rekeneenheden.

3

50 m

 

SLT-S70

afbeelding binnen de regeling

Getoond is een half treinstel. Een heel treinstel bestaat uit 4 rekeneenheden.

2

35 m

 

FLIRT-II

afbeelding binnen de regeling

2

46m

 

FLIRT-III

afbeelding binnen de regeling

3

63m

 

FLIRT IV

afbeelding binnen de regeling

4

81 m

 

GTW2/8

afbeelding binnen de regeling

Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen.

3

56 m

 

GTW2/6

afbeelding binnen de regeling

Aantal rekeneenheden ≠ aantal geledingen.

2

41 m

 

SNG-3

afbeelding binnen de regeling

3

60 m

 

SNG-4

afbeelding binnen de regeling

4

76 m

F

Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2.4. Berekeningswijze

De berekening verloopt als volgt:

afbeelding binnen de regeling

(2.1a)

afbeelding binnen de regeling

(2.1b)

afbeelding binnen de regeling

(2.1c)

afbeelding binnen de regeling

(2.1d)

afbeelding binnen de regeling

(2.1e)

Voor de categorieën 1, 2, 3, 6, 7 en 8 is:

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Voor de categorieën 4, 5 en 11 is:

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Voor categorie 9 is:

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Voor de categorieën 10 en 12 is:

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Met:

Ep,i,c = ai,c + bi,c lg vp,c + 10 lg Qp,c

(2.2a)

Erem,p,i,c = ai,c + bi,c lg vp,r,c + 10 lg⁡ Qp,r,c + Crem,i,c

(2.2b)

en voor c = 3, 5, 6:

Emotor,p,i,c = amotor,i,c + bmotor,i,c lg vp,c + 10 lg Qp,c

(2.2c)

en voor c = 9:

Ekoeling,p,i,c= akoeling,i,c + bkoeling,i,c lg vp,c + 10 lg Qp,c

(2.2d)

Eaero,p,i,c = aaero,i,c + baero,i,c lg vp,c + 10 lg Qp,c

(2.2e)

De waarden van de emissiekentallen ac en bc zijn gegeven in de tabellen 2.1 en 2.2.

Tabel 2.1 Emissiekentallen ac en bc als functie van spoorvoertuigcategorie c en octaafbandindex (i)

Categorie

Kental

Octaafbandindex i met middenfrequentie in [Hz]

63

125

250

500

1k

2k

4k

8k Hz

1

2

3

4

5

6

7

8

1

a

20

55

86

86

46

33

40

29

b

19

8

0

3

26

32

25

24

2

a

51

76

91

84

46

15

24

36

b

5

0

0

7

26

41

33

20

3

a, v<60

v≥60

54

36

50

15

66

66

86

68

68

51

68

51

45

27

39

21

b, v<60 v≥60

0

10

10

30

10

10

0

10

10

20

10

20

20

30

20

30

3

motor

a, v<60 v≥60

72

72

88

35

85

50

51

68

62

9

54

71

25

7

15

-3

b, v<60

v≥60

-10

-10

-10

20

0

20

20

10

10

40

20

10

30

40

30

40

4

a

30

74

91

72

49

36

52

52

b

15

0

0

12

25

31

20

13

5

a, v<60

v≥60

41

41

90

72

89

89

76

94

59

76

58

58

51

51

40

40

b, v<60

v≥60

10

10

-10

0

0

0

10

0

20

10

20

20

20

20

20

20

5

motor

a

88

95

107

113

109

104

98

91

b

-10

-10

-10

-10

-10

-10

-10

-10

6

a, v<60

v≥60

54

36

50

15

66

66

86

68

68

51

68

51

45

27

39

21

b, v<60

v≥60

0

10

10

30

10

10

0

10

10

20

10

20

20

30

20

30

6

motor

a, v<60

v≥60

72

72

88

35

85

50

51

68

62

9

54

71

25

7

15

-3

b, v<60

v≥60

-10

-10

-10

20

0

20

20

10

10

40

20

10

30

40

30

40

7

a

56

62

53

57

37

36

41

38

b

2

7

18

18

31

30

25

23

8

a

31

62

87

81

55

35

39

35

b

15

5

0

6

19

28

23

19

9

a, v<120

v≥120

56

38

78

69

100

92

106

87

75

62

73

43

88

48

58

46

b, v<120

v≥120

5

15

1

5

-4

0

-4

6

13

19

13

28

3

23

16

19

9

koeling

a

54

69

79

84

84

83

82

78

b

0

0

0

0

0

0

0

0

9

aero

a

-45

-35

-27

-25

-26

-25

-25

-30

b

50

50

50

50

50

50

50

50

10-bs

a

7

50

62

69

42

43

30

14

b

20

10

9

8

24

23

25

28

10-as

a

25

78

51

39

29

26

25

18

b

13

-8

9

20

25

29

31

28

11

a

57

30

59

71

45

66

22

18

b

0

24

16

10

24

14

34

32

12-bs

a

23,5

60,8

70,7

55,5

46,0

51,2

60,6

53,8

b

17,8

7,5

6,8

16,4

19,7

17,8

10,9

511,2

12-as

a

18,9

55,9

67,3

50,6

43,2

47,4

57,3

50,0

b

18,1

7,5

6,7

17,7

19,7

17,8

10,4

11,0

Crem,i,c wordt bepaald volgens tabel 2.2.

Tabel 2.2 De remgeluid-correctieterm Crem,i,c als functie van de spoorvoertuigcategorie (c) en octaafbandindex (i)

Octaafbandindex i

Crem,i,c

c = 1, 4, 5

c = 2

c = 7

c = 3, 6, 8, 9, 11,12

c = 10

1

-20

-20

-8

-20

2

2

-20

-20

-7

-20

-1

3

-20

-20

-20

-20

0

4

-2

0

-20

-20

2

5

2

1

-20

-20

5

6

3

2

-20

-20

4

7

8

5

-20

-20

4

8

9

5

-5

-20

3

De bovenbouwcorrectietermen afbeelding binnen de regeling en afbeelding binnen de regeling brengen het effect van verschillende baanconstructies in rekening op twee bronhoogten. Daarbij is een spoorstaafruwheid zoals gemiddeld in Nederland optreedt het uitgangspunt. De bovenbouwcorrectietermen zijn als volgt gedefinieerd:

afbeelding binnen de regeling

(2.3a)

afbeelding binnen de regeling

De waarde voor de bovenbouwcorrectieterm voor verschillende bovenbouwconstructies is gegeven in tabel 2.3.

Tabel 2.3 Correctieterm Cbb,i als functie van bovenbouwconstructie/baangesteldheid (bb) en octaafbandindex (i)

Cbb,i

Octaafbandindex (i)

1

2

3

4

5

6

7

8

bb=1

0

0

0

0

0

0

0

0

bb=2

1

1

1

5

2

1

1

1

bb=3

1

3

3

7

4

2

3

4

bb=4

6

8

7

10

8

5

4

0

bb=5

6

8

8

9

2

1

1

1

bb=6

3

4

-1

3

7

4

3

3

bb=7

6

1

0

0

0

0

0

0

bb=8

5

4

3

6

2

1

0

0

bb=9

7

2

1

4

7

9

5

1

bb=10

0

0

-1

-2

-4

-3

-2

-1

bb=11

0

0

0

7

7

3

2

0

bb=12

0

0

-2

4

5

-5

-3

-4

bb=13

8,6

5,4

2,6

3,3

3,5

0,7

-3,5

-2,7

bb=14

3,8

-0,3

2,9

-0,7

5,1

2,0

-1,0

-2,6

Bb=15

7,9

3,1

1,0

0,3

4,6

1,0

-1,4

-1,1

Bb=16

4,0

3,4

0,0

-1,3

0,5

-1,7

2,0

-4,1

De invloed van de conditie van het spoor op de geluidemissie wordt in rekening gebracht met de term Cspoorconditie,i,c,m. Hiermee wordt het effect beschreven van eventuele voegen in het spoor of van een spoorstaafruwheid die sterk afwijkt van het Nederlands gemiddelde. Voor de bepaling van deze term wordt formule (2.3b) of (2.3c) gebruikt, afhankelijk van de mate van spooronderbreking. Voor tramspoorconstructies waarvan de spoorconditie niet is vastgesteld wordt gebruik gemaakt van de formule (2.3d) of (2.3e).

Cspoorconditie,i,c,1 = Cruwheid,i,c voor m = 1

(2.3b)

of

Cspoorconditie,i,c,m = 10 lg⁡(1 + fm Ai) voor m = 2, 3 of 4

(2.3c)

Cspoorconditie,i,c,1 = 5 voor trambaan in normale spoorconditie (bb = 13, 14, 15 of 16)

(2.3d)

of

Cspoorconditie,i,c,1 = 3 voor geslepen trambaan (bb = 13, 14,15 of 16)

(2.3e)

Voor voegend spoor en voegende wissels zijn de waarden voor fm en Ai in de tabellen 2.4 en 2.5 opgenomen. De lengte van het wissel (in de tabel genoemd ‘lengte wissel’) wordt bepaald door de totale lengte van het wissel (van de voorlas tot de achterlas) en niet de lengte van het gemodelleerde wisselgedeelte.

Tabel 2.4 Waarden voor de factor fm (als m ongelijk is aan 1)

Omschrijving

m

fm

Voegenspoor

2

1/30

Intern-voegloos wissel

3

1/lengte wissel

Niet-voegloos wissel

4

3/lengte wissel

Tabel 2.5 Kental voor stootgeluidemissie Ai als functie van octaafbandindex (i)

octaafbandindex i

Ai

1

3

2

40

3

20

4

3

5, 6, 7, 8

0

De extra geluidemissie van ruwe spoorstaven of de geluidreductie door gladdere spoorstaven wordt verwerkt door het verschil in de energetische som van wiel- en spoorstaafruwheid in de bovenbouwcorrectieterm te verwerken. Deze methodiek geldt alleen voor voegloze spoorstaven (m=1). Voor niet-voegloze spoorstaven wordt geen spoorstaafruwheidscorrectie toegepast.

Het effect van de afwijkende ruwheid wordt in rekening gebracht met de coëfficiënt Cruwheid,i,c. Deze term is afhankelijk van de snelheid (v) en de spoorvoertuigcategorie (c). Als ervoor wordt gekozen niet te corrigeren voor een eventueel lokaal afwijkende spoorstaafruwheid, geldt Cruwheid,i,c = 0.

Cruwheid,i,c = (Li,rtr,feitelijkLi,rveh,c) – (Li,rtr,ref ⊕ Li,rveh,c)

(2.3f)

met:

Li,rtr,ref(v): de referentieruwheid (afgeleid uit de gemiddelde spoorstaafruwheid in Nederland);

Li,rtr,feitelijk(v): de lokale ruwheid van de spoorstaven waar de berekeningen worden uitgevoerd;

Li,rveh,c(v): de wielruwheid van de diverse spoorvoertuigcategorieën, volgens tabel 2.7.

Het symbool ⊕ staat voor energetische sommatie (x ⊕ y = 10lg (10x/10+ 10y/10)).

Voor de spoorvoertuigcategorieën uit deze bijlage geldt het volgende verband tussen remsysteem en spoorvoertuigcategorie:

  • de categorieën 1, 4, 5: gietijzeren blokkenrem;

  • categorie 2: schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem;

  • de categorieën 3 (exclusief het elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-) blokremmen), 6, 7, 8, 9, 10 en 12: schijfrem;

  • categorie 3 (alleen het elektrisch reizigersmaterieel met voornamelijk schijfremmen en toegevoegde alternatieve (LL-) blokremmen): schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem;

  • categorie 11: alleen alternatieve blokkenrem.

Voor nieuwe spoorvoertuigen die worden ingemeten volgens procedure B van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 volgt de gemiddelde wielruwheid uit de metingen.

Tabel 2.6a Spoorstaafruwheid als functie van de golflengte

Golflengte (mm)

630

500

400

315

250

200

160

125

100

80

63

50

40

31,5

25

Referentieruwheid

13

12

11

10

9

8

7

6

5

4

3

2

1

0

-1

Geoptimaliseerd voor snelheden < 200 km/u

1

1  

1  

1  

1  

5,5

4,0

2,5

1,0

-0,5

-2,0

-3,5

-5,0

-6,5

-8,0

Geoptimaliseerd voor snelheden > 200 km/u

13,0

12,0

5,0

4,0

3,0

2,0

1,0

0,0

-1,0

-1,5

-2,0

-2,5

-3,0

-3,5

-4,0

  • 1

    Gegevens zijn niet beschikbaar, geadviseerd wordt om voor deze golflengten uit te gaan van de referentieruwheid Terug naar link van noot.

Tabel 2.6b Spoorstaafruwheid als functie van de golflengte

Golflengte (mm)

20

16

12,5

10

8

6,3

5

4

3,15

2,5

2

1,6

1,25

1

Referentieruwheid

-2

-3

-4

-5

-6

-7

-8

-9

-10

-11

-12

-13

-14

-15

Geoptimaliseerd voor snelheden < 200 km/u

-9,5

-11,0

-11,3

-11,6

-11,9

-12,2

-12,5

-12,8

-13,1

1

1  

1  

1  

1  

Geoptimaliseerd voor snelheden > 200 km/u

-4,5

-5,0

-5,0

-5,0

-6,0

-7,0

-8,0

-9,0

-10,0

-11,0

-12,0

-13,0

1  

1  

  • 1

    Gegevens zijn niet beschikbaar, geadviseerd wordt om voor deze golflengten uit te gaan van de referentieruwheid Terug naar link van noot.

Tabel 2.7a Wielruwheid afhankelijk van het type remsysteem als functie van de golflengte

Golflengte [mm]

630

500

400

315

250

200

160

125

100

80

63

50

40

31,5

25

Schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem

16

15

14

13

12

11

11

12

13

14

16

15

12

11

10

Schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem

2

1

0

-1

-2

-3

-4

-3

-2

-1

-2

-1

-2

-2

-3

Alleen gietijzeren blokkenrem

10

9

8

7

6

5

6

7

9

11

13

12

10

8

6

Alleen schrijfrem

13

12

11

10

9

8

7

7

6

6

3

1

-1

-2

-3

Alleen alternatieve blokkenrem

1

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

  • 1

    Gegevens niet bekend; voor zover nodig vaststellen met behulp van methode B van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006. Terug naar link van noot.

Tabel 2.7b Wielruwheid afhankelijk van het type remsysteem als functie van de golflengte

Golflengte [mm]

20

16

12,5

10

8

6,3

5

4

3,15

2,5

2

1,6

1,25

1

Schijfrem + toegevoegde gietijzeren blokkenrem

6

3

-2

-5

-7

-8

-9

-10

-11

-12

-13

-14

-15

-16

Schijfrem + toegevoegde alternatieve blokkenrem

-3

-3

-4

-5

-7

-8

-9

-10

-11

-12

-13

-14

-15

-16

Alleen gietijzeren blokkenrem

5

0

-1

-1

-3

-4

-5

-6

-7

-8

-9

-10

-11

-12

Alleen schrijfrem

-3

-4

-4

-5

-7

-8

-9

-10

-11

-12

-13

-14

-15

-16

Alleen alternatieve blokkenrem

1

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

1  

  • 1

    Gegevens niet bekend; voor zover nodig vaststellen met behulp van methode B van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006. Terug naar link van noot.

De spoorstaafruwheid Lrtr van de meetlocatie wordt gemeten in 1/3-octaven volgens de procedures omschreven in NEN-EN-ISO 3095:2013. De spoorstaafruwheid wordt op representatieve locaties gemeten en in het model verwerkt. Deze meetlocaties zijn verdeeld over het gehele spoorweggedeelte dat in het model wordt opgenomen. De meetgegevens zijn onderdeel van de rapportage van het akoestisch onderzoek.

De wiel- en spoorstaafruwheden moeten in octaafbanden zijn uitgedrukt. Om van ruwheidsgolflengte de correctie in geluidoctaafbanden te krijgen, wordt de volgende methode gehanteerd:

  • 1.

    Bepaal de ruwheidscorrectie per golflengtegebied λ (van 1 tot 630 mm)

    afbeelding binnen de regeling

    (2.4a)

    Als de ruwheid niet afwijkt van de referentieruwheid dan is de ruwheidscorrectie voor een bepaalde golflengte: Cruwheid,λ,c = 0.

  • 2.

    Bepaal de ruwheidscorrectie per werkelijke geluidsfrequentie f: Cruwheid,(f,v),c = Cruwheid,λ,c). Met f = 1.000⁄3,6 ∙ (v/f). Met frequentie f in Hz, voertuigsnelheid v in km/u en golflengte λ in mm. Dus:

    Cruwheid,(f=2500Hz,v=90km/u),c = Cruwheid,λ = 10mm,c

    (2.4b)

  • 3.

    De werkelijke geluidsfrequentie f komt in het algemeen niet overeen met de preferente tertsbandmiddenfrequenties (deze zijn voor deze toepassing fterts = 50, 63, 80, 100, 125, 160, 200, 250, 315, 400, 500, 630, 800, 1.000, 1.250, 1.600, 2.000, 2.500, 3.150, 4.000, 5.000, 6.300, 8.000 en 10.000 Hz). Daarom worden de waarden van Cruwheid (f = 2500 Hz, v =90km/u),c = Cruwheid,λ =10mm,c bepaald uit lineaire interpolatie van de waarden van Cruwheid,(f,v),c. Zoek hiervoor de twee werkelijke geluidsfrequenties f-en f+ die het dichtst liggen bij de tertsmiddenbandfrequentie fterts zodat geldt: f- <fterts < f+. Dan geldt:

    afbeelding binnen de regeling

    (2.4c)

    Hiermee is de ruwheidscorrectie per tertsband bepaald.

  • 4.

    De ruwheidscorrectie per tertsband wordt ten slotte energetisch gemiddeld om een ruwheidscorrectie per octaafbandindex i te berekenen. Daarvoor worden eerst de drie tertsbandmiddenfrequenties gezocht die binnen de octaafband vallen. Dit is samengevat in onderstaande tabel:

Tabel 2.8 Standaard middenfrequenties voor octaaf- en tertsbanden

i

Octaafband

foct

Tertsbanden

fterts1, fterts1, fterts3

1

63

50, 63, 80

2

125

100, 125, 160

3

250

200, 250, 315

4

500

400, 500, 630

5

1.000

800, 1.000, 1.250

6

2.000

1.600, 2.000, 2.500

7

4.000

3.150, 4.000, 5.000

8

8.000

6.300, 8.000, 10.000

Vervolgens kan de ruwheidscorrectie per octaafband worden bepaald met de volgende formule:

afbeelding binnen de regeling

(2.4d)

In veel situaties waarin wordt overwogen plaatselijk een extra lage spoorstaafruwheid aan te brengen en te onderhouden is het ten tijde van het akoestisch onderzoek nog niet mogelijk de spoorstaafruwheid door meting vast te stellen, omdat deze pas wordt aangebracht nadat geluidprocedures zijn doorlopen. In dat geval wordt aangetoond dat de lage spoorstaafruwheid waarmee wordt gerekend, in de praktijk is te realiseren en te onderhouden.

Maatgevend daarbij is dat per spoorvoertuigcategorie de op basis van de verwachte lage spoorstaafruwheid berekende geluidsreductie, gemiddeld over de tijdsperiode tussen twee slijpbeurten en over het betrokken spoorweggedeelte bezien, ook in werkelijkheid optreedt. Daarnaast worden lokale afwijkingen voorkomen als die gemiddeld over de tijdsperiode tussen twee slijpbeurten leiden tot een 1 dB lagere geluidsreductie dan was berekend. De middelingen over de tijd en over het spoorweggedeelte zijn lineaire middelingen.

Als emissiegegevens volgens procedure B van de Technische Regeling Emissiemeetmethoden Railverkeer 2006 beschikbaar zijn met effectieve ruwheden en overdrachten van het te berekenen spoorweggedeelte en spoorvoertuig, dan worden de termen Cbb,i en Cspoorconditie,i,c,m niet gebruikt.

G

Binnen bijlage IVF wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.6. De schermwerking ∆LSW met de termen Sw en Sb uit de bodemdempingsformules 3.7a tot en met 3.7h

Als zich binnen een sector objecten bevinden waarvan de zichthoek ten minste samenvalt met de openingshoek van de betrokken sector en waarvan daarnaast in redelijkheid is te verwachten dat die de geluidsoverdracht zullen belemmeren, wordt de schermwerking ∆LSW samen met een verminderde bodemdemping (vervat in de termen Sw en Sb uit formule 3.7) in rekening gebracht.

De berekeningsformule van de afscherming van een willekeurig gevormd object bevat tweedrie termen.

De eerste term beschrijft de afscherming van een equivalent ideaal scherm (een dun, verticaal vlak). De hoogte van het equivalente scherm is gelijk aan de grootste hoogte van het obstakel. De bovenrand van het equivalente scherm valt samen met de bovenrand van het object. Als op grond hiervan meerdere locaties van het equivalente scherm mogelijk zijn, wordt hieruit die locatie gekozen die maximale schermwerking tot gevolg heeft.

De tweede term is alleen van belang als het scherm een diffractor heeft als schermtop. De afscherming van een object is dan de afscherming plus de extra afscherming door de diffractor.

De tweedederde term is alleen van belang als het profiel, dat wil zeggen de doorsnede in het sectorvlak, van het afschermende object afwijkt van dat van het ideale scherm. De afscherming van het object is gelijk aan de afscherming van het equivalente scherm verminderd met een profielafhankelijke correctieterm Cp.

Als er meerdere afschermende objecten in een sector aanwezig zijn, wordt alleen het object in rekening gebracht dat, bij afwezigheid van de andere objecten, de grootste afscherming zou geven.

Voor de berekening van de afschermende effecten zijn de volgende gegevens nodig:

zb: de hoogte van de bron ten opzichte van het referentiepeil (= horizontaal vlak, waarin z = 0) [m];

zw: de hoogte van het waarneempunt ten opzichte van het referentiepeil [m];

zT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van het referentiepeil [m];

hb: de hoogte van het bronpunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte van het brongebied [m];

hw: de hoogte van het waarneempunt boven de gemiddelde maaiveldhoogte in het waarneemgebied [m];

hT: de hoogte van de top van de afscherming ten opzichte van de gemiddelde maaiveldhoogte binnen een strook van 5 m vanaf het scherm. Als de maaiveldhoogte aan beide zijden van de afscherming verschillend is: de grootste waarde van hT [m];

r: de afstand tussen bron- en waarneempunt, gemeten langs de kortste verbindingslijn [m];

rw: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneempunt en scherm [m];

ro: de horizontaal gemeten afstand tussen waarneem- en bronpunt [m];

–: het profiel van het afschermend object.

Berekend wordt:

  • de verminderde bodemdemping zoals verdisconteerd in de factoren Sw en Sb uit formules 3.7a tot en met 3.7h van paragraaf 3.5.2;

  • de schermwerking ∆LSW.

afbeelding binnen de regeling
Figuur 3.5 Een sectorvlak met een ideaal scherm, waarop de punten K, T en L zijn aangegeven.

Voor de berekening wordt op het scherm een drietal punten gedefinieerd (zie figuur 3.5):

K: het snijpunt van het scherm met de zichtlijn (= rechte tussen bron- en waarneempunt);

L: het snijpunt van het scherm met een gekromde geluidsstraal die onder meewindcondities van bron- naar waarneempunt loopt;

T: de top van het scherm.

De gebroken lijn BLW is een schematisering van de gekromde geluidsstraal onder meewindcondities.

Deze drie punten bevinden zich op de respectievelijke hoogten zK, zL en zT boven het referentiepeil.

Voor de afstand tussen de punten K en L geldt:

afbeelding binnen de regeling

(3.10)

Verder geldt:

rL is de som van de lengtes van de lijnstukken BL en LW;

rT is de som van de lengtes van de lijnstukken BT en TW.

De factoren Sw en Sb uit formules 3.7a tot en met 3.7f worden als volgt berekend:

afbeelding binnen de regeling

als he < 0 dan Sw = 1

(3.11a)

afbeelding binnen de regeling

als he < 0 dan Sb = 1

(3.11b)

waarin he de effectieve schermhoogte is, gedefinieerd als:

he = zT – zL

(3.12)

De schermwerking ∆LSW wordt als volgt berekend:

LSW = HF(Nf) + CS,diff – Cp

(3.13)

waarin H de effectiviteit van het scherm is en F(Nf) een functie met argument Nf (het fresnelgetal). De term CS,diff is de correctieterm voor een scherm met een diffractor als schermtop en Cp is de profielafhankelijke correctieterm. Als de schermwerking ∆LSW op grond van formule 3.13 negatief wordt, wordt de waarde ∆LSW = 0 aangehouden.

De waarde van de correctieterm voor een diffractor op scherm CS,diff volgt uit de methode beschreven in hoofdstuk 5.

H wordt als volgt bepaald:

H = 0,25hT 2i-1

(3.14)

i is hierin de octaafbandindex. De maximale waarde van H is 1.

De definitie van de functie F is gegeven in de formules 3.15a tot en met 3.15f uit tabel 3.3. De waarden van Cp volgen uit tabel 3.4.

Tabel 3.3 De definitie van de functie F met als variabele Nf voor vijf intervallen van Nf (formules 3.15a tot en met 3.15f)

Geldig in het interval van Nf

Definitie F(Nf)

van

tot

 

- ∞

-0,314

0

-0,314

-0,0016

-3,682 -9,288 lg |Nf| -4,482 lg2 |Nf|

-1,170 lg3 |Nf| – 0,128 lg4 |Nf|

-0,0016

+0,0016

5

+0,0016

+1,0

12,909 + 7,495 lg Nf +2,612 lg2 Nf

+0,073 lg3 Nf -0,184 lg4 Nf -0,032 lg5 Nf

+1,0

+16,1845

12,909 + 10 lg Nf

+16,1845

+ ∞

25

Tabel 3.4 De profielafhankelijke correctieterm Cp. T is de tophoek van de dwarsdoorsnede van het object

Cp

Object (T = tophoek in graden)

0 dB

– dunne wanden waarvan de hoek met de verticaal ≤ 20°

– grondlichaam met 0°≤ T ≤ 70°

– alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte minder is dan tweemaal de hoogte van die wand of als de wand hoger is dan 3,5 m

– alle gebouwen

– bij toepassing van een diffractor op een scherm, waarvan het effect met de correctieterm CS,diff in rekening wordt gebracht

2 dB

– rand van aarden baan in ophoging

– grondlichaam met 70° ≤ T ≤ 165°

– alle grondlichamen met daarop een dunne wand, als de totale constructiehoogte meer bedraagt dan tweemaal de hoogte van die wand en de wand niet hoger is dan 3,5m

– geluidsabsorberende1rand aan spoorzijde van perron

– rand aan niet-spoorzijde van perron

– rand van baan op een viaduct of brug, anders dan trogliggerbrug of M-baan

– geluidsabsorberende1 rand aan spoorzijde van trogliggerbrug

– rand aan niet-spoorzijde van trogliggerbrug

– geluidsabsorberende1 rand aan spoorzijde van M-baan

– rand aan niet-spoorwegzijde van M-baan

5 dB

– rand (niet geluidsabsorberend1) aan spoorzijde van perron

– rand (niet geluidsabsorberend1) aan spoorzijde van trogliggerbrug

– rand (niet geluidsabsorberend1) aan spoorzijde van M-baan

Nf wordt als volgt bepaald:

Nf = 0,37ε2(i-1)

(3.16)

met ε de ‘akoestische omweg’, die wordt gedefinieerd als:

ε = rT – rL

voor zT ≥ zK

(3.17a)

ε = 2r – rT – rL

voor zT < zK

(3.17b)

In de gevallen waarin het profiel van het afschermend object niet overeenkomt met een van de in tabel 3.4 genoemde profielen, wordt een nader onderzoek naar de schermwerking van dat object verricht.

Als de spoorspecifieke geluidisolatie van de afscherming minder dan 10 dB groter is dan de berekende schermwerking ∆LSW is nader onderzoek vereist naar de totale geluidsreducerende werking van de afscherming.

ARTIKEL III (OVERGANGSRECHT)

  • 1.

    Artikel I is niet van toepassing op wegen en spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart als bedoeld in artikel 11.17 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Bij besluiten die ter inzage zijn gelegd in de periode tot 1 januari 2025, kan het bevoegd gezag er voor kiezen om de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling toe te passen. Het bevoegd gezag dient daarbij wel te motiveren dat deze keuze in redelijkheid niet leidt tot nadelige gevolgen voor belanghebbenden.

ARTIKEL IV (INWERKINGTREDING)

  • 1.

    Artikel I van deze regeling treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2.

    Artikel II van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling bevat wijzigingen van de bijlagen III en IV bij het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: RMG2012) en de bijlagen IVe en IVf bij de Omgevingsregeling (hierna: Or). Deze verzamelregeling bevat beleidsarme, technische wijzigingen of verbeteringen die deels tot andere uitkomsten van geluidberekeningen leiden. Een ander deel van de wijzigingen betreft verduidelijking van bestaande bepalingen of redactionele wijzigingen, zonder gevolgen voor geluidberekeningen.

2. Aanleiding

In praktijksituaties is gebleken dat het effect van met name lage afschermende objecten langs wegen werd onderschat, als gevolg van de relatief grote bronhoogte die voor wegen wordt aangehouden. Het RIVM heeft geadviseerd om de rekenregels voor afscherming van wegverkeerslawaai daarom aan te passen.

Een verdere aanleiding voor deze wijzigingsregeling is de introductie van een nieuw type trein op het Nederlandse spoorwegnet, de Intercity Nieuwe Generatie (ICNG). Om het geluid te kunnen berekenen van spoorlijnen waarop de ICNG wordt ingezet, worden deze treinen ingedeeld in de bestaande spoorvoertuigcategorie 9, schijf+blokgeremd hogesnelheidsmaterieel.

Ten derde is gebleken dat er bij de opname van wegdekcorrectiefactoren en coëfficiënten voor de verouderingscorrectie van wegdekken in bijlage IVe bij de Or fouten zijn geslopen.

Met deze wijzigingsregeling worden daarnaast enkele verduidelijkingen en redactionele verbeteringen aangebracht.

3. Gevolgen voor bedrijven en bevoegde gezagen

De te wijzigen bijlagen bij het RMG2012 en de Or zorgen voor eenduidigheid over de te hanteren rekenmethode voor de geluidsbelasting door wegen en spoorwegen. De indeling van een nieuw treintype in een spoorvoertuigcategorie, het herstel van fouten en het verduidelijken van enkele teksten dragen daar verder aan bij.

De Omgevingswet en de onderliggende regelgeving treden op 1 januari 2024 in werking. Geluidonderzoeken die al voorafgaand daaraan zijn uitgevoerd met de twee wegdektypen waarvoor middels deze wijzigingsregeling wegdekcorrectiefactoren in bijlage IVe bij de Or worden aangepast, dienen naar aanleiding hiervan te worden aangepast. De gevolgen daarvan zijn beperkt: het maximale verschil bedraagt enkele tienden decibel. In het algemeen zal dit niet leiden tot een andere beoordeling van de geluidssituatie of afweging van geluidmaatregelen.

De overige onderdelen van deze wijzigingsregeling hebben geen gevolgen voor de bestuurlijke lasten van gemeenten en provincies en de regeling heeft naar haar aard ook geen gevolgen voor de lasten van bedrijven.

4. Advies en consultatie

4.1 Adviescollege Toetsing Regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

4.2 Internetconsultatie

Deze regeling heeft van 20 september tot en met 18 oktober 2023 open gestaan voor openbare internetconsultatie. In totaal is één openbare reactie ontvangen.

De ontvangen reactie op de consultatie heeft bijgedragen aan de nadere invulling van het overgangsrecht, zoals ook in de consultatieversie was aangekondigd.

4.3 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Rijkswaterstaat en ProRail hebben vanwege de aard van de wijzigingsregeling geen uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Rijkswaterstaat heeft wel gewezen op aanzienlijke uitvoerbaarheidsproblemen als de wijziging van bijlage III van het het RMG2012 nog voor 1 januari 2024 zonder overgangsrecht in werking zou treden. Tijdens de consultatieperiode heeft hier ambtelijke afstemming over plaatsgevonden. Daarbij zijn overgangsrechtelijke bepalingen overeengekomen waarmee de uitvoerbaarheid voor Rijkswaterstaat en ProRail is geborgd.

Ook met vertegenwoordigers van het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) is overleg gevoerd over de uitvoerbaarheid van de wijzigingsregeling. Daarbij is aangegeven dat een overgangstermijn voor lopende besluitvorming waarop de Wet geluidhinder van toepassing blijft, noodzakelijk is. Tegelijkertijd zullen er binnen die overgangstermijn ook projecten zijn waarop de Wet geluidshinder van toepassing blijft en die gebruik wensen te maken van de gewijzigde rekenregels voor afscherming van wegverkeerslawaai. Met de overgangsrechtelijke bepalingen in het tweede lid van artikel III wordt voor beide situaties gehoor gegeven aan de ingebrachte consultatiereacties.

De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft de voorgenomen wijziging van het RMG2012 en de Or beoordeeld op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid. De ILT heeft geoordeeld dat er met de toevoeging van de overgangsrechtelijke bepalingen in artikel III van deze regeling geen aanleiding is tot het maken van op- of aanmerkingen.

5. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Het uitgangspunt van deze wijzigingsregeling is onmiddellijke werking. Voor de wijzigingen van het RMG2012, opgenomen in artikel I van deze regeling, betekent het dat die nog worden verwerkt voordat het RMG2012 per 1 januari 2024 wordt ingetrokken. Op die manier werken de wijzigingen door in geluidonderzoeken die op grond van het overgangsrecht voor de Omgevingswet onder het huidig recht worden uitgevoerd.

In een aantal situaties, aangegeven in artikel III van de wijzigingregeling, blijven de rekenregels van het reken- en meetvoorschrift geluid 2012 die golden voorafgaand aan de in artikel I weergegeven wijzigingen, van kracht.

De wijzigingen in artikel II treden tegelijk met de Omgevingsregeling, op 1 januari 2024 in werking.

In de artikelsgewijze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A (bijlage III bij het RMG2012)

De geluiddiffractor is een innovatieve geluidmaatregel, bestaande uit een element met gleuven van verschillende dieptes die ofwel kan worden ingegraven in de berm van een weg, ofwel bovenop een scherm direct langs een weg of spoorweg geplaatst kan worden. Een diffractor bovenop een scherm geeft door het effect van de gleuven een extra effect ten opzichte van een scherm met dezelfde hoogte.

In 2022 zijn rekenregels voor een ingegraven diffractor en voor een diffractor op scherm aan het RMG2012 toegevoegd.1 Voor de diffractor op een scherm zijn daarbij de rekenregels gebaseerd op het gemeten verschil in geluidsniveau tussen situaties met een diffractor op een scherm en situaties met alleen een scherm van dezelfde totale hoogte. Hoewel daarmee het effect van alleen de diffractor, aanvullend op het schermeffect, op de juiste manier wordt beschreven, bleek dat het totale berekende effect van een diffractor op een laag scherm in praktijksituaties werd onderschat. Een analyse van het RIVM2 wijst uit dat aanpassing van de rekenregels voor het afschermend effect van met name lage objecten tot een betere overeenkomst leidt van wegverkeerslawaai-berekeningen met meetresultaten, en ook met de rekenresultaten van de CNOSSOS en Harmonoise/Imagine rekenmethoden. Voor spoorweglawaai of industrielawaai is er geen aanleiding om de berekening van het schermeffect te wijzigen.

De aanpassing van de rekenregels leidt uitsluitend tot lagere berekende geluidbelastingen. Met name achter afschermende objecten die ongeveer 1 m boven een weg uitsteken kan dit tot enkele dB’s lagere geluidbelastingen leiden, afhankelijk van de specifieke situatie. Voor objecten die enkele meters hoog zijn wordt dit effect kleiner, en achter hoge schermen of gebouwen zijn de verschillen met de oude rekenregels verwaarloosbaar.

Bij de aanpassing van de rekenregels voor afscherming van wegverkeerslawaai kwam aan het licht dat de definitie van het referentiepeil voor een andere correctie, namelijk de correctieterm voor een T-vormige schermtop, niet eenduidig was. In de tekst van paragraaf 5.2 is die definitie daarom verduidelijkt.

Onderdeel B (bijlage IV bij het RMG2012)

In de rekenvoorschriften voor spoorweglawaai wordt gebruik gemaakt van spoorvoertuigcategorieën, waarbinnen de geluideigenschappen vergelijkbaar zijn. Om de geluidemissie van spoorlijnen te berekenen wordt het treinverkeer volgens die categorieën ingedeeld, gebruikmakend van de emissiekarakteristieken die op basis van geluidmetingen voor de spoorvoertuigcategorieën zijn vastgesteld.

In de tabel in paragraaf 1.2.1 waarin deze spoorvoertuigcategorieën worden beschreven, is de beschrijving van de treinen van het type ICR binnen categorie 2 vereenvoudigd en is door het expliciet toevoegen van twee extra regels aan deze tabel verduidelijkt welke treinen van het type ICR binnen categorie 8 vallen.

Om het geluid te kunnen berekenen van spoorlijnen waarop de ICNG wordt ingezet, dient voor deze treinen gebruik te worden gemaakt van de emissiekentallen van een bestaande spoorvoertuigcategorie die representatief is voor het geluid van de ICNG, of dienen nieuwe, specifiek voor deze treinen geldende emissiekentallen te worden vastgesteld. In 2020 heeft TNOgeluidmetingen uitgevoerd aan de ICNG in twee verschillende samenstellingen, de ICNG-5 en de ICNG-8. Op basis van die metingen heeft TNO geadviseerd om de ICNG in te delen in de bestaande spoorvoertuigcategorie 9, schijf+blokgeremd hogesnelheidsmaterieel.3 Met de wijziging van bijlage IV bij het RMG2012 en bijlage IVf bij de Or wordt vastgelegd op welke manier het geluid van dit type trein met behulp van spoorvoertuigcategorie 9 moet worden berekend.

Naast deze wijziging is in de tabel in paragraaf 1.2.1 een redactionele correctie doorgevoerd wat betreft het aantal getoonde geledingen van het type Thalys, en zijn de lengtes van de getoonde geledingen bij de treintypen ICE, Thalys en Eurostar gecorrigeerd. Sinds 1 oktober 2023 wordt de merknaam ‘Thalys’ niet meer gebruikt. Dit treintype onder spoorvoertuyigcategorie 9 gaat sindsdien verder onder de merknaam ‘Eurostar’. De aanduiding ‘Eurostar red’ is daarom toegevoegd aan het bestaande treintype ‘Thalys’. Tevens is de aanduiding ‘Eurostar’ vervangen door ‘Eurostar blue’.

In 2021 is de indeling van spoorvoertuigcategorieën gewijzigd, waardoor het intercitymaterieel van het type ICR met toegevoegde alternatieve blokkenrem niet meer in spoorvoertuigcategorie 3, maar in categorie 8 wordt ingedeeld4. Daardoor vallen er geen treinen met toegevoegde alternatieve blokkenrem meer binnen spoorvoertuigcategorie 3.

Voor het berekenen van het effect van een alternatieve spoorstaafruwheid wordt gebruik gemaakt van de wielruwheid van een treintype. Deze wielruwheid is afhankelijk van het remsysteem. Doordat het remsysteem met schijfrem en toegevoegde alternatieve blokkenrem sinds 2021 niet meer van toepassing is op spoorvoertuigcategorie 3, geldt bij deze berekening dat deze categorie treinen uitsluitend met schijfremmen is uitgerust.

Dit betekent ook dat in tabel 3.7 het wielruwheidsspectrum voor de combinatie van schijfrem met toegevoegde alternatieve blokkenrem komt te vervallen.

In 2022 zijn de rekenregels voor een diffractor op scherm aan bijlage IV bij het RMG2012 toegevoegd.5 De beschrijving van de schermwerking in paragraaf 5.6 is hier toen abusievelijk niet op aangepast, waardoor de berekeningsformule van de afscherming van een willekeurig gevormd object nog werd omschreven aan de hand van twee in plaats van drie termen. Die omissie is nu hersteld.

De wijzigingen in paragraaf 6A zijn uitsluitend van redactionele aard.

Artikel II

De geluidemissie van wegen wordt beschreven met behulp van emissiekentallen, die van toepassing zijn voor wegverkeer op wegen met het referentiewegdektype dicht asfaltbeton. Voor wegen met een ander wegdektype dan dicht asfaltbeton wordt op deze geluidemissie een wegdekcorrectie toegepast. De wegdekcorrectie is snelheidsafhankelijk en wordt voor iedere octaafband afzonderlijk berekend aan de hand van wegdekcorrectiefactoren. Voor lichte motorvoertuigen gelden andere wegdekcorrectiefactoren dan voor (middel)zware motorvoertuigen.

In samenhang met de actualisatie van de emissiekentallen van het referentiewegdek in bijlage IVe bij de Or in juni 2022 zijn daarin ook de op dat moment al beschikbare wegdekcorrectiefactoren herzien6. Voor twee relatief nieuwe wegdektypen zijn toen voor de eerste keer wegdekcorrectiefactoren opgenomen. Het betreft ‘Akoestisch geoptimaliseerd enkellaags zeer open asfaltbeton (1L ZOAB)’ en ‘Akoestisch geoptimaliseerd steenmastiekasfalt (SMA)’.

Nadien is gebleken dat de nieuwe wegdekcorrectiefactoren voor akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB en akoestisch geoptimaliseerd SMA gebaseerd waren op de oude referentiewaarden voor dicht asfaltbeton. Met de onderhavige wijziging van tabel 2.3a en 2.3b van bijlage IVe worden de wegdekcorrectiefactoren voor die twee wegdektypen in lijn gebracht met de actuele emissies voor verkeer op referentiewegdek en met de overige wegdekcorrectiefactoren.

Het effect van de aangepaste wegdekcorrectiefactoren bedraagt maximaal enkele tienden decibel, afhankelijk van de verkeerssamenstelling en de maximumsnelheid van de weg. Onderstaande tabel geeft daar een overzicht van, met onderscheid tussen personenauto’s en vrachtauto’s. In de praktijk, met gemengd verkeer, zal het effect op de geluidbelasting tussen de waardes voor personenauto’s en vrachtauto’s in liggen.

Akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB

30 km/u

50 km/u

80 km/u

100 km/u

130 km/u

Personenauto's

+0,4 dB

+0,3 dB

+0,3 dB

+0,2 dB

+0,2 dB

Vrachtauto’s

–0,1 dB

–0,1 dB

0,0 dB

0,0 dB

0,0 dB

Akoestisch geoptimaliseerd SMA

30 km/u

50 km/u

80 km/u

100 km/u

130 km/u

Personenauto's

0,0 dB

0,0 dB

0,0 dB

0,0 dB

0,0 dB

Vrachtauto’s

+0,1 dB

+0,1 dB

+0,1 dB

+0,1 dB

+0,1 dB

In hoofdstuk 4 van bijlage IVe bij de Or wordt beschreven hoe de wegdekcorrectie voor een bepaald wegdekproduct door metingen wordt bepaald, waarbij ook rekening wordt gehouden met de veroudering van wegdekken. Bij de ontwikkeling van een nieuw wegdekproduct is vaak geen informatie beschikbaar over de veroudering daarvan, en in dat geval wordt de verouderingscorrectie gebaseerd op die van het generieke wegdektype waartoe het nieuwe product behoort. Paragraaf 4.4.4 bevat daartoe een een lijst van standaard wegdektypen en de bijbehorende coefficiënten voor de verouderingscorrectie.

Bij de wijziging in juni 2022 van bijlage IVe bij de Or zijn in deze tabellen meerdere fouten gemaakt:

  • Voor akoestisch geoptimaliseerd 1L ZOAB wordt de verouderingscorrectie gebaseerd op die voor tweelaags ZOAB, waarbij alleen bij de frequentie van 500 Hz (i=4) een 5 dB hogere waarde geldt. In de tabellen 4.2a en 4.2b is abusievelijk uitgegaan van verouderde coëfficienten voor tweelaags ZOAB, van voor de wijziging van juni 2022.

  • In tabel 4.2a, waarin de coëfficienten voor de verouderingscorrectie voor lichte motorvoertuigen zijn opgenomen, zijn abusievelijk enkele afzonderlijke waardes bij de wegdektypes ‘SMA 0/5’ en ‘Uitgeborsteld beton’ verkeerd overgenomen.

  • In tabel 4.2b, waarin de coëfficienten voor de verouderingscorrectie voor middelzware en zware motorvoertuigen zijn opgenomen, is de waarde voor het referentiewegdek bij de frequentie van 63 Hz (i=1) abusievelijk 1 dB te hoog vastgesteld. Als gevolg daarvan zijn de waardes voor de andere wegdektypen bij de frequentie van 63 Hz (i=1), die afhangen van de waarde voor het referentiewegdek, 1 dB te laag bepaald.

  • In tabel 4.2b zijn de coëfficienten voor de verouderingscorrectie voor middelzware en zware motorvoertuigen voor de wegdektypen ‘Dunne deklagen A’ en ‘Dunne deklagen B’ abusievelijk vastgesteld bij de referentiesnelheid die voor lichte motorvoertuigen geldt (80 km/u). Voor (middel)zware motorvoertuigen geldt een referentiesnelheid van 70 km/u.

Met de verbetering van de coëfficienten in paragraaf 4.4.4 wordt de bepaling van de wegdekcorrectie voor nieuwe producten weer gebaseerd op de juiste verouderingscorrectie.

Voor een toelichting op de aanpassing van de rekenregels voor afscherming in bijlage IVe bij de Or wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel A, van deze wijzigingsregeling.

Bij die aanpassing kwam aan het licht dat de definitie van het referentiepeil voor een andere correctie, namelijk de correctieterm voor een T-vormige schermtop, niet eenduidig was. In de tekst van paragraaf 5.2 van bijlage IVe bij de Or is die definitie daarom verduidelijkt.

De wijzigingen in tabel 1.1 van bijlage IVf bij de Or, waarin de indeling in spoorvoertuigcategorieën is weergegeven, zijn overeenkomstig de wijzigingen in tabel 1.2.1 van bijlage IV bij het RMG2012. Voor een toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel B, van deze wijzigingsregeling. Ook voor de aanpassingen in de berekingswijze voor het effect van een alternatieve spoorstaafruwheid in paragraaf 2.4 van bijlage IVf bij de Or en voor de aanpassing van de beschrijvende tekst bij de afschermingsformule in paragraaf 3.6 van die bijlage wordt hiernaar verwezen.

Artikel III

Het uitgangspunt van de wijzigingen in artikel I is onmiddellijke werking, zodat daarvan gebruik kan worden gemaakt in geluidsonderzoeken die, gebruik makend van het overgangsrecht van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet, onder de Wet geluidhinder of de Wet milieubeheer worden uitgevoerd. Om dat mogelijk te maken dienen de wijzigingen in het RMG2012 te worden verwerkt voordat die regeling per 1 januari 2024 wordt ingetrokken. Van de in het systeem van vaste verandermomenten opgenomen minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding moet daarom worden afgeweken.

Van het uitgangspunt dat de wijzigingen in artikel I onmiddellijk in werking treden, zijn in artikel III enkele situaties uitgezonderd. Allereerst gelden de aangepaste rekenregels niet voor wegen en spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart als bedoeld in artikel 11.17 van de Wet milieubeheer, omdat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 de geluidproductieplafonds voor die wegen en spoorwegen al zullen worden herberekend op grond van de aangepaste rekenregels. Een herberekening van deze gpp’s bij de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, die daar kort aan vooraf gaat, zou tot disproportionele uitvoeringslasten leiden.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met lopende procedures voor wegen en spoorwegen die niet zijn aangegeven op de geluidplafondkaart. Voor procedures die op grond van artikel 3.4 of artikel 3.5 van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet worden afgerond onder het oude recht en waarbij om die reden in het geluidonderzoek de rekenregels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 worden gehanteerd kan het bevoegd gezag ervoor kiezen om de rekenregels van dat reken- en meetvoorschrift te blijven toepassen zoals die golden voorafgaand aan de wijzigingen, mits het besluit ter inzage wordt gelegd binnen de in het tweede lid van artikel III vermelde periode. Daarmee wordt voorkomen dat een onmiddellijke actualisatie van deze besluiten vanwege de aangepaste rekenregels de voortgang zou belemmeren van projecten waarvoor die besluitvorming of de voorbereiding daarvan al in een vergevorderd stadium is. Aanpassing van een akoestisch onderzoek naar aanleiding van de gewijzigde rekenregels kan dan dusdanig grote gevolgen hebben voor de uitvoeringslasten van burgers, bedrijven of overheden, dat die niet in verhouding staan tot de inhoudelijke gevolgen voor het besluit dat in voorbereiding is. In een dergelijk geval moet het bevoegd gezag wel motiveren dat die keuze in redelijkheid aanvaardbaar is op basis van de extra uitvoeringslasten die daardoor worden vermeden, in relatie tot de mate waarin de geluidbelasting in dat akoestisch onderzoek wordt overschat, zo nodig op basis van een gevoeligheidsanalyse. In situaties zonder afscherming kan in die motivering worden betrokken dat er voor de geluidbelasting per definitie geen gevolgen zullen zijn van de aanpassing van de rekenregel.

Om de gevolgen voor lopende onderzoeken te beperken is de doelgroep van de regeling al van deze wijzigingen op de hoogte gebracht.

De wijzigingen in artikel II treden tegelijk met de Omgevingsregeling in werking. Omdat het deels gaat om herstel van fouten is het niet wenselijk om hierop overgangsrecht toe te passen. Met een snelle inwerkingtreding wordt een lopend project niet onnodig opgehouden en kunnen geluidberekeningen zo spoedig mogelijk beter overeenkomen met het werkelijke geluid.

Voor geluidonderzoeken die al voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn uitgevoerd zijn de gevolgen beperkt. Aanpassing van die onderzoeken zal daarom niet tot onoverkomelijke bezwaren leiden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

Naar boven