De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 9, derde lid en 12a, vierde lid, van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de artikelen 10, tweede lid, 13, vierde lid, 16, derde lid, en
18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de artikelen 4, vierde
lid, en 6, vijfde lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman, de artikelen 7, derde lid, en 10, vierde lid, van het Voorzieningenbesluit
Ministers en staatssecretarissen, de artikelen 2.1.1, derde lid, 2.1.6, derde lid,
2.2.6, vijfde lid, 2.4.1, tweede lid, 3.1.1, vijfde lid, 3.1.6, derde lid, 3.1.7,
tweede lid, 3.2.6, vijfde lid, 3.4.1, derde lid, 3.4.3, tweede lid, 4.1.1, derde lid,
4.1.6, derde lid, 4.2.6, vierde lid, en 4.4.1, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit
decentrale politieke ambtsdragers en artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit
Rijksvertegenwoordiger BES;
Besluit:
TOELICHTING
1. Algemeen deel
1.1. Indexering
1.1.1 Algemeen
Artikel I van de onderhavige regeling behelst het indexeren van bedragen ten behoeve
van diverse bij wet en besluit geregelde onkostenvergoedingen en vergoedingen voor
de werkzaamheden van en toelagen voor politieke ambtsdragers die jaarlijks met ingang
van 1 januari worden aangepast.
1.1.2 Indexatiemethodes voor vergoedingen aan decentrale politieke ambtsdragers en
de Rijksvertegenwoordiger BES
Voor de indexering van de bedragen van onkostenvergoedingen voor decentrale politieke
ambtsdragers wordt op grond van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers
(hierna: Rechtspositiebesluit dpa) gebruik gemaakt van het door het Centraal Bureau
voor de Statistiek (CBS) vastgestelde consumentenprijsindexcijfer (CPI), geldend voor
de maand september van het tweede voorafgaande kalenderjaar. Hetzelfde geldt voor
de indexering van de onkostenvergoeding voor de Rijksvertegenwoordiger op grond van
het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES. De indexering van de vergoedingen
voor de werkzaamheden van decentrale volksvertegenwoordigers vindt op grond van het
Rechtspositiebesluit dpa plaats aan de hand van het indexcijfer CAO-lonen overheid,
inclusief bijzondere beloningen (per maand), eveneens geldend voor de maand september
van het tweede voorafgaande kalenderjaar. Voor de aanpassing van de bedragen per 1 januari
2024 wordt dus gekeken naar de indexcijfers van september 2022 in vergelijking met
de indexcijfers van september 2021.
1.1.3 Indexatiemethodes voor vergoedingen aan leden Eerste en Tweede Kamer
Op grond van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en Wet vergoedingen leden
Eerste Kamer geschiedt ook de indexering van de vergoeding van de aan het Kamerlidmaatschap
verbonden kosten (de ambtstoelage) per 1 januari van elk jaar aan de hand van de door
het CBS vastgestelde CPI voor de maand september van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Ook hiervoor wordt dus voor het jaar 2024 gekeken naar het indexcijfer van september
2022 in vergelijking met het indexcijfer van september 2021.
Daarnaast moet ingevolge de genoemde wetten de kilometerprijs van dienstauto’s jaarlijks
per 1 januari worden gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer
jaargemiddelde operationele autolease zakelijke personenauto’s inclusief brandstof.
Ook daarbij wordt gebruik gemaakt van het prijsindexcijfer over het tweede voorafgaande
kalenderjaar. Voor de indexatie van 2024 betekent dit dat wordt gekeken naar de indexcijfers
van 2022 in vergelijking met de indexcijfers van 2021. Ten slotte zijn er vergoedingen
aan Kamerleden voor verblijfskosten die aan de hand van een rekenregel moeten worden
gewijzigd in verband met de wijziging van de vergoedingen voor verblijfkosten tijdens
dienstreizen van ambtenaren die werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).
1.1.4 Indexatiemethodes voor vergoedingen aan bewindspersonen en leden Hoge Colleges
van Staat
Ook in het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale
ombudsman en het Voorzieningenbesluit Ministers en staatssecretarissen staan geldbedragen
die jaarlijks per 1 januari moeten worden geïndexeerd. De indexering van de ambtstoelage
van Ministers, staatssecretarissen, de Vice-President van de Raad van State, de president
van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State, de overige leden van de Raad van State,
de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer, en de
substituut-ombudsmannen gebeurt per 1 januari van elk jaar aan de hand van het vastgestelde
consumentenprijsindexcijfer (CPI) geldend voor de maand september van het tweede voorafgaande
kalenderjaar. Voor 2024 betekent dit dat de indexatie van de desbetreffende bedragen
dus geschiedt aan de hand van indexcijfers die door het CBS zijn vastgesteld voor
de maand september van 2022 in vergelijking met de maand september van 2021.
Voor deze ambtsdragers geldt verder dat de bedragen voor de kilometervergoeding jaarlijks
per 1 januari worden gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer
jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof. Ook daarbij wordt gebruik
gemaakt van het prijsindexcijfer over het tweede voorafgaande kalenderjaar. Voor de
indexatie van 2024 betekent dit dus dat ook wordt gekeken naar de indexcijfers van
september 2022 in vergelijking met de indexcijfers van september 2021.
1.2. Aanpassing salarissen en vergoedingen politieke ambtsdragers aan CAO Rijk
Ten aanzien van een aantal bedragen in diverse wetten en besluiten is bepaald dat
deze aangepast moeten worden als voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst
met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van BZK in een collectieve arbeidsovereenkomst
(cao) een wijziging van het loon is overeengekomen. De vakbonden en de werkgever van
de sector Rijk hebben op 11 juli 2022 een akkoord bereikt over de CAO Rijk 2022-2024.
De afspraken in dat akkoord zijn verwerkt in een nieuwe cao die geldt vanaf 1 april
2022 tot en met 30 juni 2024. Op grond van die cao is met ingang van 1 juli 2022 een
salarisverhoging afgesproken van eerst 2,5% plus daarna een vast bedrag van € 75,–.
Met ingang van 1 april 2023 geldt een salarisverhoging van 3% en met ingang van 1 januari
2024 een salarisverhoging van 1,5%. De bedragen die als gevolg hiervan moeten worden
aangepast, zijn reeds door middel van een aparte ministeriële regeling gewijzigd.1 Zij zijn om deze reden niet nogmaals meegenomen in onderhavige ministeriële regeling.
1.3. Aanpassing Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers
De Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers is bij regeling van 27 december
2022 (Stcrt. 2023, 511) aangepast aan het wettelijk vervallen van de beperking dat gemeenteraads- en commissieleden
enkel aanspraak maken op vergoeding van reiskosten voor dienstreizen binnen het grondgebied
van de eigen gemeente. Per abuis is daarbij in het vierde lid van artikel 3.1 voor
incidentele vervoersvoorzieningen voor raads- of commissieleden met een functionele
beperking de beperking tot reizen binnen de gemeente niet weggenomen. Artikel II corrigeert
deze omissie.
1.4. Gevolgen voor regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
1.5. Inwerkingtreding
Artikel I, dat een aantal bedragen indexeert, treedt in werking met ingang van 1 januari
2024. Daarmee is voldaan aan de vaste verandermomenten. Afgeweken is van de gebruikelijk
gehanteerde minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is een gevolg van het
feit dat sommige bedragen voor 2024 niet eerder beschikbaar waren. De doelgroepen
zijn bekend met de periodieke wijzigingen: de personen die de regeling uitvoeren zijn
goed in staat om deze op korte termijn door te voeren.
Indien deze regeling niet tijdig, dat wil zeggen na 31 december 2023, bekend wordt
gemaakt voorziet de tweede volzin van de het eerste lid van de inwerkingtredingsbepaling
(artikel III) erin dat artikel I alsnog met ingang van de eerste dag na haar bekendmaking
in werking treedt en terugwerkt tot en met de dag van haar aanvankelijk beoogde inwerkingtreding,
namelijk 1 januari 2024. De terugwerkende kracht is in dit geval niet bezwaarlijk,
aangezien de wijzigingen in artikel I een begunstigende werking voor de betrokkenen
hebben.
De wijziging van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers in artikel
II werkt, overeenkomstig artikel II, vierde lid, van de regeling van 27 december 2022
(Stcrt. 2023, 511), terug tot en met 10 juli 2021.
2. Artikelsgewijs
Artikel I, nummers 1, 5, 11, 12, 14 tot en met 19, 27 tot en met 30, 38 tot en met
41, 44 tot met 48
Onkostenvergoeding leden Tweede en Eerste Kamer, decentrale politieke ambtsdragers,
Rijksvertegenwoordiger BES, leden Hoge Colleges van Staat en bewindspersonen
De hierna genoemde toelagen en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van
1 januari aangepast aan de CPI, geldend voor de maand september in het tweede voorafgaande
kalenderjaar. De CPI voor september 2022 is vastgesteld op 126,89. Voor september
2021 is het indexcijfer vastgesteld op 110,79. Procentueel is dat een verhoging van
14,5%. Dit betekent dat deze bedragen met ingang van 1 januari 2024 worden verhoogd
met 14,5%.
Het betreft de volgende vergoedingen:
Aard vergoeding
|
Bepaling
|
Artikel I
|
De vergoeding voor leden van de Tweede en Eerste Kamer voor kosten verbonden aan de
uitoefening van het ambt
|
artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel
16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer
|
Nr. 1 en 5
|
De vergoeding voor de Vice-President van de Raad van State, de president van de Algemene
Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor
de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden
aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt
|
artikel 6, tweede lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer
en Nationale ombudsman
|
Nr. 11 en 12
|
De onkostenvergoeding voor statenleden
|
artikel 2.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 14
|
De ambtstoelage en overige ambtskosten voor de commissaris van de Koning en de gedeputeerde
die de commissaris waarneemt
|
artikel 2.2.6, eerste en tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 15, 16, 18 en 19
|
De onkostenvergoeding voor gedeputeerden
|
artikel 2.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 17
|
De onkostenvergoeding voor raadsleden
|
artikel 3.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 27
|
De ambtstoelage voor burgemeesters
|
artikel 3.2.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 28
|
De onkostenvergoeding voor wethouders
|
artikel 3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 29
|
De ambtstoelage voor wethouders die een burgemeester waarnemen
|
artikel 3.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 30
|
De onkostenvergoeding voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap
|
artikel 4.1.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 38
|
De ambtstoelage voor een voorzitter van een waterschap
|
artikel 4.2.6, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 39
|
De onkostenvergoeding voor een lid van het dagelijks bestuur van een waterschap
|
artikel 4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 40
|
De ambtstoelage voor een lid van het dagelijks bestuur dat de voorzitter van een waterschap
waarneemt
|
artikel 4.2.6, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit dpa
|
Nr. 41
|
De vergoeding voor Ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen
die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van
de vervulling van hun ambt
|
artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit Ministers en staatssecretarissen
|
Nr. 44 tot en met 47
|
De vergoeding voor de Rijksvertegenwoordiger BES voor de aan zijn ambt verbonden kosten
|
artikel 2, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES
|
Nr. 48
|
Artikel I, nummers 2, 4, 10 en 43
Dienstauto
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel
12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, artikel 13, derde
lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit
rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel
7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit Ministers en staatssecretarissen. Het
in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane kilometerprijs
van een aan te schaffen dienstauto. Zoals toegelicht in paragraaf 1.1 wordt het bedrag
per 1 januari van elk jaar gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het
prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease zakelijke personenauto’s inclusief
brandstof, zoals door het CBS gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar voorafgaand
aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar daaraan voorafgaand.
De stijging van het normbedrag is als volgt berekend:
Het prijsindexcijfer autolease zakelijke personenauto’s inclusief brandstof 2022 is
128,4. Het prijsindexcijfer autolease zakelijke personenauto’s 2021 inclusief brandstof
was 115,5. Het verschil is dus 128,4 – 115,5 = 12,9. In een percentage uitgedrukt
is de stijging 11,1%. Het normbedrag voor 2023 was (niet afgerond) € 0,68773759; vermeerderd
met 11,1% wordt (niet afgerond) 0,76407681. Het normbedrag wordt met ingang van 1 januari
2024 dus € 0,76.
Artikel I, nummers 3, 6 tot en met 9
Leden Eerste Kamer
Vergoeding voorziening arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden
Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding
waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid,
ouderdom en overlijden. Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de
hand van voor het overheidspersoneel geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms-
en nabestaandenpensioen. Met ingang van 1 januari 2024 bedraagt deze vergoeding € 4.607,09
(was € 4.320,61) (artikel I, nummer 3).
Vergoeding van verblijfskosten
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ontvangen
leden van de Eerste Kamer ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag waarvan de
hoogte op grond van het tweede lid afhankelijk is van de afstand van de woonplaats
van het Kamerlid of het door het Kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het
gebouw van de Eerste Kamer. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet vergoedingen
leden Eerste Kamer worden de bedragen jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd
overeenkomstig de procentuele wijziging van de voor ambtenaren van het Ministerie
van BZK geldende vergoeding van reis- en verblijfskosten van dienstreizen.
De toepassing van genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen met ingang van
1 januari 2024 (artikel I, nummers 6 tot en met 9):
0 km: € 505,15 (was € 488,73) per jaar
10 km: € 5.029,68 (was € 4.866,18) per jaar
75 km: € 10.061,36 (was € 9.734,29) per jaar
150 km en meer: € 16.349,97 (was € 15.818,47) per jaar
Leden Tweede Kamer
Vergoeding verblijfskosten
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer
ontvangen leden van de Tweede Kamer ter vergoeding van verblijfskosten een bedrag
waarvan de hoogte afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het Kamerlid
of het door het Kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede
Kamer. In artikel 8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer
is beschreven hoe de betreffende bedragen tot stand komen. Deze bedragen worden niet
met deze ministeriële regeling aangepast, maar voor de volledigheid wel vermeld in
deze toelichting.
De toepassing van de in dit lid genoemde rekenregel leidt tot de volgende bedragen
met ingang van 1 januari 2024:
0 km: € 10.087,00 (was 9.626,80) per jaar
10 km: € 17.092,00 was € 16.562,20) per jaar
75 km: € 24.111,10 (was € 23.673,55) per jaar
150 km: € 32.690,00 (was € 32.365,20) per jaar
Artikel I, nummers 13, 20, 21 tot en met 26, 31 tot en met 36, 37 en 42
Statenleden, raadsleden, leden algemeen bestuur waterschap en commissieleden
Vergoeding voor de werkzaamheden en vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen
Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden toegekend aan statenleden en raadsleden
wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS) vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid inclusief bijzondere beloningen
(per maand). Voor de indexatie van 2024 betekent dit dat wordt gekeken naar de indexcijfers
van september 2022 in vergelijking met de indexcijfers van september 2021. Voor de
indexering voor het jaar 2024 betekent dit het volgende. Het indexcijfer CAO-lonen
overheid inclusief bijzondere beloningen voor september 2022 is vastgesteld op 127,0.
Voor september 2021 is dit indexcijfer vastgesteld op 120,5. Procentueel is dat een
verhoging van 5,4%. Dit betekent dat deze bedragen met ingang van 1 januari 2024 worden
verhoogd met 5,4%. Dit betekent dat de vergoeding voor de werkzaamheden voor statenleden
en raadsleden voor het jaar 2024 worden verhoogd met 5,4%. Dit geldt ook voor de vergoeding
voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap die geen lid zijn van het
dagelijks bestuur en voor commissieleden van provincies, gemeenten en waterschappen
voor de vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen.
Voor de vergoeding voor de werkzaamheden voor de leden van provinciale staten en de
vergoeding voor de werkzaamheden voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap
geldt daarbij dat deze bedragen, als gevolg van een wijziging in het Rechtspositiebesluit
dpa, met ingang van 29 maart 2023 tussentijds zijn verhoogd. De procentuele verhoging
van 5,4% geldt voor de bedragen zoals die met ingang van 29 maart 2023 gelden.
Concreet betekent dit dat het bedrag, genoemd in artikel 2.1.1, eerste lid, van het
Rechtspositiebesluit dpa, wordt gewijzigd in € 1.996,90 (was € 1.894,59 per 29 maart
2023) (artikel I, nummer 13).
Voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap wordt het bedrag, genoemd
in artikel 4.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa, gewijzigd in € 758,82
(was € 719,94 per 29 maart 2023) (artikel I, nummer 37).
De vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden is bepaald in artikel 3.1.1, eerste
lid, van het Rechtspositiebesluit dpa. Ook deze bedragen, die niet tussentijds zijn
verhoogd in 2023, worden verhoogd met 5,4%. Concreet betekent dit dat de bedragen
voor de vergoeding van de werkzaamheden per maand per 1 januari 2024 als volgt luiden
(artikel I, nummers 21 tot en met 26):
Klasse
|
Inwonertal
|
Vergoeding werkzaamheden per maand per 1 januari 2023
|
Vergoeding werkzaamheden per maand per 1 januari 2024
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 1.096,49
|
€ 1.155,70
|
2
|
8.001-14.000
|
€ 1.096,49
|
€ 1.155,70
|
3
|
14.001-24.000
|
€ 1.096,49
|
€ 1.155,70
|
4
|
24.001-40.000
|
€ 1.096,49
|
€ 1.155,70
|
5
|
40.001-60.000
|
€ 1.426,11
|
€ 1.503,12
|
6
|
60.001-100.000
|
€ 1.668,76
|
€ 1.758,87
|
7
|
100.001-150.000
|
€ 1.894,59
|
€ 1.996,90
|
8
|
150.001-375.000
|
€ 2.207,13
|
€ 2.326,32
|
9
|
vanaf 375.001
|
€ 2.687,09
|
€ 2.832,19
|
De vergoeding per vergadering voor provinciale commissieleden wordt, rekening houdend
met de procentuele verhoging van 5,4% per 1 januari 2024 vastgesteld op € 135,14 (was
€ 128,22) per vergadering (artikel 2.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
dpa: artikel I, nummer 20).
De vergoeding per vergadering voor gemeentelijke commissieleden bedraagt per 1 januari
2024 (artikel 3.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit dpa: artikel I, nummers
31 tot en met 36):
Klasse
|
Inwonertal
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2023
|
Vergoeding werkzaamheden per vergadering per 1 januari 2024
|
1
|
Tot en met 10.000
|
€ 68,82
|
€ 72,54
|
2
|
10.001-20.000
|
€ 76,09
|
€ 80,20
|
3
|
20.001-50.000
|
€ 91,28
|
€ 96,21
|
4
|
50.001-100.000
|
€ 112,31
|
€ 118,37
|
5
|
100.001-250.000
|
€ 143,45
|
€ 151,20
|
6
|
vanaf 250.001
|
€ 181,85
|
€ 191,67
|
In artikel 4.4.1, van het Rechtspositiebesluit dpa is bepaald dat een commissielid
van een waterschap een vergoeding ontvangt voor het bijwonen van de vergaderingen
van de commissie. Deze vergoeding wordt per 1 januari 2024 vastgesteld op € 135,14
(was € 128,22) per vergadering (artikel I, nummer 42). Dit bedrag komt dus overeen
met de vergoeding aan provinciale commissieleden.
Artikel II
Voor de vergoeding aan gemeenteraads- en commissieleden van reiskosten voor dienstreizen
binnen het grondgebied van de gemeente zijn op grond artikel 95, vierde lid, in samenhang
gelezen met het tweede lid, onderscheidenlijk artikel 96, derde lid, in samenhang
gelezen met het eerste lid, onder b, van de Gemeentewet, uniforme regels gesteld in
de artikelen 3.1.7 en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.
Voor dienstreizen buiten de gemeente konden tot 10 juli 2021 (zijnde de inwerkingtreding
van artikel VII van de Aanpassingswet Appa 2021) geen uniforme regels worden gesteld,
omdat in artikel 97 van de Gemeentewet was bepaald dat vergoeding van dergelijke kosten
alleen plaatsvindt op basis van een verordening van de gemeenteraad en de Gemeentewet
verder geen grondslag bood voor het stellen van (uniforme) regels bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur. Bij de Aanpassingswet Appa 2021 is de beperking in
artikel 96, eerste lid, dat het moet gaan om dienstreizen binnen de gemeente, alsmede
artikel 97 vervallen. In aansluiting hierop is ook de beperking in de artikelen 3.1.7
en 3.4.3 van het Rechtspositiebesluit, dat het moet gaan om dienstreizen binnen de
gemeente, met terugwerkende kracht tot en met 10 juli 2021 vervallen. Bij regeling
van 27 december 2022 (Stcrt. 2023, 511) is ook artikel 3.1 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers
aan deze wijziging aangepast. Per abuis is daarbij in artikel 3.1, vierde lid, voor
incidentele vervoersvoorzieningen voor raads- of commissieleden met een functionele
beperking de beperking tot reizen binnen de gemeente niet weggenomen. De correctie
in artikel II van de onderhavige regeling maakt dat de aanspraak op vergoeding ook
bestaat voor reizen buiten de gemeente.
Artikel III
De inwerkingtreding van de regeling is toegelicht in paragraaf 1.5 van deze toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge