Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
overig | Staatscourant 2017, 71206 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
overig | Staatscourant 2017, 71206 | beleidsregel |
De NIWO;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat het wenselijk is om de wettelijke taken van de NIWO nader te duiden;
stelt de volgende beleidsregel vast:
verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PbEU L 300);
verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PbEU L 300);
elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon, met of zonder winstoogmerk, elke vereniging of groerping van personen zonder rechtspersoonlijkheid, met of zonder winstoogmerk, alsmede elke overheidsinstantie, ongeacht of zij zelf rechtspersoonlijkheid bezit dan wel afhankelijk is van een autoriteit met rechtspersoonlijkheid (...) of elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen vervoert als bedoeld in artikel 2 vierde lid van verordening (EG) nr. 1071/2009/ van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PbEU L 300);
de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer wordt verricht als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;
motorvoertuig of een samenstel van voertuigen, dat uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van goederen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen;
Wet wegvervoer goederen.
1. Bij een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning wordt ingevolge artikel 3 van de beroepsverordening voor het wegvervoer juncto artikel 2.8 van de wet vastgesteld of de onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer voor rekening en risico uitoefent of wil gaan uitoefenen voldoet aan de eisen van:
a. werkelijke en duurzame vestiging;
b. betrouwbaarheid;
c. financiële draagkracht; en
d. vakbekwaamheid.
2. De aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning wordt geweigerd indien toepassing wordt gegeven aan de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.
1. De onderneming is werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd.
2. Van de in het eerste lid bedoelde vestiging is sprake indien in onderling verband en samenhang bezien:
a. de onderneming staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;
b. de onderneming beschikt over een BTW nummer;
c. de onderneming op het vestigingsadres de documenten als bedoeld in artikel 5 van de beroepsverordening voor het wegvervoer evenals overige documenten die zien op de transportactiviteiten en de voertuigen van de onderneming bewaart;
d. er één of meer gekentekende voertuigen ter beschikking van de onderneming staan;
e. de vervoersactiviteiten onder meer in Nederland plaatsvinden;
f. de APK-keuring of het onderhoud van de voertuigen in Nederland wordt verricht.
3. Op verzoek overlegt de onderneming een overzicht van de kentekens van de voertuigen waarvoor een gewaarmerkt afschrift van de vergunning wordt aangevraagd dan wel is verstrekt.
4. Op verzoek overlegt de onderneming bewijs dat de voertuigen ter beschikking van de onderneming staan.
1. De onderneming en de vervoersmanager voldoen aan de eis van betrouwbaarheid.
2. De betrouwbaarheid van natuurlijke personen en rechtspersonen wordt aangetoond met een verklaring omtrent het gedrag voor de functie van wegvervoerondernemer goederenvervoer, die niet ouder is dan twee maanden gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning.
3. Indien een bestuurder van een rechtspersoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt naast de verklaring omtrent het gedrag voor rechtspersonen, voor die bestuurder een aparte, door de bevoegde buitenlandse autoriteit afgegeven verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen overgelegd.
4. De onderneming of de vervoersmanager wordt onbetrouwbaar verklaard, indien er jegens de vervoersmanager of de onderneming een onherroepelijke veroordeling of sanctie wegens een van de zeer ernstige inbreuken van de communautaire wetgeving als bedoeld in bijlage IV van de beroepsverordening voor het wegvervoer is opgelegd.
5. Op verzoek overlegt de onderneming gedurende de looptijd van de vergunning een nieuwe verklaring omtrent het gedrag. De onderneming overlegt in elk geval een nieuwe verklaring omtrent het gedrag bij (tussentijdse) toetreding van bestuurders en vervoersmanagers.
1. De onderneming beschikt ter voldoening aan de eis van financiële draagkracht over kapitaal en reserves van € 9.000,– wanneer slechts één voertuig wordt gebruikt en € 5.000,– voor ieder volgend voertuig.
2. Bij een aanvraag voor verlening en verlenging van de communautaire vergunning wordt als kapitaal en reserves aangemerkt het beschikbaar risicodragend vermogen, bestaande uit het eigen vermogen eventueel aangevuld met een achtergestelde lening, eventuele overwaardes of een bankgarantie.
3. De onderneming toont zijn financiële draagkracht aan door overlegging van een (openings)balans, een tussentijdse balans of de jaarcijfers, voorzien van een vermogensopstelling indien het eigen vermogen onvoldoende is.
4. Bij de in het derde lid bedoelde financiële stukken wordt een verklaring gevoegd, inhoudende dat de waardering van het beschikbaar risicodragend vermogen is geschied volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en dat dit vermogen voldoet aan de in het eerste lid gestelde eisen.
5. De in het vierde lid bedoelde verklaring wordt afgegeven door een accountant of deskundige aangesloten bij:
a. Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants;
b. Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen; of
c. Register Belastingadviseurs.
6. Op verzoek overlegt de onderneming ter onderbouwing van de in het vierde lid bedoelde verklaring achterliggende stukken.
7. In geval sprake is van een achtergestelde lening, wordt een afschrift van de achterliggende leningsovereenkomst tot achterstelling overgelegd. In de leningsovereenkomst zijn in ieder geval de volgende elementen opgenomen:
a. NAW-gegevens van de geldnemer en de geldgever;
b. bedrag waarover de geldlening is aangegaan;
c. wijze van een eventueel vervroegde aflossing;
d. rentevergoeding;
e. termijn waarvoor de lening is aangegaan; en
f. achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle bestaande en toekomstige crediteuren.
8. Op verzoek toont de onderneming gedurende de looptijd van de vergunning van een onderneming aan dat nog steeds wordt voldaan aan de eis van financiële draagkracht.
9. De onderneming toont haar financiële draagkracht in ieder geval opnieuw aan indien een uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften leidt tot overschrijding van het door de onderneming eerder aangetoonde risicodragend vermogen.
1. De vakbekwaamheid wordt ingebracht door een natuurlijk persoon, de vervoersmanager, die door overlegging van een erkend vakdiploma aantoont dat hij de vereiste kennis bezit.
2. Een interne vervoersmanager:
a. heeft een woonplaats in de Europese Unie;
b. geeft daadwerkelijk en permanent leiding aan de vervoersactiviteiten van de onderneming; en
c. heeft een reële band met de onderneming.
3. Een externe vervoersmanager:
a. heeft een woonplaats in de Europese Unie;
b. geeft daadwerkelijk en permanent leiding aan de vervoersactiviteiten van de onderneming;
c. is werkzaam op grond van een overeenkomst waarin in ieder geval diens verantwoordelijkheden als vervoersmanager zijn bepaald en de taken worden omschreven die die persoon moet uitvoeren; en
d. is niet tevens werkzaam bij of voor de opdrachtgever van de onderneming waarbij hij de vakbekwaamheid inbrengt.
4. De inzet van de vervoersmanager wordt beoordeeld aan de hand van te overleggen bewijsstukken die betrekking hebben op:
a. een arbeids- of managementovereenkomst, waarin in ieder geval diens verantwoordelijkheden als vervoersmanager zijn bepaald en de taken worden omschreven die deze persoon daadwerkelijk en op permanente wijze uitvoert;
b. een redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklassen uit de CAO;
c. een in het Handelsregister ingeschreven volmacht ten aanzien van de vervoersactiviteiten van de onderneming; en
d. de wijze waarop de vervoersmanager gemiddeld per week daadwerkelijk vorm en inhoud geeft aan een overeenkomst als bedoeld in sub a.
5. De vervoersmanager mag bij maximaal vier vervoersondernemingen zijn vakbekwaamheid inbrengen zolang het wagenpark van de vervoersondernemingen bij elkaar niet meer bedraagt dan vijftig voertuigen.
6. In afwijking van het vijfde lid mag een interne vervoersmanager een onbeperkt aantal voertuigen beheren indien hij in de hoedanigheid van vervoersmanager werkzaam is bij één vervoersonderneming of binnen de context van één holding waartoe meerdere vervoersondernemingen behoren.
Indien als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van de vervoersmanager niet meer wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid, wordt op verzoek en ten behoeve van de voortzetting van de desbetreffende onderneming een persoon door de NIWO vrijgesteld van het afleggen van examens van vakbekwaamheid indien aangetoond wordt dat:
a. hij voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 4 december 2009 ononderbroken in de desbetreffende vervoersonderneming een leidinggevende functie heeft bekleed;
b. hij op basis van een overeenkomst werkzaamheden verrichtte voor de betrokken onderneming op het moment dat een in dit artikel bedoelde omstandigheid zich voordeed; en
c. die vervoersonderneming in die periode de beschikking heeft gehad over een vergunning.
1. Een aanvraag tot verlening of verlenging van een vergunning kan langs elektronische weg worden ingediend, mits dit via het daartoe ingerichte ondernemersloket geschiedt.
2. Nadat voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag de verschuldigde vergoeding is ontvangen, wordt de aanvraag binnen acht weken behandeld en beslist.
3. Indien een aanvraag niet voorzien is van alle noodzakelijke stukken om tot een inhoudelijke behandeling van de aanvraag te komen, wordt om overlegging van aanvullende stukken verzocht binnen een daartoe te stellen redelijke termijn.
4. De behandeltermijn wordt opgeschort met ingang van de dag na die waarop de aanvrager is verzocht de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
5. Indien de gegeven termijn als bedoeld in het vierde lid ongebruikt is verstreken, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.
6. Het eerste lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het indienen van bezwaarschriften.
7. Ingeval een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning na de expiratiedatum van de communautaire vergunning wordt ingediend, wordt deze aanvraag als een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning beschouwd en is hoofdstuk één van toepassing.
8. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de rechtsvorm van de onderneming dient de onderneming een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in.
1. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de vakbekwaamheid en de rechtsvorm van de onderneming wordt de binnenlandse vergunning ingetrokken respectievelijk komt deze van rechtswege te vervallen en dient de onderneming een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in.
2. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de naam en het adres van de onderneming vervallen de verstrekte vervoersdocumenten en vraagt de onderneming ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten aan. Voor deze documenten is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
3. Indien de onderneming de vervoersdocumenten die op grond van het eerste en het tweede lid zijn komen te vervallen niet binnen één week na het vervallen ervan inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de wet en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.
1. Gedurende de looptijd van de vergunning kan te allen tijde onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen worden ingesteld bij de onderneming of toepassing worden gegeven aan de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.
2. Indien de feiten en omstandigheden ten tijde van de aanvraagprocedure voor verlening van een communautaire vergunning daartoe aanleiding geven, wordt binnen één jaar na vergunningverlening een nader onderzoek ingesteld.
3. In de in het tweede lid bedoelde gevallen wordt een gewaarmerkt afschrift afgegeven met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar. Indien uit onderzoek blijkt dat aan alle vergunningeisen wordt voldaan, wordt een nieuw gewaarmerkt afschrift verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de communautaire vergunning.
4. Indien gedurende de looptijd van de vergunning wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer aan één of meer vergunningeisen voldoet, kan op verzoek van de onderneming een overbruggingstermijn van maximaal zes maanden worden verleend om opnieuw aan alle vergunningeisen te voldoen. Ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, kan deze termijn met drie maanden worden verlengd bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager.
5. De overbruggingstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop is vastgesteld en in de vorm van een voornemen aan de onderneming kenbaar is gemaakt, dat niet meer aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan.
6. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, schorst de behandeltermijn van een eventueel al ingediende aanvraag van de betreffende onderneming voor verlenging van de communautaire vergunning.
7. De vergunning wordt ingetrokken indien, na een eventueel verleende overbruggingstermijn, uit onderzoek blijkt dat niet aan alle vergunningeisen wordt voldaan of indien toepassing wordt gegeven aan de Beleidsregel toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer aan de Wet Bibob.
8. Indien de onderneming, ingeval geen bezwaar wordt ingediend, niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking de vergunning en de gewaarmerkte afschriften inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de wet en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.
1. Een onderneming die beschikt over een communautaire vergunning wordt beschouwd als risicobedrijf, als bedoeld in artikel 12 van de beroepsverordening voor het wegvervoer, indien sprake is van:
a. een solvabiliteitsratio lager dan 20%; of
b. een achtergestelde lening als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van deze beleidsregel, die gebruikt wordt om aan de eis van financiële draagkracht te voldoen.
2. Een risicobedrijf toont jaarlijks aan dat zij voldoet aan de eis van financiële draagkracht op de wijze als bedoeld in artikel 4, derde lid van deze beleidsregel.
3. Een onderneming wordt niet langer als risicobedrijf beschouwd indien:
a. er sprake is van een minimale solvabiliteitsratio van 20%; of
b. de achtergestelde lening is afgelost en er wordt voldaan aan de eis van financiële draagkracht.
1. Indien wordt onderzocht of er sprake is van vervoer voor rekening en risico van de onderneming wordt de mate van financiële verstrengeling beoordeeld. Bij dit onderzoek wordt in ieder geval gekeken naar de volgende elementen:
a. er is sprake van één of meer rijdende deelnemer(s);
b. de voor het vervoer bestemde voertuigen staan ter beschikking van de onderneming;
c. de winstgerechtigdheid per deelnemer is niet in overwegende mate gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten;
d. de onderneming draagt in overwegende mate het arbeidsongeschiktheidsrisico van de deelnemers;
e. de onderneming kent een regeling waarmee eventuele knelpunten in het vervoersschema kunnen worden opgevangen;
f. opdrachtgevers geven hun opdracht aan de onderneming;
g. facturatie geschiedt uit naam van de onderneming;
h. de onderneming draagt het debiteurenrisico;
i. de onderneming neemt de gebruikelijke verzekeringen uit.
2. Onder deelnemers als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval verstaan: de vennoten van een vennootschap onder firma, de beherende en stille vennoten van een commanditaire vennootschap, de maten van een maatschap, de leden van een coöperatie, de leden van een vereniging en de bestuurders van een stichting.
3. Een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een maatschap, een coöperatie en een stichting overleggen op verzoek een verklaring gezamenlijk vervoer.
1. Zodra een vergunning is verleend geeft een vennootschap onder firma wijzigingen in het vennootschapsbestand onverwijld door.
2. Bij uittreden of overlijden van een vennoot blijft de vennootschap onder firma als vervoerder in de zin van artikel 1.1 van de wet aangemerkt, indien:
a. een vennootschapsakte wordt overgelegd, waarin een voortzettingsbeding is opgenomen, en
b. aangetoond wordt dat aan de eis van financiële draagkracht wordt voldaan.
3. Bij het ontbreken van de in het tweede lid, onder a bedoelde vennootschapsakte, wordt verondersteld dat de vennootschap onder firma is ontbonden.
4. Indien de vennootschap onder firma door het uittreden of overlijden van één of meer vennoten nog uit slechts één persoon bestaat waardoor deze van rechtswege ophoudt te bestaan en de overgebleven persoon de vervoersactiviteiten van de voormalige vennootschap onder firma wenst voort te zetten, dient de onderneming een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in.
1. Indien een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning of een verzoek om uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften is ingewilligd, worden gewaarmerkte afschriften verstrekt overeenkomstig het aantal ter beschikking staande voertuigen tot een maximum aantal dat wordt bepaald door de eis van financiële draagkracht.
2. Voor de in het eerste lid bedoelde afschriften is de vergoeding verschuldigd, zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
3. Een gewaarmerkt afschrift bevindt zich in originele staat aan boord van elk voertuig die door de onderneming wordt ingezet voor het beroepsgoederenvervoer.
4. Ingeval van wijzigingen met betrekking tot de naam en het adres van de onderneming vervallen de verstrekte vervoersdocumenten en vraagt de onderneming ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten aan. Voor deze documenten is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
5. Indien de onderneming de vervoersdocumenten die op grond van het vorige lid zijn komen te vervallen niet binnen één week na het vervallen ervan inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de wet en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.
1. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 7, zevende lid van deze beleidsregel worden op verzoek van de onderneming overbruggingsbewijzen verstrekt gedurende de aanvraagprocedure voor maximaal zes maanden waarbij de geldigheid van het overbruggingsbewijs ingaat vanaf de datum van uitgifte van het overbruggingsbewijs.
2. Ingeval een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning vóór de expiratiedatum wordt ingediend, en waarop ten tijde van de expiratiedatum nog niet is beslist, worden op verzoek van de onderneming overbruggingsbewijzen verstrekt voor maximaal zes maanden.
3. De in het tweede lid bedoelde overbruggingsbewijzen zijn geldig vanaf de expiratiedatum van de communautaire vergunning.
4. Voor een overbruggingsbewijs is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
1. Bij vermissing van gewaarmerkte afschriften wordt door de onderneming terstond een verklaring van vermissing bij de politie of de gemeente aangevraagd, waarna een kopie van deze verklaring door de onderneming wordt overgelegd.
2. Indien de in het voorgaande lid bedoelde verklaring van vermissing wordt overgelegd, wordt een vervangend gewaarmerkt afschrift verstrekt. Voor dit gewaarmerkte afschrift is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
1. Indien de NIWO constateert dat een onderneming in staat van faillissement is verklaard, wordt de verleende vergunning ingetrokken waarvan mededeling wordt gedaan aan de curator.
2. Indien sprake is van tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming, behoudt de gefailleerde onderneming de vergunning en het aantal gewaarmerkte afschriften dat nodig is voor die voortzetting voor de duur van maximaal acht weken, gerekend vanaf het moment van de mededeling als bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de termijn van acht weken is verstreken, wordt de vergunning van de gefailleerde onderneming ingetrokken.
4. Indien de curator, ingeval geen bezwaar tegen de intrekking van de vergunning wordt ingediend, niet binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking de vergunning en de gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde inlevert, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de wet en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO.
5. Indien een doorstart van de gefailleerde onderneming plaatsvindt, dient de doorstartende onderneming een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in.
1. In afwijking van artikel 6:16 Awb, schorst het bezwaar, indien ontvankelijk, de werking van het besluit tot afwijzing of intrekking waartegen het is gericht gedurende de bezwaarprocedure.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de werking van het besluit waartegen een bezwaar is ingediend niet geschorst indien er feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen of redelijkerwijze doen vermoeden dat de verleende communautaire vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.
Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
De beleidsregel van 2 januari 2017 (Stcrt. 2 januari 2017, nr. 53) wordt ingetrokken.
Ten opzichte van de vorige versie van de beleidsregel d.d. 2 januari 2017, zijn in deze versie uitsluitend beleidsarme wijzigingen doorgevoerd. Op grond van ervaringen in de uitvoeringspraktijk en uit een oogpunt van juiste toepassing van de regels met betrekking tot regelgeving is een aantal (deels redactionele) verbeteringen doorgevoerd. Er is een definitiebepaling opgenomen (artikel 0) waarin de belangrijkste begrippen worden geduid. Op één onderdeel (met betrekking tot de artikelen 4 en 10 voor wat betreft de 403-verklaring) is de toelichting iets uitgebreid. Door een ingevoegd artikel 2 lid 3 wordt verduidelijkt dat de NIWO voornemens is – op een zelfde wijze als dat reeds in België het geval is – een opgave van kentekens te eisen van de voertuigen waarvoor men een gewaarmerkt afschrift aanvraagt dan wel verstrekt heeft gekregen. Dit is vooralsnog uitsluitend bedoeld om overeenkomstig de bedoelingen van de Europese regelgever een zuiverder beeld te krijgen van het wagenpark waarvoor de vergunningbewijzen worden afgegeven. Aan het vergunningbewijs zelf verandert er niets. Ten slotte is artikel 6, waarin de erkenning van de zogenoemde historische vakbekwaamheid is geregeld, aangevuld met een bepaling waarmee wordt verduidelijkt op welke beperkte kring van personen dit artikel van toepassing is.
Vergunning
Waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een vergunning, wordt zowel de binnenlandse als de communautaire vergunning bedoeld. Waar wordt gesproken over de communautaire vergunning, wordt logischerwijs alleen de communautaire vergunning bedoeld.
Verlening of verlenging van een communautaire vergunning
Een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning wordt ingewilligd als aan alle eisen voor vergunningverlening wordt voldaan en geen sprake is van een geval waarin artikel 3 van de Wet Bibob kan worden toegepast. Dit is in artikel 1 van deze beleidsregel vastgelegd.
De wijze waarop de vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer worden getoetst inzake integriteitsbeoordelingen is neergelegd in de Beleidsregel NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet Bibob (Stcrt. 2011, nr. 10350).
De wettelijke behandeltermijn voor een aanvraag voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning vangt aan nadat de verschuldigde vergoeding is ontvangen. Direct nadat een aanvraag is ontvangen wordt een ontvangstbevestiging en een factuur ter (bevestiging van de) betaling van de aanvraag verstuurd. Om na ontvangst van de betaling tot inhoudelijke behandeling van de aanvraag over te gaan dienen alle noodzakelijke stukken voor de behandeling van een aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning compleet te zijn ingediend.
Indien de aanvraag incompleet is wordt de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld binnen een redelijke termijn de incomplete aanvraag aan te vullen. De behandeltermijn wordt gedurende die termijn op grond van artikel 4:15 Awb opgeschort.
Op een complete aanvraag wordt binnen acht weken beslist. Dit is een fatale termijn. Mocht de NIWO deze termijn overschrijden, dan wordt een aanvraag op grond van artikel 3.1, derde lid van de wet geacht te zijn ingewilligd.
Gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning worden geen gewaarmerkte afschriften verstrekt. De communautaire vergunning wordt afgegeven voor de duur van vijf jaar, met ingang van de datum zoals vermeld in de beschikking.
Procedure voor schorsing en intrekking van vergunningen
Iedere vijf jaar wordt getoetst of de onderneming nog aan de eisen voor vergunningverlening voldoet. Wanneer blijkt dat de onderneming niet (meer) voldoet aan (één van) de eisen, wordt de vergunning ingetrokken.
Indien bij een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning of gedurende de looptijd van de communautaire vergunning wordt vastgesteld dat een onderneming niet langer voldoet aan één of meer vergunningeisen, wordt hiervan mededeling gedaan aan de onderneming. Op verzoek van de onderneming kan een maximale termijn van zes maanden worden gegeven gedurende waarin de onderneming in de gelegenheid wordt gesteld alsnog aan te tonen aan één of meer vergunningeisen te voldoen.
De gegeven overbruggingstermijn van maximaal zes maanden vangt aan met ingang van de dag na die waarop de onrechtmatige situatie is vastgesteld en aan de onderneming is medegedeeld. Ingeval deze termijn tijdens een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning is gegeven, wordt de communautaire vergunning geacht te zijn verlengd voor de duur van de gegeven overbruggingstermijn met ingang van de expiratiedatum van de vergunning. De NIWO stelt de aanvrager dan in het bezit van tijdelijke, gewaarmerkte afschriften; de zogenoemde overbruggingsbewijzen.
Indien de aanvrager niet voor het einde van de gegeven termijn voldoet aan één of meer vergunningeisen, wordt de communautaire vergunning ingetrokken.
De vervoerder kan ook om intrekking van de communautaire vergunning verzoeken, bijvoorbeeld omdat de vervoersactiviteiten van de onderneming zijn gestaakt. Dit verzoek wordt ingewilligd en in de vorm van een beschikking tot intrekking van de communautaire vergunning aan de onderneming bekendgemaakt.
Wanneer de communautaire vergunning is ingetrokken en geen bezwaar tegen de beschikking tot intrekking van de communautaire vergunning is gemaakt, dienen de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften, op grond van artikel 3.6 van de wet, binnen één week na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking te worden ingeleverd. Indien de onderneming nalaat om de communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften in te leveren, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen. In de Beleidsregel NIWO inzake last onder dwangsom (Stcrt. 2 januari 2017, nr. 52) wordt nader ingegaan op de last onder dwangsom.
Bewijslast
Het uitgangspunt is dat de bewijslast bij de onderneming ligt. Indien bijvoorbeeld een onderzoek wordt ingesteld naar de naleving van één of meer vergunningeisen, toont de onderneming aan of en op welke wijze aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan.
Indien er sprake is van een aanvraag voor verlening van een vergunning door een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer wil gaan uitoefenen, en er wordt voldaan aan de eisen, zal de aanvraag met onderzoek worden ingewilligd. In dat verband wordt binnen maximaal een jaar na vergunningverlening een onderzoek ingesteld waarbij gekeken wordt naar de ontplooide vervoersactiviteiten. Indien blijkt dat er geen vervoersactiviteiten zijn ontplooid binnen zes maanden na vergunningverlening kan dit leiden tot intrekking van de verleende communautaire vergunning.
Het voldoen aan de eis van reële vestiging is voor elke onderneming die een vergunning heeft of wenst te hebben een verplichting. Indien sprake is van invlaggers (dit zijn ondernemingen uit het buitenland die in Nederland een vergunning aanvragen) zal in elk geval de aanvraag voor een vergunning worden beoordeeld in het licht van de in dit artikel opgenomen elementen. Wanneer de bestuurder van een onderneming bijvoorbeeld in Engeland zijn verblijfplaats heeft rijst de vraag of de Engelse onderneming die in Nederland een vergunning aanvraagt werkelijk en duurzaam gevestigd is in Nederland of dat sprake is van een brievenbusfirma. Dit zou een schijnconstructie zijn en dus een overtreding van de wet.
Een onderneming als bedoeld in artikel 2, vierde lid en artikel 3, eerste lid en onder a van de beroepsverordening voor het wegvervoer is werkelijk en op duurzame wijze in Nederland gevestigd. Indien niet wordt voldaan aan de eis van reële vestiging, wordt een aanvraag voor verlening of verlenging van een communautaire vergunning afgewezen of de communautaire vergunning ingetrokken. In dit artikel worden elementen omschreven aan de hand waarvan, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden onderzocht en beoordeeld of sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging van de onderneming in Nederland. De elementen zijn niet limitatief en niet opsommend bedoeld. Het onderzoek naar de reële vestiging strekt zich mede uit tot het doen van navraag bij buitenlandse autoriteiten en vergunningverlenende instanties.
Een onderneming staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Indien blijkt dat de onderneming niet ingeschreven staat in het Handelsregister wordt geen vergunning verleend. Indien een onderneming wordt uitgeschreven uit het Handelsregister wordt een verleende communautaire vergunning ingetrokken.
De onderneming beschikt over een BTW nummer. Is er namelijk geen sprake van een BTW nummer dan mag een onderneming geen ondernemingsactiviteiten in Nederland ontplooien en wordt de aanvraag afgewezen of de vergunning ingetrokken.
De onderneming beschikt over een vestiging in de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd met een ruimte waarin zij de documenten inzake haar hoofdactiviteiten bewaart of digitaal toegankelijk heeft. Het gaat hier met name om boekhoudkundige bescheiden, documenten inzake personeelsbeleid, documenten met gegevens over de rij- en rusttijden en alle andere documenten waartoe de bevoegde instantie toegang moet kunnen krijgen om te kunnen controleren en beoordelen of aan de eis van reële vestiging wordt voldaan. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aangifte van de omzetbelasting, de koop- of huurovereenkomst van het pand, facturen van opdrachtgevers, boekingen van facturen en ontvangsten in de boekhouding, kopieën van verzekeringspolissen, leaseovereenkomsten van de voertuigen, de personeelsadministratie (actueel overzicht werknemers), loonstaten van het personeel, opgaven gegevens voor de loonheffingen/loonbelastingverklaringen en arbeidscontracten, kopieën van de aangiften loonheffingen, kopieën van verklaringen van dienstbetrekking van het rijdende personeel, kopieën van verklaringen van terbeschikkingstelling van het ingehuurde en rijdende personeel, planningsoverzichten, gedownloade voertuiggegevens van de digitale tachograaf en gegevens van bestuurderskaarten, gebruikte registratiebladen (tachograafschijven) chauffeurs, gebruikte CMR’s, een actueel overzicht van de kentekens van het wagenpark van de onderneming, de debiteuren- en crediteurenadministratie, bankbescheiden, kredietovereenkomsten en de kasadministratie.
Zodra een onderneming in het bezit is van een vergunning moeten er één of meer gekentekende voertuigen ter beschikking van de onderneming staan. Er wordt onderzocht of er daadwerkelijk voertuigen ter beschikking staan van de onderneming, waartoe (onder andere) de verstrekking van kentekengegevens wordt geeïst.
Met gekentekende voertuigen wordt bedoeld: voertuigen die zijn ingeschreven of anderszins in het verkeer toegelaten overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. Indien het buitenlands gekentekende voertuigen betreft die worden gehuurd of geleased en die deelnemen aan het internationaal verkeer, moet voor deze voertuigen een bewijs van registratie door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland zijn afgegeven en desgevraagd worden overgelegd.
Gekentekende voertuigen staan ter beschikking van de onderneming, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van een huurkoopovereenkomst of een huur- of leaseovereenkomst. Een onderneming kan ook op basis van een bruikleenovereenkomst één of meer voertuigen ter beschikking hebben staan.
Er wordt onderzocht of er laad- en losplaatsen zijn in Nederland. Indien wordt vastgesteld dat de ritten hoofdzakelijk worden uitgevoerd met laad- en losplaatsen buiten Nederland voor niet-Nederlandse opdrachtgevers, dan kan dit negatief meewegen in de beoordeling en tot de conclusie leiden dat er geen werkelijke en op duurzame wijze gevestigde (invlaggende) onderneming in Nederland is. In dit verband wordt ook onderzocht of de onderneming Nederlandse opdrachtgevers heeft. Indien het vervoer hoofdzakelijk of in het geheel voor niet-Nederlandse opdrachtgevers wordt verricht, kan dit erop wijzen dat er geen sprake is van een werkelijke en duurzame vestiging in Nederland. Indien er geen Nederlandse opdrachtgevers zijn en er geen vervoer in Nederland plaatsvindt, is het onlogisch dat een (invlaggende) onderneming zich in Nederland vestigt. Het kan zijn dat het vervoer dan voor een niet in Nederland gevestigde onderneming wordt verricht en dat de Nederlandse onderneming van daaruit wordt aangestuurd.
Er wordt onderzocht waar de APK-keuring en waar het onderhoud van de voertuigen plaatsvindt. Indien de onderneming in Nederland is gevestigd, is het uitgangspunt dat, conform de desbetreffende regelgeving, de APK-keuring in Nederland plaatsvindt.
De NIWO wil consequent beoordelen of een onderneming daadwerkelijk beschikt over het aantal voertuigen waarvoor een gewaarmerkt afschrift wordt aangevraagd. In de vorm van het systematisch (laten) registreren van alle kentekens van die voertuigen waarvoor een gewaarmerkt afschrift van de vergunning wordt gevraagd of is verstrekt, wordt het benodigde inzicht verkregen. De NIWO controleert de desbetreffende kentekengegevens, bijvoorbeeld door die opgave te vergelijken met de gegevensbestanden van de RDW dan wel door het opvragen van aanvullend bewijsmateriaal.
Zodra de vergunning en/of bijbehorende gewaarmerkte afschriften is/zijn verleend of verlengd staan er voertuigen ter beschikking van de onderneming. In aanvulling op de verstrekte kentekengegevens kan gevraagd worden om bewijs dat de voertuigen daadwerkelijk ter beschikking staan van de onderneming. Hierbij valt te denken aan bewijsstukken als een afschrift van de huurkoopovereenkomst of huur- of lease-overeenkomst, eigendomsbewijzen en facturen met betrekking tot het onderhoud van de voertuigen en de huur van de voertuigen.
De beroepsverordening voor het wegvervoer regelt dat de lidstaten de voorwaarden bepalen die een onderneming en een vervoersmanager uit hoofde van deze verordening moeten vervullen om te voldoen aan de betrouwbaarheidseis. Daarbij moeten de lidstaten rekening houden met het gedrag van de onderneming, haar vervoersmanagers en andere door de lidstaat vastgestelde relevante personen.
In artikel 2.8, eerste lid en onder a van de wet is bepaald dat de betrouwbaarheid van de onderneming en de vervoersmanager wordt aangetoond door overlegging van een niet ouder dan twee maanden zijnde verklaring omtrent het gedrag (vog), als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), gerekend vanaf de datum van de aanvraag voor verlening of verlenging van de communautaire vergunning. Voor natuurlijke personen wordt een verklaring omtrent het gedrag voor natuurlijke personen (vog np) overgelegd. Voor rechtspersonen wordt een verklaring omtrent het gedrag voor rechtspersonen (vog rp) overgelegd.
Artikel 28 Wjsg bepaalt vervolgens dat de vog inhoudt dat de Minister van Justitie en Veiligheid een onderzoek heeft ingesteld naar het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon en een oordeel daaraan verbonden heeft. In paragraaf 1 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 is opgenomen dat bij een vog-aanvraag onderzoek wordt gedaan naar het justitiële verleden van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon en zijn bestuurders, vennoten, maten of beheerders. Met betrekking tot een onderneming tonen derhalve alle bestuurders van een rechtspersoon aan dat zij voldoen aan de eis van betrouwbaarheid.
Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag toetst natuurlijke personen die alleen een buitenlandse nationaliteit hebben niet op betrouwbaarheid bij de aanvraag van een vog rp. De vog rp heeft dus alleen betrekking op de bestuurders die de Nederlandse nationaliteit hebben.
Indien een rechtspersoon één of meerdere bestuurders heeft die alleen een buitenlandse nationaliteit hebben, wordt daarom voor die bestuurders een aparte vog np aangevraagd. Deze wordt naast de vog rp overgelegd.
Bestuurders met alleen een buitenlandse nationaliteit en een woonplaats in Nederland vragen de vog np in Nederland aan. Bestuurders met alleen een buitenlandse nationaliteit en een woonplaats in het buitenland vragen de vog np in het buitenland aan.
In de Beleidsregel evenredigheidstoets en sanctionering bij verlies betrouwbaarheid in het goederenvervoer over de weg (Stcrt. 2 januari 2017, nr. 51) staat op welke wijze de betrouwbaarheid van de vervoerder respectievelijk de vervoersmanager wordt beoordeeld en op welke wijze in geval van verlies van betrouwbaarheid wordt gesanctioneerd.
Op verzoek overlegt de onderneming gedurende de looptijd van de vergunning een nieuwe vog np/rp. Van deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruik gemaakt na constatering van een wijziging in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel inhoudende de uittreding/wisseling van de vervoersmanager of toetreding van een nieuwe bestuurder. Bij wijzigingen met betrekking tot natuurlijke personen zal er om een vog np worden gevraagd van de nieuw toegetreden vervoersmanager of bestuurder.
Andere aanleidingen voor de overlegging van een nieuwe vog np/rp kunnen zijn: onderzoek(sresultaten) van de ILT, een tip van het Openbaar Ministerie, een rechterlijke uitspraak, meerdere faillissementen op naam van één bestuurder of berichtgeving in de media.
De vervoerder beschikt gedurende de looptijd van de communautaire vergunning over voldoende risicodragend vermogen. Te allen tijde kan gecontroleerd worden of over voldoende risicodragend vermogen wordt beschikt. Onder risicodragend vermogen wordt verstaan het eigen vermogen, eventueel aangevuld met een achtergestelde lening, eventuele overwaardes of een bankgarantie.
De eenmanszaak en de vennootschap onder firma (v.o.f.) kunnen de overwaarde van de woning bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen betrekken. Een informele kapitaalstorting kan worden betrokken bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen indien deze wordt omgezet in agio. Een oudedagsreserve kan eveneens worden betrokken bij de bepaling van het beschikbare risicodragend vermogen voor zover rekening wordt gehouden met een fiscale latentie. De hoogte van het percentage fiscale latentie staat in het ‘Onderzoeksprotocol voor bepaling risicodragend vermogen’ en staat vermeld op de website van de NIWO.
In het geval van een bankgarantie worden ook gegevens overgelegd aan de hand waarvan inzicht wordt verkregen in het totale risicodragend vermogen. De bankgarantie wordt afgegeven door een bankinstelling die zich borg stelt en hoofdelijk verbindt voor de in lid 1 vastgestelde bedragen.
Indien de vervoerder een BBZ-lening is verleend, en deze lening voldoet aan de voorwaarden van de achtergestelde lening (zie artikel 4, zevende lid), wordt deze lening gekwalificeerd als een zakelijke rekening. De lening wordt betrokken bij de bepaling van het risicodragend vermogen.
Indien de onderneming een rechtspersoon is die op grond van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is om een jaarrekening op te maken, kan hij volstaan met het overleggen van zijn meest recente jaarrekening, voorzien van een accountantsverklaring waaruit blijkt dat het beschikbaar risicodragend vermogen voldoende is. Hierbij geldt dat indien een aanvraag vóór 1 oktober is ingediend, de jaarrekeningen over maximaal twee jaar voorafgaand aan het lopende jaar (jaar van indiening) mogen worden overgelegd. Indien een aanvraag ná 1 oktober van het lopende jaar wordt ingediend, mag enkel de jaarrekening over het daaraan voorafgaande jaar worden overgelegd.
Indien de onderneming op grond van artikel 2:403 BW is vrijgesteld voor het opstellen van de jaarrekening, dan kan voor de bepaling van het risicodragend vermogen uitgegaan worden van de geconsolideerde jaarrekening, indien voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld bij dit artikel. Daarnaast is vereist dat de verklaring van hoofdelijke aansprakelijkheid is gedeponeerd in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Met andere woorden, indien er geen 403-verklaring is afgegeven, kan de geconsolideerde jaarrekening niet worden meegenomen in de bepaling van het eigen vermogen of risicodragend vermogen.
Op verzoek overlegt de onderneming achterliggende stukken ter onderbouwing van de accountantsverklaring, wanneer er bijvoorbeeld onduidelijkheden zijn met betrekking tot bepaalde posten op de balans, een achtergestelde lening, overwaarde onroerend goed, etc. Dit geldt ook voor de waarde van de voertuigen in eigendom (aangetoond door middel van een taxatierapport).
Indien een achtergestelde lening wordt ingebracht, moet deze voldoen aan de eisen die de NIWO hieraan stelt. De overlegging van een afschrift van de schriftelijke leningsovereenkomst tot achterstelling wordt geeïst waarin in ieder geval de volgende elementen zijn opgenomen:
– NAW-gegevens van de geldgever en geldnemer;
– bedrag waarvoor de lening is aangegaan;
– de wijze van al dan niet vervroegde aflossing;
– de rentevergoeding;
– de termijn waarvoor de lening is aangegaan; en
– achterstelling van de geldlening ten aanzien van alle bestaande en toekomstige crediteuren (er mag dus geen sprake zijn van een bijzondere opeisbaarheid).
Op de website van de NIWO is een voorbeeld van een overeenkomst van een achtergestelde lening beschikbaar waarin bovengenoemde elementen zijn opgenomen.
De geldnemende onderneming kan te allen tijde tussentijdse aflossingen doen. Indien de onderneming heeft aangetoond dat zij daarna over voldoende risicodragend vermogen beschikt, dan wordt er vanaf dat moment voldaan aan de eis van financiële draagkracht.
Een onderneming moet te allen tijde over een voldoende risicodragend vermogen beschikken. Te allen tijde kan onderzoek worden gedaan naar de financiële draagkracht van de onderneming. Indien een onderneming een zodanig verzoek tot uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften wenst dat het laatst aangetoonde risicodragend vermogen voldoende is voor het aantal voertuigen waar zij over beschikt, hoeft zij niet opnieuw haar financiële draagkracht aan te tonen.
Wel zal een onderneming haar financiële draagkracht opnieuw moeten aantonen indien een verzoek tot uitbreiding van het aantal gewaarmerkte afschriften ertoe zal leiden dat het laatst aangetoonde risicodragend vermogen ontoereikend zal zijn.
De vervoersmanager overlegt een erkend vakdiploma. Het vakdiploma van de divisie CCV van het CBR wordt als zodanig aangemerkt. Een getuigschrift dat overeenkomt met het modelgetuigschrift in bijlage III van de beroepsverordening voor het wegvervoer en dat door de gemachtigde autoriteit of instantie is afgegeven wordt geaccepteerd als voldoende bewijs. Bij twijfel over de echtheid van het overgelegde diploma zal contact worden opgenomen met de autoriteit door wie het vakdiploma is afgegeven.
De verordening beoogt te bewerkstelligen dat de vervoersmanager daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen een interne en externe vervoersmanager. Uitganspunt van de beroepsverordening voor het wegvervoer is dat de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een interne vervoersmanager (bijvoorbeeld een werknemer in loondienst, directeur of vennoot). Bij een interne vervoersmanager wordt verondersteld dat deze een reële band heeft met de onderneming indien hij daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de vervoersactiviteiten.
Indien de onderneming geen interne vervoersmanager kan aantrekken, biedt de verordening de mogelijkheid dat een externe vervoersmanager de vakbekwaamheid inbrengt, mits vaststaat dat deze externe vervoersmanager daadwerkelijk en permanent leiding geeft aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. Het wettelijk stelsel, zo leert de jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat er niet aan in de weg dat bij een eenmanszaak de vakbekwaamheid wordt ingebracht door een externe vervoersmanager.
In die gevallen waarin de feitelijke inbreng door de externe vervoersmanager aan twijfel onderhevig is, worden extra bewijsstukken opgevraagd. De ratio van deze bepaling is het tegengaan van de verhuur van het vakdiploma of andere vormen van schijnconstructies. De (interne en externe) vervoersmanager moet immers daadwerkelijk en permanent leiding geven aan de vervoersactiviteiten van de onderneming. Om hier nadere invulling aan te geven, schrijft artikel 4, lid 2 onder b van de beroepsverordening voor het wegvervoer een contract voor waarin de taken van de externe vervoersmanager omschreven staan. De in het contract omschreven taken bestaan met name uit het beheren van het voertuigonderhoud, de controle van de vervoerscontracten en vervoersdocumenten, de basisboekhouding (waaronder met name de vervoersadministratie wordt verstaan), de toewijzing van ladingen of diensten aan chauffeurs en voertuigen en controle van de veiligheidsprocedures.
De externe vervoersmanager voert zijn werkzaamheden uit in de hoedanigheid van een natuurlijke persoon, de facturatie voor de managementvergoeding geschiedt dus te allen tijde uit naam van de natuurlijke persoon. Indien de externe vervoersmanager tevens eigenaar is van een eenmanszaak, mag vanuit de eenmanszaak gefactureerd worden. Facturatie vanuit een andere rechtsvorm dan een eenmanszaak is niet toegestaan.
Een externe vervoersmanager kan niet tevens werkzaam zijn als, bij of voor de opdrachtgever van de onderneming waar hij zijn vakbekwaamheid inbrengt. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 4 lid 2 onder d van de beroepsverordening voor het wegvervoer en is in onderhavige beleidsregel verwoord in artikel 5 lid 3 onder d. Hiermee wordt beoogd om belangenverstrengeling te voorkomen. Dit betekent dus dat een vervoersmanager nooit tegelijkertijd bij een opdrachtgever en opdrachtnemer werkzaam kan zijn.
Het komt voor dat de vervoersmanager nog elders een of meerdere functie(s) vervult, echter niet in de hoedanigheid van vervoersmanager. Aangezien er vanuit wordt gegaan dat een vervoersmanager permanent en daadwerkelijk leiding geeft, toont hij aan dat hij zijn werkzaamheden als vervoersmanager kan combineren met zijn andere functie(s).
Een externe vervoersmanager mag, op grond van artikel 4, lid 2 onder c van de beroepsverordening voor het wegvervoer, zijn vakbekwaamheid slechts inbrengen bij een beperkt aantal ondernemingen (4) en ten aanzien van een beperkt aantal voertuigen (50). In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat ondernemingen de hiervoor omschreven beperkingen die gelden voor een externe vervoersmanager omzeilen door een de facto externe vervoersmanager op basis van een arbeidsovereenkomst aan te trekken zodat op papier lijkt dat hij een interne vervoersmanager is en de hiervoor beschreven beperkingen niet op hem van toepassing zijn.
Om dergelijke schijnconstructies te voorkomen is een anticumulatiebepaling opgenomen. De anticumulatiebepaling houdt in dat een interne vervoersmanager, ten aanzien van het maximum aantal ondernemingen en het aantal voertuigen dat hij in beheer mag hebben, aan dezelfde beperkingen is gehouden als de externe vervoersmanager.
In afwijking van deze hoofdregel mag een interne vervoersmanager een onbeperkt aantal voertuigen beheren indien hij in de hoedanigheid van vervoersmanager werkzaam is bij één vervoersonderneming of binnen de context van een holding waartoe meerdere vervoersondernemingen behoren. Hierbij wordt aangesloten bij de definitie van een groep zoals opgenomen in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek: ‘Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch verbonden zijn.’ Dit houdt onder andere in dat de holding een geconsolideerde jaarrekening heeft opgesteld inclusief de vervoersondernemingen die behoren tot die groep.
Zodra de interne vervoersmanager daarenboven bij meer dan één vervoersonderneming zijn vakbekwaamheid als interne of externe vervoersmanager inbrengt, is hij weer gehouden aan de anticumulatiebepaling: maximaal 4 ondernemingen en 50 voertuigen.
Vervoersmanagers beschikken over de nodige kennis om leiding te kunnen en mogen geven aan zowel binnenlandse als internationale vervoersondernemingen. Dit artikel geeft inhoud aan de mogelijkheid om personen die continue ervaring in het managen van vervoersactiviteiten hebben en kunnen staven, vrij te stellen van het afleggen van examens van vakbekwaamheid, wanneer door (plotselinge) afwezigheid van een vervoersmanager wegens overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid de onderneming niet meer voldoet aan de eis van vakbekwaamheid. De NIWO verlangt van deze reeds bij het desbetreffende bedrijf in dienst zijnde of aantoonbaar werkzame personen die een beroep doen op de vrijstelling als bedoeld in dit artikel, bewijsstukken waaruit blijkt dat deze persoon daadwerkelijk voor een periode van tien jaar voorafgaand aan 4 december 2009 ononderbroken verantwoordelijk was voor de vervoersactiviteiten (dit fenomeen staat bekend als ‘historische vakbekwaamheid’). Het gaat hierbij om een vervoersonderneming die heeft beschikt over een vergunning voor het beroepsgoederenvervoer en het gaat om een persoon die in het desbetreffende bedrijf werkzaam blijft. Immers, zodra de persoon waaraan de toestemming is verleend het betreffende bedrijf verlaat vervalt de toestemming. Voor deze personen gelden onverkort de overige eisen die aan een vervoersmanager worden gesteld. Uiteraard is de onderneming altijd in de positie om een nieuwe vervoersmanager aan te trekken dan wel, en met name in het geval er sprake is van de plotselinge, onvoorziene omstandigheden als bedoeld in dit artikel, al dan niet tijdelijk een externe vervoersmanager. De termijn voor het aanstellen van een nieuwe vervoersmanager is maximaal zes maanden.
Een aanvraag tot verlening of verlenging van een vergunning dan wel bezwaarschrift kan per post, per fax of digitaal – bij voorkeur – via het ondernemersloket worden ingediend.
De elektronische weg voor het indienen van een vergunningaanvraag dan wel bezwaarschrift is opengesteld op grond van artikel 2:15, eerste lid van de Awb. Indien de vervoerder via dit loket zijn aanvraag indient, zal dit leiden tot een efficiënte en veelal snellere behandeling van de aanvraag. Alle correspondentie die aanvullend op en voortvloeiend uit een via het ondernemersloket ingediende vergunningaanvraag of een bezwaarschrift per e-mail wordt gevoerd, wordt geacht via het ondernemersloket te zijn binnen gekomen.
Op grond van artikel 3.1 van de wet en artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, is de redelijke behandeltermijn om op een aanvraag te beslissen acht weken als een aanvraag compleet is ingediend (en betaald).
Indien echter een aanvraag niet compleet is ingediend wordt op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb om aanvullende stukken verzocht die noodzakelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. De redelijke termijn die gegeven wordt voor het aanvullen van de stukken zal steeds afhangen van de stukken die ontbreken.
Indien om aanvullende (noodzakelijke) stukken wordt verzocht, treedt, bij gebrek aan enige opschortingsvoorschriften in de wet, artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Awb in werking. Dit artikel regelt dat ingeval de stukken worden aangevuld, de opschorting nog diezelfde dag dat de stukken zijn aangevuld eindigt. Het moment van ontvangst van de stukken is dus bepalend voor de duur van de opschorting waarmee de behandeltermijn verlengd wordt. De termijn kan ook verstrijken zonder dat de stukken zijn aangevuld.
Nadat deze termijn ongebruikt is verstreken óf nadat er te laat of onvoldoende is aangevuld, heeft de NIWO vier weken de tijd om bij beschikking bekend te maken dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Indien de termijn van vier weken niet wordt benut kan de aanvraag niet buiten behandeling worden gesteld en zal de aanvraag inhoudelijk worden beoordeeld. De NIWO kan te allen tijde besluiten om een aanvraag inhoudelijk te behandelen en af te wijzen op de grond dat gegevens ontbreken.
Ingeval van een Bibob-adviesaanvraag wordt de behandeltermijn van de vergunningaanvraag ingevolge artikel 31 juncto artikel 15 Wet Bibob opgeschort met maximaal acht of twaalf weken. Als daarnaast nog verzocht is om aanvullende stukken, dan wordt op grond van artikel 15, tweede lid, van de Wet Bibob de opschortende termijn verlengd met de aanvultermijn of de termijn waarbinnen de stukken alsnog zijn ontvangen.
Een aanvraag voor verlenging van de communautaire vergunning, die na de expiratiedatum wordt ingediend, wordt beschouwd als een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. De oude communautaire vergunning kan dus niet worden verlengd, deze is immers verlopen en dus ongeldig.
Indien er sprake is van een wijziging van de rechtsvorm dient de onderneming voor de nieuwe rechtsvorm een nieuwe aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in. Een wijziging van de rechtsvorm ziet bijvoorbeeld op een eenmanszaak die wordt omgezet naar een v.o.f. of omgekeerd, maar ook een B.V. die de vervoersactiviteiten overhevelt naar een andere B.V.
De NIWO sluit aan bij de handelswijze van de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst. Een nieuwe registratie bij de Kamer van Koophandel veronderstelt dat er een nieuwe onderneming is opgericht. De Kamer van Koophandel spreekt in dat verband van ontbinden of opheffen van de oude onderneming en overheveling van ondernemingsactiviteiten naar de nieuwe rechtsvorm. Ook de Belastingdienst beschouwt deze wijziging als het gevolg van een staking van de ondernemingsactiviteiten. Zodra er dus sprake is van een nieuw KvK-nummer (en dus ook een nieuw BTW-nummer) dient de onderneming een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning in, die wordt getoetst aan de eisen van vergunningverlening. Een wijziging van de rechtsvorm wordt dan ook gelijkgesteld met een (nieuwe) aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning. Dientengevolge zal hiervoor de vergoeding verschuldigd zijn zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
Op grond van artikel 7.2, vierde lid, van de wet komt de binnenlandse vergunning, en daarmee het binnenlandse vergunninghouderschap, te vervallen indien zich een wijziging voordoet die betrekking heeft op de rechtsvorm van de onderneming. Dit heeft tot gevolg dat een nieuwe aanvraag wordt ingediend voor verlening van de communautaire vergunning.
Op grond van artikel 7.2, eerste lid, onderdeel d van de wet wordt de binnenlandse vergunning ingetrokken, indien de betrokken onderneming een andere vervoersmanager aantrekt. Indien een andere vervoersmanager wordt aangetrokken als gevolg van overlijden of lichamelijke of wettelijke onbekwaamheid van de vervoersmanager die er eerder werkzaam was, kan op verzoek van de onderneming een overbruggingstermijn aan de onderneming verlenen als bedoeld in artikel 9, vierde lid, van deze beleidsregel.
In het geval er wijzigingen optreden die betrekking hebben op de naam en het adres van de onderneming komen de in bezit zijnde vervoersdocumenten (die bijvoorbeeld nog de ‘oude’ naam vermelden) te vervallen en vraagt de onderneming ter vervanging nieuwe vervoersdocumenten die de juiste naam en het juiste adres vermelden. Voor deze nieuwe vervoersdocumenten is de vergoeding verschuldigd zoals vastgesteld in artikel 4 van het Besluit vergoedingen NIWO.
Onder vervoersdocumenten wordt verstaan de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, de vergunning als bedoeld in artikel 7.1 van de wet of bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften, CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen. Op grond van artikel 3.6 van de wet levert de onderneming de vervallen of ingetrokken communautaire vergunning, binnenlandse vergunning of het bestuurdersattest, alsmede de bijbehorende gewaarmerkte afschriften, CEMT-vergunning, ritmachtiging en overbruggingsbewijzen binnen één week na de vervaldatum of na inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen de vergunning (en dus het vergunninghouderschap) en de vervoersdocumenten. Artikel 3.6 van de wet ziet expliciet op het inleveren van vervallen of ingetrokken vervoersdocumenten, de documenten die de vergunninghouder nodig heeft om aan te tonen dat hij de vergunninghouder is. Voornoemd artikel omschrijft dus de rechtsplicht om vervallen vervoersdocumenten binnen één week na het vervallen ervan te retourneren.
Indien sprake is van overtreding van artikel 3.6 van de wet, kan de NIWO een last onder dwangsom opleggen op grond van artikel 5.2 van de wet. Naar aanleiding daarvan is de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO tot stand gekomen.
Omdat artikel 3.6 van de wet betrekking heeft op vervoersdocumenten, strekt de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom ook uit tot de (vervallen) vervoersdocumenten die niet meer de juiste naam en vestigingsplaats vermelden en dus geen juiste weergave meer geven van de vergunninghouder. De bevoegdheid tot oplegging van de last onder dwangsom kan derhalve ook worden toegepast op de vergunninghouder die nog steeds in het bezit is van de vervallen vervoersdocumenten. Immers, de vergunninghouder heeft de nieuwe vervoersdocumenten met vermelding van de juiste tenaamstelling en vestigingsplaats al toegestuurd gekregen en kan daarmee aantonen dat hij nog vergunninghouder is.
Op grond van artikel 12 van de beroepsverordening voor het wegvervoer kan te allen tijde onderzoek worden ingesteld naar de vergunningeisen bij een vervoersonderneming. Dit onderzoek kan schriftelijk of ter plaatse worden uitgevoerd.
Toepassing van de Wet Bibob
Gedurende de looptijd van de vergunning kan toepassing worden gegeven aan de Wet Bibob. De wijze waarop de vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer worden getoetst inzake integriteitsbeoordelingen is neergelegd in de Beleidsregel NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet Bibob (Stcrt. 2 januari 2017, nr. 50). Na uitvoering van de toets inzake integriteitsbeoordelingen kan op grond van artikel 3.4 van de wet en artikel 3 Wet Bibob de vergunning worden ingetrokken.
Onderzoek naar naleving van vergunningeisen
Indien bij een aanvraag voor een verlening of verlenging van de communautaire vergunning op voorhand niet is vast te stellen of hetgeen door de vervoersonderneming bij de aanvraag wordt gesteld in overeenstemming is met de praktijk, wordt de communautaire vergunning verleend en zal binnen een jaar na vergunningverlening nader onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen plaatsvinden. In dit geval worden gewaarmerkte afschriften voor een periode van een jaar verstrekt.
Indien, hetzij tijdens een aanvraagprocedure voor verlening van een communautaire vergunning hetzij tijdens een onderzoeksprocedure, wordt vastgesteld dat de onderneming niet meer aan één of meer vergunningeisen voldoet, wordt dit door middel van een ‘voornemen tot intrekking’ kenbaar gemaakt aan de onderneming. Daarbij wordt een redelijke termijn gegeven voor het indienen van een zienswijze.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de beroepsverordening voor het wegvervoer, kan een overbruggingstermijn van maximaal zes maanden worden verleend om aan de vergunningeisen te voldoen. Ten aanzien van de eisen van betrouwbaarheid en vakbekwaamheid, kan deze termijn met drie maanden worden verlengd bij overlijden of lichamelijke ongeschiktheid van de vervoersmanager.
De overbruggingstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop is vastgesteld en in de vorm van een voornemen aan de onderneming kenbaar is gemaakt dat niet meer aan één of meer vergunningeisen wordt voldaan. Indien deze termijn wordt verleend tijdens een aanvraagprocedure, wordt de behandeltermijn opgeschort.
Voor het krijgen van de overbruggingstermijn wordt er door de onderneming een onderbouwd verzoek ingediend. In het geval om een termijn van zes maanden met betrekking tot de eis van financiële draagkracht wordt verzocht, dient de onderneming in ieder geval een financiële prognose in, opgesteld door een accountant of deskundige, gevoegd bij het verzoek. Deze financiële prognose wordt onderbouwd door overlegging van een verlies- en winstrekening, grootboekrekening, resultatenoverzicht, taxatierapporten, overwaarde van een woning, enz.
Onderzoek naar financiële verstrengeling
De beroepsverordening voor het wegvervoer is van toepassing op wegvervoerondernemingen. Een onderneming wordt als vervoerder aangemerkt als zij een zodanige mate van financiële verstrengeling kent dat de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden voor rekening en risico van de onderneming en dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft (zie ook artikel 11 van onderhavige beleidsregel).
Bij onderzoeksprocedures die betrekking hebben op de financiële verstrengeling van de onderneming staat de vraag centraal of de onderneming (nog) vervoerder is en dus of de beroepsverordening voor het wegvervoer van toepassing is. Hoewel artikel 13 van de beroepsverordening voor het wegvervoer strikt genomen niet van toepassing is op ondernemingen die geen vervoerder (meer) zijn, kan ook bij dergelijke onderzoeken een overbruggingstermijn van maximaal zes maanden worden verleend om alsnog weer aan de voorwaarde van de financiële verstrengeling te voldoen. Deze termijn wordt niet verleend op basis van artikel 13 van de beroepsverordening voor het wegvervoer, maar op basis van een analoge interpretatie van voornoemd artikel. De onderneming is immers bij de verlening van de vergunning als vervoerder aangemerkt.
Een onderzoek naar de financiële verstrengeling is processueel gelijk aan een onderzoek naar de naleving van de vergunningeisen.
Conclusie onderzoek
Indien uit onderzoek en na de eventueel verleende overbruggingstermijn blijkt dat in de praktijk wordt gehandeld conform hetgeen bij een vergunningaanvraag is opgegeven en aan alle vergunningeisen wordt voldaan, wordt in geval van een communautaire vergunning een nieuw gewaarmerkt afschrift verstrekt voor de resterende geldigheidsduur van de communautaire vergunning.
Indien uit onderzoek en na de eventueel verleende overbruggingstermijn blijkt dat de bij de aanvraag geschetste situatie niet overeenstemt met de feitelijke situatie, wordt de vergunning ingetrokken. Op grond van artikel 3.6 van de wet levert de onderneming (onder andere) de ingetrokken vergunning en de daarbij behorende gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in. Indien artikel 3.6 van de wet wordt overtreden, kan op grond van artikel 5.2 van de wet een last onder dwangsom worden opgelegd. Dit is uitgewerkt in de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO. In voornoemde beleidsregel wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure omschreven.
Termijnen in bezwaar
Tegen de beschikking tot intrekking kan binnen zes weken met ingang van de dag na dagtekening van de beschikking tot intrekking bezwaar worden gemaakt. Indien betrokkene bezwaar indient, zullen de termijnen zoals de Awb deze van toepassing verklaart op bezwaarprocedures worden gehanteerd.
De NIWO ontleent de bevoegdheid om houders van de communautaire vergunning als risicobedrijf te kwalificeren aan artikel 12 van de beroepsverordening voor het wegvervoer. De beroepsverordening voor het wegvervoer, en dus artikel 9 van onderhavige beleidsregel, is alleen van toepassing op communautaire vergunninghouders.
De solvabiliteit van een onderneming biedt inzicht in de mate waarin de onderneming aan haar verplichtingen kan voldoen en in hoeverre de onderneming afhankelijk is van schuldeisers. De solvabiliteit is dus een graadmeter voor de mate waarin de onderneming hiertoe in staat is, waarbij het eigen vermogen wordt opgevat als de financiële buffer voor het opvangen van ondernemingsrisico's. In feite wordt dus beoordeeld of een onderneming in geval van liquidatie of faillissement de verschaffers van het vreemd vermogen kan betalen. De solvabiliteitsratio wordt, op basis van de balansgegevens, als volgt berekend: eigen vermogen / totaal vermogen X 100%. Tot het eigen vermogen wordt niet gerekend de oudedagsreserve, die eventueel wel bij de bepaling van het risicodragend vermogen wordt gerekend.
In het algemeen wordt aangenomen dat een onderneming financieel gezond is als de solvabiliteitsratio tussen de 25% en 40% bedraagt. Dit is enigszins afhankelijk van de branche en ondernemingsvorm. Kleinere bedrijven hebben vaak een sterk schommelende solvabiliteit. Ondernemingen die sterk groeien trekken regelmatig extra extern kapitaal aan waardoor tijdelijk de solvabiliteit van zo’n onderneming enorm onder druk komt te staan. Specifiek voor de transportsector concludeerde Panteia/NEA in 2013 dat de transportsector er minder goed voor stond dan vele andere economische sectoren. De sector wordt over het algemeen als vrij risicovol gezien, aldus de onderzoekers. In de praktijk bleek dat het gemiddelde solvabiliteitsratio circa 25% is. Het beeld is dus enigszins wisselend. Rekening houdend met het risicoprofiel van het wegtransport, en ook met het uitgangspunt dat onnodige administratieve lasten voor de onderneming moeten worden voorkomen, is er voor gekozen om alleen bedrijven met een lagere solvabiliteitsratio dan 20%, aan te merken als risicobedrijf en met een jaarlijkse controle als gevolg. Ervaring leert dat het om circa 20% van de aanvragende ondernemingen gaat. Een onderneming die aantoont dat de solvabiliteitsratio niet (meer) lager is dan 20%, zal niet meer als risicobedrijf worden beschouwd. De onderneming hoeft daarna niet meer jaarlijks aan te tonen of zij nog voldoet aan de eis van financiële draagkracht als bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregel. Dit geldt ook voor een onderneming die een achtergestelde lening heeft afgelost en aantoont ook zonder die lening te voldoen aan de eis van financiële draagkracht.
Indien er gebruik wordt gemaakt van een geconsolideerde jaarrekening voor het vaststellen van de kredietwaardigheid van de onderneming, zal voor de bepaling van de solvabiliteit ook worden uitgegaan van deze geconsolideerde jaarrekening. Kleine ondernemingen die vrijgesteld zijn van de plicht om jaarrekeningen bij de Kamer van Koophandel te deponeren, kunnen volstaan met de overlegging van een belastingaangifte. Uit deze belastingaangifte kan op relatief eenvoudige wijze worden afgeleid wat de solvabiliteit van een onderneming is. Indien geen financiële stukken worden overgelegd kan de vergunning worden ingetrokken.
Een onderneming waarbij het eigen vermogen reeds voldoende is voor het aantonen van de financiële draagkracht, maar waarbij tevens sprake is van een achtergestelde lening, wordt niet als risicobedrijf beschouwd.
Gelet op de toepasselijke wet- en regelgeving kan een vergunning alleen worden verleend indien sprake is van een vervoerder. Onder vervoerder wordt blijkens artikel 1.1 van de wet verstaan de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid of de maatschap voor wiens rekening en risico het beroepsvervoer wordt verricht. Een onderneming kwalificeert zich als vervoerder indien sprake is van een zodanige mate van financiële verstrengeling dat de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden voor rekening en risico van de onderneming en dit gedurende de vergunningverlening ook zo blijft. Indien geen sprake (meer) is van een vervoerder kan de NIWO een aanvraag voor de communautaire vergunning niet ontvankelijk verklaren, afwijzen of een al bestaande vergunning intrekken.
Om te bepalen of het vervoer voor rekening en risico van de onderneming wordt verricht is de mate van financiële verstrengeling binnen de onderneming van belang. In deze beleidsregel is een niet limitatief aantal elementen opgenomen die in onderling verband en samenhang duidelijkheid moeten verschaffen of er een voldoende mate van financiële verstrengeling is. In de praktijk komt het voor dat het vervoer feitelijk wordt uitgevoerd voor rekening en risico van anderen dan de vergunninghouder. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een v.o.f. waarbij het vervoer niet wordt verricht voor rekening en risico van de v.o.f., maar feitelijk wordt verricht voor rekening en risico van de afzonderlijke vennoten. Deze ‘vennoten’ rijden onder de vlag en op de vergunning van de v.o.f., terwijl zij feitelijk verkapte zelfstandigen zijn en geen of beperkte mate van financiële verstrengeling kennen. Deze afzonderlijke vennoten moeten over een eigen vergunning voor het beroepsgoederenvervoer beschikken.
Zoals eerder gezegd zijn de elementen niet limitatief en zij worden in onderling verband en samenhang bezien. De elementen zijn ook niet opsommend bedoeld. Het kan zo zijn dat in bepaalde gevallen bepaalde elementen geen toepassing kunnen vinden. Dit ligt aan de omstandigheden van het geval.
In het eerste lid van dit artikel zijn elementen opgenomen aan de hand waarvan onderzocht en beoordeeld wordt of de bedrijfsactiviteiten binnen een onderneming voor rekening en risico van de onderneming komen en dus gesproken kan worden van een financiële verstrengeling. Deze elementen zijn niet limitatief opgesomd, zodat de NIWO niet altijd gehouden is tot een voldoende mate van financiële verstrengeling te concluderen als toepassing van al deze elementen daarop wijst. Denkbaar is immers dat de onderneming zich in het licht van deze elementen zou kwalificeren als vervoerder, terwijl er andere omstandigheden zijn die de conclusie rechtvaardigen dat toch sprake is van een onvoldoende mate van financiële verstrengeling. De elementen zullen derhalve in onderling verband en samenhang onderzocht en beoordeeld worden of de onderneming kan worden aangemerkt als vervoerder in de zin van artikel 1.1 van de wet. Het beleid zal op dit punt aan de hand van bij de toepassing ervan opgedane ervaringen van tijd tot tijd herijken.
Als eerste richtlijn wordt gekeken naar het aantal rijdende deelnemers. In geval van bijvoorbeeld een v.o.f. wordt bekeken of er sprake is van vennoten die ieder hun eigen bedrijf in de vennootschap brengen en waarvan, vanwege het ontbreken van een financiële verstrengeling tussen de vennoten, geoordeeld kan worden dat die in feite ook ieder zelf als vervoerder kunnen worden aangemerkt. In het geval van slechts één rijdende vennoot zal er eerder een financiële verstrengeling kunnen worden aangenomen en zal minder betekenis toekomen aan de overige elementen. In casu is de v.o.f. afhankelijk van de opbrengsten van deze rijdende vennoot, terwijl alle deelnemers (vennoten) hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Een onderneming, zodra de vergunning is verleend, beschikt over één of meer voertuigen, hetzij in volle eigendom, hetzij uit hoofde van bijvoorbeeld een huurkoopovereenkomst, of een huur- of leasingovereenkomst. Er wordt daarom bekeken of de voertuigen ter beschikking staan van de onderneming of van de daarin samenwerkende deelnemers.
Er wordt onderzocht hoe de winstgerechtigdheid is geregeld. Hierbij speelt de vraag of bijvoorbeeld de gerealiseerde omzet en kosten (vast en variabel) door de onderneming per deelnemer worden geadministreerd op basis van het de vaststelling en toekenning van het gerealiseerde resultaat per deelnemer, of dat de winstgerechtigheid per deelnemer niet in overwegende mate wordt gerelateerd aan de aan deze deelnemer toe te rekenen omzet en kosten. De laatste situatie wijst er meer op dat de omzet en kosten gelijk worden verdeeld en er sprake is van een financiële verstrengeling.
Ook wordt onderzocht bij wie de risico’s liggen. Het gaat hierbij om bepalende en kenmerkende ondernemersrisico’s die niet mogen worden verlegd naar de individuele deelnemers. Hierbij moet worden gedacht aan het arbeidsongeschiktheidsrisico, waaronder mede begrepen het inkomensrisico gedurende de periode van het eigen risico onder de AO-polis.
Verder kan worden gedacht aan de risico’s in geval van eventuele knelpunten in het vervoersschema, ontstaan als gevolg van ziekte of anderszins. Er wordt onderzocht of de onderneming hiervoor, al dan niet door daarvoor personeel in dienst te hebben, een regeling heeft getroffen of dat dit risico feitelijk bij de individuele deelnemer(s) ligt.
Daarnaast wordt bekeken of het debiteurenrisico bij de onderneming ligt of bij de afzonderlijke deelnemer. Wanneer een onderneming gebruik maakt van factoring, een in de praktijk veel voorkomende wijze van verleggen van het debiteurenrisico bij wijze van het overdragen van dit risico, wordt vanzelfsprekend geen toepassing gegeven aan artikel 11, tweede lid onder h en wordt dit element buiten beschouwing gelaten in dat specifieke geval.
Verder wordt bekeken of opdrachtgevers hun opdracht aan de onderneming verstrekken of rechtstreeks aan de deelnemer(s), of daarbij gebruik is gemaakt van een overeenkomst op basis van het branchemodel voorovereenkomst beroepsgoederenvervoer, of de facturatie uit naam van de onderneming geschiedt of op naam van de individuele deelnemer(s) en of de onderneming de verzekerde is. Met andere woorden: of de gebruikelijke verzekeringen worden uitgenomen door de onderneming.
Indien gekozen is voor een v.o.f. als rechtsvorm vloeit hier een zekere financiële verstrengeling uit voort, te weten de hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder der vennoten voor de schulden van de v.o.f. (artikel 18 Wetboek van Koophandel), welke aansprakelijkheid de vennoten niet kunnen uitsluiten in het vennootschapscontract. Dit neemt niet weg dat bekeken wordt of hier feitelijk sprake van is of dat deze hoofdelijkheid per opdracht wordt weggecontracteerd.
Het begrip vervoerder ziet ingevolge artikel 1.1 van de wet op verschillende rechtsvormen. Om het beleid niet tot één rechtsvorm, bijvoorbeeld een v.o.f., te beperken wordt gebruik gemaakt van het begrip ‘deelnemers’. Ook buitenlandse rechtsvormen vallen hieronder.
Er kan om toezending van de door de NIWO opgestelde verklaring gezamenlijk vervoer worden verzocht. De onderneming verklaart in ieder geval op welke wijze de vervoersactiviteiten zijn geregeld en waar de financiële risico’s liggen. Indien de onderneming een v.o.f. is, dient naast de eventuele verklaring gezamenlijk vervoer een afschrift van de vennootschapsakte of vennootschapsovereenkomst te worden overgelegd.
Indien er sprake is van uittreden van een vennoot, kan er sprake zijn van voortzetting van de vennootschap, indien er in de vennootschapsakte een voortzettingsbeding is opgenomen en aangetoond wordt dat er aan de eis van financiële draagkracht wordt voldaan. Indien er geen voorzettingsbeding in de vennootschapsakte is overeengekomen wordt verondersteld dat de vennootschap is ontbonden en wordt de communautaire vergunning ingetrokken.
Bij toetreding van een vennoot tot de v.o.f. wordt een nieuwe vog np, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van onderhavige regeling, overgelegd.
Er worden geen gewaarmerkte afschriften verstrekt gedurende de behandeling van een aanvraag voor verlening van de communautaire vergunning, de onderneming is immers (nog) geen vergunninghouder. Nadat de onderneming vergunninghouder is geworden zullen er gewaarmerkte afschriften worden verstrekt. In het geval er sprake is van een te laat ingediend verlengingsverzoek zal deze aanvraag worden behandeld als een nieuwe aanvraag, maar in dat geval kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt (zie ook de toelichting bij artikel 14).
Om effectieve controles door handhavingsautoriteiten mogelijk te maken zijn vervoerders, op grond van artikel 4 van de beroepsverordening voor het wegvervoer, verplicht een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning aan boord van elk van hun voertuigen te hebben. De communautaire vergunning en de gewaarmerkte afschriften stemmen overeen met het in bijlage II van de marktverordening voor het wegvervoer opgenomen model.
In artikel 4 van de marktverordening voor het wegvervoer is ook de toonplicht neergelegd. Deze houdt in dat een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning op verzoek van iedere met de controle belaste persoon wordt getoond. De communautaire vergunning en gewaarmerkte afschriften bevinden zich dus in originele staat en mogen bijvoorbeeld niet worden gelamineerd, geplastificeerd, gekopieërd, enz. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de authenticiteitskenmerken kunnen worden getoetst.
Met betrekking tot de leden 4 en 5 van dit artikel wordt verwezen naar de tweede en derde alinea van de toelichting bij artikel 8.
Dit artikel maakt een onderscheid tussen een verzoek om verlenging van de communautaire vergunning dat vóór de expiratiedatum en ná de expiratiedatum wordt ingediend. In beide gevallen kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt.
Ingeval een verzoek om verlenging vóór de expiratiedatum wordt ingediend, en waarop nog niet is beslist ten tijde van de expiratiedatum, kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt. Deze zijn dan geldig vanaf de expiratiedatum en voor de duur van maximaal zes maanden.
Ingeval een verzoek om verlenging ná de expiratiedatum wordt ingediend, bijvoorbeeld naar aanleiding van een staandehouding, is artikel 7, lid 7, van deze beleidsregel van toepassing en kunnen overbruggingsbewijzen worden verstrekt. Om te voorkomen dat een illegale situatie alsnog met terugwerkende kracht wordt gelegaliseerd, gaan deze niet eerder in dan op het moment dat op het verzoek om overbruggingsbewijzen positief wordt beslist en de overbruggingsbewijzen worden afgegeven.
In beginsel zal in dit geval de einddatum van het te verstrekken overbruggingsbewijs maximaal 6 maanden na de expiratiedatum van de vergunning liggen.
Wanneer een verklaring van vermissing niet wordt afgegeven, kan de vervoerder in bijzondere gevallen een door de NIWO opgesteld formulier aanvragen, naar waarheid invullen en overleggen.
Wanneer een onderneming failliet is verklaard, is het uitgangspunt dat de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming zijn beëindigd en dat zij niet meer gemachtigd is tot het verrichten van beroepsgoederenvervoer. Indien de NIWO constateert dat een onderneming in staat van faillissement is verklaard, wordt de verleende vergunning ingetrokken waarvan medeling wordt gedaan aan de curator. In een aparte brief wordt de rechter commissaris gelijkluidend geïnformeerd.
Het kan voorkomen dat de curator met een machtiging van de rechter-commissaris tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming wenst. Deze activiteiten houden verband met een ordentelijke afwikkeling van de opdrachten die de gefailleerde onderneming mogelijk nog heeft of zijn er op gericht een succesvolle doorstart te faciliteren.
Redenerend vanuit de wet kan tijdelijke voortzetting alleen rechtmatig geschieden indien de gefailleerde onderneming gedurende deze periode blijft beschikken over de verleende vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften. Aan de curator wordt daarom medegedeeld dat, indien sprake is van tijdelijke voortzetting van de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming, laatstgenoemde de vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften nog niet hoeft te retourneren. In de praktijk bedraagt de tijdelijke voorzetting hoogstens acht weken, zodat ook de NIWO uitgaat van deze maximale termijn, gerekend vanaf het moment van de mededeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Nadat de termijn van acht weken is verstreken, wordt de vergunning van de gefailleerde onderneming bij beschikking ingetrokken. De aan de gefailleerde onderneming verstrekte vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften, dienen geretourneerd te worden.
Er wordt strikt toegezien op de inlevering van de vergunning en de gewaarmerkte afschriften. De curator wordt gewezen op de plicht om, op grond van artikel 3.6 van de wet, de ingetrokken vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften binnen één week na de inwerkingtreding van de beschikking tot intrekking in te leveren. De curator is, in zijn hoedanigheid van curator (qualitate qua (q.q.)), vanaf het moment van faillietverklaring verantwoordelijk voor de uit de wet voortvloeiende verplichtingen van de gefailleerde onderneming.
Indien de curator q.q. nalatig is en daarmee artikel 3.6 van de wet overtreedt, wordt hij als de overtredende vervoerder aangemerkt en kan een last onder dwangsom aan hem worden opgelegd op grond van artikel 5.2 van de wet en de Beleidsregel last onder dwangsom van de NIWO. In voornoemde beleidsregel wordt onder andere het verloop van de last onder dwangsomprocedure omschreven.
Indien tegen de beschikking tot intrekking bezwaar is ingediend, hoeven tijdens de bezwaarprocedure de vergunning en de bijbehorende gewaarmerkte afschriften (vanwege de schorsende werking van het bezwaar) niet geretourneerd te worden.
De (persoonsgebonden) vergunning en de bijbehorende vergunningbewijzen worden verstrekt aan een specifieke onderneming en zijn niet overdraagbaar. De doorstartende onderneming mag geen gebruik maken van de vergunning en bijbehorende gewaarmerkte afschriften van de gefailleerde onderneming, ook niet voor een korte periode. Indien de activiteiten er op zijn gericht een doorstart te bewerkstelligen, dient de doorstartende onderneming over een eigen vergunning te beschikken. De doorstartende onderneming dient dus zo spoedig mogelijk een aanvraag voor verlening van een communautaire vergunning in, zodat de vervoersactiviteiten van de gefailleerde onderneming zo soepel mogelijk kunnen worden overgenomen. Zonder vergunning is het de doorstartende onderneming immers niet toegestaan vervoersactiviteiten te ontplooien; een verbod waarop hoge boetes staan.
In het Nederlandse bestuursrecht is het, als het om een bevoegdheid met beleidsvrijheid gaat, algemeen aanvaard dat het bestuursorgaan zonder specifieke wettelijke grondslag zelf bepaalt dat hangende een bezwaarschriftprocedure zijn besluit niet ten uitvoer zal leggen. De NIWO hanteert derhalve, in afwijking van artikel 6:16 Awb, het uitgangspunt dat het maken van bezwaar schorsende werking heeft. In de praktijk blijkt dat in veel gevallen het bezwaarschrift alsnog gegrond wordt verklaard, bijvoorbeeld omdat de tijdens de aanvraagprocedure ontbrekende (bewijs)stukken in de bezwaarprocedure alsnog worden overgelegd. Daarom zal in beginsel, indien het bezwaar ontvankelijk is, gedurende de bezwaarschriftprocedure haar besluit tot intrekking niet ten uitvoer leggen. Dit houdt in dat een ondernemer gedurende de bezwaarschriftprocedure beroepsgoederenvervoer mag blijven verrichten totdat is beslist op het bezwaarschrift.
In één uitzonderingsgeval wordt wel gehandeld conform artikel 6:16 Awb en heeft het maken van bezwaar geen schorsende werking. Hierbij is sprake van toepassing van de Wet Bibob, in het bijzonder artikel 3 van de Wet Bibob. De NIWO wil voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert en bewerkstelligen dat aan deze illegale praktijken zo spoedig mogelijk een halt wordt toegeroepen. Indien sprake is van een ernstige mate van gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen, zal het maken van bezwaar geen schorsende werking hebben. In dit soort gevallen zijn de strafbare feiten dermate ernstig dat het besluit tot intrekking directe werking moet hebben en er geen vervoersactiviteiten meer mogen worden verricht.
De mate van gevaar zal veelal blijken uit een door het Landelijk Bureau Bibob uitgebracht advies, al dan niet naar aanleiding van een tip van de officier van justitie, maar kan ook blijken uit eigen onderzoek. Hierbij kan worden gedacht aan berichtgeving in de media waarin wordt gesproken over een veroordeling van een bestuurder (van een onderneming) of een opsporings- of vervolgingsactie tegen een bestuurder (van een onderneming).
De wijze waarop de vergunningen voor het beroepsgoederenvervoer worden getoetst is neergelegd in de Beleidsregel NIWO toetsing vergunningen beroepsgoederenvervoer over de weg aan de Wet Bibob (Stcrt. 2011, nr. 10350). Indien het bezwaarschrift de werking van het besluit tot intrekking niet schorst, dan zal dit in de beschikking tot intrekking worden opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het kenbaarheidsvereiste.
Ten slotte wordt opgemerkt dat het uitgangspunt wordt gehanteerd dat artikel 6:16 Awb onverminderd van toepassing is in geval van het instellen van beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het instellen van beroep heeft dus geen schorsende werking. Wie in dat geval schorsing wenst, zal gebruik moeten maken van de in artikel 8:81 e.v. Awb opgenomen procedure voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2017-71206.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.