Regeling van de Minister van Financiën van 12 december 2023 (2023-270062) houdende de intrekking van enkele regelingen inzake de Consignatiekas

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Wet op de consignatie van gelden;

Besluit:

Artikel 1. Intrekking

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a. de Regeling betreffende consignatie door gerechtsdeurwaarders van gelden afkomstig van onbekende debiteuren (Stcrt. 2012, 17960);

  • b. de Beschikking betreffende de opname van kleine bedragen uit vermoedelijk onbeheerde nalatenschappen in de Consignatiekas (Stcrt. 2017, 13815).

Artikel 2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

TOELICHTING

De Beschikking betreffende de opname van kleine bedragen uit vermoedelijk onbeheerde nalatenschappen in de Consignatiekas (hierna: Beschikking kleine bedragen) geeft het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB) de bevoegdheid om kleine bedragen uit vermoedelijk onbeheerde nalatenschappen in de consignatiekas te storten.

Op grond van de Beschikking kleine bedragen kan het RVB in een onbepaald aantal gevallen gebruik maken van de mogelijkheid om te consigneren, zodat de Beschikking kleine bedragen is aan te merken als een algemene regel, namelijk een ministeriële regeling.1 Daarvoor ontbreekt echter een bevoegdheid. Artikel 2 van de Wet op de consignatie van gelden (hierna: Wcg), dat in de aanhef van de Beschikking kleine bedragen als grondslag vermeld staat, creëert immers slechts een bevoegdheid voor de Minister om in een individueel geval consignatie toe te staan. Ook overigens bestaat er geen grondslag voor het creëren van een algemene grondslag voor consignatie in een ministeriële regeling.2 Dat betekent dat de Beschikking kleine bedragen onverbindend is en dus geen grondslag voor het RVB kan bieden om kleine bedragen te consigneren of om consignaties door het RVB toe te staan.

De conclusie tot onverbindendheid geldt ook ten aanzien van de Regeling betreffende consignatie door gerechtsdeurwaarders van gelden afkomstig van onbekende debiteuren (hierna: Regeling gerechtsdeurwaarders). Ook voor deze regeling geldt dat artikel 2 van de Wcg hiervoor geen grondslag biedt. De regeling gerechtsdeurwaarders verwijst daarnaast ook naar artikel 4 van de Wcg. Die bepaling biedt weliswaar een grondslag voor het stellen van nadere regels, maar alleen voor regels over de wijze waarop de consignatie kan plaatsvinden en uitkeringen uit de consignatiekas kunnen worden gedaan. De bepaling biedt geen grondslag voor het creëren van nieuwe grondslagen voor consignatie, zoals de Regeling gerechtsdeurwaarders beoogt.

Gelet op het voorgaande worden zowel de Beschikking kleine bedragen als de Regeling gerechtsdeurwaarders met deze regeling ingetrokken. De intrekking van de regelingen heeft geen gevolgen voor consignaties die reeds zijn gedaan.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Zolang het gaat om bedragen uit nalatenschappen lager dan € 8.000,–.

X Noot
2

Artikel 4 van de Wet op de consignatie van gelden geeft slechts de mogelijkheid tot het stellen van organisatorische regels, maar niet om een nieuwe algemene rechtsgrond voor consignatie te creëren. Zie ook T.F.H. Reijnen, ‘‘Stort het geld maar in de consignatiekas’, gemakkelijker gezegd dan gedaan’, WPNR 2022/7367, p. 331.

Naar boven