Beleidsregel van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) inzake toepassing van de Wet wegvervoer goederen, Verordening (EG) nr. 1071/2009 en Verordening (EG) nr. 1072/2009 ten aanzien van vergunningverlening (Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO)

De NIWO,

Gelet op artikelen 4.1 van de Wet wegvervoer goederen, 4.4 en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 0 Definitiebepaling

beroepsverordening voor het wegvervoer:

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen;

ERRU:

elektronisch sanctieregister;

marktverordening voor het wegvervoer:

Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg;

onderneming:

elke natuurlijke persoon, rechtspersoon, alsook elke overheidsinstantie die ingeschreven staat in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, over een btw-nummer beschikt en goederen vervoert, als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de beroepsverordening voor het wegvervoer;

uitvoerend directeur:

de natuurlijke persoon die belast is met het feitelijk leiding geven aan de vervoerder;

vergunning:

de communautaire vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen of de binnenlandse vergunning als bedoeld in artikel 7.1 van de Wet wegvervoer goederen;

vervoerder:

de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer wordt verricht als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;

voertuigen:

motorvoertuig of een samenstel van voertuigen, dat ingericht is voor uitsluitend vervoer van goederen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;

voertuigregister:

onderdeel van het digitale ondernemersloket van de NIWO waarin de onderneming de kentekens van de haar ter beschikking staande voertuigen, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder g van de beroepsverordening voor het wegvervoer, registreert;

wet:

Wet wegvervoer goederen;

Wet Bibob:

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

HOOFDSTUK 2 VERGUNNINGEISEN

Artikel 1 Eisen aanvraag

Bij een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning wordt ingevolge artikel 3 van de beroepsverordening voor het wegvervoer juncto artikel 2.8 van de wet vastgesteld of de onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer voor rekening en risico uitoefent of wil gaan uitoefenen voldoet aan de eisen van:

  • a. werkelijke en duurzame vestiging;

  • b. betrouwbaarheid;

  • c. financiële draagkracht; en

  • d. vakbekwaamheid.

Artikel 2 Werkelijke en duurzame vestiging

  • 1. De onderneming is werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd indien in verhouding tot de omvang van de vervoersactiviteiten én in onderling verband en samenhang bezien:

    • a. de onderneming op het vestigings- of exploitatieadres documenten bewaart als bedoeld in artikel 5 van de beroepsverordening voor het wegvervoer evenals overige documenten die zien op de vervoersactiviteiten en de voertuigen van de onderneming;

    • b. de onderneming op permanente basis over één of meer gekentekende voertuigen beschikt die zijn ingeschreven en in het verkeer zijn toegelaten;

    • c. de onderneming de vervoersactiviteiten daadwerkelijk uitvoert met voertuigen als bedoeld onder b;

    • d. de onderneming de administratieve en commerciële activiteiten daadwerkelijk verricht met adequate apparatuur en voorzieningen op het vestigings- of exploitatieadres;

    • e. de onderneming over een kantoor beschikt dat tijdens de gewone kantooruren geopend is;

    • f. de onderneming op permanente basis over chauffeurs beschikt die gestationeerd zijn op het vestigings- of exploitatieadres;

    • g. tijdens de kantooruren op het vestigings- of exploitatieadres administratief personeel aanwezig is en de vervoersmanager bereikbaar is; en

    • h. het voertuig dat wordt ingezet voor internationaal vervoer ten minste binnen acht weken na vertrek uit Nederland terugkeert naar het vestigings- of exploitatieadres in Nederland.

  • 2. De onderneming registreert in het voertuigregister de kentekens van alle voertuigen waarmee zij feitelijk de vergunningplichtige vervoersactiviteiten uitvoert.

  • 3. De onderneming registreert in het voertuigregister jaarlijks en uiterlijk op 31 januari het totale aantal werknemers en het aantal chauffeurs dat op 31 december van het voorgaande jaar in dienst dan wel ter beschikking van de onderneming stond.

  • 4. Indien de onderneming de gegevens als bedoeld in het tweede en derde lid niet registreert, kan de communautaire vergunning worden ingetrokken.

  • 5. Dit artikel geldt niet voor de houders van de binnenlandse vergunning.

Artikel 3 Betrouwbaarheid

  • 1. De onderneming, vervoersmanager en uitvoerend directeur voldoen aan de eis van betrouwbaarheid.

  • 2. De betrouwbaarheid van natuurlijke personen en rechtspersonen wordt aangetoond met een verklaring omtrent het gedrag voor de functie van wegvervoerondernemer goederenvervoer, die niet ouder is dan twee maanden gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning of verlenging van de vergunning.

  • 3. Indien een bestuurder, vervoersmanager of uitvoerend directeur van een onderneming niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt of niet in Nederland woont, wordt een door de bevoegde buitenlandse autoriteit van een lidstaat afgegeven verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen overgelegd, die niet ouder is dan twee maanden gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning of verlenging van de vergunning.

  • 4. De onderneming overlegt in elk geval een nieuwe verklaring omtrent het gedrag bij tussentijdse toetreding van een bestuurder, vervoersmanager of uitvoerend directeur of op verzoek van de NIWO.

Artikel 3a ERRU: verlies van betrouwbaarheid en rehabilitatie

  • 1. Bij het verlies van betrouwbaarheid wordt de vergunning van de onderneming geschorst of ingetrokken of de vervoersmanager ongeschikt verklaard indien de NIWO oordeelt dat dit een evenredige sanctie is.

  • 2. Het aantal strafpunten per overtreding en de grenswaarden zijn vastgesteld in de Beleidsregel evenredigheidstoets en sanctionering bij verlies betrouwbaarheid in het goederenvervoer over de weg.

  • 3. Een onderneming of vervoersmanager kan de status van betrouwbaarheid verliezen indien de grenswaarde van het aantal strafpunten wordt overschreden.

  • 4. Een veroordeling of sanctie komt voor strafpunten in aanmerking indien deze:

    • a. als meest ernstige, heel ernstige of ernstige inbreuk is aangemerkt in de beroepsverordening voor het wegvervoer en Verordening (EU) 2016/403; én

    • b. niet ouder is dan twee jaar vanaf de datum dat de desbetreffende veroordeling of sanctie onherroepelijk is geworden.

  • 5. De onderneming waarvan de vergunning op grond van het eerste lid is geschorst of ingetrokken, is na afloop van een termijn van maximaal zes maanden respectievelijk een termijn van twee jaar gerehabiliteerd.

  • 6. De vervoersmanager die ongeschikt is verklaard, is na afloop van een termijn van twee jaar en nadat opnieuw de examens met succes zijn afgelegd, gerehabiliteerd.

Artikel 3b Wet Bibob

  • 1. Tijdens de aanvraag- of verlengingsprocedure van de communautaire vergunning en gedurende de looptijd van de vergunning kan te allen tijde een onderzoek als bedoeld in artikel 7a van de Wet Bibob worden ingesteld.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan de Wet Bibob wordt er niet respectievelijk niet meer voldaan aan de eis van betrouwbaarheid en wordt de vergunning ingetrokken.

  • 3. Voordat toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, kan de NIWO het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de Wet Bibob, om een advies als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob vragen.

Artikel 4 Financiële draagkracht

  • 1. De onderneming beschikt ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht over kapitaal en reserves van € 9.000, – wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5.000, – voor ieder volgend voertuig.

  • 2. Bij een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning en verlenging van de vergunning wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbare risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen eventueel aangevuld met een achtergestelde lening, eventuele overwaardes of een bank- of verzekeringsgarantie.

  • 3. De onderneming toont zijn financiële draagkracht aan door overlegging van een balans of de jaarcijfers, voorzien van een vermogensopstelling indien het eigen vermogen onvoldoende is.

  • 4. Bij de in het derde lid bedoelde financiële stukken wordt een verklaring gevoegd, inhoudende dat de waardering van het beschikbare risicodragend vermogen is geschied volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat dit vermogen voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde verklaring wordt afgegeven door een accountant of deskundige aangesloten bij:

    • a. Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants;

    • b. Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen;

    • c. Register Belastingadviseurs; of

    • d. een door de NIWO na goedkeuring van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangewezen instelling.

  • 6. Op verzoek overlegt de onderneming ter onderbouwing van de in het vierde lid bedoelde verklaring onderliggende stukken.

  • 7. Indien sprake is van een achtergestelde lening, wordt een afschrift van de achterliggende leningsovereenkomst tot achterstelling overgelegd. In de leningsovereenkomst zijn in ieder geval de volgende elementen opgenomen:

    • a. NAW-gegevens van de geldnemer en de geldgever;

    • b. bedrag waarvoor de geldlening is aangegaan;

    • c. wijze van een eventueel vervroegde aflossing;

    • d. rentevergoeding;

    • e. termijn waarvoor de lening is aangegaan; en

    • f. achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle bestaande en toekomstige crediteuren.

  • 8. Op verzoek toont de onderneming gedurende de looptijd van de vergunning van een onderneming aan dat nog steeds wordt voldaan aan de eis van financiële draagkracht.

  • 9. De onderneming toont haar financiële draagkracht in ieder geval opnieuw aan indien een uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften leidt tot overschrijding van het door de onderneming eerder aangetoonde risicodragend vermogen.

Artikel 5 Vakbekwaamheid

  • 1. De vakbekwaamheid wordt ingebracht door een natuurlijk persoon, de vervoersmanager, die door overlegging van een erkend getuigschrift aantoont dat hij de vereiste kennis bezit.

  • 2. Een interne vervoersmanager:

    • a. heeft een woonplaats in de Europese Unie;

    • b. geeft daadwerkelijk leiding aan de vervoersactiviteiten van de onderneming; en

    • c. heeft een reële band met de onderneming.

  • 3. Een externe vervoersmanager:

    • a. heeft een woonplaats in de Europese Unie;

    • b. geeft, in verhouding tot de omvang van de vervoersactiviteiten, daadwerkelijk leiding aan de vervoersactiviteiten van de onderneming; en

    • c. is niet tevens werkzaam bij of voor de opdrachtgever van de onderneming waarbij hij de vakbekwaamheid inbrengt.

  • 4. De inzet van de vervoersmanager wordt beoordeeld aan de hand van te overleggen bewijsstukken die betrekking hebben op:

    • a. een arbeids- of managementovereenkomst, waarin in ieder geval diens verantwoordelijkheden als vervoersmanager zijn bepaald en de taken worden omschreven die deze persoon daadwerkelijk uitvoert;

    • b. een redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklassen uit de CAO;

    • c. een in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven volmacht ten aanzien van de vervoersactiviteiten van de onderneming; en

    • d. de wijze waarop de vervoersmanager gemiddeld per week daadwerkelijk vorm en inhoud geeft aan een overeenkomst als bedoeld onder a.

  • 5. De vervoersmanager mag bij maximaal vier vervoersondernemingen zijn vakbekwaamheid inbrengen zolang het wagenpark van de vervoersondernemingen bij elkaar niet meer bedraagt dan vijftig voertuigen.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid mag een interne vervoersmanager een onbeperkt aantal voertuigen beheren indien hij werkzaam is bij:

    • a. één vervoersonderneming;

    • b. twee gescheiden ondernemingen die een fiscale eenheid vormen dan wel als één onderneming kunnen worden beschouwd; of

    • c. één holding waartoe meerdere vervoersondernemingen behoren.

Artikel 6 Vrijstelling van het afleggen van examens van vakbekwaamheid

(Vervallen per inwerkingstreding van deze beleidsregel.)

HOOFDSTUK 3 AANVRAAGPROCEDURE

Artikel 7 Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning kan langs elektronische weg worden ingediend, mits dit via het daartoe ingerichte ondernemersloket geschiedt.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag tot verlening of verlenging van de communautaire vergunning is de vergoeding verschuldigd, zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

  • 3. Nadat voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag de verschuldigde vergoeding is ontvangen, wordt de aanvraag binnen acht weken behandeld en beslist.

  • 4. Indien een aanvraag niet voorzien is van alle noodzakelijke stukken om tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag te komen, wordt om overlegging van aanvullende stukken verzocht binnen een daartoe te stellen redelijke termijn.

  • 5. De behandeltermijn wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop de aanvrager is verzocht de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 6. Indien de gegeven termijn als bedoeld in het vierde lid ongebruikt is verstreken, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

  • 7. Indien een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning na de expiratiedatum van de communautaire vergunning wordt ingediend, wordt deze aanvraag als een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning beschouwd.

  • 8. In geval van wijziging van de rechtsvorm van de onderneming wordt een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning ingediend.

HOOFDSTUK 4 BINNENLANDSE VERGUNNING

Artikel 8 Eisen binnenlandse vergunning

  • 1. De NIWO toetst eens per vijf jaar of de houder van de binnenlandse vergunning voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid.

  • 2. De binnenlandse vergunning wordt ingetrokken indien:

    • a. er niet meer wordt voldaan aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht of vakbekwaamheid;

    • b. de onderneming erom verzoekt;

    • c. de onderneming haar vervoersactiviteiten heeft gestaakt; of

    • d. de vervoersmanager niet langer leidinggeeft aan die vervoersactiviteiten.

  • 3. De binnenlandse vergunning vervalt van rechtswege indien:

    • a. de natuurlijke persoon aan wie de binnenlandse vergunning is verleend komt te overlijden dan wel wettelijk onbekwaam wordt verklaard; of

    • b. de onderneming wordt ontbonden.

  • 4. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de naam of het adres van de onderneming vervallen de verstrekte vervoersdocumenten en vraagt de onderneming ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten aan.

  • 5. Indien de onderneming ter vervanging niet tijdig nieuwe vervoersdocumenten aanvraagt als bedoeld in het vierde lid, dan verliest de onderneming het vergunninghouderschap.

  • 6. Voor de in het vierde lid bedoelde vervoersdocumenten is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

  • 7. Indien de onderneming de vervoersdocumenten die op grond van het tweede en het derde lid zijn ingetrokken respectievelijk zijn komen te vervallen niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking of het vervallen ervan inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen.

HOOFDSTUK 5 ONDERZOEK

Artikel 9 Onderzoek naar naleving van vergunningeisen

  • 1. Gedurende de looptijd van de vergunning kan te allen tijde onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen worden ingesteld bij de onderneming.

  • 2. Indien de feiten en omstandigheden ten tijde van de aanvraagprocedure voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning daartoe aanleiding geven, wordt binnen twee jaar na vergunningverlening een nader onderzoek ingesteld.

  • 3. In de in het tweede lid bedoelde gevallen wordt een gewaarmerkt afschrift afgegeven met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaar.

  • 4. Indien uit onderzoek blijkt dat aan alle vergunningeisen wordt voldaan, wordt een nieuw gewaarmerkt afschrift verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de communautaire vergunning.

  • 5. Indien gedurende de looptijd van de communautaire vergunning wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer aan één of meer vergunningeisen voldoet, kan op verzoek van de onderneming een hersteltermijn van maximaal zes maanden worden verleend om opnieuw aan alle vergunningeisen te voldoen.

  • 6. Ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, kan de termijn als bedoeld in het vijfde lid met drie maanden worden verlengd bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of wettelijke onbekwaamheid van de vervoersmanager.

  • 7. De hersteltermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop is vastgesteld, en in de vorm van een voornemen aan de onderneming kenbaar is gemaakt, dat niet meer aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan.

  • 8. Het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, schorst de behandeltermijn van een eventueel al ingediende aanvraag van de betreffende onderneming voor verlenging van de communautaire vergunning.

  • 9. De vergunning wordt ingetrokken indien, na een eventueel verleende hersteltermijn, uit onderzoek blijkt dat niet aan alle vergunningeisen wordt voldaan.

  • 10. Indien de onderneming, ingeval geen bezwaar wordt ingediend, niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking de vergunning en de gewaarmerkte afschriften inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen.

Artikel 10 Risicobedrijven

  • 1. Een onderneming die beschikt over een communautaire vergunning wordt beschouwd als risicobedrijf, als bedoeld in artikel 12 van de beroepsverordening voor het wegvervoer, in elk geval indien sprake is van:

    • a. een solvabiliteitsratio lager dan 20%; of

    • b. een achtergestelde lening als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van deze beleidsregel, die gebruikt wordt om aan de eis van financiële draagkracht te voldoen.

  • 2. Een risicobedrijf toont jaarlijks aan dat zij voldoet aan de eis van financiële draagkracht op de wijze als bedoeld in artikel 4, derde lid, van deze beleidsregel.

  • 3. Een onderneming wordt niet langer als risicobedrijf beschouwd zodra wordt aangetoond dat:

    • a. er sprake is van een minimale solvabiliteitsratio van 20%; of

    • b. de achtergestelde lening is afgelost en er wordt voldaan aan de eis van financiële draagkracht.

HOOFDSTUK 6 FINANCIËLE VERSTRENGELING

Artikel 11 Voor rekening en risico van de vervoerder

  • 1. Indien wordt onderzocht of er sprake is van vervoer voor rekening en risico van de onderneming wordt de mate van financiële verstrengeling beoordeeld.

  • 2. Bij het onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval in onderling verband en samenhang gekeken naar de volgende elementen:

    • a. er is sprake van één of meer rijdende deelnemers;

    • b. de voor het vervoer bestemde voertuigen staan ter beschikking van de onderneming;

    • c. de winstgerechtigdheid per deelnemer is niet in overwegende mate gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten;

    • d. de onderneming draagt in overwegende mate het arbeidsongeschiktheidsrisico van de deelnemers;

    • e. de onderneming kent een regeling waarmee eventuele knelpunten in het vervoersschema kunnen worden opgevangen;

    • f. de opdrachtgevers geven hun opdracht aan de onderneming;

    • g. de facturatie geschiedt uit naam van de onderneming;

    • h. de onderneming draagt het debiteurenrisico; en

    • i. de onderneming neemt de gebruikelijke verzekeringen uit.

  • 3. Onder deelnemers als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval verstaan: de vennoten van een vennootschap onder firma, de beherende en stille vennoten van een commanditaire vennootschap, de maten van een maatschap, de leden van een coöperatie, de leden van een vereniging en de bestuurders van een stichting.

  • 4. Een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap, een coöperatie en een stichting overleggen op verzoek een verklaring gezamenlijk vervoer.

Artikel 12 Wijzigingen in het vennootschapsbestand

  • 1. Zodra een vergunning is verleend geeft een vennootschap onder firma wijzigingen in het vennootschapsbestand onverwijld door aan de NIWO.

  • 2. Bij uittreden of overlijden van een vennoot blijft de vennootschap onder firma als vervoerder in de zin van artikel 1.1 van de wet aangemerkt, indien:

    • a. een vennootschapsakte wordt overgelegd, waarin een voortzettingsbeding is opgenomen; en

    • b. aangetoond wordt dat aan de eis van financiële draagkracht wordt voldaan.

  • 3. Bij het ontbreken van de in het tweede lid, onder a bedoelde vennootschapsakte, wordt verondersteld dat de vennootschap onder firma is ontbonden.

HOOFDSTUK 7 VERVOERSDOCUMENTEN

Artikel 13 Gewaarmerkte afschriften

  • 1. De NIWO beoordeelt het aantal af te geven gewaarmerkte afschriften aan de hand van:

    • a) het aantal aangevraagde gewaarmerkte afschriften;

    • b) het aantal dat wordt begrensd door de financiële draagkracht; en

    • c) het aantal aangetoonde voertuigen.

  • 2. Voor de in het eerste lid bedoelde afschriften is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

  • 3. Indien tijdens de looptijd van de vergunning blijkt dat niet meer aan de vereisten als bedoeld in het eerste lid wordt voldaan, vordert de NIWO de gewaarmerkte afschriften terug.

  • 4. Een gewaarmerkt afschrift bevindt zich in originele staat aan boord van elk voertuig die door de onderneming wordt ingezet voor het beroepsgoederenvervoer.

  • 5. In geval van wijzigingen met betrekking tot de naam en het adres van de onderneming vervallen de verstrekte vervoersdocumenten en vraagt de onderneming ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten aan.

  • 6. Indien de onderneming ter vervanging niet tijdig nieuwe vervoersdocumenten aanvraagt als bedoeld in het vijfde lid, dan verliest de onderneming het vergunninghouderschap.

  • 7. Indien de onderneming de vervoersdocumenten die op grond van het vijfde lid zijn komen te vervallen niet binnen één week na het vervallen ervan inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen.

Artikel 14 Overbruggingsbewijzen

  • 1. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 7, zevende lid, van deze beleidsregel worden op verzoek van de onderneming overbruggingsbewijzen verstrekt gedurende de aanvraagprocedure voor maximaal zes maanden waarbij de geldigheid van het overbruggingsbewijs ingaat vanaf de datum van uitgifte van het overbruggingsbewijs.

  • 2. Ingeval een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning vóór de expiratiedatum wordt ingediend en waarop ten tijde van de expiratiedatum nog niet is beslist, worden op verzoek van de onderneming overbruggingsbewijzen verstrekt voor maximaal zes maanden.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde overbruggingsbewijzen zijn geldig vanaf de expiratiedatum van de communautaire vergunning.

  • 4. Voor een overbruggingsbewijs is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

Artikel 15 Vermissing gewaarmerkte afschriften

  • 1. Bij vermissing van gewaarmerkte afschriften wordt door de onderneming terstond een verklaring van vermissing overgelegd.

  • 2. Indien een verklaring van vermissing als bedoeld in het eerste lid wordt overgelegd, wordt op verzoek van de onderneming een vervangend gewaarmerkt afschrift verstrekt.

  • 3. Voor het in het tweede lid bedoelde gewaarmerkte afschrift is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

Artikel 16 Faillissement

  • 1. Indien een onderneming in staat van faillissement is verklaard, wordt de verleende vergunning ingetrokken waarvan mededeling wordt gedaan aan de curator.

  • 2. Indien de curator aangeeft dat er sprake is van tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming, behoudt de gefailleerde onderneming de vergunning en het aantal gewaarmerkte afschriften dat nodig is voor die voortzetting voor de duur van maximaal acht weken, gerekend vanaf het moment van de mededeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de op basis van de in het voorgaande lid bedoelde termijn van maximaal termijn van acht weken is verstreken, wordt de vergunning van de gefailleerde onderneming ingetrokken.

  • 4. Indien de curator, ingeval geen bezwaar tegen de intrekking van de vergunning wordt ingediend, niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking de vergunning en de gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen.

  • 5. Indien een doorstart van de gefailleerde onderneming plaatsvindt, wordt een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning ingediend door de doorstartende onderneming.

HOOFDSTUK 8 BEZWAAR EN BEROEP

Artikel 17 Bezwaar

  • 1. Een bezwaarschrift kan langs elektronische weg worden ingediend, mits dit via het daartoe ingerichte ondernemersloket geschiedt.

  • 2. In afwijking van artikel 6:16 Algemene wet bestuursrecht, schorst het bezwaar met ingang van indieningsdatum, de werking van het besluit tot afwijzing of intrekking waartegen het is gericht gedurende de bezwaarprocedure.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt de werking van het besluit waartegen een bezwaar is ingediend niet geschorst indien toepassing is gegeven aan artikel 3a of 3b van deze beleidsregel.

HOOFDSTUK 9 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 18 Intrekking

De beleidsregel van 12 december 2017 (Stcrt. 12 december 2017, nr. 71206) wordt ingetrokken.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 20 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregel vergunningverlening van de NIWO’.

Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, De directeur, G.J. Olthoff

TOELICHTING

I. Waarom deze actualisatie

Ten aanzien van de vergunningverlening op grond van de wet worden in deze beleidsregel nadere regels gesteld en toegelicht. Ten opzichte van de voorlaatste versie van deze beleidsregel (die in december 2017 werd gepubliceerd) zijn er, naast wijzigingen van redactionele aard, ook inhoudelijke wijzigingen aangebracht. De beleidsregel wordt in de eerste plaats aangepast naar aanleiding van Verordening (EU) 2020/1055 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 juli 2020 houdende wijzigingen van de beroepsverordening voor het wegvervoer en de marktverordening voor het wegvervoer. Verordening 2020/1055 maakt deel uit van het EU-mobiliteitspakket en heeft als overkoepelend doel om te komen tot een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke wegvervoersector. Een gedeelte van de artikelen in Verordening 2020/1055 heeft gevolgen voor de Nederlandse regelgeving en vergt derhalve ook een aanpassing van de nationale wet- en regelgeving.

Uit ervaringen met de uitvoering van de beroepsverordening en de marktverordening voor het wegvervoer is gebleken dat de regels in die verordeningen op een aantal punten kunnen worden verbeterd, waaronder – voor de NIWO de belangrijkste wijziging – de eis van werkelijke en duurzame vestiging. De voorwaarden op grond waarvan wordt beoordeeld of aan de eis van werkelijke en duurzame vestiging wordt voldaan, zijn verduidelijkt en verscherpt. Deze (nieuwe) voorwaarden zijn uitgewerkt in artikel 2, tweede lid, van deze beleidsregel.

De tweede inhoudelijke aanpassing van deze beleidsregel, als gevolg van het Mobiliteitspakket, betreft de invoering van het voertuigregister. Het algemene doel van het voertuigregister is dat de NIWO zekerheid heeft dat een houder van een communtaire vergunning over één of meer voertuigen beschikt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder g, van de beroepsverordening voor het wegvervoer én – in verband met de verstrekking van de gewaarmerkte afschriften – om hoeveel voertuigen het gaat. Hiermee beoogt de NIWO de vergunningverlening in het algemeen en de afgifte van gewaarmerkte afschriften in het bijzonder te optimaliseren, zodat fraude met het aantal gewaarmerkte afschriften wordt voorkomen.

II. Algemeen

Vergunning

Waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een vergunning, wordt zowel de binnenlandse als de communautaire vergunning bedoeld. Waar wordt gesproken over de communautaire vergunning, wordt alleen de communautaire vergunning bedoeld.

Verlening of verlenging van een communautaire vergunning

Een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning wordt ingewilligd als aan alle eisen voor vergunningverlening wordt voldaan. Dit is in artikel 1 van deze beleidsregel vastgelegd.

De wettelijke behandeltermijn voor een aanvraag voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning vangt aan nadat daarvoor de verschuldigde vergoeding is ontvangen. Direct nadat een aanvraag is ontvangen wordt een ontvangstbevestiging en een factuur ter (bevestiging van de) betaling van de aanvraag verstuurd. Om na ontvangst van de betaling tot inhoudelijke behandeling van de aanvraag over te gaan, dienen alle noodzakelijke stukken voor de behandeling van een aanvraag te zijn ingediend.

Op een aanvraag wordt binnen acht weken beslist. Indien de aanvraag incompleet is wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de gelegenheid gesteld binnen een redelijke termijn de incomplete aanvraag aan te vullen. De behandeltermijn wordt gedurende die termijn op grond van artikel 4:15 Awb opgeschort. De periode die de aanvrager nodig heeft om het dossier compleet te maken, wordt niet als behandeltermijn meegeteld.

De behandeltermijn van acht weken is een fatale termijn. Mocht de NIWO deze termijn overschrijden, dan wordt een aanvraag op grond van artikel 3.1, derde lid, van de wet geacht te zijn ingewilligd.

Gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning worden geen gewaarmerkte afschriften verstrekt. De communautaire vergunning wordt afgegeven voor de duur van vijf jaar, met ingang van de datum zoals vermeld in de beschikking.

Procedure voor de intrekking van een communautaire vergunning

In ieder geval wordt iedere vijf jaar getoetst of de onderneming nog aan de eisen voor vergunningverlening voldoet. Wanneer blijkt dat de onderneming niet (meer) voldoet aan (één van) de eisen, wordt de communautaire vergunning ingetrokken.

Indien bij een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning of gedurende de looptijd van de communautaire vergunning wordt vastgesteld dat een onderneming niet langer voldoet aan één of meer vergunningeisen, wordt hiervan mededeling gedaan aan de onderneming. Op verzoek van de onderneming kan een maximale termijn van zes maanden worden gegeven gedurende waarin de onderneming in de gelegenheid wordt gesteld alsnog aan te tonen aan één of meer vergunningeisen te voldoen.

De gegeven hersteltermijn van maximaal zes maanden vangt aan met ingang van de dag na die waarop de onrechtmatige situatie is vastgesteld en aan de onderneming is medegedeeld. Ingeval deze termijn tijdens een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning is gegeven, wordt de communautaire vergunning geacht te zijn verlengd voor de duur van de gegeven hersteltermijn met ingang van de expiratiedatum van de communautaire vergunning. De NIWO stelt de aanvrager dan in het bezit van tijdelijke, gewaarmerkte afschriften; de zogenoemde overbruggingsbewijzen.

Indien de onderneming niet voor het einde van de gegeven termijn voldoet aan één of meer vergunningeisen, wordt de communautaire vergunning ingetrokken.

De onderneming kan ook om intrekking van de communautaire vergunning verzoeken, bijvoorbeeld omdat de vervoersactiviteiten van de onderneming zijn gestaakt. Dit verzoek wordt ingewilligd en in de vorm van een beschikking tot intrekking van de communautaire vergunning aan de onderneming bekendgemaakt.

Bezwaar

Wanneer de vergunning is ingetrokken en geen bezwaar tegen de beschikking tot intrekking van de vergunning is gemaakt, dienen de vergunning en de gewaarmerkte afschriften, op grond van artikel 3.6 van de wet, binnen één week na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking te worden ingeleverd. Indien de onderneming nalaat om de vergunning en de gewaarmerkte afschriften in te leveren, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen. In de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO wordt nader ingegaan op de last onder dwangsom.

Bewijslast

Het uitgangspunt is dat de bewijslast bij de onderneming ligt. Indien bijvoorbeeld een onderzoek wordt ingesteld naar de naleving van één of meer vergunningeisen, toont de onderneming aan of en op welke wijze aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1 Eisen aanvraag

Indien er sprake is van een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning door een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer wil gaan uitoefenen, en er wordt voldaan aan de eisen, zal de aanvraag worden ingewilligd. Zolang de onderneming feitelijk nog geen beroepsgoederenvervoer verricht en zij wel voldoet aan de gestelde vergunningeisen, kan de aanvraag met onderzoek worden ingewilligd. In dat verband wordt binnen maximaal een jaar na vergunningverlening een onderzoek ingesteld waarbij gekeken wordt naar de ontplooide vervoersactiviteiten. Indien blijkt dat er geen vervoersactiviteiten zijn ontplooid binnen zes maanden na vergunningverlening kan dit leiden tot intrekking van de verleende communautaire vergunning.

Artikel 2 Werkelijke en duurzame vestiging

Het voldoen aan de eis van werkelijke en duurzame vestiging is voor elke onderneming die een communautaire vergunning heeft of wenst te hebben een verplichting. Indien sprake is van invlaggers (dit zijn ondernemingen uit het buitenland die in Nederland een vergunning aanvragen) zal in elk geval de aanvraag voor een communautaire vergunning worden beoordeeld in het licht van de in dit artikel opgenomen elementen.

Een onderneming als bedoeld in artikel 2, vierde lid en artikel 3, eerste lid, onder a, van de beroepsverordening voor het wegvervoer is werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd. Indien niet wordt voldaan aan de eis van werkelijke en duurzame vestiging, wordt een aanvraag voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning afgewezen of de communautaire vergunning ingetrokken. In dit artikel worden elementen omschreven aan de hand waarvan, in verhouding tot de omvang van de vervoersactiviteiten én in onderling verband en samenhang bezien, kan worden onderzocht en beoordeeld of sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging van de onderneming in Nederland. De elementen zijn limitatief en opsommend bedoeld. Het onderzoek naar de eis van werkelijke en duurzame vestiging strekt zich mede uit tot het doen van navraag bij buitenlandse autoriteiten en vergunningverlenende instanties.

Een onderneming staat in ieder geval ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: Handelsregister). Indien blijkt dat de onderneming niet ingeschreven staat in het Handelsregister wordt geen communautaire vergunning verleend. Indien een onderneming wordt uitgeschreven uit het Handelsregister wordt een verleende communautaire vergunning ingetrokken. Indien uit onderzoek blijkt dat het vestigingsadres dan wel het bezoekadres van de onderneming buiten Nederland is, wordt de aanvraag afgewezen of de communautaire vergunning ingetrokken. Wanneer een burgemeester overgaat tot sluiting van de bij het Handelsregister geregistreerde vestiging, bijvoorbeeld vanwege drugsvondst, wordt ook niet (meer) voldaan aan de eis van werkelijke en duurzame vestiging. In dat geval wordt er geen communautaire vergunning verleend of wordt een verleende communautaire vergunning ingetrokken.

Naast de inschrijving in het Handelsregister beschikt de onderneming over een btw-nummer. Is er geen sprake van een btw-nummer dan mag een onderneming geen ondernemingsactiviteiten in Nederland ontplooien en wordt de aanvraag afgewezen of de communautaire vergunning ingetrokken.

Artikel 2, eerste lid, onder a

De onderneming beschikt in de lidstaat waar de communautaire vergunning wordt aangevraagd over een vestiging met een ruimte waarin zij de documenten inzake haar hoofdactiviteiten bewaart of digitaal toegankelijk heeft. Het gaat hier bijvoorbeeld om documenten in verband met de voertuigen waarover de onderneming beschikt; boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, arbeidsovereenkomsten, sociale zekerheidsdocumenten, documenten met gegevens over de dispatching en detachering van bestuurders, documenten met gegevens over cabotage en documenten met gegevens over de rij- en rusttijden, documenten waaruit blijkt dat aan de terugkeerplicht wordt voldaan en alle andere documenten waartoe de NIWO toegang moet kunnen krijgen om te kunnen controleren en beoordelen of aan de eis van werkelijke en duurzame vestiging wordt voldaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aangifte van de omzetbelasting, de koop- of huurovereenkomst van het pand, facturen van opdrachtgevers, correspondentie met opdrachtgevers, boekingen van facturen en ontvangsten in de boekhouding, kopieën van verzekeringspolissen, leaseovereenkomsten van de voertuigen, de personeelsadministratie (actueel overzicht werknemers), loonstaten van het personeel, opgaven gegevens voor de loonheffingen/loonbelastingverklaringen, deelname aan een pensioenfonds en arbeidscontracten, kopieën van de aangiften loonheffingen, kopieën van verklaringen van dienstbetrekking van chauffeurs, kopieën van verklaringen van terbeschikkingstelling van chauffeurs, planningsoverzichten, gedownloade voertuiggegevens van de digitale tachograaf en gegevens van bestuurderskaarten, gebruikte registratiebladen (tachograafschijven) chauffeurs, gebruikte CMR’s, een actueel overzicht van de kentekens van het wagenpark van de onderneming, de debiteuren- en crediteurenadministratie, bankbescheiden, kredietovereenkomsten en de kasadministratie.

Artikel 2, eerste lid, onder b

Zodra een onderneming in het bezit is van een communautaire vergunning moeten er één of meer gekentekende voertuigen ter beschikking van de onderneming staan. Gekentekende voertuigen staan ter beschikking van de onderneming, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van een huurkoopovereenkomst of een huur- of leaseovereenkomst. Een onderneming kan ook op basis van een bruikleenovereenkomst één of meer voertuigen ter beschikking hebben staan.

Er wordt dus onderzocht of er daadwerkelijk voertuigen ter beschikking staan van de onderneming, waartoe (onder andere) de verstrekking van kentekens door de NIWO wordt geëist. De onderneming registreert de kentekens van de ter beschikking staande voertuigen in het voertuigregister dat via het ondernemersloket van de NIWO digitaal toegankelijk is. In aanvulling op de verstrekte kentekens kan worden gevraagd om bewijs dat de voertuigen daadwerkelijk ter beschikking staan van de onderneming. Hierbij valt te denken aan bewijsstukken als een afschrift van de huurkoopovereenkomst of huur- of leaseovereenkomst, eigendomsbewijzen en facturen met betrekking tot het onderhoud van de voertuigen en de huur van de voertuigen. In geval van operational lease of huurkoopovereenkomst, kan de NIWO aanvullende informatie opvragen.

Met gekentekende voertuigen wordt bedoeld: voertuigen die zijn ingeschreven of anderszins in het verkeer zijn toegelaten overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. De voertuigen moeten APK goedgekeurd zijn en onderhouden worden. Indien de onderneming in Nederland is gevestigd, is het uitgangspunt dat, conform de desbetreffende regelgeving, de APK-keuring in Nederland plaatsvindt.

Indien het buitenlands gekentekende voertuigen betreft die worden gehuurd of geleased en die deelnemen aan het internationaal verkeer, moet voor deze voertuigen een bewijs van registratie door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland zijn afgegeven en desgevraagd worden overgelegd.

Gedurende de looptijd van de vergunning blijft de onderneming over minstens één voertuig beschikken. In beginsel staat tegenover ieder vergunningbewijs één voertuig. Dit betekent dat het aantal gewaarmerkte afschriften en het aantal voertuigen in verhouding tot elkaar staan. Hier wordt in de toelichting op artikel 13 nader op ingegaan.

In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat een startende onderneming in sommige gevallen pas ná vergunningverlening over een voertuig kan beschikken. Bijvoorbeeld omdat een leasemaatschappij eist dat de onderneming eerst vergunninghouder is. Als de onderneming verder aan alle vergunningeisen voldoet, kan de NIWO de verleningsaanvraag zónder verstrekking van een gewaarmerkt afschrift, inwilligen. Wel op voorwaarde dat binnen zes maanden wordt aangetoond dat een voertuig ter beschikking van de onderneming staat. Wordt de terbeschikkingstelling niet binnen deze gegeven termijn aangetoond, dan wordt de communautaire vergunning ingetrokken.

Artikel 2, eerste lid, onder c en onder d

Indien de onderneming in Nederland is gevestigd, is het uitgangspunt dat de vervoersactiviteiten vanuit Nederland worden uitgevoerd. Zoals onder a is toegelicht zal een in Nederland gevestigde onderneming in ieder geval moeten beschikken over een vestiging waarin zij de documenten, al dan niet in elektronische vorm, inzake haar hoofdactiviteiten bewaart dan wel toegankelijk heeft gemaakt. Een vestiging dient niet alleen als opslagplaats voor documenten. Van hieruit moet ook daadwerkelijk vorm en sturing worden gegeven aan de vervoersactiviteiten, inclusief planning, van de onderneming. De vestiging zal daarom voorzien moeten zijn van de nodige technische faciliteiten en adequate apparatuur waarmee deze administratieve en commerciële activiteiten kunnen worden ontplooid. Wanneer uit de praktijk blijkt dat het merendeel van het onderhoud wordt uitbesteed, moeten ondernemingen kunnen aantonen hoe en waar het onderhoud plaatsvindt.

Artikel 2, eerste lid, onder e, f en g

Van een professionele onderneming mag verwacht worden dat, in ieder geval tijdens de kantooruren, personeel dan wel de vervoersmanager aanwezig is die bereikbaar is voor externen, zoals klanten. Uiteindelijk is de omvang van de onderneming, en dus de vervoersactiviteiten, bepalend voor de grootte, de inrichting en de bereikbaarheid van de vestiging.

Artikel 2, eerste lid, onder h

Het stelselmatig (regelmatig en gedurende langere tijd) overtreden van de terugkeerplicht kan ertoe leiden dat een onderneming niet langer voldoet aan de eis van werkelijke en duurzame vestiging.

Artikel 2, tweede en derde lid

Onderdeel van de eis van werkelijke en duurzame vestiging is de verplichting dat een onderneming de beschikking moet hebben over één of meer voertuigen neergelegd in artikel 16, tweede lid, aanhef en onder g juncto artikel 5, eerste lid, aanhef en onder g, van de beroepsverordening voor het wegvervoer. Als aanvulling hierop vormt artikel 4:4 van de Awb de juridische grondslag voor het aanleveren van kentekens bij wijze van een (digitaal) formulier.

De vergunninghouders zijn verplicht om de kentekens waarvoor een vergunningbewijs is afgegeven te registeren in een (digitaal) register. Dat digitale register heet het voertuigregister. Om de toename van de administratieve last beperkt te houden en om de registratie gemakkelijk te maken, maakt het voertuigregister onderdeel uit van het digitale ondernemersloket van de NIWO.

Het algemene doel van het voertuigregister is dat de NIWO zekerheid heeft dat een houder van een communautaire vergunning over één of meer voertuigen beschikt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder g, van de beroepsverordening voor het wegvervoer én – in verband met de verstrekking van de gewaarmerkte afschriften – om hoeveel voertuigen het gaat. Hiermee beoogt de NIWO de vergunningverlening in het algemeen en de afgifte van gewaarmerkte afschriften in het bijzonder te optimaliseren, zodat fraude met het aantal gewaarmerkte afschriften wordt voorkomen. Kentekens van aanhangwagens worden niet geregistreerd in het voertuigregister.

Een onderneming wordt met de invoering van het voertuigregister dus verplicht om de terbeschikkingstelling van de voertuigen op een door de NIWO bepaalde wijze aan te tonen, namelijk door haar kenteken(s) via het ondernemersloket van de NIWO in het voertuigregister te zetten. De NIWO verplicht de aanvrager dus om kentekens op te geven. En faciliteert daarbij gebruik te maken van het ondernemersloket en het daarin opgenomen formulier. Deze gegevens moeten door de onderneming zelf opgegeven worden. Het voertuigregister is elk moment van de dag toegankelijk voor de vervoerder. Het is niet mogelijk om meer kentekens opvoeren in het voertuigregister dan de aangetoonde financiële draagkracht. De invoer van een kenteken dient te worden aangetoond op de wijze zoals omschreven onder de toelichting van artikel 2, eerste lid en onder b.

De registratie van de gegevens in het voertuigregister dient op dagbasis juist te zijn en is pas compleet wanneer de onderneming ook alle kentekens van de voertuigen waarmee zij feitelijk de vergunningplichtige vervoersactiviteiten uitvoert, heeft geactiveerd. Met activeren wordt bedoeld dat de onderneming in het voertuigregister aangeeft welke van de door hem geregistreerde voertuigen daadwerkelijk worden ingezet voor zijn vervoersactiviteiten en per wanneer. Aldus wordt bereikt dat de registratie elke dag van het jaar juist en compleet is. De onderneming is zelf verantwoordelijk voor de opgave van de hier bedoelde gegevens en de juistheid ervan.

De onderneming registreert in het voertuigregister niet alleen de kentekens die ter beschikking van haar staan, maar ook het totale aantal werknemers en de chauffeurs. In dit verband wordt onder een werknemer verstaan iemand die in loondienst is of als uitzendkracht werkzaam is bij de onderneming. Een vennoot of de eigenaar van de onderneming staat niet altijd op de loonlijst. In dat geval wordt een vennoot of eigenaar niet meegerekend bij het aantal werknemers. Onder chauffeur wordt verstaan iemand die op het voertuig rijdt. Chauffeurs dienen te voldoen aan de eis van dienstbetrekking of terbeschikkingstelling. Dit betekent dat de chauffeur in loondienst is dan wel ingehuurd is via een uitzendbureau dat aangewezen is door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voor het verhuren van chauffeurs. Indien de vennoot of de eigenaar ook rijdt, dan wordt deze ook meegerekend bij het aantal chauffeurs.

Anders dan kentekenregistratie die op dagbasis actueel moet zijn, zal een onderneming eenmaal per jaar, namelijk uiterlijk op 31 januari, het totale aantal werknemers en het aantal chauffeurs registreren dat op 31 december van het voorgaande jaar in dienst dan wel ter beschikking van de onderneming stond. Door middel van deze verplichting zal niet alleen de verhouding tussen het aantal kentekens en gewaarmerkte afschriften worden gecontroleerd. Hiermee wordt tevens beoogd de verhouding tussen het aantal kentekens en chauffeurs te verifiëren. Bij een niet direct verklaarbaar verschil zal de NIWO een nader onderzoek instellen naar de eis van werkelijke en duurzame vestiging. Indien de onderneming nalaat deze gegevens te registreren, kan de communautaire vergunning worden ingetrokken.

Artikel 3 Betrouwbaarheid

Artikel 3, eerste en tweede lid

De beroepsverordening voor het wegvervoer regelt dat de lidstaten de voorwaarden bepalen die een onderneming, een vervoersmanager en een uitvoerend directeur die belast is met het feitelijk leiding geven aan de onderneming, uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de eis van betrouwbaarheid. Daarbij moet rekening worden gehouden met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanager en haar uitvoerend directeur. Aan de verplichting uit de beroepsverordening voor het wegvervoer om rekening te houden met het gedrag van de uitvoerend directeur wordt grotendeels al voldaan, omdat degenen die de onderneming (feitelijk) besturen doorgaans opgenomen zijn in het Handelsregister. Een uitvoerend directeur is altijd een natuurlijk persoon. Mocht een beheermaatschappij of een holding de bestuurder zijn, kan de natuurlijke persoon achter deze constructie als de uitvoerend directeur worden aangemerkt. De NIWO zal het Handelsregister raadplegen om te achterhalen welk natuurlijk persoon achter deze constructie zit. In uitzonderlijke gevallen zullen bestuurders van een onderneming echter niet zijn opgenomen in het Handelsregister. In die gevallen kan de NIWO bij verlening van een communautaire vergunning of verlenging van de vergunning niet op de betrouwbaarheid toetsen, omdat deze personen bij de NIWO onbekend zijn. Daarom is een onderdeel toegevoegd aan artikel 2.8, eerste lid, van de wet, waardoor ook degene die feitelijk leidinggeeft aan de onderneming, aan de eis van betrouwbaarheid moet voldoen.

In artikel 2.8 van de wet is bepaald dat de betrouwbaarheid van de onderneming, vervoersmanager en uitvoerend directeur wordt aangetoond door overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG), als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg), gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning of verlenging van de vergunning.

Artikel 28 Wjsg bepaalt vervolgens dat de VOG inhoudt dat de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek heeft ingesteld naar het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon en een oordeel daaraan verbonden heeft. In paragraaf 1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023 is opgenomen dat bij een VOG-aanvraag onderzoek wordt gedaan naar het justitieel verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders, vennoten, maten of beheerders. Met betrekking tot een onderneming tonen derhalve alle bestuurders van een rechtspersoon aan dat zij voldoen aan de eis van betrouwbaarheid. Voor natuurlijke personen wordt een VOG voor natuurlijke personen (hierna: VOG NP) overgelegd. Een VOG NP wordt aangevraagd voor het doel 'Vergunning voor het beroepsgoederenvervoer' en het screeningsprofiel moet zien op de volgende functieaspecten: 12, 22, 53, 62 en 71. Voor rechtspersonen wordt een VOG voor rechtspersonen (hierna: VOG RP) overgelegd.

Het hierboven staande geldt ook voor binnenlandse vergunninghouders en hun bestuurders, vervoersmanagers en uitvoerend directeuren die feitelijk belast zijn met het feitelijk leidinggeven aan de onderneming.

Artikel 3, derde lid

Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag toetst natuurlijke personen die alleen een buitenlandse nationaliteit hebben niet op betrouwbaarheid bij de aanvraag van een VOG RP. De VOG RP heeft dus alleen betrekking op de bestuurders die de Nederlandse nationaliteit hebben.

Indien een onderneming één of meerdere bestuurders, een vervoersmanager of een uitvoerend directeur heeft die niet in Nederland wonen, wordt daarom voor die personen bij de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat een aparte VOG NP aangevraagd. Ook hier geldt dat de betrouwbaarheid van de bestuurder, vervoersmanager of uitvoerend directeur wordt aangetoond door overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde VOG, gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning of verlenging van de vergunning. Deze wordt naast de VOG RP overgelegd. Bestuurders met alleen een buitenlandse nationaliteit en een woonplaats in Nederland vragen de VOG NP in Nederland aan. Bestuurders met alleen een buitenlandse nationaliteit en een woonplaats in het buitenland vragen de VOG NP in het buitenland aan.

Mocht een bestuurder, vervoersmanager of uitvoerend directeur om bovengenoemde redenen geen VOG NP kunnen overleggen, aanvaardt de NIWO ingevolge artikel 19 van de beroepsverordening voor het wegvervoer als voldoende bewijs van betrouwbaarheid de overlegging van een uittreksel uit het strafregister van een andere lidstaat. Indien geen uittreksel uit het strafregister kan worden overgelegd, aanvaardt de NIWO een door de bevoegde rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie afgegeven gelijkwaardig document van die lidstaat waar een bestuurder, een vervoersmanager of een uitvoerend directeur zijn woonplaats heeft of had. Voor bovengenoemde documenten geldt eveneens dat zij niet ouder dan twee maanden zijn gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning of verlenging van de vergunning.

De beroepsverordening voor het wegvervoer regelt slechts de wederzijdse erkenning van de vereiste documenten die zijn afgegeven door de lidstaten. Ingeval een bestuurder, vervoersmanager of uitvoerend directeur die belast is met het feitelijk leiding geven aan de onderneming een woonplaats buiten de Europese Unie heeft, zal de NIWO per geval beoordelen of een vergelijkbaar document als hier bovengenoemd kan worden overgelegd en op die manier aan de eis van betrouwbaarheid kan worden voldaan. Indien verificatie van de overgelegde documenten uit het buitenland, niet zijnde een EU-lidstaat niet binnen een kort tijdsbestek doenlijk is, wordt de aanvraag voor verlen(g)ing van een communautaire vergunning geweigerd.

De NIWO kan te allen tijde, ten behoeve van de eis van betrouwbaarheid, navraag doen bij buitenlandse autoriteiten en vergunningverlenende instanties.

Artikel 3, vierde lid

Op verzoek overlegt de onderneming gedurende de looptijd van de vergunning een nieuwe VOG NP/RP. Van deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruik gemaakt na constatering van een wijziging in het Handelsregister inhoudende de toetreding van een nieuwe bestuurder, een vervoersmanager of een uitvoerend directeur.

Andere aanleidingen voor de overlegging van een nieuwe VOG NP/RP kunnen zijn: onderzoek(sresultaten) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT), een tip van het Openbaar Ministerie, een rechterlijke uitspraak, meerdere faillissementen op naam van één bestuurder, berichtgeving in de media of een voorschrift dat verbonden is aan de vergunning naar aanleiding van bijvoorbeeld een Bibob-onderzoek.

Artikel 3a ERRU: verlies van betrouwbaarheid en rehabilitatie

Een onderneming of vervoersmanager kan de status van betrouwbaarheid verliezen ondanks dat een VOG is overgelegd. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, van de beroepsverordening voor het wegvervoer en Verordening (EU) 2016/403, mag de onderneming of de vervoersmanager namelijk ook geen onherroepelijke veroordeling of onherroepelijke sanctie in Nederland of een andere lidstaat opgelegd hebben gekregen vanwege een meest ernstige, heel ernstige of ernstige inbreuk op de communautaire wetgeving. Aan elke (soort) overtreding wordt een aantal strafpunten toegerekend afhankelijk van de zwaartecategorie. Alle overtredingen (ERRU-overtredingen) en de bijbehorende strafpunten zijn opgenomen in de Bijlage bij de Beleidsregel evenredigheidstoets en sanctionering bij verlies betrouwbaarheid in het goederenvervoer over de weg (Beleidsregel ERRU). Deze lijst met ERRU-overtredingen is limitatief. Voor een overtreding die niet in deze lijst staat, worden geen strafpunten toegerekend.

Artikel 3a, eerste lid

Het verlies van betrouwbaarheid kan ertoe leiden dat de vergunning van een onderneming wordt geschorst voor maximaal zes maanden of ingetrokken voor de duur van twee jaar en dat een vervoersmanager voor de duur van twee jaar ongeschikt wordt verklaard. Het kan er ook toe leiden dat een aanvraag van een onderneming voor een vergunning wordt afgewezen.

Voordat de NIWO besluit tot een van deze sancties dient de voor de onderneming of vervoersmanager geldende grenswaarde te zijn overschreden. Het overschrijden van de grenswaarde van het aantal toegerekende strafpunten betekent in beginsel dat het verlies van betrouwbaarheid geen onevenredig strenge sanctie is. Maar er kan sprake zijn van feiten en omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat een sanctie onevenredig streng is, ondanks dat de grenswaarde is overschreden. De NIWO voert daarom altijd een evenredigheidstoets uit teneinde te beoordelen of een sanctie onevenredig streng is. Onderdeel van de evenredigheidstoets van de NIWO is het betrouwbaarheidsonderzoek van de ILT.

Het totaal aantal strafpunten, dat ten grondslag ligt aan de opgelegde sanctie, wordt gewist nadat een besluit tot sanctionering is genomen. Strafpunten die geen rol hebben gespeeld bij de schorsing of intrekking van de vergunning worden niet gewist.

Artikel 3a, tweede en derde lid

Het aantal toe te rekenen strafpunten per overtreding is vastgesteld in de Bijlage bij de Beleidsregel ERRU. De toe te passen grenswaarden zijn neergelegd in artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel ERRU.

De strafpunten

Nederland heeft ervoor gekozen om de verhouding van de zwaartecategorieën weer te geven in strafpunten. De hoogte van het aantal strafpunten weerspiegelt de ernst van de overtreding. Voor de zwaarste categorie overtredingen worden negen strafpunten per overtreding toegerekend. Voor de midden categorie overtredingen worden drie strafpunten toegerekend per overtreding en voor de lichtste categorie overtredingen (maar nog steeds ernstig) wordt één strafpunt toegerekend per overtreding.

Strafpunten worden door de ILT zowel aan de onderneming als aan de vervoersmanager toegerekend. De toegerekende strafpunten worden per rechtssubject bij elkaar opgeteld.

De aan de onderneming of vervoersmanager toegerekende strafpunten kunnen worden verwijderd wanneer tijdens het betrouwbaarheidsonderzoek van de ILT wordt aangetoond dat de onderneming of de vervoersmanager niet verwijtbaar is. In artikelen 7 en 8 van de Beleidsregel ERRU wordt uiteengezet in welke gevallen een onderneming of vervoersmanager niet verwijtbaar is.

De grenswaarde

Het verlies van betrouwbaarheid van de onderneming of vervoersmanager is onevenredig streng zolang de onderneming of vervoersmanager onder de grenswaarde blijft als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Beleidsregel ERRU. Pas bij overschrijding van deze grenswaarde is de betrouwbaarheid in het geding en is een sanctie in beginsel evenredig.

Om bij zowel kleine als grote ondernemingen en hun vervoersmanagers op een eerlijke en gelijkwaardige wijze te beoordelen of het verlies van betrouwbaarheid een onevenredig strenge sanctie zou zijn, is de grenswaarde van het aantal strafpunten afhankelijk gesteld van de bedrijfsomvang. Hiervoor is de grootte van het wagenpark leidend. Deze wordt gemeten aan de hand van het aantal gewaarmerkte afschriften waar de onderneming over beschikt.

Met betrekking tot de vervoersmanager is tevens rekening gehouden met de situatie waarin de vervoersmanager bij meerdere ondernemingen werkzaam is. Indien een vervoersmanager de verantwoordelijkheid draagt voor het wagenpark van meerdere ondernemingen, dan is de cumulatie van de verschillende wagenparken bepalend voor de voor de vervoersmanager geldende grenswaarde.

Artikel 3a, vierde lid

Elke Europese lidstaat is verplicht om over een (elektronisch) sanctieregister te beschikken en daarin alle veroordelingen of sancties met betrekking tot ERRU-overtredingen van haar ondernemingen en vervoersmanager te registreren. Het maakt niet uit of de overtreding in Nederland of een andere lidstaat is begaan. ERRU-overtredingen worden pas in het elektronisch sanctieregister geregistreerd nadat een veroordeling of sanctie onherroepelijk is geworden. Een veroordeling of sanctie vanwege een overtreding is onherroepelijk indien de bezwaar- en/of beroepstermijn (van zes weken) ongebruikt is verstreken of indien na een bezwaar- en beroepsprocedure de veroordeling of sanctie is blijven staan. Ingeval er sprake is van een transactievoorstel (een boete), wordt de sanctie onherroepelijk vanaf de betaaldatum van het transactievoorstel.

De onherroepelijke veroordelingen of sancties van de onderliggende overtredingen worden voor een periode van twee jaar in het elektronisch sanctieregister bewaard.

Artikel 3a, vijfde en zesde lid

Rehabilitatie onderneming

Bij een besluit tot schorsing of intrekking van een vergunning vanwege het niet meer voldoen aan de eis van betrouwbaarheid, stelt de NIWO een termijn voor rehabilitatie vast. Een onderneming is na het verstrijken van de termijn van de schorsing of intrekking gerehabiliteerd. Bij een schorsing van de vergunning bedraagt de rehabilitatietermijn maximaal zes maanden. Bij een intrekking van de vergunning bedraagt de rehabilitatietermijn twee jaar.

Zolang de onderneming niet is gerehabiliteerd voldoet hij niet aan de eis van betrouwbaarheid. Dit betekent dat de onderneming waarvan de vergunning is ingetrokken voor twee jaar, gedurende die periode geen aanvraag voor verlening van een (nieuwe) communautaire vergunning bij de NIWO mag indienen. Doet de onderneming dit wel, dan zal de aanvraag op grond van artikel 1, eerste lid, van deze beleidsregel en artikel 3.2, derde lid, van de wet, worden geweigerd omdat niet aan de eis van betrouwbaarheid wordt voldaan. De onderneming kan vanaf acht weken voor het verstrijken van de rehabilitatietermijn opnieuw een aanvraag voor verlening van een vergunning bij de NIWO indienen. De eventuele geldigheid van de vergunning vangt echter aan na het verstrijken van de (rehabilitatie)termijn van twee jaar.

Voor de onderneming waarvan de vergunning is geschorst betekent dit dat gedurende de schorsing geen beroepsgoederenvervoer mag worden verricht.

De schorsing of intrekking van de vergunning werkt overigens door naar de bestuurder (niet zijnde de chauffeurs, maar bijvoorbeeld aandeelhouders, directeurs van de onderneming) die in het Handelsregister staat geregistreerd. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een bestuurder – nog binnen de ongeschiktheidstermijn – een nieuwe vervoersonderneming opricht en een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning indient.

Overigens werkt enkel de sanctie, schorsing of intrekking van de vergunning, door naar de bestuurders. Er worden dus geen strafpunten toegekend aan de bestuurders.

Rehabilitatie vervoersmanager

De vervoersmanager wordt bij verlies van de betrouwbaarheid voor de duur van twee jaar ongeschikt verklaard. Voortvloeiend uit artikel 14, tweede lid, van de beroepsverordening voor het wegvervoer is het getuigschrift van vakbekwaamheid voor het vervoer van goederen over de weg van de ongeschikt verklaarde vervoersmanager in alle Europese lidstaten niet meer geldig. Een vervoersmanager die in één lidstaat ongeschikt is verklaard, kan dus binnen de grenzen van de Europese Unie bij geen enkele onderneming als vakbekwame leidinggevende aan het werk.

Een ongeschikt verklaarde vervoersmanager dient eerst gerehabiliteerd te zijn alvorens hij als vervoersmanager weer werkzaam mag zijn bij een onderneming. Hij is niet eerder gerehabiliteerd dan nadat de ongeschiktheidstermijn van twee jaar is verstreken én nadat de vervoersmanager opnieuw de examens voor de vakbekwaamheid (het getuigschrift van vakbekwaamheid voor het vervoer van goederen over de weg) met succes heeft afgelegd. De examens kunnen ook tijdens de ongeschiktheidstermijn worden afgelegd. Nadat de ongeschiktheidstermijn is verstreken mag hij als vervoersmanager weer werkzaam zijn bij een onderneming.

Zolang de vervoersmanager niet is gerehabiliteerd voldoet hij niet aan de eis van betrouwbaarheid. Dit betekent dat een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning van een onderneming die een ongeschikt verklaarde vervoersmanager in dienst wil nemen (of via inhuur), geweigerd kan worden.

Artikel 3b Wet Bibob

Tijdens de aanvraag- of verlengingsprocedure van de communautaire vergunning en gedurende de looptijd van de vergunning kan te allen tijde toepassing worden gegeven aan de Wet Bibob. Indien sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob, kan dit ertoe leiden dat niet meer wordt voldaan aan de eis van betrouwbaarheid. Op grond van artikel 3.4 van de wet en artikel 3 van de Wet Bibob kan de vergunning dan worden ingetrokken.

De mate van gevaar zal veelal blijken uit een uitgebracht advies door het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, al dan niet naar aanleiding van een tip van het Openbaar Ministerie. De mate van gevaar kan ook geconcludeerd worden uit eigen onderzoek. Hierbij kan worden gedacht aan onderzoek naar aanleiding van berichtgeving in de media waarin wordt gesproken over een veroordeling van een bestuurder of uitvoerend directeur die belast is met het feitelijk leiding geven aan de onderneming of een opsporings- of vervolgingsactie tegen een bestuurder of uitvoerend directeur die belast is met het feitelijk leidinggeven aan de onderneming.

De wijze waarop het vergunninghouderschap voor het beroepsgoederenvervoer worden getoetst aan de Wet Bibob is neergelegd in de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.

Artikel 4 Financiële draagkracht

Artikel 4, tweede lid

De vervoerder beschikt gedurende de looptijd van de vergunning over voldoende risicodragend vermogen. Te allen tijde kan gecontroleerd worden of over voldoende risicodragend vermogen wordt beschikt. Onder risicodragend vermogen wordt verstaan het eigen vermogen, eventueel aangevuld met een achtergestelde lening, eventuele overwaardes of een bank- of verzekeringsgarantie.

De eenmanszaak en de vennootschap onder firma (hierna: VOF) kunnen de overwaarde van de woning bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen betrekken. Een informele kapitaalstorting kan worden betrokken bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen indien deze wordt omgezet in agio. Een oudedagsreserve kan eveneens worden betrokken bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen voor zover rekening wordt gehouden met een fiscale latentie. In samenspraak met de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA), de Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB) en het Register Belastingadviseurs (RB) is besloten om een latentie van 50% te hanteren. Dit betekent dat 50% van de oudedagsreserve wordt meegenomen bij de bepaling van het risicodragend vermogen.

Bij een nieuw op te richten of een recent opgerichte onderneming kan sprake zijn van financiële risico’s. In dat geval kan een startende onderneming door middel van een bank- of verzekeringsgarantie haar financiële draagkracht aantonen. In het geval van een bank- of verzekeringsgarantie worden ook gegevens overgelegd aan de hand waarvan inzicht wordt verkregen in het totaal risicodragend vermogen. De bank- of verzekeringsgarantie wordt afgegeven door een instelling die zich borg stelt en hoofdelijk verbindt voor de in het eerste lid van dit artikel vastgestelde bedragen.

Indien de vervoerder een BBZ-lening is verleend, en deze lening voldoet aan de voorwaarden van de achtergestelde lening (zie artikel 4, achtste lid), wordt deze lening gekwalificeerd als een zakelijke rekening. De lening wordt betrokken bij de bepaling van het risicodragend vermogen.

Artikel 4, derde en vierde lid

Voor het overleggen van financiële stukken geldt dat indien een aanvraag vóór 1 oktober is ingediend, de jaarrekeningen over maximaal twee jaar voorafgaand aan het lopende jaar (jaar van indiening) mogen worden overgelegd. Indien een aanvraag ná 1 oktober van het lopende jaar wordt ingediend, mag enkel de jaarrekening over het daaraan voorafgaande jaar worden overgelegd.

Indien de onderneming een rechtspersoon is die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan zij volstaan met het overleggen van haar meest recente jaarrekening, voorzien van een accountants- of deskundigenverklaring waaruit blijkt dat het eigen vermogen of beschikbare risicodragend vermogen voldoende is.

Indien de onderneming op grond van artikel 2:403 BW is vrijgesteld voor het opstellen van de jaarrekening, dan kan voor de bepaling van het risicodragend vermogen uitgegaan worden van de geconsolideerde jaarrekening, indien voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld bij dit artikel. Daarnaast is vereist dat de verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid is gedeponeerd in het Handelsregister. Met andere woorden; indien er geen 403-verklaring is afgegeven, kan de geconsolideerde jaarrekening niet worden meegenomen bij de bepaling van het eigen vermogen of risicodragend vermogen.

Artikel 4, vijfde lid

Er zijn beroepen waarbij de behoefte op een goede beroepsuitoefening – gelet op het belang van het maatschappelijk vertrouwen – groter is. Met het oog daarop hebben diverse beroepsgroepen zich georganiseerd in een beroepsorganisatie die aan de hand van bepaalde regelgeving toezien op de kwaliteit van die beroepsuitoefening. En soms onderneemt de overheid, met het oog op de in het geding zijnde publieke belangen bij die beroepsuitoefening, stappen om de beroepsgroep (verder) te professionaliseren. Dit heeft erin geresulteerd dat de NIWO op grond van artikel 6, zesde lid, van de Regeling wegvervoer goederen momenteel alleen samenstellingsverklaringen van een AA- of RA-accountant (NBA), een lid van NOAB of het RB accepteert. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst een verklaring kan worden afgegeven door een (belasting)deskundige die aangesloten is bij een door de NIWO, na goedkeuring van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, aangewezen instelling. Dat laatste, de toetreding van een andere beroepsvereniging, kan als onder andere wordt voldaan aan voorwaarden als permanente educatie, het houden van toezicht vanuit de beroepsvereniging, het kennen van een onafhankelijk eigen tuchtrecht, het gebonden zijn aan een Reglement Beroepsuitoefening. Op verzoek van de beroepsvereniging zal de NIWO nagaan of en in hoeverre aan deze bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 4, zesde lid

Op verzoek overlegt de onderneming stukken ter onderbouwing van de deskundigenverklaring, wanneer er bijvoorbeeld onduidelijkheden zijn met betrekking tot bepaalde posten op de balans, een achtergestelde lening, overwaarde onroerend goed, etc. Dit geldt ook voor de (over)waarde van de voertuigen in eigendom (aangetoond door middel van een taxatierapport).

Artikel 4, zevende lid

Indien een achtergestelde lening wordt ingebracht, moet deze voldoen aan de eisen die de NIWO hieraan stelt. De onderneming overlegt een afschrift van de overeenkomst tot achterstelling van de lening waarin in ieder geval de volgende elementen zijn opgenomen:

  • de NAW-gegevens van de geldgever en geldnemer;

  • het bedrag waarvoor de lening is aangegaan;

  • de wijze van al dan niet vervroegde aflossing;

  • de rentevergoeding;

  • de termijn waarvoor de lening is aangegaan; en

  • de achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle bestaande en toekomstige crediteuren (er mag dus geen sprake zijn van een bijzondere opeisbaarheid).

Op de website van de NIWO is een voorbeeld van een overeenkomst van een achtergestelde lening beschikbaar waarin bovengenoemde elementen zijn opgenomen.

De geld nemende onderneming kan te allen tijde tussentijdse aflossingen doen. Indien de onderneming heeft aangetoond dat zij daarna over voldoende risicodragend vermogen beschikt, wordt er vanaf dat moment voldaan aan de eis van financiële draagkracht.

Artikel 4, achtste en negende lid

Een onderneming moet gedurende de gehele looptijd van een vergunning over voldoende risicodragend vermogen beschikken. Te allen tijde kan onderzoek worden gedaan naar de financiële draagkracht van de onderneming. Indien een onderneming een verzoek tot uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften wenst en het laatst aangetoonde risicodragend vermogen dat bij de NIWO bekend is, voldoende is voor het aantal voertuigen waar zij over beschikt, dan hoeft zij niet opnieuw haar financiële draagkracht aan te tonen.

Wel zal een onderneming haar financiële draagkracht opnieuw moeten aantonen indien het laatst aangetoonde risicodragend vermogen ontoereikend is voor de gewenste uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften.

Artikel 5 Vakbekwaamheid

Artikel 5, eerste lid

De vervoersmanager overlegt een erkend getuigschrift van de divisie CCV van het CBR. Een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III van de beroepsverordening voor het wegvervoer en dat door de gemachtigde autoriteit of instantie van een lidstaat is afgegeven wordt geaccepteerd als voldoende bewijs. Bij twijfel over de echtheid van het overgelegde getuigschrift zal contact worden opgenomen met de autoriteit door wie het getuigschrift is afgegeven.

Artikel 5, tweede, derde en vierde lid

De beroepsverordening voor het wegvervoer beoogt te bewerkstelligen dat de vervoersmanager daadwerkelijk leidinggeeft aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. In de beroepsverordening voor het wegvervoer wordt een onderscheid gemaakt tussen een interne en externe vervoersmanager. Uitgangspunt van de beroepsverordening voor het wegvervoer is dat de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een interne vervoersmanager (bijvoorbeeld een werknemer in loondienst). Bij een interne vervoersmanager wordt verondersteld dat deze een reële band heeft met de onderneming indien hij daadwerkelijk leidinggeeft aan de vervoersactiviteiten. Dit betekent dat de werknemer die tevens aangewezen is als vervoersmanager fulltime of in elk geval voor een substantieel aantal uren in loondienst moet zijn met een salaris conform de vigerende CAO. Indien deze vervoersmanager slechts voor een beperkt aantal uren is aangesteld, dan zal deze interne vervoersmanager getoetst worden aan de voorwaarden gesteld aan de externe vervoersmanager.

Indien de onderneming geen interne vervoersmanager kan aantrekken, biedt de beroepsverordening voor het wegvervoer de mogelijkheid dat een externe vervoersmanager de vakbekwaamheid inbrengt, mits vaststaat dat deze externe vervoersmanager – in verhouding tot de omvang van de vervoersactiviteiten – daadwerkelijk leidinggeeft aan de vervoersactiviteiten van de onderneming.

In die gevallen waarin de daadwerkelijke inbreng door de externe vervoersmanager aan twijfel onderhevig is, worden extra bewijsstukken opgevraagd. De ratio van deze bepaling is het tegengaan van de verhuur van het getuigschrift of andere vormen van schijnconstructies. De (interne en externe) vervoersmanager moet immers daadwerkelijk leidinggeven aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. Om hier nadere invulling aan te geven, schrijft artikel 4, lid 2, onder b, van de beroepsverordening voor het wegvervoer een contract voor waarin de taken van de externe vervoersmanager omschreven staan, het aantal uren en de vergoeding of het loon. De in het contract omschreven taken bestaan met name uit het beheren van het voertuigonderhoud, de controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de basisboekhouding (waaronder met name de vervoersadministratie wordt verstaan), de toewijzing van ladingen of diensten aan chauffeurs en voertuigen en controle van de veiligheidsprocedures.

De externe vervoersmanager voert zijn werkzaamheden uit in de hoedanigheid van een natuurlijk persoon, de facturatie voor de managementvergoeding geschiedt dus te allen tijde uit naam van de natuurlijk persoon. Indien de externe vervoersmanager tevens eigenaar is van een eenmanszaak, mag vanuit de eenmanszaak gefactureerd worden. Facturatie vanuit een andere rechtsvorm dan een eenmanszaak is niet toegestaan.

Een externe vervoersmanager kan niet tevens werkzaam zijn als vervoersmanager, bij of voor de opdrachtgever van de onderneming waar hij zijn vakbekwaamheid inbrengt. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 4, tweede lid, onder d, van de beroepsverordening voor het wegvervoer en is in deze beleidsregel verwoord in artikel 5, derde lid, onder d. Hiermee wordt beoogd om belangenverstrengeling te voorkomen. De vervoersmanager dient zijn taken alleen in het belang van de onderneming uit te voeren en zijn verantwoordelijkheden onafhankelijk van andere ondernemingen voor welke de onderneming vervoer verricht, uit te oefenen. Dit betekent dus dat een vervoersmanager nooit tegelijkertijd bij een opdrachtgever en opdrachtnemer werkzaam kan zijn.

Het komt voor dat de vervoersmanager nog elders een of meerdere functie(s) vervult, echter niet in de hoedanigheid van vervoersmanager. Aangezien ervan uit wordt gegaan dat een vervoersmanager daadwerkelijk leidinggeeft, toont hij aan dat hij zijn werkzaamheden als vervoersmanager kan combineren met zijn andere functie(s). Het moet aannemelijk zijn dat de vervoersmanager a) alle werkzaamheden met elkaar kan combineren en b) het aantal uren bij de betreffende onderneming in verhouding staat tot het aantal gewaarmerkte afschriften. Bij de beoordeling wordt uiteraard ook rekening gehouden met omvang en aard van de onderneming.

Artikel 5, vijfde en zesde lid

Een externe vervoersmanager mag, op grond van artikel 4, tweede lid, onder c, van de beroepsverordening voor het wegvervoer, zijn vakbekwaamheid slechts inbrengen bij een beperkt aantal ondernemingen (4) en ten aanzien van een beperkt aantal voertuigen (50). In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat ondernemingen de hiervoor omschreven beperkingen die gelden voor een externe vervoersmanager omzeilen door een de facto externe vervoersmanager op basis van een arbeidsovereenkomst aan te trekken zodat op papier lijkt dat hij een interne vervoersmanager is en de hiervoor beschreven beperkingen niet op hem van toepassing zijn. Om dergelijke schijnconstructies te voorkomen is ook ten aanzien van een interne vervoersmanager een anticumulatiebepaling opgenomen. De anticumulatiebepaling houdt in dat een interne vervoersmanager, ten aanzien van het maximumaantal ondernemingen en het aantal voertuigen dat hij in beheer mag hebben, aan dezelfde beperkingen is gehouden als de externe vervoersmanager.

In afwijking van deze hoofdregel mag een interne vervoersmanager in drie gevallen een onbeperkt aantal voertuigen beheren. Het eerste geval is wanneer de interne vervoersmanager bij één onderneming werkzaam is. In het tweede geval is de interne vervoersmanager werkzaam bij twee gescheiden ondernemingen die een fiscale eenheid vormen dan wel als één onderneming kunnen worden beschouwd als bedoeld in artikel 1.2, vierde lid, van de wet. Hiertoe wordt een beschikking van de Belastingdienst overgelegd. In het laatste geval is de interne vervoersmanager werkzaam binnen de context van een holding waartoe meerdere vervoersondernemingen behoren. Hierbij wordt aangesloten bij de definitie van een groep zoals opgenomen in artikel 24b van Boek 2 van het BW: ‘Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch verbonden zijn.’ Dit houdt onder andere in dat de holding een geconsolideerde jaarrekening heeft opgesteld inclusief de vervoersondernemingen die behoren tot die groep.

Zodra de interne vervoersmanager daarenboven bij meer dan één vervoersonderneming zijn vakbekwaamheid als interne of externe vervoersmanager inbrengt waarbij de bovengenoemde uitzonderingsgevallen niet van toepassing zijn, is hij weer gehouden aan de anticumulatiebepaling: maximaal 4 ondernemingen en 50 voertuigen.

Artikel 6 Vrijstelling van het afleggen van examens van vakbekwaamheid

Dit artikel komt te vervallen. Op grond van dit artikel bestond de mogelijkheid om personen die continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten hebben en kunnen staven voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 4 december 2009, vrij te stellen van het afleggen van examens van vakbekwaamheid, wanneer door (plotselinge) afwezigheid van een vervoersmanager wegens overlijden, arbeidsongeschiktheid of wettelijke onbekwaamheid de vervoerders niet meer konden voldoen aan de eis van vakbekwaamheid. Echter is gebleken dat voor de zogenoemde ‘historische vakbekwaamheid’ in de wet geen wettelijke grondslag bestaat. Daar komt bij dat tegenwoordig zelden beroep wordt gedaan op deze mogelijkheid tot vrijsteling.

Tevens voorziet de beroepsverordening voor het wegvervoer in een oplossing ingeval een vervoerder niet langer voldoet aan de eis(en) van vakbekwaamheid (en betrouwbaarheid). De NIWO kan ingevolge artikel 13, eerste lid, onder a, van de beroepsverordening voor het wegvervoer een termijn van zes maanden verlenen zodat zij opnieuw aan deze eis(en) kan voldoen. Deze termijn kan worden verlengd met drie maanden bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager.

Artikel 7 Indienen aanvraag

Een aanvraag tot verlening of verlenging van een communautaire vergunning kan per post of digitaal – bij voorkeur – via het ondernemersloket worden ingediend. De NIWO vindt het het gebruik maken van de digitale weg wenselijk, omdat een aanvraag ingediend via het ondernemersloket leidt tot een efficiënte en veelal snellere behandeling van de aanvraag. Bovendien is de kans op invoerfouten kleiner en kan de onderneming de voortgang van het dossier beter monitoren.

De elektronische weg voor het indienen van een vergunningaanvraag, het ondernemersloket, is opengesteld op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Alle correspondentie die aanvullend op en voortvloeiend uit een via het ondernemersloket ingediende vergunningaanvraag per e-mail wordt gevoerd, wordt geacht via het ondernemersloket te zijn binnengekomen.

Op grond van artikel 3.1 van de wet en artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, is de redelijke behandeltermijn om op een aanvraag te beslissen acht weken als een aanvraag compleet is ingediend (en betaald).

Indien echter een aanvraag niet compleet is ingediend, wordt op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb om aanvullende stukken verzocht die noodzakelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. De redelijke termijn die gegeven wordt voor het aanvullen van de stukken zal steeds afhangen van de stukken die ontbreken.

Indien om aanvullende (noodzakelijke) stukken wordt verzocht, treedt, bij gebrek aan enige opschortingsvoorschriften in de wet, artikel 4:15, van de Awb in werking. Dit artikel regelt dat ingeval de stukken worden aangevuld, de opschorting nog diezelfde dag dat de stukken zijn aangevuld eindigt. Het moment van ontvangst van de stukken is dus bepalend voor de duur van de opschorting waarmee de behandeltermijn van acht weken verlengd wordt. De termijn kan ook verstrijken zonder dat de stukken zijn aangevuld. Dan is de termijn namelijk ongebruikt verstreken.

Nadat deze termijn ongebruikt is verstreken óf nadat er te laat of onvoldoende is aangevuld, heeft de NIWO vier weken de tijd om bij beschikking bekend te maken dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Indien de termijn van vier weken niet wordt benut kan de aanvraag niet buiten behandeling worden gesteld en zal de aanvraag inhoudelijk worden beoordeeld. De NIWO kan te allen tijde besluiten om een aanvraag inhoudelijk te behandelen en af te wijzen ingeval noodzakelijke stukken ontbreken.

In geval van een Bibob-adviesaanvraag wordt de behandeltermijn van de vergunningaanvraag ingevolge artikel 31 juncto artikel 15 Wet Bibob opgeschort met maximaal acht of twaalf weken. Als daarnaast nog verzocht is om aanvullende stukken, dan wordt op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet Bibob de opschortende termijn verlengd met de aanvultermijn of de termijn waarbinnen de stukken alsnog zijn ontvangen.

Artikel 7, zevende en achtste lid

Een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning, die na de expiratiedatum wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. De oude communautaire vergunning kan dus niet worden verlengd, deze is immers verlopen en dus ongeldig.

Indien er sprake is van een wijziging van de rechtsvorm, dient de onderneming voor de nieuwe rechtsvorm een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in. De vergunning is namelijk persoons- of entiteit gebonden en wordt op naam van de persoon respectievelijk de entiteit afgegeven.

Een wijziging van de rechtsvorm ziet bijvoorbeeld op een eenmanszaak die wordt omgezet naar een VOF of omgekeerd, maar ook een BV die de vervoersactiviteiten overhevelt naar een andere BV.

De NIWO sluit daarmee aan bij de handelwijze van de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst. Een nieuwe registratie bij de Kamer van Koophandel veronderstelt dat er een nieuwe onderneming is opgericht. De Kamer van Koophandel spreekt in dat verband van ontbinden of opheffen van de oude onderneming en overheveling van ondernemingsactiviteiten naar de nieuwe rechtsvorm. Ook de Belastingdienst beschouwt deze wijziging als het gevolg van een staking van de ondernemingsactiviteiten. Zodra er dus sprake is van een nieuw KVK-nummer (en dus ook een nieuw btw-nummer) dient de onderneming een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in, die wordt getoetst aan de eisen van vergunningverlening. Een wijziging van de rechtsvorm wordt dan ook gelijkgesteld met een (nieuwe) aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. Dientengevolge zal hiervoor de vergoeding verschuldigd zijn zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

Artikel 8 Eisen binnenlandse vergunning

Sinds 1 mei 2009 is het niet meer mogelijk om een binnenlandse vergunning aan te vragen. De wet kent alleen de communautaire vergunning die geldig is voor zowel binnenlands als grensoverschrijdend vervoer. Op grond van een overgangsbepaling in de wet zijn er nog ondernemingen die over een binnenlandse vergunning beschikken. Zolang zij aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht en vakbekwaamheid blijven voldoen en er geen wijzigingen binnen de onderneming optreden, behouden zij hun binnenlandse vergunning. De NIWO onderzoekt in ieder geval iedere vijf jaar of deze ondernemingen nog voldoen aan de gestelde eisen. In artikel 7.2 van de wet is toegelicht in welke gevallen de binnenlandse vergunning wordt ingetrokken dan wel van rechtswege komt te vervallen.

Intrekking

De binnenlandse vergunning wordt ingetrokken indien de betrokken onderneming niet meer voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, financiële draagkracht of vakbekwaamheid, zij erom verzoekt, haar vervoersactiviteiten heeft gestaakt of de vervoersmanager niet langer leidinggeeft aan die vervoersactiviteiten. Indien men wenst de vervoersactiviteiten in deze gevallen voort te zetten, kan de onderneming een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning indienen.

Van rechtswege vervallen

De binnenlandse vergunning komt van rechtswege te vervallen indien de natuurlijke persoon aan wie de binnenlandse vergunning is verleend komt te overlijden of wettelijk onbekwaam wordt verklaard of, in het geval van een onderneming, wanneer deze is ontbonden (ongeacht of er een voortzettingsbeding is opgenomen).

Ook bij wijzigingen van de naam of het adres van de onderneming komen de in bezit zijnde vervoersdocumenten (die bijvoorbeeld nog de ‘oude’ naam vermelden) – in verband met het persoonsgebonden karakter van de vergunning – te vervallen. De onderneming vraagt ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten aan die de juiste naam en het juiste adres vermelden. Voor deze nieuwe vervoersdocumenten is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.

Indien de onderneming dit nalaat en de NIWO zelf een naam-/adreswijziging constateert, zal de NIWO de onderneming verzoeken dit vooralsnog te doen. Vraagt de onderneming ter vervanging niet tijdig nieuwe vervoersdocumenten aan, dan verliest de onderneming het vergunninghouderschap. In dat geval zal de onderneming een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning moeten indienen.

Onder vervoersdocumenten wordt verstaan de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, de binnenlandse vergunning of bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften, CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen. Op grond van artikel 3.6 van de wet levert de onderneming de vervallen of ingetrokken vervoersdocumenten binnen één week na de vervaldatum of na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in bij de NIWO.

Artikel 3.6 van de wet ziet expliciet op het inleveren van vervallen of ingetrokken vervoersdocumenten, de documenten die de vergunninghouder nodig heeft om aan te tonen dat hij de vergunninghouder is. Voornoemd artikel omschrijft dus de rechtsplicht om vervallen vervoersdocumenten binnen één week na het vervallen ervan te retourneren.

Indien sprake is van overtreding van artikel 3.6 van de wet, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de wet. Naar aanleiding daarvan is de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO tot stand gekomen. In voornoemde beleidsregel wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure omschreven.

Omdat artikel 3.6 van de wet betrekking heeft op vervoersdocumenten, strekt de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom ook uit tot de (vervallen) vervoersdocumenten die niet meer de juiste naam en vestigingsplaats vermelden en dus geen juiste weergave meer geven van de vergunninghouder. De bevoegdheid tot oplegging van de last onder dwangsom kan derhalve ook worden toegepast op de vergunninghouder die nog steeds in het bezit is van de vervallen vervoersdocumenten. Immers, de vergunninghouder heeft de nieuwe vervoersdocumenten met vermelding van de juiste tenaamstelling en vestigingsplaats al toegestuurd gekregen en kan daarmee aantonen dat hij nog vergunninghouder is.

Artikel 9 Onderzoek naar naleving van vergunningeisen

Onderzoek maakt logischerwijze onderdeel uit van de aanvraag- en/of verlengingsprocedure van de vergunning omdat onderzocht moet worden of de onderneming voldoet aan de veregunningvereisten. Op grond van artikel 12 van de beroepsverordening voor het wegvervoer kan ook ná vergunningverlening, te allen tijde onderzoek worden ingesteld naar de naleving van de vergunningeisen bij een onderneming. Dit onderzoek kan schriftelijk en/of ter plaatse worden uitgevoerd.

Onderzoek naar naleving van vergunningeisen

Indien bij een aanvraag voor een verlening of verlenging van de communautaire vergunning op voorhand niet is vast te stellen of hetgeen door de onderneming bij de aanvraag wordt gesteld in overeenstemming is met de praktijk, wordt de communautaire vergunning verleend en zal binnen twee jaar na vergunningverlening nader onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen plaatsvinden. In dit geval worden de gewaarmerkte afschriften van de communautaire vergunning voor een periode van twee jaar verstrekt.

Indien, hetzij tijdens de looptijd van een vergunning hetzij tijdens een onderzoeksprocedure, wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer aan één of meer vergunningeisen voldoet, wordt dit door middel van een ‘voornemen tot intrekking’ kenbaar gemaakt aan de onderneming. Daarbij wordt een redelijke termijn gegeven voor het indienen van een zienswijze.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de beroepsverordening voor het wegvervoer, kan aan houders van de communautaire vergunning een hersteltermijn van maximaal zes maanden worden verleend om aan de vergunningeisen te voldoen. Ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, kan deze termijn met drie maanden worden verlengd bij overlijden, arbeidsongeschiktheid of wettelijke onbekwaamheid van de vervoersmanager.

De hersteltermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop is vastgesteld en in de vorm van een voornemen aan de onderneming kenbaar is gemaakt dat niet meer aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan. Indien deze termijn wordt verleend tijdens een aanvraagprocedure, wordt de behandeltermijn opgeschort.

Voor het krijgen van de hersteltermijn wordt door de onderneming een onderbouwd verzoek ingediend. In het geval om een termijn van zes maanden met betrekking tot de eis van financiële draagkracht wordt verzocht, dient de onderneming in ieder geval een financiële prognose in, opgesteld door een accountant of deskundige, te voegen bij het verzoek. Deze financiële prognose wordt onderbouwd door overlegging van een verlies- en winstrekening, grootboekrekening, resultatenoverzicht, taxatierapporten, overwaarde van een woning, enz.

Onderzoek naar financiële verstrengeling

De beroepsverordening voor het wegvervoer is van toepassing op vervoersondernemingen. Een onderneming wordt als vervoerder aangemerkt als zij een zodanige mate van financiële verstrengeling kent dat de vervoersactiviteiten worden verricht voor rekening en risico van de onderneming en dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft (zie ook artikel 11 van deze beleidsregel).

Bij onderzoeksprocedures die betrekking hebben op de financiële verstrengeling van de onderneming staat de vraag centraal of de onderneming (nog) vervoerder is en dus of de beroepsverordening voor het wegvervoer van toepassing is. Hoewel artikel 13 van de beroepsverordening voor het wegvervoer strikt genomen niet van toepassing is op ondernemingen die geen vervoerder (meer) zijn, kan ook bij dergelijke onderzoeken een hersteltermijn van maximaal zes maanden worden verleend om alsnog weer aan de voorwaarde van de financiële verstrengeling te voldoen. Deze termijn wordt niet verleend op basis van artikel 13 van de beroepsverordening voor het wegvervoer, maar op basis van een analoge interpretatie van voornoemd artikel. De onderneming is immers bij de verlening van de vergunning als vervoerder aangemerkt.

Een onderzoek naar de financiële verstrengeling is processueel gelijk aan een onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen.

Conclusie onderzoek

Indien uit onderzoek en na de eventueel verleende hersteltermijn blijkt dat in de praktijk wordt gehandeld conform hetgeen bij een vergunningaanvraag is opgegeven en aan alle vergunningeisen wordt voldaan, wordt in geval van een communautaire vergunning een nieuw gewaarmerkt afschrift verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de communautaire vergunning.

Indien uit onderzoek en na de eventueel verleende hersteltermijn blijkt dat de bij de aanvraag geschetste situatie niet overeenstemt met de feitelijke situatie, wordt de communautaire vergunning ingetrokken. Op grond van artikel 3.6 van de wet levert de onderneming (onder andere) de ingetrokken communautaire vergunning en de daarbij behorende gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in. Indien artikel 3.6 van de wet wordt overtreden, kan op grond van artikel 5.2 van de wet een last onder dwangsom worden opgelegd. Dit is uitgewerkt in de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.

Termijnen in bezwaar

Tegen de beschikking tot intrekking kan binnen zes weken – met ingang van de dag na dagtekening van de beschikking tot intrekking – bezwaar worden gemaakt. Indien betrokkene bezwaar indient, zullen de termijnen worden gehanteerd zoals de Awb deze van toepassing verklaart op bezwaarprocedures.

Artikel 10 Risicobedrijven

De NIWO ontleent de bevoegdheid om houders van de communautaire vergunning als risicobedrijf te kwalificeren aan artikel 12 van de beroepsverordening voor het wegvervoer. Voornoemd artikel en dus artikel 10 van deze beleidsregel, is alleen van toepassing op communautaire vergunninghouders.

Dit artikel bepaalt dat ondernemingen die ten behoeve van de eis van financiële draagkracht een achtergestelde lening hebben ingebracht als risicobedrijf worden aangemerkt. Daarnaast worden ondernemingen die een solvabilitetisratio onder de 20% hebben ook als risicobedrijf aangemerkt. De solvabiliteit van een onderneming biedt inzicht in de mate waarin de onderneming aan haar financiële verplichtingen kan voldoen en in hoeverre de onderneming afhankelijk is van schuldeisers. De solvabiliteit is dus een graadmeter voor de mate waarin de onderneming hiertoe in staat is, waarbij het eigen vermogen wordt opgevat als de financiële buffer voor het opvangen van ondernemingsrisico’s. In feite wordt dus beoordeeld of een onderneming in geval van liquidatie of faillissement de verschaffers van het vreemd vermogen kan (terug)betalen.

De solvabiliteitsratio wordt, op basis van de balansgegevens, als volgt berekend: eigen vermogen / totaal vermogen X 100%. Tot het eigen vermogen wordt niet de volledige oudedagsreserve gerekend. In samenspraak met de NBA, de NOAB en het RB is besloten om een fiscale latentie van 50% van de oudedagsreserve te hanteren. Indien bij een eenmanszaak privé banktegoeden van de eigenaar worden meegenomen bij de bepaling van het risicodragend vermogen, dan kunnen deze banktegoeden volledig worden meegerekend bij de bepaling van het eigen vermogen voor de solvabiliteitsratio.

In het algemeen wordt aangenomen dat een onderneming financieel gezond is als de solvabiliteitsratio tussen de 25% en 40% bedraagt. Dit is enigszins afhankelijk van de branche en ondernemingsvorm. Kleinere bedrijven hebben vaak een sterk schommelende solvabiliteit. Ondernemingen die sterk groeien trekken regelmatig extra extern kapitaal aan waardoor de solvabiliteit van zo’n onderneming tijdelijk enorm onder druk komt te staan. De transportsector wordt over het algemeen als vrij risicovol gezien, aldus ook opnieuw werd geconcludeerd door onderzoeksbureaus Policy Research Corporation en Panteia (december 2020). In de praktijk blijkt de gemiddelde solvabiliteitsratio circa 25% te zijn. Rekening houdend met het risicoprofiel van het wegtransport, en ook met het uitgangspunt dat onnodige administratieve lasten voor de onderneming moeten worden voorkomen, is ervoor gekozen om alleen bedrijven met een lagere solvabiliteitsratio dan 20% aan te merken als risicobedrijf en met een jaarlijkse controle als gevolg. De ervaring leert dat het om circa 20% van de aanvragende ondernemingen gaat die als risicobedrijf (zullen) worden aangemerkt. Indien er gebruik wordt gemaakt van een geconsolideerde jaarrekening voor het vaststellen van de financiële draagkracht van de onderneming, zal voor de bepaling van de solvabiliteit ook worden uitgegaan van deze geconsolideerde jaarrekening. Kleine ondernemingen die vrijgesteld zijn van de plicht om jaarrekeningen bij het Handelsregister te deponeren, kunnen volstaan met de overlegging van een belastingaangifte. Uit deze belastingaangifte kan op relatief eenvoudige wijze worden afgeleid wat de solvabiliteit van een onderneming is. Indien geen financiële stukken worden overgelegd kan de communautaire vergunning worden ingetrokken. Bij deze stukken behoeft geen deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 4, vierde lid van deze beleidsregel verstrekt te worden.

Een onderneming die aantoont dat de solvabiliteitsratio niet (meer) lager is dan 20%, zal niet meer als risicobedrijf worden beschouwd. De onderneming hoeft daarna niet meer jaarlijks aan te tonen of zij nog voldoet aan de eis van financiële draagkracht als bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregel. Dit geldt ook voor een onderneming die een achtergestelde lening heeft afgelost en aantoont ook zonder die lening te voldoen aan de eis van financiële draagkracht. Uiteraard kan een onderneming zelf ook tussentijds aantonen dat de solvabiliteitsratio niet meer lager is dan 20% of dat de achtergestelde lening is afgelost en dus geen risicobedrijf meer is.

Een onderneming waarbij het eigen vermogen reeds voldoende is voor het aantonen van de financiële draagkracht, maar waarbij tevens sprake is van een achtergestelde lening, wordt niet als risicobedrijf beschouwd.

Dit artikel sluit tevens niet uit dat een onderneming ook op andere gronden als risicobedrijf kan worden aangemerkt. Een onderneming die als risicobedrijf is aangemerkt, wordt niet als zodanig gepubliceerd op het ondernemersloket van de NIWO. Daar is de onderneming, net als een onderneming die geen risicobedrijf is, als vergunninghouder zichtbaar.

Artikel 11 Voor rekening en risico van de vervoerder

Gelet op de toepasselijke wet- en regelgeving kan een communautaire vergunning alleen worden verleend indien sprake is van een (actieve) vervoerder. Onder vervoerder wordt blijkens artikel 1.1 van de wet verstaan de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer wordt verricht. Een onderneming kwalificeert zich als vervoerder indien sprake is van een zodanige mate van financiële verstrengeling dat de vervoersactiviteiten worden verricht voor rekening en risico van de onderneming en dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft. Indien geen sprake (meer) is van een vervoerder kan de NIWO een aanvraag voor de communautaire vergunning buiten behandeling stellen, afwijzen of een al bestaande vergunning intrekken.

Om te bepalen of het vervoer voor rekening en risico van de onderneming wordt verricht is de mate van financiële verstrengeling binnen de onderneming van belang. In deze beleidsregel is een niet limitatief aantal elementen opgenomen die in onderling verband en samenhang duidelijkheid moeten verschaffen over de mate van financiële verstrengeling en of deze voldoende is. In de praktijk komt het voor dat het vervoer feitelijk wordt uitgevoerd voor rekening en risico van anderen dan de vergunninghouder. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een VOF waarbij het vervoer feitelijk wordt verricht voor rekening en risico van de afzonderlijke vennoten. Deze ‘vennoten’ rijden onder de vlag en op de vergunning van de VOF, terwijl zij feitelijk verkapte zelfstandigen zijn en geen of een beperkte mate van financiële verstrengeling kennen. Deze afzonderlijke vennoten moeten over een eigen vergunning voor het beroepsgoederenvervoer beschikken.

Artikel 11, tweede lid

In het tweede lid van dit artikel zijn elementen opgenomen aan de hand waarvan onderzocht en beoordeeld wordt of de vervoersactiviteiten binnen een onderneming voor rekening en risico van de onderneming komen en dus gesproken kan worden van een financiële verstrengeling. Deze elementen zijn niet limitatief opgesomd, zodat de NIWO niet altijd gehouden is een voldoende mate van financiële verstrengeling te concluderen als toepassing van al deze elementen daarop wijst. Denkbaar is immers dat de onderneming zich in het licht van deze elementen zou kwalificeren als vervoerder, terwijl er andere omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat toch sprake is van een onvoldoende mate van financiële verstrengeling. Het kan ook zo zijn dat in bepaalde gevallen bepaalde elementen geen toepassing kunnen vinden. Dit ligt aan de omstandigheden van het geval. De elementen zullen derhalve in onderling verband en samenhang onderzocht en beoordeeld worden teneinde te concluderen of de onderneming kan worden aangemerkt als vervoerder in de zin van artikel 1.1 van de wet. Het beleid zal op dit punt aan de hand van bij de toepassing ervan opgedane ervaringen van tijd tot tijd herijken.

Artikel 11, tweede lid, onder a

Als eerste richtlijn wordt gekeken naar het aantal rijdende deelnemers binnen de onderneming. In geval van bijvoorbeeld een VOF wordt bekeken of er sprake is van vennoten die ieder hun eigen bedrijf in de vennootschap brengen en waarvan, vanwege het ontbreken van een financiële verstrengeling tussen de vennoten, geoordeeld kan worden dat die in feite ook ieder zelf als vervoerder kunnen worden aangemerkt. Uit jurisprudentie vloeit voort dat in het geval van slechts één rijdende vennoot eerder een financiële verstrengeling kan worden aangenomen en zal minder betekenis toekomen aan de overige elementen. In casu is de VOF afhankelijk van de opbrengsten van deze rijdende vennoot, terwijl alle deelnemers (vennoten) hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Artikel 11, tweede lid, onder b

Een onderneming beschikt, zodra de vergunning is verleend, over één of meer voertuigen, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst, of een huur- of leaseovereenkomst. Er wordt daarom bekeken of de voertuigen ter beschikking staan van de onderneming of van de daarin samenwerkende deelnemers.

Artikel 11, tweede lid, onder c

Er wordt onderzocht hoe de winstgerechtigdheid is geregeld. Hierbij speelt de vraag of bijvoorbeeld de gerealiseerde omzet en kosten (vast en variabel) door de onderneming per deelnemer worden geadministreerd op basis van de vaststelling en toekenning van het gerealiseerde resultaat per deelnemer, of dat de winstgerechtigheid per deelnemer niet in overwegende mate wordt gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten. De laatste situatie wijst er meer op dat de omzet en kosten gelijk worden verdeeld en er sprake is van een financiële verstrengeling.

Artikel 11, tweede lid, onder d, e en h

Ook wordt onderzocht bij wie de risico’s liggen. Het gaat hierbij om bepalende en kenmerkende ondernemersrisico’s die niet mogen worden verlegd naar de individuele deelnemers. Hierbij moet worden gedacht aan het arbeidsongeschiktheidsrisico, waaronder mede begrepen het inkomensrisico gedurende de periode van het eigen risico onder de AO-polis.

Verder kan worden gedacht aan de risico’s in geval van eventuele knelpunten in het vervoersschema, ontstaan als gevolg van ziekte of anderszins. Er wordt onderzocht of de onderneming hiervoor, al dan niet door daarvoor personeel in dienst te hebben, een regeling heeft getroffen of dat dit risico feitelijk bij de individuele deelnemer(s) ligt.

Daarnaast wordt bekeken of het debiteurenrisico bij de onderneming ligt of bij de afzonderlijke deelnemer. Wanneer een onderneming gebruik maakt van factoring (overdracht debiteurenrisico), een in de praktijk veel voorkomende wijze van verleggen van het debiteurenrisico, wordt vanzelfsprekend geen toepassing gegeven aan artikel 11, tweede lid, onder h en wordt dit element buiten beschouwing gelaten in dat specifieke geval.

Artikel 11, tweede lid, onder f, g en i

Ook wordt bekeken of opdrachtgevers hun opdracht aan de onderneming verstrekken of rechtstreeks aan de deelnemer(s), of daarbij gebruik is gemaakt van een overeenkomst op basis van het branchemodel voorovereenkomst beroepsgoederenvervoer, of de facturatie uit naam van de onderneming geschiedt of op naam van de individuele deelnemer(s) en of de onderneming de verzekerde is. Met andere woorden: of de gebruikelijke verzekeringen worden uitgenomen door de onderneming.

Indien gekozen is voor een VOF als rechtsvorm vloeit hier een zekere financiële verstrengeling uit voort, te weten de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der vennoten voor de schulden van de VOF (artikel 18 Wetboek van Koophandel), welke aansprakelijkheid de vennoten niet kunnen uitsluiten in het vennootschapscontract. Dit neemt niet weg dat bekeken wordt of hier feitelijk sprake van is of dat deze hoofdelijkheid per opdracht wordt weg gecontracteerd.

Artikel 11, derde lid

Het begrip vervoerder ziet ingevolge artikel 1.1 van de wet op verschillende rechtsvormen. Om het beleid niet tot één rechtsvorm, bijvoorbeeld een VOF, te beperken wordt gebruik gemaakt van het begrip ‘deelnemers’. Ook buitenlandse rechtsvormen vallen hieronder.

Artikel 11, vierde lid

Er kan om toezending van de door de NIWO opgestelde verklaring gezamenlijk vervoer worden verzocht. De onderneming verklaart in ieder geval op welke wijze de vervoersactiviteiten zijn geregeld en waar de financiële risico’s liggen. Indien de onderneming een VOF is, dient naast de eventuele verklaring gezamenlijk vervoer een afschrift van de vennootschapsakte of vennootschapsovereenkomst te worden overgelegd.

Artikel 12 Wijzigingen in het vennootschapsbestand

Indien sprake is van het uittreden van een vennoot kan de vennootschap worden voortgezet, wanneer in de vennootschapsakte een voortzettingsbeding is opgenomen en wanneer aangetoond wordt dat aan de eis van financiële draagkracht wordt voldaan. Indien geen voorzettingsbeding in de vennootschapsakte is overeengekomen, wordt verondersteld dat de vennootschap is ontbonden en wordt de communautaire vergunning ingetrokken.

Bij toetreding van een vennoot tot de VOF wordt een nieuwe VOG NP, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van deze beleidsregel, overgelegd.

Indien de VOF door het uittreden of overlijden van één of meer vennoten nog uit slechts één persoon bestaat, kan de overblijvende vennoot, zolang de VOF blijft ingeschreven in het Handelsregister én er een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning is ingediend, gedurende zes maanden de vervoersactiviteiten voortzetten. Wanneer er geen nieuwe aanvraag is ingediend wordt de vergunning, los van het feit of de VOF nog steeds staat ingeschreven in het Handelsregister, na de genoemde periode ingetrokken. Er heeft zich namelijk een automatische rechtsvormwijziging, als bedoeld in artikel 7, achtste lid van deze beleidsregel, voorgedaan; van een VOF naar een eenmanszaak.

Artikel 13 Gewaarmerkte afschriften

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen drie aanvraagproducten waarbij de NIWO zich moet buigen over de vraag hoeveel gewaarmerkte afschriften afgegeven moeten worden: de aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning, de aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning en de aanvraag voor gewaarmerkte afschriften. In het geval er sprake is van een te laat ingediende verlengingsaanvraag zal deze aanvraag worden behandeld als een verleningsaanvraag. Zie ook de toelichting bij artikel 14.

De NIWO beoordeelt het aantal af te geven gewaarmerkte afschriften bij ieder van deze aanvragen aan de hand van drie factoren.

Aantal aangevraagde gewaarmerkte afschriften

De onderneming (aanvrager) wordt bij ieder aanvraagproduct verzocht het aantal gewenste gewaarmerkte afschriften op te geven. Dit gevraagde aantal is voor de NIWO leidend, onder voorbehoud dat de onderneming het gevraagde aantal onderbouwt en aantoont door middel van de financiële draagkracht en de voertuigen.

Financiële draagkracht

De onderneming toont aan dat zij over voldoende risicodragend vermogen beschikt. De onderneming beschikt ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht over € 9.000, – wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5.000, – voor ieder volgend voertuig. Indien de aangetoonde financiële draagkracht niet toereikend is voor het gevraagde aantal gewaarmerkte afschriften, weigert de NIWO de afgifte van het gevraagde aantal. De onderneming wordt verzocht om het gevraagde aantal gewaarmerkte afschriften aan te passen naar de draagkracht van het risicodragend vermogen. Indien de onderneming dit nalaat, kan de NIWO de aanvraag (gedeeltelijk) afwijzen.

Aangetoonde voertuigen

Onder artikel 2 van deze beleidsregel is uitgebreid toegelicht dat de onderneming permanent moet beschikken over voertuigen en op welke wijze deze terbeschikkingstelling dient te worden aangetoond. Daarnaast wordt in artikel 2 de registratieplicht van de terbeschikkinggestelde kentekens geregeld en toegelicht. De manier waarop die kentekens worden geregistreerd verschilt per aanvraagproduct. Bij een aanvraag voor verlening van een (nieuwe) communautaire vergunning is het voertuigregister voor deze onderneming nog niet toegankelijk, waardoor deze kentekens nog niet in het voertuigregister geregistreerd kunnen worden. Om deze reden moet de onderneming de kentekens bij de aanvraag opgeven. Om de onderneming niet administratief te belasten, worden de tijdens deze aanvraag opgegeven kentekens door de NIWO geregistreerd in het voertuigregister. Nadat de communautaire vergunning is verleend, krijgt de onderneming toegang tot het voertuigregister. Vanaf dat moment houdt de onderneming het voertuigregister zelf bij.

Er worden geen gewaarmerkte afschriften verstrekt gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. De onderneming is immers (nog) geen vergunninghouder.

Nadat de (beginnende) onderneming vergunninghouder is geworden én de kentekens van de voertuigen zijn geregistreerd in het voertuigregister, zal de NIWO vanaf dat moment bij de twee andere aanvraagproducten steeds aan de hand van het voertuigregister controleren hoeveel voertuigen de onderneming aangetoond ter beschikking heeft. Het is de verantwoordelijkheid van de onderneming om het voertuigregister bij elke wijziging te actualiseren, zodat op elk moment duidelijk en controleerbaar is welke voertuigen voor het beroepsgoederenvervoer worden ingezet. Naast de kentekenregistratie is het dus ook van belang om in het voertuigregister die kentekens te activeren die daadwerkelijk het beroepsgoederenvervoer verrichten.

Buffer

Het is mogelijk dat meer gewaarmerkte afschriften worden verstrekt dan het aantal geregistreerde kentekens; de zogenoemde, door ondernemingen gevraagde buffer. Het komt voor dat een onderneming een klein aantal extra gewaarmerkte afschriften wil hebben in verband met een optimale bedrijfsvoering, bijvoorbeeld voor een situatie dat vrij plotseling en tijdelijk extra vervoersactiviteiten moeten worden verricht. Sommige ondernemingen wensen met het oog daarop een 'buffer' van enige extra gewaarmerkte afschriften aan te houden. Ook hier geldt dat het totaal aantal gewaarmerkte afschriften (geregistreerde kentekens + buffer) nooit meer kan zijn dan de door de onderneming aangetoonde financiële draagkracht én, gebruikt of niet, gewoon moeten worden betaald.

De NIWO is er ook om in deze flexibiliteit te voorzien, maar niet zonder meer. Een van de doelstellingen van het voertuigregister is het voorkomen van fraude met papieren gewaarmerkte afschriften, althans te verminderen. Het komt voor dat ondernemingen gewaarmerkte afschriften uitlenen, bijvoorbeeld aan vergunninghouders die tegen het plafond van hun financiële draagkracht aanlopen of aan niet-vergunninghouders. Bij constatering hiervan kan de NIWO de gewaarmerkte afschriften terugvorderen. Na deze constatering komt de onderneming voor de resterende geldigheidsduur van de vergunning niet in aanmerking voor een buffer. Indien daarna opnieuw sprake is van onrechtmatig gebruik van de gewaarmerkte afschriften, kan de vergunning worden ingetrokken. Als het aantal uitgeleende gewaarmerkte afschriften overeenkomt met het totale wagenpark van de onderneming, kan er niet meer worden gesproken van een vervoerder als bedoeld in artikel 1.1 van de wet. In dat geval zal de vergunning worden ingetrokken.

De NIWO kan de gewaarmerkte afschriften ook terugvorderen als de onderneming niet meer over voldoende risicodragend vermogen beschikt of als – na onderzoek – niet verklaarde verhouding tussen het aantal kentekens en chauffeurs bestaat.

Omgekeerd mag het niet gaan om een onbeperkt aantal. De weergegeven getallen in de tabel zijn maximum getallen. Er kunnen niet meer gewaarmerkte afschriften worden verstrekt dan de maximale buffer die in de onderstaande tabel is weergegeven.

Aantal voertuigen

Aantal bedrijven per 1-1-2023

Buffer (indicatief)

1 tot en met 10

13.815

1 bewijs

11 tot en met 30

1.716

3 bewijzen

31 tot en met 75

572

5 bewijzen

76 of meer

182

10 bewijzen

Een buffer kan worden toegekend in elk van de hierboven benoemde aanvraagproducten, ook bij een aanvraag (nieuwe) communautaire vergunning. Op basis van de aanvraag beslist de NIWO of een buffer wordt toegekend en wat de omvang van deze buffer zal zijn. De NIWO kan de op de onderneming van toepassing zijnde buffer uitgeven zonder dat daar concreet een kenteken tegenover staat. De in dit schema genoemde aantallen vormen een indicatie. Gebruikmaking van deze buffer kan alleen indien in het voertuigregister de onderneming het kenteken wel heeft geregistreerd én geactiveerd. Overigens, op werkdagen van de NIWO kunnen indien aan de voorwaarden wordt voldaan binnen 24 uur extra gewaarmerkte afschriften worden afgegeven.

De toegestane buffers worden periodiek geëvalueerd en kunnen zo nodig worden gewijzigd teneinde het doel van het voertuigregister te optimaliseren en om misbruik tegen te gaan. Zolang er geen kentekens zijn geregistreerd in het voertuigregister zullen er geen extra gewaarmerkte afschriften worden verstrekt.

Toonplicht

Om effectieve controles door handhavingsautoriteiten mogelijk te maken zijn vervoerders, op grond van artikel 4 van de beroepsverordening voor het wegvervoer, verplicht een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen te hebben. De communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften stemmen overeen met het in bijlage II van de marktverordening voor het wegvervoer opgenomen model. Op het gewaarmerkte afschrift wordt de datum van afgifte, de expiratiedatum en het KVK-nummer van de onderneming vermeld.

In artikel 4 van de marktverordening voor het wegvervoer is ook de toonplicht neergelegd. Deze houdt in dat een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning op verzoek van iedere met de controle belaste persoon wordt getoond. De communautaire vergunning en gewaarmerkte afschriften bevinden zich dus in originele staat en mogen bijvoorbeeld niet worden gelamineerd, geplastificeerd, gekopieerd, enz. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de authenticiteitskenmerken kunnen worden gecontroleerd.

Met betrekking tot de leden 5 tot en met 7 van dit artikel wordt verwezen naar de vierde tot en met de achtste alinea van de toelichting bij artikel 8.

Artikel 14 Overbruggingsbewijzen

Dit artikel maakt een onderscheid tussen een verzoek om verlenging van de communautaire vergunning dat vóór de expiratiedatum en ná de expiratiedatum wordt ingediend. In beide gevallen kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt teneinde recht te kunnen doen aan de alle in het geding zijnde maatschappelijke en commerciële belangen.

Ingeval een verzoek om verlenging vóór de expiratiedatum wordt ingediend, en waarop nog niet is beslist ten tijde van de expiratiedatum, kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt. Deze zijn dan geldig vanaf de expiratiedatum en voor de duur van maximaal zes maanden.

Ingeval een verzoek om verlenging ná de expiratiedatum wordt ingediend is artikel 7, zevende lid, van deze beleidsregel van toepassing en kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt. Om te voorkomen dat een illegale situatie alsnog met terugwerkende kracht wordt gelegaliseerd, gaan deze niet eerder in dan op het moment dat op het verzoek om overbruggingsbewijzen positief wordt beslist en de overbruggingsbewijzen worden afgegeven.

In dit geval zal de einddatum van het te verstrekken overbruggingsbewijs maximaal zes maanden na de expiratiedatum van de communautaire vergunning liggen.

Artikel 13 van deze beleidsregel eveneens van toepassing op de te verstrekken overbruggingsbewijzen. Dat wil zeggen dat het aantal uit te geven overbruggingsbewijzen worden begrensd met de drie criteria die in artikel 13 zijn omschreven.

Artikel 15 Vermissing gewaarmerkte afschriften

Via het ondernemersloket wordt de NIWO, onder vermelding van het gewaarmerkte afschriftnummer, in kennis gebracht dat een gewaarmerkt afschrift vermist wordt. De onderneming kan gelijktijdig een nieuw gewaarmerkt afschrift aanvragen, welk pas wordt verstrekt wanneer het formulier ‘verklaring vermissing’ is ontvangen. Dit formulier is een geschrift met bewijsbestemming en dient dus naar waarheid te worden ingevuld. Het staat de NIWO vrij om de in de verklaring vermelde gegevens te verifiëren bij diverse instanties die over bedoelde informatie beschikken. Mocht blijken dat deze verklaring valselijk is opgemaakt of vervalst is, dan zal de NIWO aangifte doen wegens valsheid in geschrifte.

Artikel 16 Faillissement

Artikel 16, eerste lid

Wanneer een onderneming failliet is verklaard, is het uitgangspunt dat de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming zijn beëindigd en dat zij niet meer gemachtigd is tot het verrichten van beroepsgoederenvervoer over de weg. Indien een onderneming in staat van faillissement is verklaard, zal de verleende vergunning worden ingetrokken waarvan mededeling wordt gedaan aan de curator bij wijze van een voornemen tot intrekking. In een aparte brief wordt de rechter-commissaris gelijkluidend geïnformeerd.

Artikel 16, tweede en derde lid

Het kan voorkomen dat de curator met een machtiging van de rechter-commissaris tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming wenst. Deze activiteiten houden verband met een ordentelijke afwikkeling van de opdrachten die de gefailleerde onderneming mogelijk nog heeft of zijn erop gericht een succesvolle doorstart te faciliteren.

Redenerend vanuit de wet kan tijdelijke voortzetting alleen rechtmatig geschieden indien de gefailleerde onderneming gedurende deze periode blijft beschikken over de verleende vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften. Aan de curator wordt daarom medegedeeld dat, indien sprake is van tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming, laatstgenoemde de vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften nog niet hoeft te retourneren. In de praktijk bedraagt de tijdelijke voorzetting maximaal acht weken, zodat ook de NIWO uitgaat van deze maximale termijn, gerekend vanaf het moment van de mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Nadat de termijn van acht weken is verstreken, wordt de vergunning van de gefailleerde onderneming bij beschikking ingetrokken. De aan de gefailleerde onderneming verstrekte vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften, dienen geretourneerd te worden.

Artikel 16, vierde lid

Er wordt strikt toegezien op de inlevering van de vergunning en de gewaarmerkte afschriften. De curator wordt gewezen op de plicht om, op grond van artikel 3.6 van de wet, de ingetrokken vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in te leveren. De curator is, in zijn hoedanigheid van curator (qualitate qua (q.q.)), vanaf het moment van faillietverklaring verantwoordelijk voor de uit de wet voortvloeiende verplichtingen van de gefailleerde onderneming. Indien de curator q.q. nalatig is en daarmee artikel 3.6 van de wet overtreedt, wordt hij als de overtredende vervoerder aangemerkt en kan een last onder dwangsom aan hem worden opgelegd op grond van artikel 5.2 van de wet. In de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure omschreven.

Indien tegen de beschikking tot intrekking bezwaar is ingediend, hoeven tijdens de bezwaarprocedure de vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften (vanwege de schorsende werking van het bezwaar) niet geretourneerd te worden.

Artikel 16, vijfde lid

De (persoonsgebonden) vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften worden verstrekt aan een specifieke onderneming en zijn derhalve niet overdraagbaar. De doorstartende onderneming mag geen gebruik maken van de vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde onderneming, ook niet voor een korte periode. Indien de activiteiten erop zijn gericht een doorstart te bewerkstelligen, dient de doorstartende onderneming over een eigen communautaire vergunning te beschikken. De doorstartende onderneming dient dus zo spoedig mogelijk een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning in, zodat de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming zo soepel mogelijk kunnen worden overgedragen. Zonder communautaire vergunning is het de doorstartende onderneming immers niet toegestaan vervoersactiviteiten te ontplooien; een verbod waarop hoge boetes staan.

Artikel 17 Bezwaar

Een bezwaarschrift kan per post of digitaal – bij voorkeur – via het ondernemersloket worden ingediend.

In het Nederlandse bestuursrecht is het, als het om een bevoegdheid met beleidsvrijheid gaat, algemeen aanvaard dat het bestuursorgaan zonder specifieke wettelijke grondslag zelf bepaalt dat hangende een bezwaarschriftprocedure zijn besluit niet ten uitvoer zal leggen. De NIWO hanteert derhalve, in afwijking van artikel 6:16 Awb, het uitgangspunt dat het maken van bezwaar schorsende werking heeft. In de praktijk blijkt dat in veel gevallen het bezwaarschrift alsnog gegrond wordt verklaard, bijvoorbeeld omdat de tijdens de verlengingsprocedure ontbrekende (bewijs)stukken in de bezwaarprocedure alsnog worden overgelegd. Daarom zal in beginsel, indien het bezwaar ontvankelijk is, gedurende de bezwaarschriftprocedure haar besluit tot intrekking niet ten uitvoer leggen. Dit houdt in dat een ondernemer gedurende de bezwaarschriftprocedure beroepsgoederenvervoer mag blijven verrichten totdat is beslist op het bezwaarschrift.

In twee uitzonderingsgevallen wordt wel gehandeld conform artikel 6:16 Awb en heeft het maken van bezwaar geen schorsende werking. Hiervan is sprake bij toepassing van artikelen 3a of 3b van deze beleidsregel.

Het zou onwenselijk zijn om schorsende werking te verlenen aan een besluit inzake de betrouwbaarheid. Het herhaaldelijk plegen van de in de bijlage van de Beleidsregel evenredigheidstoets en sanctionering bij verlies betrouwbaarheid in het goederenvervoer over de weg genoemde overtredingen heeft ertoe geleid dat de grenswaarde genoemd in de bovengenoemde beleidsregel is overschreden. De frequentie en inhoud van de overtredingen is dermate ernstig dat het verlies van betrouwbaarheid van een vervoerder en/of vervoersmanager tot gevolg heeft gehad. Besluiten genomen in het kader van ERRU zijn dus zodanig van aard dat het besluit directe werking moet hebben en er geen vervoersactiviteiten respectievelijk aan de vervoersactiviteiten leidinggevende taken meer mogen worden verricht. De NIWO wil voorkomen dat zij ongewild criminele en gevaarlijke activiteiten faciliteert en bewerkstelligen dat aan deze illegale en gevaarlijke praktijken zo spoedig mogelijk een halt wordt toegeroepen.

Ook wanneer toepassing is gegeven aan de Wet Bibob heeft het maken van bezwaar geen schorsende werking. De NIWO wil voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert en bewerkstelligen dat aan deze illegale praktijken zo spoedig mogelijk een halt wordt toegeroepen. Indien sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen, zal het maken van bezwaar geen schorsende werking hebben. In dit soort gevallen zijn de strafbare feiten dermate ernstig dat het besluit tot intrekking directe werking moet hebben en er geen vervoersactiviteiten meer mogen worden verricht. Indien het bezwaarschrift de werking van het besluit tot intrekking niet schorst, dan zal dit in de beschikking tot intrekking worden opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.

Ten slotte wordt opgemerkt dat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat artikel 6:16 Awb onverminderd van toepassing is in geval van het instellen van beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het instellen van beroep heeft dus geen schorsende werking. Wie in dat geval schorsing wenst, zal gebruik moeten maken van de in artikel 8:81 e.v. Awb opgenomen procedure voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Naar boven