Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 34858 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatscourant 2023, 34858 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister voor Klimaat en Energie,
Gelet op de artikelen 10, tweede en derde lid, 12a, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 14, tweede lid, 14a, tweede en vierde lid, 15a, tweede en vierde lid, 24, derde en vierde lid, en 25b, derde en vierde lid, van de Wet windenergie op zee;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
degene die de aanvraag heeft ingediend;
kavel Beta in het windenergiegebied IJmuiden Ver zoals aangewezen in Kavelbesluit kavel Beta in windenergiegebied IJmuiden Ver (Stcrt. 2023, 35270);
Minister voor Klimaat en Energie;
de verwachte jaarlijkse energieproductie voor een gegeven combinatie van locatie en productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie, die dient te zijn bepaald met een waarschijnlijkheid van 50%;
alle rechtspersonen en vennootschappen die behoren tot de groep of groepsmaatschappij waartoe de aanvrager behoort en joint ventures waarin de aanvrager deelneemt;
Wet windenergie op zee.
1. Een aanvraag voor een vergunning voor de kavel wordt ingediend in de periode van 29 februari 2024 tot en met 28 maart 2024, 17:00 uur.
2. Een aanvrager dient ten hoogste één aanvraag in.
3. Voor de toepassing van het tweede lid worden verbonden rechtspersonen als één aanvrager gezien.
1. Het ontwerp voor het windpark, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel a, van de wet, omvat ten minste:
a. een windenergie-opbrengstberekening die is opgesteld door een onafhankelijke organisatie met expertise op het gebied van windenergie-opbrengstberekeningen, met gebruikmaking van gerenommeerde rekenmodellen, omgevingsmodellen, windmodellen en windkaarten en die ten minste de locatiegegevens, het merk, het type, de technische specificaties, waaronder ashoogte, rotordiameter en vermogenscurve van de windturbines, de lokale windgegevens voor het windpark en een berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie van het windpark omvat;
b. de bescheiden waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat aan het van toepassing zijnde kavelbesluit wordt voldaan; en
c. informatie die aannemelijk maakt dat tijdig de verklaring, bedoeld in artikel 7.34, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan worden overgelegd.
2. Bij de berekening van de P50-waarde voor de netto elektriciteitsproductie zijn de beschikbaarheid, zogeffecten, elektriciteitsverliezen en terugregelverliezen opgenomen, waarbij voor het zogeffect uitsluitend rekening wordt gehouden met het windpark waarvoor de aanvraag wordt gedaan.
3. In het tijdschema voor de bouw en exploitatie van het windpark, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel b, van de wet worden de realisatiedata vermeld van de volgende activiteiten:
a. de instemming door de exploitant van het windpark met de voorwaarden van de netbeheerder van het net op zee voor de aansluiting en het transport van elektriciteit overeenkomstig de Elektriciteitswet 1998;
b. de verstrekking van opdrachten aan producenten, leveranciers en installateurs;
c. de plaatsing van de eerste fundering;
d. de plaatsing van de eerste windturbine;
e. de start van het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee;
f. de start van de levering van elektriciteit;
g. het gereed zijn van minimaal 1,4 GW aan windparkvermogen ten behoeve van de testfase van het net op zee en het gereed zijn van het intrekken en aansluiten van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee;
h. het gereed zijn voor leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase van het net op zee; en
i. het buiten bedrijf stellen van het windpark.
4. De raming van de kosten en opbrengsten, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, van de wet, omvat in ieder geval een exploitatieberekening met:
a. een specificatie van de investeringskosten per component van de productie-installatie;
b. een overzicht van alle kosten en opbrengsten van de productie-installatie; en
c. een berekening van het projectrendement over de looptijd van het project.
5. Tot de bij de bouw en exploitatie van het windpark betrokken partijen, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel d, van de wet, worden gerekend:
a. de aanvrager en indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft, elke deelnemer aan het samenwerkingsverband;
b. de verantwoordelijke partijen voor het projectmanagement;
c. de producenten van de funderingen;
d. de installateurs van de funderingen;
e. de producenten van de windturbines;
f. de installateurs van de windturbines;
g. de producenten van de parkbekabeling;
h. de installateurs van de parkbekabeling; en
i. de verantwoordelijke partijen voor het onderhoud en de bediening van het windpark.
6. De beschrijving van de kennis en ervaring van de betrokken partijen, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel e, van de wet, betreft de kennis en ervaring bij windparken op zee en omvat:
a. het geïnstalleerd vermogen van de windparken waarvoor door de verantwoordelijke partijen voor het projectmanagement tijdens de bouw het projectmanagement is gedaan;
b. het aantal door de producenten geproduceerde funderingen;
c. het aantal door de installateurs geïnstalleerde funderingen;
d. het aantal door de producenten geproduceerde windturbines;
e. het aantal door de installateurs geïnstalleerde windturbines;
f. het aantal elektriciteitsverbindingen op zee waarvoor door de producenten bekabeling is geproduceerd;
g. het aantal windturbines dat door de installateurs van de parkbekabeling is aangesloten; en
h. het geïnstalleerd vermogen van de windparken dat de verantwoordelijke partijen voor het onderhoud en de bediening in onderhoud hebben en bedienen.
In aanvulling op artikel 12a, vierde lid, van de wet en artikel 3 bevat de aanvraag:
a. een samenvattende beschrijving van de realisatie en de bescheiden waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat aan de van toepassing zijnde opleveringsdatums uit het ontwikkelkader windenergie op zee, bedoeld in artikel 16e van de Elektriciteitswet 1998, wordt voldaan;
b. een samenvattende beschrijving van de exploitatie en verwijdering van het windpark;
c. een financieringsplan, inclusief de beoogde financiers en het beoogde aandeel dat zij zouden dragen;
d. indien de aanvrager een samenwerkingsverband betreft, een door elke deelnemer ondertekende verklaring van deelname aan het samenwerkingsverband;
e. de meest recent vastgestelde jaarrekening van de aanvrager, de moederonderneming ervan, elk van de deelnemers aan het samenwerkingsverband of de moederondernemingen van de deelnemers van het samenwerkingsverband, waarbij de jaarrekening betrekking heeft op een jaar dat ten hoogste drie kalenderjaren voor het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;
f. een organigram van de met de aanvrager verbonden rechtspersonen;
g. het nummer van inschrijving in het handelsregister van alle met de aanvrager verbonden rechtspersonen;
h. indien van toepassing een beschrijving van de mate van naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bedoeld in tabel 4 van de bijlage;
i. indien van toepassing een beschrijving van de mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark, bedoeld in tabel 5 van de bijlage;
j. indien van toepassing een beschrijving van de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem, bedoeld in tabel 6 van de bijlage; en
k. indien van toepassing een beschrijving van de bijdrage aan het verminderen van bruinvisverstoringsdagen in de bouwfase van het windpark, bedoeld in tabel 7 van de bijlage.
1. De kosten voor de behandeling van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 12a, zesde lid, van de wet bedragen € 0.
2. De periode bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet bedraagt 59 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden.
1. Bij de beoordeling van de technische haalbaarheid van de bouw en exploitatie van een windpark wordt in ieder geval rekening gehouden met:
a. het door de aanvrager overgelegde ontwerp voor het windpark, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel a, van de wet; en
b. de door de aanvrager overgelegde gegevens met betrekking tot kennis en ervaring met windparken op zee, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
2. Bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid van de bouw en exploitatie van een windpark wordt in ieder geval rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde raming van de kosten en opbrengsten, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, van de wet en de gegevens, bedoeld in artikel 4, onderdelen c, d en e. De omvang van het eigen vermogen van de aanvrager bedraagt ten minste 20% van de totale investeringskosten voor het windpark waarop de aanvraag betrekking heeft.
3. Op verzoek van de aanvrager wordt voor het bepalen van de omvang van het eigen vermogen, bedoeld in het tweede lid, meegerekend:
a. indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, het eigen vermogen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;
b. indien de aanvrager of een deelnemer aan een samenwerkingsverband een dochteronderneming is, het eigen vermogen van de moederonderneming.
4. Bij de beoordeling van de aannemelijkheid dat de bouw en exploitatie van een windpark gestart kan worden binnen 59 maanden na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden, wordt in ieder geval rekening gehouden met het door de aanvrager verstrekte tijdschema, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel b, van de wet.
5. Bij de beoordeling van de economische haalbaarheid van de bouw en exploitatie van een windpark wordt in ieder geval rekening gehouden met de door de aanvrager overgelegde raming van de kosten en opbrengsten, bedoeld in artikel 12a, vierde lid, onderdeel c, van de wet.
1. De verlening van een vergunning geschiedt met de toepassing van de procedure van een vergelijkende toets met financieel bod.
2. In aanvulling op artikel 25b, tweede lid, van de wet betrekt de minister bij de rangschikking de criteria:
a. de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, bedoeld in tabel 4 van de bijlage;
b. de mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark, bedoeld in tabel 5 van de bijlage;
c. de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem, bedoeld in tabel 6 van de bijlage; en
d. de bijdrage aan het verminderen van bruinvisverstoringsdagen in de bouwfase van het windpark, bedoeld in tabel 7 van de bijlage.
1. De onderlinge weging van de rangschikkingscriteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de wet en artikel 7, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, c en d vindt plaats overeenkomstig de waardering in punten zoals opgenomen in de bijlage waarbij een hoger aantal punten leidt tot een hogere rangschikking.
2. Als bij de rangschikking van de aanvragen volgens de onderlinge weging van de rangschikkingscriteria, bedoeld in het eerste lid, twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel c, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdelen a, b en d, gezamenlijk.
3. Als bij toepassing van het tweede lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel c, van de wet, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a en b, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdelen a, b en d, gezamenlijk.
4. Als bij toepassing van het derde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel b, van de wet, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdelen a, b en d, gezamenlijk.
5. Als bij toepassing van het vierde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, zwaarder dan de criteria, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdeel b en d, gezamenlijk.
6. Als bij de toepassing van het vijfde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel b, zwaarder dan het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, van de wet en artikel 7, tweede lid, onderdeel d, gezamenlijk.
7. Als bij de toepassing van het zesde lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt het criterium, genoemd in artikel 7, tweede lid, onderdeel d, zwaarder dan het criterium, genoemd in artikel 25b, tweede lid, onderdeel a, van de wet.
8. Als bij de toepassing van het zevende lid twee of meer aanvragen gelijk als hoogste worden gerangschikt, weegt de waardering in punten voor het uitgebrachte financiële bod zwaarder.
1. De kosten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet bedragen € 19.885.756.
2. Degene aan wie de vergunning wordt verleend betaalt de vergoeding van de kosten, bedoeld in het eerste lid, op een door de minister bekendgemaakte rekening uiterlijk op de dag dat de termijn genoemd in artikel 10, tweede lid, verstrijkt.
1. De hoogte van de waarborgsom of bankgarantie, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet bedraagt € 200.000.000.
2. De termijn waarbinnen de waarborgsom of bankgarantie moet zijn verstrekt, bedraagt vier weken na de datum waarop de minister de vergunning heeft verleend.
3. De periode waarvoor de waarborgsom of bankgarantie moet zijn verstrekt eindigt uiterlijk op het moment dat de minister in kennis is gesteld van de volledige ingebruikneming van het windpark.
4. De hoogte van de waarborgsom of bankgarantie die op grond van artikel 15a, vierde lid, van de wet wordt verbeurd bedraagt:
a. € 0 voor het tijdvak waarbinnen de houder van de vergunning de voor dat tijdvak in de vergunning aangegeven activiteiten niet heeft verricht;
b. € 10.000.000 voor de eerste en tweede maand volgend op het tijdvak waarbinnen de houder van de vergunning de voor dat tijdvak in de vergunning aangegeven activiteiten niet heeft verricht; en
c. € 20.000.000 voor elke maand volgend op de tweede maand op het tijdvak waarbinnen de houder van de vergunning de voor dat tijdvak in de vergunning aangegeven activiteiten niet heeft verricht.
5. De waarborgsom, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet wordt afgesloten bij een verzekeraar die minimaal beschikt over een door een ratingbureau, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus, afgegeven langetermijnrating A.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 12 december 2023
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Onderlinge weging van de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 25b, tweede lid, onderdelen a, b en c van de wet en artikel 7, eerste en tweede lid, van de regeling

















In het op 15 december 2021 gepubliceerde coalitieakkoord 2021–2025 ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ – met het doel van ten minste 55% emissiereductie van broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990 en beleid gericht op 60% reductie in 2030 – wordt ingezet op windenergie op zee. Het kabinet-Rutte IV heeft in februari 2022 het doel voor windenergie op het Nederlandse deel van de Noordzee verdubbeld naar circa 21 gigawatt (GW) opgesteld vermogen rond 2030, mits dit inpasbaar is binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee en inpasbaar is in het energiesysteem.1 Op 10 juni 2022 is de aanvullende routekaart windenergie op zee 2030 gepubliceerd.2 Op 22 juli 2023 is de wijziging van de Nederlandse Klimaatwet inwerking getreden en is het streefdoel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 in deze wet vastgelegd. Deze wijziging en ambitie is in lijn met de ambitie van de Europese Unie om de productie van energie uit hernieuwbare bronnen te versnellen en vergroten. In de Europese klimaatwet3 is voor 2030 een Europese doelstelling van 55% reductie opgenomen, waarbij verder wordt ingezet op windparken op zee.
De onderhavige regeling behelst de regeling voor de verlening van de vergunning van kavel Beta in het windenergiegebied IJmuiden Ver. De andere regeling betreft de Regeling vergunningverlening kavel Alpha in windenergiegebied IJmuiden Ver en wordt gelijktijdig met onderhavige regeling gepubliceerd. Samen bieden de kavels ruimte voor 4 GW en daarmee betreft dit de procedure waarmee gelijktijdig het hoogste GW aan windparken op zee in Nederland tot dusver zal worden vergund.
De voorgenomen kavels III en IV in windenergiegebied IJmuiden Ver zijn samengevoegd tot kavel Beta. Hiervoor is gekozen vanwege de schaal- en synergievoordelen, de wederzijdse afhankelijkheden tussen TenneT en de windparkexploitant(en), de internationale ontwikkelingen richting het vergunnen van kavels groter dan 1 GW, het verminderen van de druk op de toeleveringsketen en het verlagen van de regeldruk voor zowel de aanvragers als de beoordelaars van de aanvragen.
De kavels Alpha en Beta in het windenergiegebied IJmuiden Ver zijn de laatste windparken van de oorspronkelijke ‘routekaart windenergie op zee 2030’.4 De windparken in kavels Alpha en Beta in windenergiegebied IJmuiden Ver bouwen voort op de eerdere gunningen van de twaalf kavels voor het bouwen en exploiteren van windparken op zee: kavels Borssele I, II, III en IV, Borssele innovatiekavel V, kavels Hollandse Kust (zuid) I, II, III en IV, Hollandse Kust (noord) kavel V en Hollandse Kust (west) kavels VI en VII. Na het verlenen van de vergunningen voor de kavels Alpha en Beta in windenergiegebied IJmuiden Ver zullen aanvullende toekomstige windparken op zee worden vergund, waaronder 2 GW in kavel Gamma in het windenergiegebied IJmuiden Ver.
De Wet windenergie op zee (hierna: de wet) is het wettelijk kader dat ten grondslag ligt aan de uitrol van windenergie op zee. De wet kent vier procedures om de vergunning voor de bouw en exploitatie van windparken op zee te verlenen, namelijk: de procedure met subsidieverlening, procedure van een vergelijkende toets, procedure van een vergelijkende toets met financieel bod en procedure van een veiling. Deze onderhavige regeling maakt gebruik van de procedure van een vergelijkende toets met financieel bod, zoals aangekondigd in de brief van de Minister voor Klimaat en Energie van 4 november 2022 aan de Tweede Kamer.5
Op grond van artikel 14a, derde lid, van de wet heeft de Minister voor Klimaat en Energie voorafgaand aan de keuze welke procedure wordt toegepast de marktcondities onderzocht en hierover overleg gevoerd met de Minister van Financiën. De vergelijkende toets met financieel bod is voor onderhavige vergunning de meest geëigende vergunningsprocedure. Deze procedure beoogt partijen te stimuleren om met oplossingsgerichte aanvragen te komen voor maatschappelijke doelen, die bijdragen aan de verdere doorgroei van windenergie op zee. Deze schaarse kavels op de Noordzee vertegenwoordigen een significante markt- en maatschappelijke waarde. De toevoeging van een financieel bod beoogt deze waarde en marktconcurrentie te borgen.
De technologie voor windenergie op zee is volop in ontwikkeling. De kosten van een windpark op zee variëren naar gelang de keuzes die een producent maakt omtrent turbinetechniek, funderingstechniek en de operationele aanpak. In de afgelopen jaren is een flinke kostendaling gerealiseerd voor windenergie op zee. Daarbij heeft de ambitieuzere inzet op de energietransitie vanuit de private en publieke sector een positieve impact op de ontwikkeling van de vraag naar elektriciteit, hoewel hierbij van belang is dat de ontwikkelingen van vraag en aanbod voldoende op elkaar afgestemd blijven. Tegelijkertijd zijn de marktcondities recentelijk sterk veranderd. Zo zijn de elektriciteitsprijzen hoger, maar ook volatieler geworden. Ook zorgen schaarste en inflatie voor prijsstijgingen in de toeleveringsketen.
Kavels worden uitsluitend aangewezen in een windenergiegebied dat is aangewezen in het Programma Noordzee. Het Programma Noordzee is een beleidsplan dat op basis van de Waterwet is vastgesteld. In de Beleidsnota Noordzee 2009–2015 is onder meer het windenergiegebied IJmuiden Ver aangewezen. Dit beleid is voortgezet in de Beleidsnota Noordzee 2016–2021 en het Programma Noordzee 2022–2027.6 In het kavelbesluit wordt bepaald waar en onder welke voorwaarden een windpark gebouwd en geëxploiteerd mag worden. TenneT is aangewezen als netbeheerder van het net op zee en is daarmee verantwoordelijk voor de aansluiting van de windparken op het net op zee. Het technisch concept van TenneT gaat – in lijn met het ontwikkelkader windenergie op zee7 (hierna: ontwikkelkader) – uit van platforms waarop ten hoogste 2 GW aan windvermogen kan worden ingevoed.
Alle aanwezige turbines worden geacht onderdeel uit te maken van het windpark, binnen de voorwaarden van het kavelbesluit. Andere opwekkingstechnieken, zoals zonne-energie op zee, en andere activiteiten, zoals opslag, vallen niet onder de wet en zijn geen onderdeel van het kavelbesluit en van de vergunning die op grond van deze regeling kan worden aangevraagd. Voor deze activiteiten zijn andere vergunningen nodig, waaronder een vergunning op grond van de Waterwet (vanaf 1 januari 2024 op grond van de Omgevingswet). Daarnaast zijn ook de overige geldende regelgeving, waaronder de Netcode Elektriciteit, en de modelovereenkomsten van TenneT (realisatieovereenkomst en een aansluit- en transportovereenkomst) van toepassing.
Voor de verlening van de vergunning voor de bouw en exploitatie van het windpark in kavel Beta worden bij onderhavige regeling nadere regels gesteld in verband met de aanvraag, de beoordeling van de aanvraag en de onderlinge weging van criteria voor de rangschikking, die noodzakelijk is voor het geval er twee of meer aanvragen voor de vergunning in aanmerking komen.
Op grond van de wet wordt per kavel één vergunning verleend. In artikel 2, eerste lid, van de onderhavige regeling is de periode vastgesteld waarbinnen de aanvragen voor de vergunning voor de kavel Beta kunnen worden ingediend. Deze periode loopt parallel aan de aanvraagperiode voor de vergunning van kavel Alpha (Regeling vergunningverlening kavel Alpha in windenergiegebied IJmuiden Ver).
In artikel 2, tweede lid, van de onderhavige regeling is het aantal aanvragen dat per aanvrager kan worden ingediend vastgesteld op ten hoogste één aanvraag. In artikel 2, derde lid, van de onderhavige regeling is opgenomen dat verbonden rechtspersonen als één aanvrager worden gezien. Onder verbonden rechtspersonen vallen alle rechtspersonen en vennootschappen die behoren tot de groep of de groepsmaatschappij waartoe de aanvrager behoort en joint ventures waarin de aanvrager deelneemt. Rechtspersonen kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. In deze regeling is echter beoogd alle vormen van verbondenheid aan te kunnen wijzen, om te voorkomen dat een aanvrager meerdere bedrijven opricht, of voor een gering aandeel deelneemt in een andere deelneming, met als doel om de kans voor het verkrijgen van een vergunning te vergroten. Verbondenheid moet daarbij in de brede zin van het woord worden gezien, waarbij er al sprake is van een verbonden rechtspersoon indien er bijvoorbeeld slechts 1% deelname is in een rechtspersoon of vennootschap door een van de bedrijven binnen de groep/groepsmaatschappij. De mate van economisch of organisatorisch verwantschap speelt hierbij geen rol. Hiermee wordt beoogd om de regeldruk voor zowel aanvragers als de beoordelaars te beperken. Het doel van deze definitie is niet om marktconcentratie te beperken. Daarom wordt in onderhavige regeling afgeweken van de definities van verbonden rechtspersoon zoals volgen uit de Concentratieverordening.8 In de aanvraag dient een juridisch organigram van de met de aanvrager verbonden rechtspersonen, als bedoeld in artikel 1, te worden bijgevoegd met vermelding van het nummer van inschrijving in het handelsregister of daarmee vergelijkbaar register van iedere verbonden rechtspersoon.
Via de website van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wordt een middel beschikbaar gesteld voor de aanvraag. In het middel wordt aangegeven naar welk adres de aanvraag dient te worden verstuurd. Welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag dienen te worden overlegd, is geregeld in de artikelen 3 en 4 van onderhavige regeling. Overeenkomstig artikel 3, lid 5 en 6 van de onderhavige regeling, kan het gaan om enkele of meerdere partijen.
Voor het behandelen van een aanvraag voor een vergunning worden geen kosten in rekening gebracht. In artikel 5 van deze regeling worden daarom de kosten hiervoor op nul euro vastgesteld. Wel worden de kosten die de overheid heeft gemaakt bij de voorbereiding van de kavelbesluiten voor kavel Beta in rekening gebracht bij degene aan wie de vergunning wordt verleend. Dit bedrag is in artikel 9 vastgesteld op € 19.885.756. In dit artikel is ook opgenomen wanneer en op welke wijze dit bedrag betaald moet worden. Tot slot zal degene aan wie de vergunning wordt verleend zijn uitgebrachte bod jaarlijks moeten betalen. In de vergunning zal worden opgenomen binnen welke termijn en op welke wijze dit moet geschieden.
De regels omtrent de bankgarantie of waarborgsom als opschortende voorwaarde bedoeld in artikel 15a van de wet zijn vastgesteld in artikel 10 van onderhavige regeling. Op basis van onderhavige regeling is het ook mogelijk dat een verzekeraar die minimaal een langetermijnrating A heeft, welke is afgegeven door een ratingbureau9, een waarborgsom afgeeft. Dit zorgt voor een gelijk speelveld tussen banken en verzekeraars en biedt daarnaast de vergunninghouder meer mogelijkheden om te voldoen aan deze opschortende voorwaarde.
In paragraaf 1 is toegelicht dat de wet voorziet in vier procedures om de vergunning voor de bouw en exploitatie van windparken op zee te verlenen, namelijk: de procedure met subsidieverlening, procedure van een vergelijkende toets, procedure van een vergelijkende toets met financieel bod en procedure van een veiling. Bij alle procedures wordt de vergunning slechts verleend als voldoende aannemelijk is dat de bouw en exploitatie van het windpark uitvoerbaar is, technisch, financieel en economisch haalbaar is, gestart kan worden binnen de periode genoemd in artikel 5, tweede lid, van onderhavige regeling, en voldoet aan het kavelbesluit. In artikel 6 van de onderhavige regeling zijn waar nodig aanvullende regels gesteld ten aanzien van deze beoordelingscriteria.
De elektriciteit van kavel Beta landt aan op de Maasvlakte. De windparken in kavels Alpha en Beta in windenergiegebied IJmuiden Ver zijn de eerste windparken in Nederland, die worden aangesloten met een gelijkstroomverbinding. De kavels Alpha en Beta worden door TenneT aangesloten met 2 GW gelijkstroomplatforms vanwege de relatief grote afstanden tot de aansluitlocaties op land en de grote hoeveelheid aan te sluiten vermogen. In de actualisatie van het ontwikkelkader10, vastgesteld in de ministerraad van 27 oktober 2023, zijn bepalingen opgenomen over de geplande opleveringsprocedure en -data voor gelijkstroomverbindingen. De oplevering van de geplande gelijkstroomverbindingen vergt een aparte procedure omdat, in tegenstelling tot wisselstroomverbindingen, een gelijkstroomverbinding getest moet worden waarvoor het volledige windpark aangesloten moet zijn en gereed moet zijn voor het leveren van het volledige vermogen. Vanwege de in het ontwikkelkader uiteengezette wederzijdse afhankelijkheden en verplichtingen tussen TenneT en de vergunninghouder om deze opleveringsprocedure te volgen en volgens de opleveringsdata te realiseren, wordt de aanvrager in artikel 3, derde lid, van onderhavige regeling verzocht om in het op te leveren tijdschema voor de bouw en exploitatie van het windpark de realisatiedata te vermelden van de start van het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee en het gereed zijn voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de gezamenlijke testfase. De definitieve opleverdata voor het net op zee zijn vastgelegd en bekendgemaakt voor de publicatie van de onderhavige regeling in het ontwikkelkader (in tabel 4) dat op 27 oktober 2023 is geactualiseerd.
Gelet op de opleveringsdata van het net op zee, is de periode genoemd in artikel 5, tweede lid, van onderhavige regeling vastgesteld op 59 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning. Hierbij is er vanuit gegaan dat de vergunning op 1 september 2024 onherroepelijk zal worden. De vergunning kan slechts worden verleend, indien het op grond van de aanvraag voldoende aannemelijk is dat de bouw en exploitatie van het windpark kan worden gestart binnen deze periode. Deze periode van 59 maanden ziet daarmee alleen toe op de beoordeling van de aanvraag en niet op de tijdvakken die in de vergunning zullen worden opgenomen. De tijdvakken genoemd in de voorschriften van de vergunning zullen worden gekoppeld aan de mijlpalen voor de oplevering van het net op zee, zoals genoemd in het ontwikkelkader.
De vergunninghouder kan uitgaan van en zal in de vergunning worden gehouden aan de mijlpalen van het ontwikkelkader, namelijk: het platform gereed voor het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee (cable pull-in), het gereed zijn van minimaal 70% van het gegarandeerde transportvermogen van het gelijkstroomplatform aan windparkvermogen (ofwel minimaal 1,4 GW) en het gereed zijn van het intrekken en aansluiten van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee, het windpark gereed voor leveren vol vermogen en de oplevering van de gelijkstroomverbinding. De mogelijkheid bestaat dat de vergunning aanzienlijk later onherroepelijk wordt dan 1 september 2024 vanwege een bezwaar- en beroepsprocedure. Indien de termijn tussen het onherroepelijk worden van de vergunning en platform gereed voor cable pull-in daardoor minder dan 48 maanden bedraagt, zal de Minister voor Klimaat en Energie in overleg treden met TenneT en de vergunninghouder en een nieuwe planning voor de mijlpalen voor de oplevering van het net en windpark bepalen. In dat geval zal de Minister voor Klimaat en Energie op grond van artikel 15, vierde lid, van de wet in beginsel gebruik maken van de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de verplichtingen om bepaalde activiteiten binnen bepaalde tijdvakken te verrichten zoals genoemd in de vergunning. De Minister voor Klimaat en Energie zal in beginsel ook van de mogelijkheid gebruik maken om ontheffing te verlenen van de verplichtingen om bepaalde activiteiten binnen bepaalde tijdvakken te verrichten, indien het platform van het net op zee niet uiterlijk op de opleverdatum, zoals genoemd in het ontwikkelkader, gereed is voor het intrekken van de 66 kV-kabels op het platform van het net op zee. Door het verlenen van ontheffing wordt voorkomen dat de bankgarantie of waarborgsom wordt verbeurd doordat de vergunninghouder door omstandigheden die in de macht van de netbeheerder van het net op zee liggen, het windpark niet meer op tijd gereed kan krijgen voor het leveren van vol vermogen en hiermee niet aan zijn verplichting kan voldoen.
Bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid wordt onder meer gekeken naar de omvang van het eigen vermogen. De bouw en de exploitatie van een windpark worden slechts financierbaar geacht, indien uit de aanvraag blijkt dat het eigen vermogen van de aanvrager ten minste 20% van de totale investeringskosten voor het windpark omvat. Gecommitteerde maar nog niet-opgevraagde kapitaalstortingen, welke in het geval van een investeringsfonds van toepassing kunnen zijn, tellen niet mee bij de beoordeling van de financiële haalbaarheid. Deze kapitaalstortingen zijn namelijk formeel niet gelijk aan het eigen vermogen. Daarnaast zijn de zekerheden, die aan deze kapitaalstortingen zijn verbonden, afhankelijk van de contractuele afspraken tussen het fonds en investeerders. Voor het bepalen van de omvang van het eigen vermogen wordt, indien de aanvrager een samenwerkingsverband is, op zijn verzoek het eigen vermogen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband en hun moederonderneming(en) meegerekend. Als de aanvrager deel uitmaakt van een groep, wordt op verzoek van de aanvrager het eigen vermogen van de moederonderneming meegerekend.
Van een aanvraag van een samenwerkingsverband is sprake, indien de aanvraag is ingediend door een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap, overeenkomstig de definitie in artikel 1 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. Indien verscheidene partijen samen een vennootschap oprichten die de aanvraag indient, wordt de aanvraag aangemerkt als aanvraag van deze vennootschap en niet als aanvraag van een samenwerkingsverband.
De vermogenseis in artikel 6, tweede lid, van onderhavige regeling dient te voorkomen dat de vergunning wordt verleend aan partijen die financieel onvoldoende solide zijn. Een aanvrager kan ook financieel voldoende solide zijn op basis van het vermogen van anderen die participeren in de aanvraag. Dit komt tot uitdrukking in artikel 6, derde lid, van onderhavige regeling. Het vermogen van andere entiteiten wordt slechts meegerekend op verzoek van de aanvrager.
Er wordt niet beoogd dat die ander moet instaan voor verplichtingen van de aanvrager. Daarom moeten de begrippen moeder- en dochteronderneming in artikel 6 van deze regeling ruim worden uitgelegd. Zo kan, indien de aanvrager een joint venture is, het eigen vermogen van alle joint venture partners en hun moederondernemingen worden meegerekend. In geval van een besloten vennootschap in oprichting kan zowel het vermogen van de moederonderneming(en) als van de oprichtende partij worden meegerekend. Bij een aanvraag door een commanditaire vennootschap (hierna: CV) kan naast het afgescheiden vermogen van de CV ook het eigen vermogen van de beherend vennoot en diens moederonderneming(en) worden meegerekend.
De kavel waarvoor op grond van onderhavige regeling een vergunning wordt verleend is niet gelegen in een territoriale zee. Derhalve wordt voor de bouw van installaties op de bodem van deze kavels geen opstalrecht gevestigd dat door de verkrijger van de vergunning zal moeten worden bekostigd.
Als onderdeel van de aanvraag moet een financieel bod worden ingediend. Indien een aanvraag geen financieel bod bevat, wordt de aanvraag op grond van artikel 25a van de wet afgewezen. Om de financiële en economische haalbaarheid van een project te beoordelen wordt derhalve ook gekeken of de aanvrager rekening heeft gehouden met de kosten die op grond van artikel 9 van onderhavige regeling moeten worden betaald en het financieel bod dat deze partij heeft uitgebracht.
De vergunninghouder is, na het onherroepelijk worden van de vergunning, verplicht alle activiteiten die samenhangen met de vergunning uit te voeren conform de wet, deze regeling (inclusief alle voorwaarden die zijn opgenomen in de tabellen in de bijlage van deze regeling), het kavelbesluit, de vergunning en conform de gegevens die hij heeft overgelegd bij de aanvraag en op basis waarvan de aanvraag in de vergelijkende toets is beoordeeld. Bij overtreding van deze verplichting bestaat de bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen (artikel 27 van de wet), dan wel om de vergunning in te trekken (artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b van de wet). Een aanvrager dient in zijn aanvraag geen voorbehouden op te nemen voor het kunnen uitvoeren van een activiteit, bijvoorbeeld over: het verkrijgen van een subsidie, een positieve businesscase of het verkrijgen van een aansluiting van een netbeheerder. Op deze wijze wordt geborgd dat de aanvragen op een eerlijke wijze kunnen worden beoordeeld. Voor de beoordeling van een activiteit uit de aanvraag maakt het niet uit of er voor die activiteit al een subsidie is verleend of nog moet worden aangevraagd. De vergunninghouder van het windpark IJmuiden Ver kavel Beta is immers gehouden tot uitvoering van de aangeboden activiteiten. Om subsidie te kunnen krijgen voor de aangeboden activiteit is het vereist dat de te verlenen subsidie voldoet aan de eisen omtrent stimulerend effect, overeenkomstig de Climate, Energy and Environmental Aid Guidelines (CEEAG), en andere eisen die gelden voor de betreffende subsidieregeling. Een subsidie voor de aangeboden activiteit die na de indiening van de vergunningaanvraag of het verkrijgen van de vergunning, wordt aangevraagd en verleend, kan dus nog stimulerend effect hebben.
Tot slot, op basis van de voorschriften in de vergunning is de vergunninghouder, na het onherroepelijk worden van de vergunning, onder meer verplicht om jaarlijks aan de Minister voor Klimaat en Energie te rapporteren over: de voortgang van de realisatie van de productie-installatie tot het moment van ingebruikname van de productie-installatie; de voortgang van de activiteiten die de vergunninghouder heeft toegezegd naar aanleiding van de rangschikkingscriteria genoemd in tabel 4 ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ en in tabel 6 ‘de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem’; en de jaarlijkse elektriciteitsproductie uit wind per kavel en per windturbine. Daarnaast is de vergunninghouder verplicht om uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning eenmalig te rapporteren over de informatie die de vergunninghouder heeft toegezegd naar aanleiding van de rangschikkingscriteria genoemd in tabel 5 ‘de mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’. RVO zal hiervoor vooraf een herinnering sturen naar de vergunninghouder.
Op grond van artikel 25b, vierde lid, van de wet vindt bij twee of meer aanvragen voor een vergunning die voldoen aan de eisen, bedoeld in de artikelen 12a en 14 van de wet, de verlening van de vergunning plaats volgens de rangschikking op grond van de drie in artikel 25b, tweede lid, van de wet genoemde criteria. Daarbij is het mogelijk om op grond van artikel 25b, derde lid van de wet, zoals het geval is in onderhavige regeling, nadere regels te stellen aan de criteria en aanvullende criteria vast te stellen die bij de rangschikking worden betrokken.
In de tabellen 1 tot en met 7 van de bijlage bij de regeling is omschreven op welke wijze de rangschikkingscriteria onderling worden gewogen. Hierbij ligt de nadruk op de aanvullende criteria. Bij de rangschikking van de aanvragen wordt het meeste gewicht toegekend aan het criterium: ‘de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem’ (tabel 6 van de bijlage). Daarom krijgt dit criterium een maximum van 40% van de totale score en maximaal 160 punten.
Het is mogelijk dat twee of meer aanvragen in de beoordeling eenzelfde puntenaantal krijgen toegewezen. In dat geval worden de rangschikkingscriteria volgens artikel 8, tweede tot en met achtste lid, gewogen. In deze weging geeft volgens artikel 8, tweede lid, het criterium ‘de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem’ de doorslag. Indien dan nog steeds twee of meer aanvragen per kavel als hoogste worden gerangschikt wordt het derde lid toegepast, waardoor in dat geval het criterium ‘de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening’ doorslaggevend is. Overeenkomstig het voorgaande wordt indien nodig het rangschikken naar het criterium ‘de zekerheid van realisatie van het windpark’ op grond van het vierde lid toegepast. Indien nodig worden vervolgens het vijfde, zesde en zevende lid toegepast, waardoor zal worden gerangschikt op basis van respectievelijk het criterium ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’, het criterium ‘de mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’ en het criterium ‘de bijdrage aan het verminderen van bruinvisverstoringsdagen in de bouwfase van het windpark’. Tot slot wordt indien nodig het achtste lid, betreffende de hoogte van het financieel bod, toegepast.
Bij het criterium ‘de hoogte van het financieel bod’ (tabel 1 van de bijlage) wordt een aanvraag gerangschikt naargelang de verhouding van de hoogte van het uitgebrachte financieel bod in euro’s ten opzichte van het bedrag genoemd in tabel 1, namelijk € 420 miljoen. Hierbij wordt het maximale puntenaantal verdiend bij een jaarlijks te betalen financieel bod van € 420 miljoen of meer. Het financieel bod omvat nadrukkelijk een maximaal aantal punten en een bedrag waaraan deze maximaal aantal te behalen punten zijn gekoppeld. Het is beoogd de criteria genoemd in artikel 7, tweede lid, van onderhavige regeling objectiever vorm te geven om zo duidelijkheid te scheppen voor de aanvragers en beoordelaars van de aanvragen over de wijze waarop het maximaal aantal punten kan worden behaald. Aangezien is beoogd de aanvullende rangschikkingscriteria zodanig te objectiveren dat de verschillen tussen aanvragen mogelijk beperkt zijn, biedt de hoogte van het financieel bod ruimte voor variaties tussen aanvragen. Gelet op de benodigde investeringen en kosten ten behoeve van de aanvullende rangschikkingscriteria en de waarde van de kavel, is niet de verwachting dat op het financieel bod het maximum aantal punten wordt gescoord. Het financieel bod dient jaarlijks gedurende de gehele vergunningsduur te worden betaald. Dit betekent dat de vergunninghouder vanaf het moment dat de vergunning onherroepelijk is, gedurende veertig jaar, jaarlijks het geboden bedrag dient te betalen. Dit bedrag zal niet worden geïndexeerd. Er is gekozen voor een gespreide betaling van het financieel bod, omdat dit de vergunninghouder de mogelijkheid geeft om dit bedrag voor een groot deel mee te nemen in de operationele kosten van het windpark en daarmee de financieringsbehoefte voor de realisatie van het windpark als opschortende voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning afneemt.
Bij het criterium ‘de zekerheid van realisatie van het windpark’ (tabel 2 van de bijlage) wordt een aanvraag hoger gerangschikt langs twee lijnen: ervaring en financiële sterkte. Oftewel, naarmate de belangrijkste betrokken partijen bij de bouw en exploitatie van het windpark meer ervaring hebben met het realiseren van een windpark op zee en hoe groter het eigen vermogen in verhouding tot de investeringskosten in het windpark is, des te hoger de rangschikking op dit criterium.
Bij het criterium ‘de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening’ (tabel 3 van de bijlage) wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate er – binnen de grenzen van het kavelbesluit – een hogere jaarlijkse elektriciteitsproductie wordt ingevoegd op het net op zee. Indien er ook investeringen worden gedaan in elektriciteitsproductie uit zonne-energie op zee telt dat niet mee bij de bijdrage van het windpark aan de energievoorziening.
Bij het criterium ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)’ (tabel 4 van de bijlage) wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate er aangetoond kan worden dat de partijen, zoals genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen a, b, c, d e, f, g, h en i, gepaste zorgvuldigheid (‘due diligence’) toepassen op het gebied van IMVO. Dit kunnen aanvragers aantonen door:
1. deelname aan het IMVO-convenant voor de hernieuwbare energiesector onder leiding van de Sociaal Economische Raad (SER) (hierna: IMVO-convenant hernieuwbare energie) en de daarbij behorende jaarlijkse monitoring van de toeleveringsketen van de partijen, zoals beschreven in het IMVO-convenant hernieuwbare energie;
2. deelname aan een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multi-stakeholder initiatief, waarbij op een vergelijkbare manier de toeleveringsketen van de deelnemende partijen wordt gemonitord; of
3. door het hebben van een eigen due diligence-beleid indien er geen sprake is van deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie, dan wel met dit convenant vergelijkbaar multi-stakeholder initiatief. In dat geval zullen er minder punten worden toegekend, omdat er geen sprake is van een multi-stakeholder initiatief.
Het doel van dit criterium is om een levenscyclus en bredere duurzaamheidsbenadering toe te passen door te anticiperen op Europese wetgeving op gebied van IMVO in lijn met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen, de principes van de Verenigde Naties (VN) voor mensenrechten en bedrijfsleven en het door de Minister voor Klimaat en Energie op 6 maart 2023 ondertekende IMVO-convenant hernieuwbare energie.11 Hiermee loopt deze regeling vooruit op de Europese wetgeving, wat in lijn is met de invulling van een aantal moties van de Tweede Kamer.12
Het scoresysteem van het IMVO-convenant hernieuwbare energie bestaat uit een groene, oranje en rode score. De groene score betekent dat de deelnemer aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie voldoet aan de eisen, die horen bij het betreffende aantal jaren dat deze deelneemt aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Dit is de hoogste score. De oranje score betekent dat de deelnemer aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie niet geheel voldoet aan de eisen die horen bij het betreffende aantal jaren dat deze deelneemt aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie, maar de eisen nog steeds implementeert. De rode score betekent dat de deelnemer aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie niet aan alle eisen voldoet en dat overige deelnemers aan het IMVO-convenant niet verwachten dat de deelnemer hier binnen het lopende verslagjaar aan zal voldoen. De SER toetst jaarlijks de eisen van het IMVO-convenant hernieuwbare energie en geeft daarbij een van deze scores.
In de vergunning wordt opgenomen dat de vergunninghouder jaarlijks rapporteert aan de Minister voor Klimaat en Energie over de behaalde voortgang in het IMVO-convenant hernieuwbare energie van de vergunninghouder en zijn toeleveringsketen genoemd in artikel 3, vijfde lid onderdelen a t/m i. De vergunninghouder en zijn toeleveringsketen genoemd in artikel 3, vijfde lid onderdelen a, b, e, f en i dienen minimaal een oranje score te behalen vanaf het moment van onherroepelijk worden van de vergunning, dat wil zeggen ofwel een groene ofwel een oranje score. In het geval van de partijen genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen a, b, e, f en i van onderhavige regeling worden enkel punten toegekend voor deelname aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie, indien deze partijen uiterlijk op 29 februari 2024 een aanvraag hebben ingediend voor toetreding tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. In geval van partijen genoemd in artikel 3 lid 5 onderdelen c, d, g en h van de regeling toont de vergunninghouder uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, aan dat deze partijen zijn toegetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Dit betekent dat, indien de vergunninghouder dit toezegt in de aanvraag, deze partijen langer de tijd hebben om toe te treden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie. Na toetreding zullen ook deze partijen minimaal een oranje score dienen te behalen. RVO zal de stuurgroep van het IMVO-convenant hernieuwbare energie verzoeken de informatie omtrent de behaalde scores met hen te delen. De stuurgroep is bevoegd, op grond van artikel 2.2a van het Vertrouwelijkheidsprotocol behorend bij het IMVO-convenant hernieuwbare energie, een beslissing te nemen over het delen van deze informatie. Zij zullen hierover in beginsel bij consensus stemmen.
Deze rapportage vindt jaarlijks plaats tot aan het gereed zijn van het windpark voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase, zoals genoemd in de tijdvakken in de vergunning. In de vergunning zal eveneens worden opgenomen dat bij deelname aan een soortgelijk IMVO multi-stakeholder initiatief of zonder aantoonbare deelname hieraan de vergunninghouder jaarlijks zal rapporteren over de voortgang op IMVO en ten minste een voortgangsinspanning zal laten zien die vergelijkbaar is met de oranje score uit het IMVO-convenant hernieuwbare energie.
In het geval het IMVO-convenant hernieuwbare energie eerder wordt beëindigd door een beslissing van de Algemene Vergadering van het IMVO-convenant hernieuwbare energie, rapporteert de vergunninghouder over de gemaakte voortgang op IMVO en dient de vergunninghouder ten minste een voortgangsinspanning te laten zien, die vergelijkbaar is met de oranje score uit het IMVO-convenant hernieuwbare energie.
Een aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar multi-stakeholder initiatief moet aan een aantal voorwaarden voldoen:
1. dit multi-stakeholder initiatief is gericht op hernieuwbare energie;
2. het omvat alle zes stappen van gepaste zorgvuldigheid, zoals gedefinieerd door de OESO;
3. het heeft een multi-stakeholderbenadering met ngo’s, vakbonden, overheden en bedrijfsleven, die de verschillende perspectieven op de risico’s op mensenrechtenschendingen en negatieve milieu-impact in de keten naar voren kunnen brengen; en
4. er is een monitoringsproces, waarbij het secretariaat van het multi-stakeholder initiatief of een andere onafhankelijke organisatie de naleving door de deelnemers controleert.
In het geval van de partijen genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen a, b, e, f en i van onderhavige regeling worden enkel punten toegekend voor de deelname aan een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multi-stakeholder initiatief indien toetreding tijdig voor het beoordelen van de aanvragen heeft plaatsgevonden. In het geval van de partijen genoemd in artikel 3, vijfde lid, onderdelen c, d, g en h van onderhavige regeling dient de vergunninghouder uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning aan te tonen dat deze partijen zijn toegetreden tot een ander, met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar, multi-stakeholder initiatief.
Bij het criterium ‘mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’ (tabel 5 van de bijlage) wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate een aanvrager, na het verkrijgen van de vergunning, zo volledig mogelijk inzicht geeft of toezegt te geven. Het doel van dit criterium is om transparantie te bevorderen en inzicht te krijgen in het grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud van de onderdelen van een windpark op zee. Hiermee kan in de toekomst mogelijk beleid worden gevormd en worden toegewerkt naar industriestandaarden. De aanvragen worden niet gerangschikt op basis van de mate waarin het grondstoffenverbruik en de milieu-impact worden verminderd of het waardebehoud wordt vergroot.
Een aanvraag wordt hoger gerangschikt, indien de aanvrager bij onderdelen 1.1, 1.4, 2.1.1 en 2.2 van tabel 5 in de aanvraag inzicht geeft in de gevraagde informatie. Op grond van de onderdelen 2.1.2, 2.3, 2.4, 2.5 en 3.1 van tabel 5 wordt een aanvraag hoger gerangschikt, indien de vergunninghouder, uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning, inzicht geeft in de gevraagde informatie. Op grond van de onderdelen 1.2, 1.3 en 1.5 van deze tabel wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate de vergunninghouder, uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning, inzicht geeft in meer variabelen en methodieken, zoals omschreven in de Leidraad circulair productpaspoort maakindustrie.13
In de onderdelen 1.1 en 2.2 wordt verwezen naar de circulaire strategieën, namelijk: (1) vermindering van het gebruik van grondstoffen, (2) de substitutie van grondstoffen en componenten, (3) de hoogwaardige verwerking van grondstoffen en (4) het verlengen van de levensduur van het windpark. Deze circulaire strategieën zijn gedefinieerd in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030.14 Het te behalen punt per circulaire strategie wordt alleen toegekend, indien de aanvrager in de onderbouwing ingaat op alle onderdelen van het windpark, zoals genoemd in tabel 5. Onderdeel 2.2 is een verdieping van onderdeel 1.1, waarbij de aanvrager specifiek in dient te gaan op de kritieke en strategische grondstoffen. De aanvrager gebruikt bij deze onderbouwing een erkende standaard, zoals een ISO-norm of circulair ontwerpen methodiek.
Bij de onderdelen 1.2, 1.3 en 1.5 van tabel 5 wordt aan de aanvrager gevraagd om voor respectievelijk de ontwerp-, exploitatie- en verwijderingsfase aan te geven in hoeveel variabelen en methodieken, uiterlijk 18 maanden nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, deze partij als vergunninghouder inzicht zal geven. Deze variabelen en methodieken volgen uit de Leidraad circulair productpaspoort maakindustrie.15
|
Circulaire data categorie |
Circulaire kritieke prestatie-indicatoren (KPI) |
Circulaire variabelen |
Circulaire methodieken |
|---|---|---|---|
|
A. Grondstoffenverbruik |
A1. Grondstoffensamenstelling |
A.1.1. Grondstoffen in gram |
Weegschaal |
|
A1.2. Gerecyclede grondstoffen in % en gram |
Weegschaal |
||
|
A1.3. Kritieke grondstoffen in gram |
Weegschaal, zie lijst Europese Commissie1 |
||
|
A1.4. Zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in gram |
Weegschaal, zie ZZS lijst van het RIVM2 |
||
|
A2. Terugwinning van grondstoffen bij recycling |
A2.1. Teruggewonnen grondstoffen in % en gram |
Weegschaal |
|
|
A2.2. Teruggewonnen kritieke grondstoffen in % en gram |
Weegschaal, zie lijst Europese Commissie1 |
||
|
A3. Hulpgrondstoffen samenstelling |
A3.1. Hulpgrondstoffen in gram |
Weegschaal |
|
|
B. Milieu-impact |
B1. Greenhouse Gas Emissions (GHG) Levens Cyclus Analyse (LCA) |
B1.1. GHG in gram en % productiefase |
Circularity indicators3 |
|
B1.2. GHG in gram en % transportfase |
Circularity indicators3 |
||
|
B1.3. GHG in gram en % gebruiksfase |
Circularity indicators3 |
||
|
B1.4. GHG in gram en % recyclingfase |
Circularity indicators3 |
||
|
B2. Biodiversiteit |
B2.1. Impact op biodiversiteit |
Globio model of recipe model4 |
|
|
C. Waardebehoud |
C1. Levensduur |
C1.1. Actuele levenscyclus |
Status |
|
C1.2. Werkelijke levenscyclus |
Weergave in jaren |
||
|
C1.3. Product garantie in jaren |
Weergave in jaren |
||
|
C1.4. Product support in jaren |
Weergave in jaren |
||
|
C1.5. Software support in Jaren |
Weergave in jaren |
||
|
C2. Toepassing van hergebruik onderdelen |
C2.1. Toelichting toepassing van hergebruik |
Omschrijving |
|
|
C3. Toepassing van gerecyclede grondstoffen |
C3.1. Toelichting toepassing gerecyclede grondstoffen |
Omschrijving |
|
|
C4. Status einde cyclus |
C4.1. Overeenkomst status R-ladder |
Omschrijving |
|
|
C4.2. Restwaarde bepaling |
Omschrijving |
||
|
C5. Vrijwaring |
C5.1. Verplichte documenten |
Omschrijving |
De lijst met 26 kritieke grondstoffen van de Europese Commissie: Study on the review of the list of Critical Raw Materials, European Commission, p. 11.
Het aantal tot nu toe geïdentificeerde ZZS is 1576. Deze zijn verzameld op de ZZS-lijst van de RIVM website Risico’s van Stoffen. Deze lijst wordt tweemaal per jaar bijgewerkt.
Voor het gebruik van LCA methodieken wordt verwezen naar p. 44 par. 2.3.2.1. ‘Energy Usage and CO2 Emissions’ van het rapport ‘Circularity Indicators: an approach to measuring circularity’ van de Ellen MacArthur Foundation. Tevens heeft de Europese Commissie een uniforme LCA methodiek ontwikkeld: de ‘Product Environmental Footprint’ (PEF).
Meer informatie over de methodieken om de impact van bedrijven of hun producten en diensten op biodiversiteit te bepalen: (i) GLOBIO model: https://edepot.wur.nl/421554 en https://www.globio.info; (ii) ReCiPe model: LCIA: the ReCiPe model | RIVM.
De aanvrager kan hierbij ingaan op de zes onderdelen van het windpark, die zijn genoemd in de onderdelen 1.2, 1.3 en 1.5 van tabel 5. Per onderdeel van het windpark kan de aanvrager inzicht geven in 44 variabelen en methodieken. Het is dus mogelijk om – voor de zes genoemde onderdelen – inzicht te geven in totaal 264 variabelen en methodieken. De aanvrager dient te onderbouwen waarom het ambitieus en technisch haalbaar is om in de aangegeven variabelen en methodieken inzicht te geven. Het is ook mogelijk om een nauwkeurigere methodiek te gebruiken dan in deze leidraad wordt genoemd. De aanvrager dient deze methodiek dan te onderbouwen.
De aanvrager krijgt bij onderdeel 1.4 het maximaal aantal punten, indien de aanvrager toelicht welke technologieën worden gebruikt voor (slim) onderhoud en met welk(e) doeleinde(n), en hierbij ingaat op alle genoemde onderdelen van het windpark. Onder slim onderhoud wordt bijvoorbeeld verstaan dat de aanvrager gebruikmaakt van dataverzamelingssystemen en deze data vervolgens inzet om het onderhoud te verbeteren.
Onderdelen 2.1.1 tot en met 2.4 van tabel 5 zien toe op inzicht krijgen in het gebruik van alternatieve (circulaire) materialen en kritieke en strategische grondstoffen. Deze kritieke en strategische grondstoffen volgen uit de definities in de Europese lijst voor kritieke en strategische grondstoffen 2023.16
Onderdeel 3 van tabel 5 richt zich op inzicht krijgen in de broeikasgassenvoetafdruk van de productie van de onderdelen van het windpark, de bouwfase, exploitatiefase inclusief onderhoud en de verwijderingsfase van het windpark. De aanvrager krijgt het maximaal aantal punten toegekend, indien deze partij als vergunninghouder zowel inzicht geeft in de broeikasgassenvoetafdruk als toelicht welk effect de genomen maatregelen onder onderdelen 1.1 en 2.2 van deze tabel hierop hebben. De vergunninghouder mag hierbij gebruik maken van het Greenhouse Gas Protocol17 of een soortgelijke standaard.
Tot slot zal de aanvrager bij onderdeel 4 hoger worden gerangschikt, indien de vergunninghouder de gedeelde of toegezegde informatie onder onderdelen 1 tot en met 3, uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning, openbaar maakt. Op deze manier kan de toegezegde informatie breder worden gedeeld binnen bijvoorbeeld de sector, zodat andere partijen hier ook van kunnen leren.
Bij het criterium ‘de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem’ (tabel 6 van de bijlage) wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate de aanvraag met meer punten wordt beoordeeld door de onafhankelijke expertcommissie. Voor dit criterium zijn in tabel 6 verschillende voorwaarden en beoordelingsmaatstaven opgenomen. De aanvrager dient voor elke investering dan wel maatregel te onderbouwen dat voldaan is aan deze voorwaarden en de beoordelingsmaatstaven. Elke investering die voldoet aan de voorwaarden wordt getoetst aan de beoordelingsmaatstaf. De onafhankelijke expertcommissie zal toetsen of voldoende is voldaan aan deze voorwaarden en beoordelingsmaatstaf. Tabel 6 van de bijlage zet de voorwaarden en beoordelingsmaatstaven uiteen langs drie lijnen:
1. Het stimuleren van investeringen op land voor de inpassing van de in de kavel Beta geproduceerde elektriciteit in het Nederlandse energiesysteem;
2. Het stimuleren van investeringen in elektriciteitsproductie door middel van zonne-energie op zee; en
3. Het delen van kennis.
De additionele circa 10 GW windenergie op zee – zoals opgenomen in de aanvullende routekaart windenergie op zee 2030 om te komen tot circa 21 GW windenergie op zee in 2031 – kan niet zonder meer in het landelijke hoogspanningsnet worden ingevoed.18, 19 De ontwikkeling van windenergie op zee en de realisatie van de plannen voor ontwikkeling van elektriciteitsvraag sluiten niet vanzelfsprekend op elkaar aan. Hierdoor kan er een (tijdelijk en geografisch) verschil ontstaan tussen elektriciteitsvraag en -aanbod. Dit zal op momenten van een hoog aanbod aan elektriciteit, hoofdzakelijk als gevolg van hoge windenergieproductie op zee, tot knelpunten kunnen leiden in het elektriciteitsnet op land.
De vergunningsprocedure van kavel Beta voorziet in een criterium om investeringen op land voor de inpassing van de elektriciteit van dit windpark in het Nederlandse energiesysteem te stimuleren. Hiermee is beoogd om het risico op een verschil in vraag en aanbod en de nadelige effecten daarvan te verkleinen. Voor dit criterium zijn in tabel 6 verschillende voorwaarden (onderdelen 1.1 tot en met 1.7) en een beoordelingsmaatstaf opgenomen. Onderdelen 1.1, 1.2, 1.3, 1.5 en de beoordelingsmaatstaf zijn hieronder nader toegelicht:
1.1 Om het Nederlands energiesysteem verder te verduurzamen, dienen de investeringen binnen het Nederlands grondgebied te leiden tot het verminderen van broeikasgasemissies. Dit levert een bijdrage aan het bereiken van de klimaatdoelstellingen. De vermindering van broeikasgasemissies in combinatie met windenergie op zee kan worden bereikt door directe en indirecte elektrificatie. Onder directe elektrificatie valt het binnen Nederland vervangen van bestaande activiteiten op fossiele brandstoffen door hernieuwbare elektriciteit. Indirecte elektrificatie is bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, de productie van waterstof met een elektrolyse-installatie. Ook tijdelijke opslag kan bijdragen aan de verduurzaming van het Nederlands energiesysteem. Dit kan door de toepassing van batterijen, andere opslagtechnieken met bijvoorbeeld waterstof. Er zijn er nog legio andere (innovatieve) investeringen denkbaar, of combinaties van, die kunnen kwalificeren voor deze voorwaarde.
1.2 De investering dient de elektriciteitsvraag of de tijdelijke opslagcapaciteit van elektriciteit te vergroten. Tijdelijke opslag van elektriciteit vergroot de elektriciteitsvraag niet, maar kan bijdragen aan het verlichten van de voorziene transportschaarste door het verplaatsen van het moment van elektriciteitsaanbod. Investeringen in het vergroten van de elektriciteitsvraag en tijdelijke elektriciteitsopslag zijn daarom allebei in dit onderdeel benoemd. Hetgeen waarin wordt geïnvesteerd dient de elektriciteitsvraag of de tijdelijke opslagcapaciteit te vergroten ten opzichte van het moment dat de periode voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning voor de kavel Beta sluit. Daarvoor geldt dat op dat moment de investering fysiek niet aanwezig of in aanbouw mag zijn.
1.3 Uit een markt- en netberekening van TenneT blijkt dat er rond 2030 knelpunten op het landelijke hoogspanningsnet zijn voorzien vanaf de aanlandlocaties van de windparken op zee in het noordwesten richting het zuidoosten, waar de elektriciteit via het hoogspanningsstation Maasbracht naar België en Duitsland wordt geëxporteerd. Het zwaarste knelpunt wordt voorzien op de verbinding tussen de 380 kV-stations Eindhoven en Maasbracht. De investeringen als voorgesteld door TenneT in het laatste investeringsplan (IP2022) lost deze verwachte congestie op, maar is naar verwachting uiterlijk in 2040 gereed.
Hetgeen waarin wordt geïnvesteerd dient daarom binnen het Nederlands grondgebied en binnen het geografisch gebied ten noorden en ten westen van de geografische afbakening aan te sluiten op het landelijke hoogspanningsnet, ter illustratie weergegeven in figuur 1 door middel van de gele lijn (‘markering geografisch gebied’). In figuur 1 is weergegeven op welke hoogspanningsstations de vraagontwikkeling kan bijdragen aan een effectieve inpassing van windenergie op zee in het Nederlandse elektriciteitssysteem, waarbij zo goed als mogelijk rekening is gehouden met de voorziene knelpunten in het landelijke hoogspanningsnet die rond 2030 worden verwacht. In tabel A is een lijst opgenomen met de verschillende hoogspanningsstations in de geografische gebieden aan beide kanten van gele lijn.20
Voor de aangeboden investeringen die verwacht worden aan te sluiten op het laag- en middenspanningsnet (circa <100 MW) vindt de splitsing tussen het gebied ten noorden en ten westen van de gele lijn en ten zuiden en oosten van de gele lijn plaats op basis van gemeentegrenzen. De gemeente waar de aangeboden investering zal worden gerealiseerd is hiervoor relevant en dus niet de locatie van de aansluiting op het laag- en middenspanningsnet. In tabel B is een lijst opgenomen welke gemeenten in welk geografisch gebied vallen ten opzichte van de gele lijn in figuur 1.

Figuur 1: Vergunningverlening IJmuiden Ver kavel Beta: markering geografisch gebied
1.5 Om te borgen dat de vergunninghouder zich conform de aanvraag houdt aan het volgen van het leveringsprofiel van de productie-installatie(s) in de kavel, ten minste bij invoeding vanaf de drempelwaarde (zie beoordelingsmaatstaf), wordt in de vergunning de verplichting opgenomen dat de vergunninghouder hierover jaarlijks rapporteert. Op basis van deze rapportage, kan de Minister voor Klimaat en Energie vaststellen of al dan niet is voldaan aan deze verplichting. Het volgen van het leveringsprofiel vanaf de drempelwaarde geldt tot en met 31 december 2040. Over het laatste jaar dat het leveringsprofiel vanaf de drempelwaarde moet worden gevolgd, dient de vergunninghouder nog een laatste rapportage aan te leveren. De rapportage dient ten minste de onderdelen te bevatten, zoals opgenomen in tabel 6 onderdeel 1.5.
Er kan handhavend worden opgetreden indien het leveringsprofiel van de productie-installatie(s) op zee niet is gevolgd zoals aangegeven in de aanvraag, waardoor de drempelwaarde (op uurbasis) is overschreden. Op voorhand is niet limitatief aan te geven onder welke omstandigheden er bijvoorbeeld een last onder dwangsom wordt opgelegd en met welke hoogte. Dit zal afhangen van de omstandigheden die hebben geleid tot het overschrijden van de drempelwaarde. Op voorhand is wel aan te geven hoe is voorzien om te gaan met 1) ondersteunende diensten voor het elektriciteitsnet en 2) gepland en ongepland onderhoud dan wel storingen die kunnen leiden tot overschrijding van de drempelwaarde.
Ten eerste, voor het Nederlandse elektriciteitssysteem kan het op momenten zinvol zijn om – in afwijking van het volgen van het leveringsprofiel boven de drempelwaarde – de investeringen in te zetten voor ondersteunende diensten (bijvoorbeeld ten behoeve van balanshandhaving). Als dit op verzoek van de netbeheerder gebeurt, dan kan deze afwijking op de rapportage worden gecorrigeerd en aangegeven. Op het moment dat dit op initiatief van de vergunninghouder of aangeslotene(n) gebeurt, is dit een commerciële afweging voor de vergunninghouder en is een correctie op de rapportage niet geoorloofd. Voor vergunninghouder geldt immers nog steeds de verplichting dat de drempelwaarde niet wordt overschreden.
Ten tweede, ten aanzien van gepland onderhoud wordt verwacht dat de aanvrager in de onderbouwing ook tijdens gepland onderhoud rekening houdt met de inzetbaarheid van de installatie(s) waarin wordt geïnvesteerd, zodat de drempelwaarde niet wordt overschreden. De niet-inzetbaarheid door ongepland onderhoud dan wel een storingen is nauwelijks voorspelbaar, maar kan er wel toe leiden dat de drempelwaarde op momenten wordt overschreden. Een overschrijding van de drempelwaarde door ongepland onderhoud dan wel storing is te accepteren, mits de vergunninghouder het ongeplande onderhoud dan wel storing kan aantonen en zich inspant de tijdelijke niet-inzetbaarheid van de installatie waarin is geïnvesteerd door een storing van zo’n kort mogelijke duur te laten zijn.
Beoordelingsmaatstaf:
Hetgeen waarin wordt geïnvesteerd moet op uurbasis zodanig meebewegen met het leveringsprofiel van de productie-installatie(s) in de kavel Beta, zodat de vastgestelde drempelwaarde niet wordt overschreden. Dit betekent dat:
• de in kavel Beta geproduceerde elektriciteit onder de vastgestelde drempelwaarde vrij aan de markt kan worden aangeboden. Onder de drempelwaarde kan het leveringsprofiel op uurbasis vanzelfsprekend wel door de aangeboden investeringen worden gevolgd, maar is dit niet verplicht;
• vanaf de vastgestelde drempelwaarde dient hetgeen waarin wordt geïnvesteerd op uurbasis het leveringsprofiel te volgen van de in kavel Beta geproduceerde elektriciteit. Hierdoor wordt voorkomen dat de in de kavel geproduceerde elektriciteit vanaf de drempelwaarde verder het elektriciteitsnet op land op wordt getransporteerd, hetgeen kan leiden tot (het verergeren van) de voorziene knelpunten in het elektriciteitsnet.
De drempelwaarde wordt vastgesteld door de gegarandeerde transportcapaciteit van het net op zee (2 GW) te verminderen met het gegarandeerde vermogen aan elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door hetgeen waarin wordt geïnvesteerd. De drempelwaarde is daardoor ten minste 1 GW.21

Figuur 2: Weergave van de koppeling van elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door de investering(en) aan het leveringsprofiel van de productie-installatie(s) in de kavel (windpark op zee incl. zonne-energie op zee)
In de aanvraag is, gelet op de operationele modi, het gegarandeerde vermogen aan elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door hetgeen waarin wordt geïnvesteerd onderbouwd waarmee de drempelwaarde op uurbasis betrouwbaar kan worden bewaakt, ook wanneer er sprake is van langdurige periodes met hoge elektriciteitsproductie uit de kavel Beta. Hierbij kan worden gedacht aan periodes in de herfst en winter, wanneer periodes van langdurige hoge elektriciteitsproductie uit wind van 72 tot 96 uur kunnen optreden. Ook kan worden gedacht aan weekenden en feestdagen, wanneer de vraag naar elektriciteit over het algemeen lager ligt dan doordeweeks. Een aanvraag die grotendeels bestaat uit de tijdelijke opslagcapaciteit van elektriciteit, dat in tijd beperkt inzetbaar is, zal mogelijk niet kunnen voldoen aan het betrouwbaar bewaken van de drempelwaarde. Dit is echter wel het geval als de tijdelijke opslagcapaciteit van elektriciteit ondersteunend van aard is, dus in combinatie met andere investeringen. Voor bijvoorbeeld een elektrolyse-installatie geldt dat de in die periode geproduceerde waterstof voldoende lang kan worden afgenomen of worden opgeslagen, waardoor de elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet voor het betrouwbaar bewaken van de drempelwaarde kan worden gegarandeerd.
De onderbouwing van de aanvrager resulteert in een aan te nemen gegarandeerd vermogen aan elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door de investeringen. Er worden meer punten toegekend naarmate de in een aanvraag aangegeven investeringen leiden tot een groter gegarandeerd vermogen aan elektriciteitsafname [in GW], tot een maximum van het aantal punten voor 1 GW. Het staat een aanvrager vrij om investeringen te doen die leiden tot een groter gegarandeerd vermogen aan elektriciteitsafname dan 1 GW. Dit kan bijdragen aan het spreiden van het af te nemen vermogen over verschillende investeringen, die het leveringsprofiel van de in de kavel Beta geproduceerde elektriciteit vanaf de drempelwaarde volgen. Dit leidt evenwel niet tot het toekennen van meer punten.
In een formule kan bovenstaande figuur als volgt worden vormgegeven:
|
Invoeding van productie-installatie(s) (windpark incl. zonnepark) op het net op zee – minimale elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door hetgeen waarin wordt geïnvesteerd ≤ Transportcapaciteit net op zee – gegarandeerd vermogen aan elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door hetgeen waarin wordt geïnvesteerd (die onderbouwd mee kan worden geteld) |
Voorbeeld: het gegarandeerde vermogen aan elektriciteitsafname uit het elektriciteitsnet door hetgeen waarin wordt geïnvesteerd is onderbouwd vast te stellen op 800 MW. De drempelwaarde wordt dan vastgesteld op: 2 GW – 0,80 GW = 1,20 GW. De aanvrager dient te onderbouwen dat deze investeringen van een totaal van 800 MW de drempelwaarde vanaf 1,20 GW invoeding uit kavel Beta betrouwbaar kunnen bewaken en de drempelwaarde niet wordt overschreden. Als de onderbouwing slaagt na een beoordeling van de expertcommissie, resulteert dat in 105 punten.
Indien hetgeen waarin wordt geïnvesteerd niet voldoet aan één van de voorwaarden uit 1.1 tot en met 1.7, dan resulteert dat in een lager aantal punten. Een aanvraag met bijvoorbeeld in totaal 4 investeringen kan leiden tot het krijgen van punten voor het gegarandeerd vermogen aan elektriciteitsafname van 3 van de 4 investeringen waarmee de drempelwaarde betrouwbaar kan worden bewaakt.
Transportverliezen tussen het punt van invoeding van elektriciteit vanuit de kavel in het net en het punt/de punten van afname van elektriciteit uit net maken geen onderdeel uit van deze formule en worden dan ook niet meegewogen (in lijn met het huidige Nederlandse marktmodel voor elektriciteit).
TenneT voorziet – op basis van het Investeringsplan 2022 – om uiterlijk 2040 de voorgestelde investeringen in het landelijk hoogspanningsnet te hebben uitgevoerd, waardoor de nu voorziene knelpunten naar verwachting worden opgelost. Ook kan niet worden verwacht dat een vergunninghouder gedurende de levensduur van het windpark is gebonden aan het volgen van het leveringsprofiel zoals aangeboden ten tijde van de vergunningverleningsprocedure. Daarom zal na 31 december 2040 deze verplichting vervallen.
De vergunningsprocedure van kavel Beta voorziet in een criterium om investeringen in elektriciteitsproductie op zee met behulp van zonne-energie te stimuleren. Voor dit criterium zijn in tabel 6 verschillende voorwaarden (onderdelen 2.1 tot en met 2.4) en een beoordelingsmaatstaf opgenomen.
Windenergie en zonne-energie zijn complementaire technieken voor de opwekking van elektriciteit en kunnen zorgen voor een stabieler leveringsprofiel. Dit resulteert in een verhoogde beschikbaarheid van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit vanuit zee, waardoor niet alleen vaker, maar ook meer elektriciteit beschikbaar komt. Dit draagt bij aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Nederland. Bovendien heeft een zonnepark op zee het voordeel dat het gebruik kan maken van het net op zee. In het wetsvoorstel Energiewet is de grondslag opgenomen om invoeding van zonne-energie op het net op zee mogelijk te maken.22
In het advies van het IBO Klimaat van 13 maart 202323 is onderkend dat elektriciteitsproductie uit zonne-energie een mogelijkheid is om het halen van klimaatdoelen te versnellen. In dit advies is de ambitie opgenomen om te onderzoeken of het mogelijk is om rond 2030 ca. 3 GWp zon op zee te realiseren. Kavel Beta vormt de eerste concrete stap in deze uitrol van zonneparken op zee. Het is de verwachting dat ook in toekomstige windkavels zon op zee zal worden gerealiseerd. De inzichten van het zonnepark in kavel Beta kunnen worden gebruikt voor toekomstige zonneparken op zee.
Zonne-energie op zee is echter nog volop in ontwikkeling. De kostprijs is op dit moment hoger dan de prijs van zowel zonne-energie op land als windenergie op zee. Daarnaast zijn zowel de positieve als negatieve ecologische effecten nog onvoldoende in kaart gebracht. Om deze redenen is gekozen om punten te verlenen voor een zonnepark op zee tot een maximum van 50 MWp.
De afgelopen jaren hebben verschillende demonstraties plaatsgevonden van de technologie op zee en er is ook een aantal demonstraties gepland in windparken op zee waarvan de vergunning reeds is verleend. Een volgende stap is om zonne-energie op zee op grotere schaal toe te passen om nader onderzoek te kunnen doen, met name naar de potentiële negatieve ecologische effecten. Daarom zullen onder andere de ecologische effecten in dit zonnepark op zee in kavel Beta worden gemonitord.
Zoals toegelicht in paragraaf 2, vallen andere opwekkingstechnieken, zoals zonne-energie op zee, niet onder de wet en zijn geen onderdeel van het kavelbesluit en van de vergunning die op grond van deze regeling kan worden aangevraagd. Voor deze activiteiten zijn andere vergunningen nodig, waaronder een vergunning op grond van de Waterwet (vanaf 1 januari 2024 op grond van de Omgevingswet). Op het net op zee geldt – zoals opgenomen in het ontwikkelkader – een maximum aan te sluiten vermogen van 2,3 GW. De eventuele geïnstalleerde capaciteit aan zonne-energie op zee tezamen met de geïnstalleerde capaciteit van windenergie op zee dient zich aan dit maximum te houden.
In lijn met het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC) 4.024 en afspraken 5.6 en 5.7 uit het Noordzeeakkoord25 worden ontwikkelaars gestimuleerd om drukfactoren op bruinvissen te verminderen. Bij het criterium ‘de bijdrage aan het verminderen van bruinvisverstoringsdagen in de bouwfase van het windpark’ (tabel 7 van de bijlage) wordt een aanvraag hoger gerangschikt naarmate het aantal bruinvisverstoringsdagen tijdens de bouwfase wordt teruggebracht ten opzichte van het maximum in het kavelbesluit.26 Voor de toekomstige uitrol van windenergie op zee is het essentieel om technieken te blijven ontwikkelen om het aantal bruinvisverstoringsdagen te verminderen. Verschillende activiteiten, zoals mitigerende maatregelen, geluidsvermindering, vermindering van het aantal turbines en innovatieve bouwtechnieken, kunnen hiertoe worden ingezet. Met dit criterium worden ontwikkelaars daartoe gestimuleerd, bovenop de eisen in het kavelbesluit.
Op grond van de onderhavige regeling wordt een vergunning voor de bouw en exploitatie van een windpark op zee verleend. Het betreft een schaarse vergunning en derhalve worden potentiële gegadigden op een competitieve en non-discriminatoire wijze in de gelegenheid gesteld om mee te dingen naar de vergunning. Aangezien de procedure voor de verlening van de vergunning op deze wijze wordt ingericht, is er geen sprake van staatssteun. Er zou sprake zijn van het verlenen van verboden staatssteun in de vorm van vermeden kosten voor onderzoeken in het kader van de milieueffectrapportage en Passende Beoordeling, die bij de voorbereiding van het kavelbesluit door de Minister van Economische Zaken en Klimaat zijn gemaakt. Om dit te voorkomen, worden deze kosten in rekening gebracht bij de uiteindelijke vergunninghouder.
Het ontwerp van de regeling is van 31 maart 2023 tot en met 30 april 2023 informeel geconsulteerd via de website van RVO.27 Voorafgaand aan deze consultatie, zijn potentiële aanvragers in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel mondeling in een bijeenkomst en bilaterale gesprekken (in maart 2022, zomer van 2022 en tweede kwartaal van 2023) hun opvattingen over de op te stellen regeling kenbaar te maken. Met deze opvattingen is, waar mogelijk, rekening gehouden. Nadere verduidelijkingen die zijn gevraagd worden via de website van RVO beschikbaar gesteld.
Naar aanleiding van de informele consultatie van het ontwerp is een aantal aanpassingen in de regeling gedaan.
In tabel 1 ‘de hoogte van het financieel bod’ is het bedrag waaraan het maximaal aantal te behalen punten is gekoppeld substantieel verhoogd. De aanleiding hiervoor is dat tijdens de consultatie een aantal partijen heeft aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat zijzelf of een andere partij het maximum bedrag, zoals genoemd in de conceptregeling (circa € 40 miljoen per jaar), zal gaan bieden. Dit zou het risico met zich mee kunnen brengen dat er onvoldoende variatie tussen aanvragen zou ontstaan en er daardoor niet met een vergelijkende toets met financieel bod zou kunnen worden bepaald welke aanvrager de vergunning verkrijgt. Door het financieel bod substantieel te verhogen wordt dit risico afgedekt.
In tabel 4 ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ zijn de partijen waarop het IMVO-criterium van toepassing is, zoals genoemd in artikel 3 lid 5, opgesplitst op basis van het moment van toetreding. De partijen onder artikel 3 lid 5 sub a, b, e, f en i zullen voorafgaand aan het indienen van hun aanvraag moeten deelnemen aan het IMVO-convenant hernieuwbare energie of een met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar multi-stakeholder initiatief om het maximaal aantal punten te kunnen krijgen. Uiterlijk een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, toont de vergunninghouder aan dat de partijen onder artikel 3 lid 5 sub c, d, g en h zijn toegetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie of een met het IMVO-convenant hernieuwbare energie vergelijkbaar multi-stakeholder initiatief om het maximaal aantal punten voor deze partijen te kunnen krijgen. Het moment van toetreding van deze partijen verschilt om enerzijds de regeldruk voor de desbetreffende partijen in verband met het toetreden tot het IMVO-convenant hernieuwbare energie te beperken en anderzijds de regeldruk naar aanleiding van de beoordeling van deze aanvragen voor de SER te beperken.
In tabel 5 ‘de mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’ wordt de aanvrager gevraagd aan te geven over welke variabelen en methodieken, op basis van de leidraad circulair productpaspoort maakindustrie, deze partij als vergunninghouder uiterlijk 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning informatie kan verstrekken. Daarnaast kan de aanvrager hoger worden gerangschikt door toe te zeggen welke informatie deze partij uiterlijk 18 maanden na het verkrijgen van de vergunning inzicht zal geven. Op deze manier is het niet meer noodzakelijk om voor het doen van de aanvraag al contracten af te sluiten met de toeleveringsketen.
Tabel 6 ‘de bijdrage aan de inpassing van het windpark in het Nederlandse energiesysteem’ is aangepast. Zo is onder meer verduidelijkt dat tijdelijke opslag van elektriciteit onderdeel kan uitmaken van de aanvraag en dat het moet gaan om nieuwe investeringen ten opzichte van het moment van het sluiten van de aanvraagperiode. Daarnaast is de termijn waarin de aangeboden investering in gebruik moet worden genomen aangepast van 60 naar 72 maanden en wordt er beoordeeld op basis van het gegarandeerde vermogen aan elektriciteitsafname in plaats van de capaciteit van de investeringen. Tot slot is de capaciteit van de voorgestelde investering in zonne-energie op zee aangepast van 100 MWp naar 50 MWp.
In de tabellen 4, 5 en 6 is een onderdeel opgenomen ten behoeve van het delen van kennis.
Tot slot zijn er aanpassingen gedaan om fouten en omissies te herstellen en zijn er verbeteringen en verduidelijkingen van wetstechnische en tekstuele aard gedaan.
Bij onderhavige regeling moet de aanvrager informatie verstrekken ten behoeve van de verschillende rangschikkingscriteria uit de regeling. Deze informatie is grotendeels al beschikbaar bij aanvragers, omdat deze informatie relevant is voor de interne besluitvorming over de aanvraag. Het is mogelijk dat op grond van onderhavige regeling aanvragen worden ingediend die uiteenlopend kunnen zijn qua inzet, voorbereidingstijd, complexiteit en omvang. Echter, door het objectiever vormgeven van de rangschikkingscriteria, zoals vermeld onder paragraaf 5, is de verwachting dat deze verschillen tussen aanvragers beperkter zullen zijn dan bij voorgaande regelingen. Eveneens beperkt de grotere mate van objectiviteit de regeldruk, omdat het op voorhand duidelijker is welke activiteiten nodig zijn om punten te behalen voor de rangschikkingscriteria. Het is niet ongebruikelijk dat vaste medewerkers hier (ver) voorafgaand aan de publicatie van onderhavige regeling voorbereidingen voor treffen of dat, indien wenselijk, additionele expertise wordt ingezet. Het bepalen van de administratieve lasten voor onderhavige regeling is daarom vooral een benadering gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten (zie onderstaande toelichting). De keuze voor deze vergunningsprocedure is onder meer gebaseerd op de resultaten van een bedrijfsvertrouwelijke marktconsultatie, zoals toegelicht in paragraaf 7. Aan deze consultatie namen marktpartijen deel die hebben aangegeven interesse te hebben in een kavel in het windenergiegebied IJmuiden Ver. Uit deze consultatie bleek dat er bij slechts een zeer klein deel van de marktpartijen voorkeur bestaat voor een andere procedure, zoals een veiling, die minder administratieve lasten met zich mee brengt.
De voornaamste wijziging ten opzichte van de voorgaande ministeriële regelingen voor Hollandse Kust (west) kavels VI en VII is dat in onderhavige regeling de rangschikkingscriteria ‘de naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’, ‘de mate van inzicht in grondstoffenverbruik, milieu-impact en waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark’ en ‘de bijdrage aan het verminderen van bruinvisverstoringsdagen in de bouwfase van het windpark’ worden meegewogen. Op basis van onderhavige regeling is in totaal één vergunning beschikbaar. Overeenkomstig artikel 2, derde lid, van de regeling, dient een aanvrager ten hoogste één aanvraag in. Daarnaast is het niet langer noodzakelijk dat aanvragers een bewijs van financiële garanties van de moederorganisatie(s) overleggen. Dit zal de regeldruk ten opzichte van de voorgaande regelingen voor Hollandse Kust (west) kavels VI en VII verminderen.
De aanvrager moet voor een aanvraag gegevens overleggen op basis waarvan de technische en financiële haalbaarheid wordt beoordeeld. Ook de productieramingen maken hier onderdeel van uit. In de artikelen 3 en 4 van onderhavige regeling wordt deze informatieverplichting verder uitgewerkt, ook ten behoeve van de toetsing aan de rangschikkingscriteria. Bij het berekenen van de administratieve lasten is uitgegaan van een inzet van circa 12 FTE gedurende een tijdsduur van 6 maanden en een vast uurtarief van € 60. Dit resulteert in circa € 748.800 administratieve lasten voor het indienen van een aanvraag. Op basis van de marktconsultatie is de verwachting dat er circa 8 aanvragen zullen worden ingediend. De totale kosten voor deze fase komen daarmee naar verwachting uit op ongeveer € 5.990.400.
Gedurende de bouw van de productie-installatie dient jaarlijks gerapporteerd te worden over de voortgang van de realisatie van de productie-installatie tot het moment van ingebruikname van de productie-installatie. Het gaat om een korte beschrijving van de voortgang van het project in relatie tot een aantal ijkmomenten. Op deze wijze kan worden beoordeeld wanneer de productie-installatie in gebruik kan worden genomen en of dit binnen de gestelde termijn gebeurt. Voor de jaarlijkse verplichtingen wordt uitgegaan van vier uur per jaar. Dit resulteert in circa € 240 per toegekende vergunning. Er wordt één vergunning verleend. Hiermee komen de jaarlijkse kosten uit op ongeveer € 240. Voor een periode van vijf jaar komen de kosten derhalve uit op € 1.200.
Daarnaast gelden er voor de vergunninghouder nog een aantal rapportageverplichtingen op basis van de rangschikkingscriteria, voor zover de vergunninghouder in zijn aanvraag heeft aangegeven aan de desbetreffende rangschikkingscriteria te zullen voldoen. In totaal zou de vergunninghouder jaarlijks kunnen rapporteren over de elektriciteitsproductie, de bijdrage van het windpark aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen en op welke wijze met hetgeen waarin wordt geïnvesteerd het leveringsprofiel van de windparken op zee heeft gevolgd. Tot slot zou de vergunninghouder eenmalig kunnen rapporteren over het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark.
Voor de rapportageverplichting over de elektriciteitsproductie wordt uitgegaan van 2 uur per maand. Dit komt neer op jaarlijkse kosten van circa € 1.440. Gedurende de totale operationele levensduur van het windpark (circa 35 jaar) bedragen deze kosten € 109.200.
Voor de rapportageverplichting voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen wordt uitgegaan van 1 FTE per jaar. Dit resulteert in jaarlijks circa € 124.800 aan kosten. De vergunninghouder zal ieder jaar rapporteren tot aan het gereed zijn van het windpark voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase, zoals genoemd in de tijdvakken in de vergunning. Voor deze periode komen deze kosten uit op € 624.000.
Voor de jaarlijkse rapportageverplichting over hoe de investeringen het leveringsprofiel van productie-installatie(s) in de kavel Beta vanaf de drempelwaarde heeft gevolgd wordt uitgegaan van 30 uur per rapportage. Zoals vermeld is in paragraaf 5.6.2, start deze rapportageverplichting vanaf het moment dat het windpark volledig is gerealiseerd en vervalt deze rapportageverplichting in 2041. Dit resulteert in een jaarlijkse kostenpost van circa € 1.800. De totale kosten gedurende de elf jaar rapportageverplichting bedragen circa € 19.800.
Voor de jaarlijkse rapportageverplichting over de praktische toepasbaarheid van zonne-energie op zee en de wijze waarop elektriciteitsproductie uit zonne-energie en windenergie samen functioneren, rapporteert de vergunninghouder gedurende de eerste twee jaar na oplevering om de zes maanden, gevolgd door jaarlijkse rapportages gedurende de acht daaropvolgende jaren. Er wordt uitgegaan van 30 uur per rapportage. De vergunninghouder spant zich om het zonnepark op zee 10 jaar operationeel te houden. Dit resulteert in een kostenpost van circa € 21.600.
Voor de rapportageverplichting voor het grondstoffenverbruik, de milieu-impact en het waardebehoud bij het ontwerp, de bouw, de exploitatie en de verwijdering van het windpark wordt uitgegaan van 0,5 FTE voor 1 jaar. De vergunninghouder zal eenmalig, binnen de termijn van 18 maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning rapporteren. Dit resulteert in circa € 62.400 aan kosten.
De totale kosten voor de monitorings- en verantwoordingsfase komen naar verwachting uit op een bedrag van maximaal € 838.200.
Het aanvragen van een bankgarantie of waarborgsom levert regeldruk op voor partij. Dit ligt in het feit dat deze aangevraagd dient te worden en dat gedurende de looptijd van de bankgarantie of waarborgsom een maandelijks bedrag zal moeten worden voldaan. Daarbij wordt uitgegaan van een periode van maximaal 5 jaar tussen de aanvraag en de aanwending van de bankgarantie of waarborgsom voor (gedeeltelijke) betaling van het verschuldigde bedrag. In vergelijking met de andere optie die de wet biedt, een waarborgsom, is de regeldruk bij een bankgarantie relatief groter, vanwege de aanvullende kosten gedurende de looptijd van de bankgarantie. De aanvrager kan zelf kiezen tussen een bankgarantie of een waarborgsom.
Uitgaande van een gemiddelde zekerheidsstelling van € 200.000.000 en de kosten van 1% per jaar komen de kosten van een bankgarantie gemiddeld uit op ongeveer € 2.000.000 per jaar. Dit komt uit op circa € 10.000.000 in totaal.
Iedere aanvrager heeft de mogelijkheid om bezwaar en vervolgens beroep aan te tekenen tegen de vergunningverlening en respectievelijk de beslissing op bezwaar. Voor het bepalen van de administratieve lasten wordt uitgegaan van in totaal drie bezwaar- en beroepsprocedures. De lasten van bezwaar dienen tot het begrip regeldrukkosten te worden gerekend. Beroepsprocedures tellen hierin niet mee, omdat deze onder het bestuursrecht vallen. De administratieve lasten voor bezwaarprocedures bedragen circa € 10.000 per procedure. De totale eenmalige kosten voor bezwaarprocedures komen daarmee naar verwachting uit op € 30.000.
De regeling levert in totaal potentieel de volgende regeldruk op:
|
Fase |
Eenmalige regeldruk voor alle indieners tezamen |
Cumulatieve jaarlijkse regeldruk voor de verkrijger van de vergunning |
|---|---|---|
|
Aanvraag |
€ 5.990.400 |
– |
|
Monitoring/verantwoording |
– |
€ 838.200 |
|
Bankgaranties |
– |
€ 10.000.000 |
|
Bezwaarprocedures |
€ 30.000 |
– |
|
Totaal |
€ 6.020.400 |
€ 10.838.200 |
De totale eenmalige kosten van deze regeling komen dus uit op circa € 6.020.400 en de totale cumulatieve jaarlijkse kosten op maximaal circa € 10.838.200.
Ter vergelijking – in hoeverre het mogelijk is om binnen de onzekerheidsmarges een indicatie te geven – bij een geschatte gemiddelde elektriciteitsprijs van € 75 per megawattuur zal een windpark van 2 GW, uitgaande van 4000 vollasturen gedurende 35 productiejaren, een verwachte omzet draaien van circa € 21 miljard. In deze vergelijking bedragen de eenmalige regeldrukkosten 0,03% van de verwachte hypothetische omzet en de structurele kosten percentueel 0,05% van de verwachte hypothetische omzet.
Tot slot, deze regeling heeft geen regeldrukgevolgen voor burgers en midden- en kleinbedrijven (mkb), omdat zij naar verwachting geen aanvragen zullen indienen. Er is daarom geen mkb-toets uitgevoerd.
Adviescollege toetsing regeldruk
De conceptregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR). ATR heeft op 26 april 2023 een advies uitgebracht. Hierin adviseert ATR om de proportionaliteit van IMVO nader te onderbouwen. De ATR stelt in het advies dat het introduceren van gepaste zorgvuldigheid grote gevolgen heeft voor de regeldruk (jaarlijks geraamd op € 124.800) en het is ATR niet direct duidelijk in welke mate de nadelige effecten voor mensenrechten en milieu worden voorkomen door de rapportageverplichtingen. Daar komt bij dat de voorstellen bewust vooruitlopen op (internationale) IMVO-wetgeving. In onderhavige regeling is in paragraaf 5.4 de proportionaliteit van de ‘naleving van de beginselen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen’ in de toelichting nader onderbouwd. Daarnaast was in de conceptregeling uitgegaan van een jaarlijkse rapportageverplichting voor IMVO gedurende de hele vergunningsduur (40 jaar). Dit is in de definitieve regeling aangepast naar een rapportageverplichting gedurende de periode vanaf het onherroepelijk worden van de vergunning tot aan het moment waarop het windpark gereed moet zijn voor het leveren van vol vermogen ten behoeve van de testfase (circa 5 jaar). Hiermee is de regeldruk voor IMVO significant afgenomen.
Onderhavige regeling treedt in werking op 1 januari 2024. Dit is in overeenstemming met het beleid inzake de vaste verandermomenten van ministeriële regelingen. De periode tussen publicatie van de regeling en de inwerkingtredingsdatum is korter dan twee maanden. Dit is gerechtvaardigd, omdat de sector windenergie op zee reeds op 8 juni 2023 is geïnformeerd over de data waarop aanvragen kunnen worden ingediend en uitstel van de inwerkingtreding niet in het belang is van de sector windenergie op zee noch van het behalen van de doelstellingen op het gebied van de productie van hernieuwbare energie.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999.
Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van de Europese Unie van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen.
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus.
Ontwikkelkader windenergie op zee vastgesteld in de ministerraad van 27 oktober 2023, 4.2.2 2 GW gelijkstroomverbindingen.
SER (maart 2023), International Responsible Business Conduct Agreement for the Renewable Energy Sector.
Het betreft de motie Sienot/Van der Lee (Kamerstuk 35 092, nr. 15) over het stellen van eisen bij vergunningsprocedures van windparken op zee aan goede milieu en arbeidsomstandigheden bij de bouw en plaatsing van de windturbines, de motie Wassenberg/Jetten (Kamerstuk 32 813, nr. 211) over het opnemen van richtlijnen over de herkomst van de gebruikte grondstoffen in de aanbestedingen van windmolen- en zonneparken en de motie Jetten/Wassenberg (Kamerstuk 32 813, nr. 209) over het pleiten in internationale gremia voor transparantie in de grondstoffenketens van grondstoffen welke noodzakelijk zijn voor de energietransitie en in landelijk en Europees verband in te zetten op richtlijnen voor hergebruik van deze grondstoffen. Zie ook Kamerstuk 35 092, nr. 33.
De circa 11 GW windenergie op zee van de oorspronkelijke routekaart kan worden ingevoed op en getransporteerd worden via het landelijke hoogspanningsnet, waaronder kavels Alpha en Beta in windenergiegebied IJmuiden Ver.
Met een drempelwaarde van ten minste 1 GW wordt er voor de overige 3 GW van kavels Alpha en Beta in windenergiegebied IJmuiden Ver dus niet gestuurd op investeringen op een bepaalde locatie binnen Nederland die vanaf de drempelwaarde het leveringsprofiel van de kavel Beta volgt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-34858.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.